Bij deze verordening worden de algemene bepalingen vastgesteld met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) (hierna de „structuurfondsen” genoemd) en het Cohesiefonds, onverminderd de specifieke bepalingen die in de Verordeningen (EG) nr. 1080/2006, (EG) nr. 1081/2006 en (EG) nr. 1084/2006 zijn vastgesteld.
Verordening (EG) n r. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999
Verordening (EG) n r. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 161,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien de instemming van het Europees Parlement(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),
Gezien het advies van de Rekenkamer(4),
Overwegende hetgeen volgt:
In artikel 158 van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap zich met het oog op de versterking van de economische en sociale samenhang tot doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's of eilanden, met inbegrip van de plattelandsgebieden, te verkleinen. In artikel 159 van het Verdrag is bepaald dat de verwezenlijking van dat doel moet worden ondersteund door het optreden van de Gemeenschap via de structuurfondsen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten.
Het cohesiebeleid moet bijdragen tot een toename van de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid door de integratie van de prioriteiten van de Gemeenschap voor duurzame ontwikkeling die zijn omschreven tijdens de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 en die van Göteborg van 15 en 16 juni 2001.
In de uitgebreide Unie zijn de economische, sociale en territoriale ongelijkheden op regionaal en nationaal niveau groter geworden. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de acties ter verbetering van de convergentie, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in de hele Gemeenschap toenemen.
De stijging van het aantal land- en zeegrenzen van de Gemeenschap en de uitbreiding van haar grondgebied impliceren dat de toegevoegde waarde van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking in de Gemeenschap moet worden verhoogd.
Het Cohesiefonds moet worden opgenomen in de programmering van de structurele bijstandsverlening om de coherentie tussen de bijstandverlening uit de verschillende fondsen te vergroten.
De rol van de instrumenten in het kader waarvan steun wordt verleend voor plattelandsontwikkeling, namelijk het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)(5) en voor de visserijsector, namelijk een Europees Visserijfonds (EVF), moet worden gespecificeerd en deze instrumenten moeten worden geïntegreerd in die van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid; deze instrumenten moeten worden gecoördineerd met die van het cohesiebeleid.
Bijgevolg wordt het aantal fondsen waaruit bijstand wordt verleend in het kader van het cohesiebeleid, beperkt tot drie, namelijk het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds. De voorschriften voor elk Fonds moeten worden gespecificeerd in uitvoeringsverordeningen die overeenkomstig de artikelen 148, 161 en 162 van het Verdrag worden vastgesteld.
Op grond van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen(6) moet de Raad die verordening uiterlijk op 31 december 2006 op voorstel van de Commissie opnieuw bezien. Met het oog op de uitvoering van de hervorming van de fondsen die in onderhavige verordening wordt voorgesteld, moet Verordening (EG) nr. 1260/1999 worden ingetrokken.
Om de toegevoegde waarde van het communautaire cohesiebeleid te verhogen moeten de werkzaamheden van de structuurfondsen en van het Cohesiefonds worden geconcentreerd en vereenvoudigd, en bijgevolg moeten de doelstellingen die in Verordening (EG) nr. 1260/1999 zijn omschreven, worden geherdefinieerd. Zij moeten dan ook als volgt worden omschreven: streven naar convergentie tussen de lidstaten en de regio's, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, en Europese territoriale samenwerking.
Binnen deze drie doelstellingen moet op passende wijze rekening worden gehouden met de economische en sociale kenmerken en met de territoriale bijzonderheden.
De ultraperifere regio's moeten in aanmerking komen voor specifieke maatregelen en extra financiering om de handicaps te compenseren die voortvloeien uit de factoren die zijn vermeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag.
De problemen van toegankelijkheid en de problemen wegens de afstand tot de grote markten, van gebieden met een extreem lage bevolkingsdichtheid als bedoeld in Protocol nr. 6 bij de Akte van toetreding van 1994, vergen een passende financiële behandeling om de gevolgen van die handicap te compenseren.
Gelet op het belang van duurzame stedelijke ontwikkeling en op de bijdrage van de steden en gemeenten, vooral die van middelgrote omvang, tot de regionale ontwikkeling, moet met de steden en gemeenten meer rekening worden gehouden door hun een grotere rol toe te kennen bij de programmering van acties ter bevordering van het stadsherstel.
Uit de fondsen moeten, ter aanvulling van de acties van het ELFPO en het EVF, bijzondere, aanvullende acties worden gefinancierd om de economische diversifiëring van de plattelandsgebieden en van de zones die van de visserij afhankelijk zijn, te bevorderen.
De acties voor gebieden met een natuurlijke handicap, dat wil zeggen sommige eilanden, berggebieden en dunbevolkte gebieden, moeten worden versterkt om een oplossing te vinden voor hun specifieke ontwikkelingsproblemen, en hetzelfde moet gebeuren voor sommige gebieden die na de uitbreiding grensgebieden van de Gemeenschap zijn geworden.
Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en zones subsidiabel zijn. In dit verband moet voor de afbakening van de op communautair niveau als prioritair aan te merken regio's en zones worden gebruikgemaakt van de gemeenschappelijke indeling van de regio's die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS)(7).
Er moet een doelstelling „Convergentie” worden vastgesteld voor de lidstaten en regio's met een ontwikkelingsachterstand; de regio's waarvoor deze Convergentiedoelstelling bedoeld is, zijn regio's waarvan het bruto binnenlands product (BBP) per inwoner, gemeten in koopkrachtpariteiten, lager is dan 75 % van het communautaire gemiddelde. De regio's die worden getroffen door het statistische effect van de verlaging van het communautaire gemiddelde als gevolg van de uitbreiding van de Unie, zullen om die reden aanzienlijke overgangssteun krijgen om hun convergentieproces te voltooien. Aan deze steun komt een einde in 2013 en er volgt geen nieuwe overgangsperiode. De lidstaten waarvoor de convergentiedoelstelling bedoeld is, hebben een bruto nationaal inkomen (BNI) per inwoner dat lager is dan 90 % van het communautaire gemiddelde, en zij zullen bijstand krijgen uit het Cohesiefonds.
Er moet een doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” worden vastgesteld voor het grondgebied van de Gemeenschap dat niet onder de Convergentiedoelstelling valt. Hiervoor komen de regio's in aanmerking die in de programmeringsperiode 2000-2006 onder doelstelling 1 vielen maar niet langer aan de regionale subsidiabiliteitscriteria van de convergentiedoelstelling voldoen en daarom overgangssteun krijgen, alsmede alle andere regio's van de Gemeenschap.
Er moet een doelstelling „Europese territoriale samenwerking” worden vastgesteld voor regio's met land- of zeegrenzen, voor de zones voor transnationale samenwerking die zullen worden afgebakend met het oog op acties ter bevordering van geïntegreerde territoriale ontwikkeling, en voor de ondersteuning van interregionale samenwerking en uitwisseling van ervaringen.
Om de samenwerking langs de buitengrenzen van de Gemeenschap te verbeteren en te vereenvoudigen zal een beroep moeten worden gedaan op de instrumenten voor externe bijstand van de Gemeenschap, met name een Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en het bij Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad(8) ingestelde pretoetredingsinstrument voor bijstand van de Gemeenschap aan kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten.
De inbreng van het EFRO in een dergelijke samenwerking langs de buitengrenzen van de Gemeenschap draagt bij aan het rechttrekken van de belangrijkste regionale ongelijkheden in de Gemeenschap en aldus aan de versterking van haar economische en sociale samenhang.
Het optreden van de fondsen en de concrete acties die zij helpen financieren, moeten coherent zijn met het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden en moeten in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving.
Het optreden van de Gemeenschap moet complementair zijn aan dat van de lidstaten, of de bedoeling hebben daartoe bij te dragen. Het partnerschap moet worden versterkt door bepalingen inzake de deelname van de verschillende soorten partners, met name van de regionale en plaatselijke autoriteiten, en die bepalingen moeten volledig stroken met de institutionele regelingen van de lidstaten.
De meerjarenprogrammering moet erop gericht zijn de doelstellingen van de fondsen te verwezenlijken door te garanderen dat de nodige financiële middelen beschikbaar zullen zijn en dat het gezamenlijke optreden van de Gemeenschap en de lidstaten coherent en continu zal zijn.
Aangezien de doelstellingen „Convergentie”, „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en „Europese territoriale samenwerking” niet voldoende door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd wegens de grootte van de ongelijkheden en de beperktheid van de financiële middelen van de lidstaten en de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, en daarom beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt via de meerjarengarantie van de communautaire financiering, die het mogelijk maakt het cohesiebeleid te concentreren op de prioriteiten van de Gemeenschap, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in het bovengenoemde artikel vastgestelde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Het is passend meetbare doelstellingen vast te stellen waarnaar de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004 via uitgaven uit hoofde van de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” zullen streven met het oog op het bevorderen van het concurrentievermogen en het scheppen van banen. Er moet een oplossing worden gevonden om te bepalen in hoeverre deze doelstellingen zijn bereikt en hoe daarover verslag moet worden uitgebracht.
Het is dienstig de subsidiariteit en de evenredigheid van de bijstandsverlening uit de structuurfondsen en uit het Cohesiefonds te versterken.
Overeenkomstig artikel 274 van het Verdrag moeten, in de context van gedeeld beheer, de voorwaarden worden vastgesteld die de Commissie in staat stellen haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie op te nemen, en moet de verantwoordelijkheid voor de samenwerking met de lidstaten worden verduidelijkt. Als deze voorwaarden worden toegepast, zal de Commissie zich ervan kunnen vergewissen dat de lidstaten de middelen van de fondsen aanwenden op een legale en regelmatige wijze en in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer als omschreven in het financieel reglement.
Om een reëel economisch effect te sorteren mogen de bijdragen uit de structuurfondsen niet in de plaats komen van de overheidsuitgaven die de lidstaten in het kader van deze verordening moeten doen. De verifiëring, in het kader van het partnerschap, van het additionaliteitsbeginsel moet vooral gericht zijn op de regio's die onder de Convergentiedoelstelling vallen, aangezien die regio's zeer omvangrijke middelen krijgen, en kan resulteren in een financiële correctie als de additionaliteit niet in acht wordt genomen.
In de context van haar inspanningen ten behoeve van de economische en sociale samenhang steunt de Gemeenschap in alle fasen van de uitvoering van het fonds de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag omschreven doelstelling de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, alsmede discriminatie op basis van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, te voorkomen.
De Commissie moet via een objectieve en transparante methode de beschikbare vastleggingskredieten op indicatieve wijze verdelen, rekening houdend met het voorstel van de Commissie, de conclusies van de Europese Raad van 15-16 december 2005 en het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, betreffende de begrotingsdiscipline en gezond financieel beheer(9), om ervoor te zorgen dat deze kredieten grotendeels terechtkomen in de regio's met een ontwikkelingsachterstand, inclusief de regio's die overgangssteun krijgen wegens het statistische effect.
De financiële middelen moeten in grotere mate worden geconcentreerd op de Convergentiedoelstelling aangezien de ongelijkheden in de uitgebreide Unie zijn toegenomen. De inspanningen ten behoeve van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” om het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in de rest van de Gemeenschap te verbeteren, moeten worden gehandhaafd en de middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” moeten worden verhoogd gelet op de specifieke toegevoegde waarde ervan.
De jaarlijkse kredieten die uit de fondsen aan een lidstaat worden toegewezen, moeten worden beperkt tot een plafond dat wordt vastgesteld op basis van de absorptiecapaciteit van die lidstaat.
3 % van de kredieten van de structuurfondsen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, kan worden opgenomen in een nationale reserve die dient om prestaties te belonen.
Met het oog op de programmering moeten de beschikbare kredieten van de fondsen forfaitair worden geïndexeerd.
Om het strategische gehalte van het cohesiebeleid te verhogen door er de prioriteiten van de Gemeenschap in te integreren en zo de transparantie van dat beleid te bevorderen, dient de Raad op voorstel van de Commissie strategische richtsnoeren vast te stellen; de Raad dient op basis van een strategisch verslag van de Commissie na te gaan of de lidstaten deze richtsnoeren uitvoeren.
Het is passend dat elke lidstaat op basis van de door de Raad vastgestelde strategische richtsnoeren in dialoog met de Commissie een nationaal referentiedocument over zijn ontwikkelingsstrategie opstelt, dat het kader voor de opstelling van de operationele programma's moet vormen. Op basis van de nationale strategie neemt de Commissie nota van het nationaal strategisch referentiekader en neemt zij een besluit betreffende bepaalde elementen van dit document.
De programmering en het beheer van de structuurfondsen moeten, gelet op de specifieke kenmerken ervan, worden vereenvoudigd door te bepalen dat de operationele programma's hetzij uit het EFRO, hetzij uit het ESF worden gefinancierd, waarbij elk fonds op aanvullende en beperkte wijze acties kan financieren die onder de werkingssfeer van het andere fonds vallen.
De bijstandsverlening uit het Cohesiefonds en uit het EFRO wordt, om de complementariteit van deze fondsen te verhogen en de uitvoering ervan te vereenvoudigen, gezamenlijk geprogrammeerd in de operationele programma's voor vervoer en milieu en moet een nationale geografische dekking hebben.
Bij de programmering moet worden gezorgd voor de coördinatie van de fondsen onderling en met de andere bestaande financieringsinstrumenten, de EIB en het Europees Investeringsfonds (EIF). Die coördinatie heeft ook betrekking op de opstelling van complexe financieringsschema's en het oprichten van publiek-private partnerschappen.
Het is passend dat vooral voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en voor investeringen in publiek-private partnerschappen en andere projecten die deel uitmaken van een geïntegreerd plan voor duurzame stedelijke ontwikkeling, wordt gezorgd voor een betere toegang tot financiering en vernieuwende financiële instrumenten. De lidstaten kunnen besluiten een holdingfonds te kiezen via de toekenning van overheidsopdrachten krachtens het toepasselijke recht inzake overheidsopdrachten, daaronder begrepen met het Gemeenschapsrecht verenigbare afwijkingen van het nationale recht. In andere gevallen, wanneer de lidstaten ervan overtuigd zijn dat het recht inzake overheidsopdrachten niet van toepassing is, rechtvaardigt de taakomschrijving van het EIF en de EIB dat de lidstaten deze instanties een subsidie verlenen, dat wil zeggen een rechtstreekse financiële bijdrage bij wijze van schenking; onder dezelfde voorwaarden kan het nationale recht voorzien in de mogelijkheid andere financiële instellingen een subsidie te verlenen zonder een oproep tot het indienen van voorstellen.
Bij de beoordeling van belangrijke productieve investeringsprojecten moet de Commissie over alle nodige informatie beschikken om na te gaan of de financiële bijdrage uit de fondsen niet leidt tot een aanzienlijk banenverlies op bestaande locaties in de Europese Unie, teneinde te garanderen dat communautaire financiering niet bijdraagt aan verplaatsing binnen de Europese Unie.
De programmeringsperiode moet één enkele periode van zeven jaar bestrijken opdat de bij Verordening (EG) nr. 1260/1999 vastgestelde vereenvoudiging van het beheerssysteem kan worden gehandhaafd.
De lidstaten en de managementautoriteiten kunnen in het kader van de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma's regelingen treffen voor interregionale samenwerking en kunnen rekening houden met de specifieke kenmerken van de gebieden met natuurlijke handicaps.
Met het oog op de noodzakelijke vereenvoudiging en decentralisering moeten de programmering en het financieel beheer uitsluitend op het niveau van de operationele programma's en de prioritaire assen plaatsvinden, en wordt niet langer gewerkt met de communautaire bestekken en programmacomplementen waarin Verordening (EG) nr. 1260/1999 voorziet.
De lidstaten, de regio's en de managementautoriteiten kunnen bepalen hoe in het kader van de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma's voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bevoegdheden aan de stedelijke autoriteiten moeten worden gesubdelegeerd voor de prioriteiten op het gebied van het herstel van steden en gemeenten.
De aanvullende toewijzing om de extra kosten ten laste van de ultraperifere regio's te compenseren, moet worden geïntegreerd in de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma's die in die regio's worden uitgevoerd.
Er moeten afzonderlijke bepalingen worden vastgesteld voor de uitvoering van de uit het EFRO gecofinancierde doelstelling „Europese territoriale samenwerking”.
De Commissie moet, indien nodig in overleg met de EIB, grote projecten die een onderdeel zijn van een operationeel programma, kunnen goedkeuren om de opzet en de impact ervan, alsmede de voorschriften voor het geplande gebruik van de communautaire middelen, te evalueren.
Het is nuttig te preciseren voor welke soorten acties uit de fondsen steun wordt verleend als technische bijstand.
Er moet worden gezorgd dat voldoende middelen worden uitgetrokken om de lidstaten bij te staan bij de projectvoorbereiding en -beoordeling. De EIB speelt een rol bij het verlenen van deze bijstand en kan daarvoor een subsidie krijgen van de Commissie.
In het verlengde daarvan is het passend te bepalen dat door de Commissie aan het EIF een subsidie kan worden verleend om de behoefte aan vernieuwende acties op het gebied van financiële instrumenten voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te beoordelen.
Om dezelfde als de bovengenoemde redenen moet door de Commissie aan de EIB en het EIF een subsidie worden verleend voor het ondernemen van acties op het gebied van technische bijstand inzake duurzame stedelijke ontwikkeling of voor de ondersteuning van maatregelen ter bevordering van duurzame economische activiteit in zwaar door een economische crisis getroffen regio's.
Voor de doeltreffendheid van de bijstandsverlening uit de fondsen is het ook van belang dat bij de programmering en het toezicht met betrouwbare evaluaties wordt gewerkt; er moet worden bepaald wat in dit verband de verantwoordelijkheid van de lidstaten en van de Commissie is.
De lidstaten kunnen met een deel van hun nationale middelen voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” een kleine reserve aanleggen om snel het hoofd te kunnen bieden aan onverwachte sectorale of lokale crises die het gevolg zijn van sociaal-economische herstructureringen of van handelsovereenkomsten.
Het is passend te bepalen welke uitgaven in een lidstaat als overheidsuitgaven kunnen worden beschouwd voor de berekening van de totale nationale overheidsbijdrage aan een operationeel programma; te dien einde is het passend te verwijzen naar de bijdrage van de „publiekrechtelijke instellingen” in de zin van de richtlijnen van de Gemeenschap inzake overheidsopdrachten, omdat onder deze categorie instellingen diverse soorten openbare of particuliere instanties vallen die zijn opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn en waarop toezicht wordt uitgeoefend door de staat of door regionale of lokale instanties.
Er moet worden bepaald aan de hand van welke elementen de bijdrage van de fondsen aan de operationele programma's wordt gedifferentieerd, met name om het multiplicatoreffect van de communautaire middelen te verhogen. Het is ook passend om op basis van het soort fonds en doelstelling de maxima te bepalen die de bijdrage uit de fondsen niet mag overstijgen.
Het is tevens noodzakelijk het begrip „inkomstengenererend project” te definiëren en te bepalen op basis van welke beginselen en voorschriften de bijdrage van de fondsen wordt berekend; voor sommige investeringen is het feitelijk niet mogelijk de inkomsten van tevoren te ramen en derhalve moet vooraf de methode worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat deze inkomsten niet met overheidsmiddelen gefinancierd worden.
De begin- en einddata voor de subsidiabiliteit moeten worden bepaald, zodat de bijstandsverlening uit de fondsen in de gehele Gemeenschap op eenvormige en billijke wijze wordt toegepast; ter vergemakkelijking van de uitvoering van de operationele programma's dient te worden bepaald dat de begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven vóór 1 januari 2007 kan vallen indien de lidstaat vóór die datum een operationeel programma indient.
In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel moeten, behoudens in de uitzonderingen waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling(10), Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds(11) en Verordening (EG) nr. 1084/2006 van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds(12), nationale regels over de subsidiabiliteit van de uitgaven worden toegepast.
Om ervoor te kunnen zorgen dat het optreden van de fondsen doeltreffend en billijk is en een duurzaam effect sorteert, zijn bepalingen nodig die het duurzame karakter van investeringen in ondernemingen garanderen en voorkomen dat middelen uit de fondsen worden gebruikt voor het creëren van een onrechtmatig voordeel. Er moet worden gegarandeerd dat de investeringen waarvoor bijstand uit de fondsen wordt verleend, over een voldoende lange periode kunnen worden afgeschreven.
De lidstaten moeten passende maatregelen vaststellen om te garanderen dat de beheers- en controlesystemen goed functioneren. Daartoe moeten de algemene beginselen waaraan de systemen van alle operationele programma's moeten voldoen en de noodzakelijke functies die zij moeten vervullen, worden vastgesteld op basis van het communautaire recht dat van kracht is voor de programmeringsperiode 2000-2006.
In dit verband moet worden vastgehouden aan de aanwijzing van een enkele managementautoriteit voor elk operationeel programma en moeten de verantwoordelijkheden van die autoriteit en de functies van de auditautoriteit nader worden omschreven. Er moet ook worden gegarandeerd dat de uitgaven en de betalingsaanvragen volgens eenvormige kwaliteitsnormen worden gecertificeerd voordat ze aan de Commissie worden toegestuurd; de aard en de kwaliteit van de gegevens waarop deze aanvragen worden gebaseerd, moeten worden verduidelijkt en in dit verband moet worden bepaald wat de functies van de certificeringsautoriteit zijn.
Er moet toezicht worden gehouden op de operationele programma's om de kwaliteit van de uitvoering ervan te garanderen. In dit verband moet de verantwoordelijkheid van de Comité van toezicht worden omschreven en moet worden bepaald welke gegevens aan de Commissie moeten worden verstrekt en binnen welk kader deze gegevens moeten worden onderzocht. Ter verbetering van de uitwisseling van gegevens over de operationele programma's moet worden bepaald dat deze gegevens in beginsel in elektronische vorm worden uitgewisseld.
Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn in de eerste plaats de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van en de controle op de bijstandsverlening.
Om de efficiënte en correcte uitvoering van de operationele programma's te garanderen moet worden bepaald aan welke verplichtingen de lidstaten moeten voldoen wat betreft de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden of inbreuken op de communautaire wetgeving. Met name moet voor het beheer en de controle worden bepaald op welke wijze de lidstaten moeten garanderen dat de systemen aanwezig zijn en naar behoren functioneren.
Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de Commissie op het gebied van de financiële controle, moeten de lidstaten en de Commissie op dit vlak meer samenwerken en moeten criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie, in de context van haar strategie voor de controle van de nationale systemen, kan bepalen welk niveau van garantie zij van de nationale auditinstanties kan krijgen.
De omvang en de intensiteit van de communautaire controles moeten in verhouding staan tot de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Als een lidstaat het grootste deel van de financiering van een programma voor zijn rekening neemt, dient hij de mogelijkheid te hebben sommige elementen van de controle volgens de nationale regels te organiseren. Voorts moet worden bepaald dat de Commissie in die omstandigheden de middelen die de lidstaten moeten inzetten voor de certificering van de uitgaven en de verifiëring van de beheers- en controlesystemen, differentieert, en moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de Commissie haar eigen audits kan beperken en mag vertrouwen op de garanties van de nationale instanties.
Als bij het begin van de operationele programma's een voorschot wordt betaald, wordt een normale kasstroom gecreëerd die de betalingen aan de begunstigden tijdens de uitvoering van het operationele programma vergemakkelijkt. Derhalve zullen voorschotten uit de structuurfondsen van 5 % (voor de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004) respectievelijk 7 % (voor de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden) en uit het Cohesiefonds van 7,5 % (voor de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004), respectievelijk 10,5 % (voor de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden), de uitvoering van de operationele programma's bespoedigen.
Ter aanvulling van de mogelijkheid de betalingen te schorsen als in de beheers- en controlesystemen een ernstige tekortkoming wordt geconstateerd, moet worden voorzien in de mogelijkheid dat de gedelegeerde ordonnateur de betalingen uitstelt als er aanwijzingen zijn dat deze systemen niet naar behoren functioneren.
De regel over automatisch decommittering draagt bij tot een snellere uitvoering van de programma's. Het is dan ook dienstig de bepalingen voor de toepassing daarvan vast te stellen en te bepalen welke delen van de vastleggingen van deze regel kunnen worden uitgesloten, met name wanneer de vertraging bij de uitvoering het gevolg is van omstandigheden die onafhankelijk zijn van de persoon die zich daarop beroept, abnormaal of niet te voorzien zijn en gevolgen hebben die ondanks de geleverde inspanningen niet kunnen worden vermeden.
De procedures voor de afsluiting moeten worden vereenvoudigd door de lidstaten die dit wensen, de mogelijkheid te geven om volgens een door hen gekozen schema operationele programma's gedeeltelijk af te sluiten ten aanzien van voltooide concrete acties; hiertoe moet een passend kader worden geboden.
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste bepalingen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(13). De Commissie moet de maatregelen tot uitvoering van deze verordening vaststellen om de transparantie te waarborgen en de op het beheer van de operationele programma's toepasselijke bepalingen te verduidelijken wat betreft de indeling van de uitgaven, de financiële instrumenten, beheer en controle, elektronische uitwisseling van gegevens en publiciteit na het advies van het Coördinatiecomité van de fondsen, dat als Comité van beheer optreedt; het is passend dat de Commissie de lijst van zones publiceert die ingevolge de toepassing van de criteria van deze Verordening voor de doelstelling inzake Europese territoriale samenwerking in aanmerking komen, alsmede de indicatieve richtsnoeren inzake kosten-batenanalyse die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding en de indiening van grote projecten en inkomstengenererende projecten, de indicatieve richtsnoeren inzake evaluatie en de lijst van de projecten die op initiatief van de Commissie en na overleg met het als comité van beheer optredend Coördinatiecomité van de fondsen uit hoofde van de technische bijstand in aanmerking komen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE BIJSTANDSVERLENING
HOOFDSTUK I Toepassingsgebied en definities
Artikel 1 Toepassingsgebied
Bij deze verordening worden de doelstellingen vastgesteld waartoe de structuurfondsen en het Cohesiefonds (hierna de „fondsen” genoemd) moeten bijdragen, de criteria waaraan de lidstaten en de regio's moeten voldoen om voor bijstand uit deze fondsen in aanmerking te komen, de beschikbare financiële middelen en de criteria voor de toewijzing daarvan.
Bij deze verordening wordt het kader voor het cohesiebeleid vastgesteld, met inbegrip van de methode voor de vaststelling van de strategische richtsnoeren van de Gemeenschap inzake cohesie, het nationale strategische referentiekader en het verloop van het onderzoek op communautair niveau.
Te dien einde worden bij deze verordening de op een verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie gebaseerde beginselen en bepalingen betreffende het partnerschap, de programmering, de evaluatie, het beheer, met inbegrip van het financiële beheer, het toezicht en de controle vastgesteld.
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
-
„operationeel programma”: het document dat door een lidstaat is ingediend en door de Commissie is goedgekeurd, waarin een ontwikkelingsstrategie wordt uiteengezet die gebaseerd is op een coherent geheel van prioriteiten, en voor de realisatie waarvan een beroep wordt gedaan op bijstand uit een fonds, of, in het geval van de convergentiedoelstelling, uit het Cohesiefonds en het EFRO;
-
„prioritaire as”: een van de prioriteiten van de in een operationeel programma uiteengezette strategie, die bestaat uit een groep concrete acties die met elkaar verband houden en specifieke, meetbare doelstellingen hebben;
-
„concrete actie”: een project dat, of een groep projecten die door de managementautoriteit van het betrokken operationele programma of onder haar verantwoordelijkheid volgens de door het Comité van toezicht vastgestelde criteria is gekozen en dat/die door een of meer begunstigden ten uitvoer wordt gelegd ter verwezenlijking van de doelstellingen van het prioritaire as waaronder het project of de groep projecten valt;
-
„begunstigde”: een actor, instantie of onderneming uit de overheids- of de privésector die belast is met het initiatief nemen tot of het initiatief nemen tot en de tenuitvoerlegging van concrete acties. In het kader van de steunmaatregelen als bedoeld in artikel 87 van het Verdrag zijn begunstigden overheids- of privébedrijven die een afzonderlijk project uitvoeren en staatssteun ontvangen;
-
„publieke uitgaven”: elke overheidsbijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van de staat of van een regionale of plaatselijke overheid of van de Europese Gemeenschappen en verband houdt met de structuurfondsen en het Cohesiefonds, alsmede elke soortgelijke uitgave. Elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten(14), wordt beschouwd als een soortgelijke uitgave;
-
„bemiddelende instantie”: elke publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instantie of dienst die handelt onder de verantwoordelijkheid van een beheers- of certificeringsautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken verricht ten behoeve van begunstigden die concrete acties uitvoeren;
-
„onregelmatigheid”: elke inbreuk op een bepaling van het Gemeenschapsrecht als gevolg van een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer waarbij de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen door een onverschuldigde uitgave wordt of zou kunnen worden benadeeld.