Bij deze verordening wordt een kader tot stand gebracht voor de praktijken in de aquacultuur met betrekking tot uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten om de mogelijke impact van deze soorten en in hetzelfde ecosysteem levende niet-doelsoorten op de aquatische habitats te evalueren en tot een minimum te beperken, teneinde bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling van de sector.
Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur
Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 en artikel 299, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Overwegende hetgeen volgt:
Op grond van artikel 6 van het Verdrag moeten de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
De aquacultuur is een snelgroeiende sector waar innovatieve methoden en nieuwe afzetmogelijkheden worden verkend. Om de productie op de marktomstandigheden af te stemmen, is het belangrijk dat de aquacultuursector meer verschillende soorten gaat kweken.
De aquacultuur heeft economisch voordeel gehaald uit de introductie van uitheemse soorten en de translocatie van soorten die op de betrokken plaats niet voorkomen (bv. regenboogforel, Japanse oester of zalm) en het beleid moet er nu op worden gericht de voordelen van introducties en translocaties te optimaliseren en tegelijkertijd veranderingen in de ecosystemen en negatieve biologische interactie met inheemse populaties, met inbegrip van genetische veranderingen, te voorkomen, en de verspreiding van niet-doelsoorten en nadelige gevolgen voor de natuurlijke habitats te beperken.
Invasieve uitheemse soorten worden tot de belangrijkste oorzaken van het verlies aan inheemse soorten en aan biodiversiteit gerekend. Volgens artikel 8, punt h), van het door de Gemeenschap ondertekende Verdrag inzake biodiversiteit (CDB) dient elke verdragssluitende partij voor zover mogelijk en passend de binnenkomst van uitheemse soorten die bedreigend zijn voor ecosystemen, habitats of soorten te voorkomen, dan wel deze te beheersen of uit te roeien. Zo heeft de Conferentie van partijen bij de CBD met name Besluit VI/23 inzake uitheemse soorten die een bedreiging vormen voor ecosystemen, habitats of soorten goedgekeurd, en de bijlage daarvan bevat een Leidraad inzake de preventie en de beperking van de gevolgen van de introductie van dergelijke uitheemse soorten.
Ook de translocatie van soorten binnen hun natuurlijke verspreidingsgebied naar plaatsen waar zij om bepaalde biologisch-geografische redenen niet voorkomen, kan risico’s inhouden voor de ecosystemen in deze gebieden, en moet daarom eveneens onder deze verordening vallen.
De Gemeenschap moet derhalve haar eigen kader ontwikkelen om de aquatische habitats adequaat te beschermen tegen de risico’s die het gebruik van uitheemse soorten in de aquacultuur met zich meebrengt. Dit kader moet procedures omvatten voor het analyseren van de potentiële risico’s, het treffen van maatregelen op basis van de beginselen van preventie en voorzorg, en het vaststellen van de eventueel noodzakelijke noodplannen. Deze procedures moeten worden gebaseerd op de ervaringen die zijn opgedaan met de bestaande vrijwillige regelingen, met name de Gedragscode met betrekking tot het introduceren en overbrengen van mariene dier- en plantensoorten (Code of Practice on the Introductions and Transfers of Marine Organisms) van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en de Gedragscode (Code of Practice) en het Procedurehandboek voor het overwegen van de introductie en de verplaatsing van mariene en zoetwaterdier- en plantensoorten (Manual of Procedures for consideration of introduction and transfer of marine and freshwater organisms) van de Europese Adviescommissie Binnenvisserij (EIFAC).
De in deze verordening vastgestelde maatregelen mogen geen afbreuk doen aan Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten(2), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(3), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(4), noch aan Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren(5).
De potentiële risico’s, die in bepaalde gevallen verreikende gevolgen kunnen hebben, zijn aanvankelijk duidelijker zichtbaar op plaatselijk niveau. De lokale aquatische milieus in de Gemeenschap hebben zeer uiteenlopende kenmerken en de lidstaten beschikken over de nodige kennis en expertise om de risico’s voor de aquatische milieus die onder hun bevoegdheid vallen, te evalueren en te beheren. Het is dan ook dienstig dat de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde maatregelen in eerste instantie onder de bevoegdheid van de lidstaten valt.
Er moet rekening mee worden gehouden dat geen voorafgaande milieurisicobeoordeling dient te worden ingevoerd voor verplaatsingen van uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soorten die zullen worden gehouden in gesloten aquacultuurvoorzieningen welke beveiligd zijn en een zeer laag risico op ontsnapping inhouden.
Voor gevallen waarin de risico’s echter aanzienlijk zijn en ook andere lidstaten kunnen treffen, moet een communautair systeem tot stand worden gebracht om de belanghebbenden te raadplegen en de vergunningen te valideren voordat zij door de lidstaten worden afgegeven. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(6) moet bij deze raadpleging wetenschappelijk advies verstrekken en het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur dat is ingesteld bij Besluit 1999/478/EG van de Commissie(7) moet advies uitbrengen namens de belanghebbenden op het gebied van aquacultuur en milieubescherming.
Een aantal uitheemse soorten is gedurende lange tijd algemeen gebruikt in de aquacultuur in bepaalde delen van de Gemeenschap. Voor daarmee samenhangende activiteiten moet bijgevolg in een gedifferentieerde behandeling worden voorzien, teneinde de ontwikkeling ervan zonder bijkomende administratieve lasten te faciliteren, op voorwaarde evenwel dat de bron een bestand kan voortbrengen dat vrij is van niet-doelsoorten. lidstaten die het gebruik van dergelijke sinds lang gebruikte soorten op hun grondgebied willen beperken, moeten dat kunnen doen.
Niets in deze verordening belet de lidstaten om door middel van nationale voorschriften te voorzien in een regeling met betrekking tot het houden van uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soorten in particuliere aquaria en tuinvijvers.
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(8).
Ter wille van de doeltreffendheid worden wijzigingen in de bijlagen I, II, III en IV, van deze verordening, die nodig zijn om deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1 Onderwerp
Artikel 2 Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op de introductie van uitheemse soorten en de translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten voor aquacultuurdoeleinden in de Unie, die geschieden nadat deze verordening overeenkomstig artikel 25, lid 1, toepasselijk is geworden.
Deze verordening is niet van toepassing op de translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten binnen een lidstaat, met uitzondering van gevallen waarin wetenschappelijk advies duidt op mogelijke gevaren voor het milieu als gevolg van de translocatie. Indien overeenkomstig artikel 5 een raadgevend comité is aangewezen, is dat comité verantwoordelijk voor de beoordeling van de risico’s.
De verordening is van toepassing op alle aquacultuuractiviteiten die onder de jurisdictie van de lidstaten vallen, ongeacht de grootte of kenmerken ervan. De verordening bestrijkt alle uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende aquatische organismen die worden gekweekt. De verordening is van toepassing op aquacultuur, ongeacht het aquatische systeem.
Deze verordening is niet van toepassing op het houden van sierwaterdieren of -planten in dierenwinkels, tuincentra, afgesloten tuinvijvers of aquaria die voldoen aan artikel 6 van Beschikking 2006/656/EG van de Commissie van 20 september 2006 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften en certificeringsvoorschriften voor de invoer van vissen voor sierdoeleinden(9), of in voorzieningen die zijn uitgerust met effluentbehandelingssystemen die aan de doelstellingen van artikel 1 voldoen.
Deze verordening, met uitzondering van artikel 3, artikel 4, lid 1, en artikel 4, lid 2, onder a), is niet van toepassing op de in bijlage IV opgenomen soorten. De in artikel 9 bedoelde risicobeoordeling is niet van toepassing op de in bijlage IV opgenomen soorten, behalve wanneer de lidstaten maatregelen wensen te nemen om het gebruik van de betrokken soorten op hun grondgebied te beperken.
Er is geen voorafgaande milieurisicobeoordeling nodig voor verplaatsingen van uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soorten die zullen worden gehouden in gesloten aquacultuurvoorzieningen, behalve wanneer de lidstaten gepaste maatregelen wensen te nemen.
De hoofdstukken III tot en met VI zijn niet van toepassing op verplaatsingen van uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soorten die zullen worden gehouden in gesloten aquacultuurvoorzieningen, op voorwaarde dat het vervoer plaatsvindt in omstandigheden die de ontsnapping van deze soorten en van niet-doelsoorten voorkomen.
De lidstaten stellen een lijst op van op hun grondgebied gelegen aquacultuurvoorzieningen die aan de definitie in artikel 3, punt 3, voldoen en werken deze lijst geregeld bij. De lijst wordt uiterlijk op 25 oktober 2011 bekendgemaakt op de website die is opgezet in het kader van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 535/2008 van de Commissie(10) die nadere bepalingen vastlegt voor de uitvoering van die verordening.
Artikel 3 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
-
„aquacultuur”: de activiteit als omschreven in artikel 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds(11);
-
„open aquacultuurvoorziening”: een voorziening waar aquacultuur wordt bedreven in een aquatisch systeem dat niet van het natuurlijke watermilieu is gescheiden door barrières die ontsnapping van gekweekte exemplaren of biologisch materiaal die kans maken op overleving en reproductie, voorkomen;
-
„Gesloten aquacultuurvoorziening”: een op het land gelegen voorziening:
-
waar:
-
aquacultuur wordt bedreven in een aquatisch systeem met waterrecirculatie,
-
waaruit de lozingen pas na zeving en filtering of percolatie en behandeling in contact komen met open water teneinde te voorkomen dat vaste afvalstoffen in de aquatische omgeving terechtkomen en dat gekweekte soorten en niet-doelsoorten die kans maken op overleving en reproductie, uit de voorziening ontsnappen;
-
-
en waar:
-
verliezen van gekweekte exemplaren of niet-doelsoorten en ander biologisch materiaal, met inbegrip van pathogenen, als gevolg van factoren zoals roofdieren (bv. vogels) en overstroming worden voorkomen (zo moet de voorziening zich overeenkomstig een adequate beoordeling door de bevoegde autoriteiten op een veilige afstand van open water bevinden);
-
verliezen van gekweekte exemplaren of niet-doelsoorten en ander biologisch materiaal, met inbegrip van pathogenen, als gevolg van diefstal en vandalisme binnen de grenzen van de redelijkheid worden voorkomen; alsmede
-
de adequate verwijdering van dode organismen wordt gegarandeerd;
-
-
-
„aquatische organismen”: alle in water levende soorten die behoren tot een van de rijken Animalia, Plantae en Protista, inclusief alle delen, geslachtscellen, zaadcellen, eicellen of propagulen van dergelijke wezens die kans maken op overleving en reproductie;
-
„polyploïde organismen”: organismen met kunstmatig geïnduceerde tetraploïdie (4N). Dit zijn aquatische organismen waarvan het aantal chromosomen in de cellen is verdubbeld door middel van celmanipulatietechnieken;
-
„uitheemse soort”:
-
een soort of ondersoort van een aquatisch organisme waar die buiten het bekende natuurlijke verspreidingsgebied en buiten het potentiële natuurlijke verspreidingsgebied voorkomt;
-
polyploïde organismen, en vruchtbare kunstmatig gehybridiseerde soorten, ongeacht hun natuurlijke of potentiële verspreidingsgebied;
-
-
„plaatselijk niet-voorkomende soort”: een soort of ondersoort van een aquatisch organisme die om biologisch-geografische redenen niet voorkomt in een bepaald gebied binnen het natuurlijke verspreidingsgebied;
-
„niet-doelsoort”: een soort of ondersoort van een aquatisch organisme die schadelijk kan zijn voor het aquatische milieu en die bij de introductie of translocatie van een ander aquatisch organisme onbedoeld samen met dat organisme wordt verplaatst, met uitzondering van ziekteveroorzakende organismen, waarop Richtlijn 2006/88/EG van toepassing is;
-
„verplaatsing”: introductie en/of translocatie;
-
„introductie”: de opzettelijke verplaatsing voor aquacultuurdoeleinden van een uitheemse soort naar een omgeving buiten haar natuurlijke verspreidingsgebied;
-
„translocatie”: de opzettelijke verplaatsing voor aquacultuurdoeleinden van een plaatselijk niet-voorkomende soort binnen haar natuurlijke verspreidingsgebied naar een gebied waar het voorheen om biologisch-geografische redenen niet voorkwam;
-
„proefuitzetting”: de introductie van een uitheemse soort of de translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten op beperkte schaal om de ecologische interactie met inheemse soorten en habitats te beoordelen en de in de risicobeoordeling gemaakte hypothesen te evalueren;
-
„aanvrager”: de natuurlijke, rechtspersoon of juridische eenheid die een voorstel tot introductie of translocatie van aquatische organismen indient;
-
„quarantaine”: het proces waarbij aquatische organismen en daarmee samenhorende organismen in volledige afzondering van hun omgeving kunnen worden gehouden;
-
„quarantainevoorziening”: een voorziening waar aquatische organismen en daarmee samenhorende organismen in volledige afzondering van hun omgeving kunnen worden gehouden;
-
„routinematige verplaatsing”: de verplaatsing van aquatische organismen uit een bron met een laag risico op de overdracht van niet-doelsoorten, die, wegens de kenmerken van het aquatische organisme en/of de te gebruiken aquacultuurmethode, geen gevaar voor nadelige ecologische gevolgen oplevert;
-
„niet-routinematige verplaatsing”: iedere verplaatsing van aquatische organismen die niet aan de criteria voor routinematige verplaatsingen voldoet;
-
„ontvangende lidstaat”: de lidstaat op wiens grondgebied uitheemse soorten worden geïntroduceerd of plaatselijk niet-voorkomende soorten worden getransloceerd;
-
„zendende lidstaat”: de lidstaat vanaf wiens grondgebied de uitheemse soort wordt geïntroduceerd of de plaatselijk niet-voorkomende soort wordt getransloceerd.