Home

Verordening (EG) n r. 1266/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/75/EG van de Raad wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EG) n r. 1266/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/75/EG van de Raad wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue (Voor de EER relevante tekst)

2007R1266 — NL — 01.12.2009 — 008.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 1266/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/75/EG van de Raad wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 283, 27.10.2007, p.37)

Gewijzigd bij:




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 1266/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/75/EG van de Raad wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue

(Voor de EER relevante tekst)



DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 5, lid 2, tweede streepje,

Gelet op Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (2), en met name op artikel 6, leden 1 en 3, artikel 8, lid 2, onder d), en lid 3, artikel 9, lid 1, onder c), de artikelen 11 en 12 en artikel 19, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2000/75/EG bevat controlevoorschriften en maatregelen ter bestrijding van bluetongue in de Gemeenschap, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden en een verbod op de verplaatsing van dieren van vatbare soorten uit die gebieden. Door de Commissie kunnen overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde procedure vrijstellingen van dat verbod worden verleend.

(2)

Beschikking 2005/393/EG van de Commissie van 23 mei 2005 inzake beschermings- en toezichtsgebieden in verband met bluetongue en de voorwaarden voor verplaatsingen uit of binnen deze gebieden (3) bakent de algemene geografische gebieden af waarin de lidstaten beschermings- en toezichtsgebieden („de beperkingsgebieden”) moeten instellen.

(3)

Na de vaststelling van Beschikking 2005/393/EG is de bluetonguesituatie in de Gemeenschap grondig gewijzigd en is nieuwe ervaring opgedaan met de bestrijding van de ziekte, met name na de recente insleep van nieuwe serotypes van het bluetonguevirus, namelijk van serotype 8, in een gebied van de Gemeenschap waar niet eerder uitbraken waren geconstateerd en dat niet als een risicogebied voor bluetongue werd beschouwd, en van serotype 1 van dat virus.

(4)

Op grond van de opgedane ervaring is het dienstig dat de harmonisatie op communautair niveau van de bepalingen inzake bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op verplaatsingen van vatbare dieren, met uitzondering van in het wild levende dieren, in verband met bluetongue wordt verbeterd, aangezien deze bepalingen van fundamenteel belang zijn voor de veilige handel in vatbare landbouwhuisdieren die binnen of uit beperkingsgebieden worden verplaatst, met het oog op de vaststelling van een duurzamere strategie voor de bestrijding van bluetongue. Voor de harmonisatie en de duidelijkheid van de communautaire wetgeving moet Beschikking 2005/393/EG daarom worden ingetrokken en door deze beschikking worden vervangen.

(5)

De nieuwe situatie in verband met bluetongue heeft er ook toe geleid dat de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) om wetenschappelijk advies en ondersteuning heeft gevraagd. De EFSA heeft in 2007 in verband met bluetongue twee wetenschappelijke verslagen opgesteld en twee wetenschappelijke adviezen uitgebracht.

(6)

Overeenkomstig Richtlijn 2000/75/EG moet bij de afbakening van beschermings- en toezichtsgebieden rekening worden gehouden met geografische, administratieve, ecologische en epidemiologische factoren die met bluetongue verband houden, en met de bestrijdingsstructuur. Om met deze factoren rekening te houden is het nodig dat bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de minimale geharmoniseerde voorschriften voor de monitoring en de surveillance van bluetongue in de Gemeenschap.

(7)

Surveillance en uitwisseling van informatie zijn sleutelelementen van een risicogebaseerde aanpak met betrekking tot maatregelen ter bestrijding van bluetongue. Daarom is het dienstig dat naast de in artikel 2 van Richtlijn 2000/75/EG vastgestelde definities met name wordt voorzien in een definitie van een geval van bluetongue om een gemeenschappelijk begrip van de essentiële parameters in verband met een uitbraak van bluetongue mogelijk te maken.

(8)

Bovendien is gebleken dat het concept beperkingsgebieden, dat in Beschikking 2005/393/EG wordt gehanteerd, goed bruikbaar is, vooral als de aanwezigheid van het bluetonguevirus in twee achtereenvolgende seizoenen in het getroffen gebied wordt opgespoord. Om praktische redenen en voor de duidelijkheid van de communautaire wetgeving is het dienstig dat wordt voorzien in een definitie van beperkingsgebieden die zowel beschermings- als toezichtsgebieden omvat, die door de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2000/75/EG zijn afgebakend.

(9)

De bepaling van een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied waarvoor uit de surveillance is gebleken dat er geen bewijs bestaat van bluetongueoverdracht of competente vectoren is een essentieel instrument voor een duurzaam beheer van uitbraken van bluetongue, dat veilige verplaatsingen van dieren mogelijk maakt. Daarom is het dienstig dat wordt voorzien in geharmoniseerde criteria die moeten worden gebruikt voor de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode.

(10)

Uitbraken van bluetongue moeten overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 82/894/EEG worden gemeld onder gebruikmaking van de formaten en de codes die zijn vastgesteld bij Beschikking 2005/176/EG van de Commissie van 1 maart 2005 tot vaststelling van het formaat en de codes voor de melding van dierziekten krachtens Richtlijn 82/894/EEG (4) van de Raad. In het licht van de huidige epidemiologische ontwikkeling van bluetongue moet de reikwijdte van dit meldingsvoorschrift tijdelijk worden aangepast door het nader omschrijven van de verplichting om primaire uitbraken te melden.

(11)

Volgens het advies van het Wetenschappelijk Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn van de EFSA over de herkomst en het voorkomen van bluetongue (5), dat op 27 april 2007 is goedgekeurd, is het van essentieel belang dat passende surveillanceprogramma's worden opgezet om bluetongue zo spoedig mogelijk op te sporen. Dergelijke surveillanceprogramma's moeten een klinische, serologische en entomologische component omvatten, die naadloos in alle lidstaten wordt toegepast.

(12)

Er is een geïntegreerde aanpak op communautair niveau nodig om de door de monitoring- en surveillanceprogramma's voor bluetongue verstrekte epidemiologische informatie over onder meer de regionale en mondiale verspreiding van de bluetonguebesmetting en de vectoren te kunnen analyseren.

(13)

Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (6) voorziet in een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing, bestrijding en monitoring van bluetongue.

(14)

Overeenkomstig Beschikking 90/424/EEG is bij Beschikking 2007/367/EG van de Commissie van 25 mei 2007 inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan Italië voor de implementatie van een systeem voor de verzameling en analyse van epidemiologische informatie over bluetongue (7) de BlueTongue NETwork-toepassing („BT-Net system”) opgezet, dat een webgebaseerd systeem voor de verzameling, opslag en analyse van bluetonguesurveillancegegevens in de lidstaten is. Het volledige gebruik van dat systeem is van fundamenteel belang voor de vaststelling van de meest passende maatregelen voor de bestrijding van de ziekte, de verificatie van de doeltreffendheid daarvan en het toestaan van veilige verplaatsingen van dieren van vatbare soorten. Om te zorgen voor meer doeltreffende en doelmatige uitwisselingen van informatie tussen de lidstaten en de Commissie over de bestaande monitoring- en surveillanceprogramma's voor bluetongue, moeten die uitwisselingen via het BT-Net-systeem plaatsvinden.

(15)

Tenzij het nodig blijkt te zijn dat overeenkomstig artikel 8, lid 2, onder d), van Richtlijn 2000/75/EG beschermings- en toezichtsgebieden op communautair niveau worden afgebakend, moet die afbakening door de lidstaten worden uitgevoerd. Ten behoeve van de transparantie moeten de lidstaten de Commissie echter onverwijld in kennis stellen van hun beschermings- en toezichtsgebieden en eventuele wijzigingen daarvan. Met name als een lidstaat voornemens is een epidemiologisch relevant geografisch gebied niet in een beperkingsgebied te handhaven, moet hij de Commissie vooraf relevante informatie verstrekken waaruit blijkt dat het bluetonguevirus niet in dat gebied circuleert.

(16)

Er moeten vrijstellingen van het verbod op verplaatsingen van vatbare dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan uit het beperkingsgebied worden toegestaan op grond van een risicoanalyse die rekening houdt met de via het bluetonguesurveillanceprogramma verzamelde gegevens, de uitwisseling van gegevens met andere lidstaten en de Commissie via het BT-Net-systeem, de bestemming van de dieren en de naleving van bepaalde gezondheidsvoorschriften die de veiligheid van de dieren garanderen. Verplaatsingen van dieren bestemd voor onmiddellijke slacht moeten ook onder bepaalde voorwaarden van het verbod worden vrijgesteld. Gezien het lage risiconiveau van verplaatsingen van dieren voor onmiddellijke slacht en bepaalde risicoverlagende factoren moet op grond van een risicobeoordeling worden voorzien in specifieke voorwaarden om het risico van virusoverdracht tot een minimum te beperken door het kanaliseren van het vervoer van dieren uit een bedrijf in een beperkingsgebied naar slachthuizen.

(17)

Verplaatsingen van dieren binnen hetzelfde beperkingsgebied waar hetzelfde serotype of dezelfde serotypes van het bluetonguevirus circuleert (circuleren), vormen geen extra risico voor de diergezondheid en moeten daarom door de bevoegde autoriteit onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan.

(18)

Volgens het advies van het Wetenschappelijk Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn van de EFSA over vectoren en vaccins (8), dat op 27 april 2007 is goedgekeurd, kunnen verplaatsingen van door vaccinatie geïmmuniseerde of natuurlijk geïmmuniseerde dieren als veilig worden beschouwd ongeacht de viruscirculatie op de plaats van herkomst of de vectoractiviteit op de plaats van bestemming. Daarom moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaraan geïmmuniseerde dieren moeten voldoen voordat zij uit een beperkingsgebied worden verplaatst.

(19)

Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (9), Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (10), Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (11) en Beschikking 93/444/EEG van de Commissie van 2 juli 1993 houdende toepassingsbepalingen inzake het intracommunautaire handelsverkeer van bepaalde levende dieren en producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen (12) bepalen dat verplaatsingen van dieren vergezeld moeten gaan van gezondheidscertificaten. Wanneer vrijstellingen van het verbod op verplaatsingen van dieren van vatbare soorten uit het beperkingsgebied gelden voor dieren die zijn bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, moeten die certificaten ook een verwijzing naar deze verordening bevatten.

(20)

Volgens het advies van de EFSA over vectoren en vaccins moeten de voorwaarden worden vastgesteld voor de behandeling met toegelaten insecticiden op de plaats waar de voertuigen worden geladen die vatbare dieren uit een beperkingsgebied naar of door gebieden buiten een beperkingsgebied vervoeren. Wanneer tijdens de doorvoer door een beperkingsgebied een rustperiode in een controlepost is gepland, moeten de dieren tegen eventuele vectoren worden beschermd. De behandeling met toegelaten insecticiden van dieren, gebouwen en de omgeving daarvan in besmette bedrijven mag echter alleen worden uitgevoerd volgens een welomschreven protocol op grond van de positieve uitkomst van een specifieke risicobeoordeling per geval die rekening houdt met geografische, epidemiologische, ecologische, entomologische en milieugegevens en een kosten-batenanalyse.

(21)

De in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG en Beschikking 93/444/EEG bedoelde gezondheidscertificaten voor dieren die zijn bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, moeten een verwijzing bevatten naar een eventuele overeenkomstig deze verordening uitgevoerde insecticidenbehandeling.

(22)

Om het handelsverkeer niet onnodig te verstoren moet dringend een duurzame strategie voor de bestrijding van het bluetonguevirus worden vastgesteld, die een veilige handel mogelijk maakt in dieren van vatbare soorten die in en uit beperkingsgebieden worden verplaatst.

(23)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



HOOFDSTUK 1

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt bepalingen vast wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op verplaatsingen van dieren in de zin van artikel 2, onder c), van Richtlijn 2000/75/EG, in verband met bluetongue, in en uit de beperkingsgebieden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de in artikel 2 van Richtlijn 2000/75/EG vastgestelde definities.

Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

a)„geval van bluetongue”: een dier dat aan één van de volgende eisen voldoet:

i)het vertoont klinische tekenen die wijzen op de aanwezigheid van bluetongue;

ii)het is een verklikkerdier dat bij een vorige test negatieve serologische resultaten heeft laten zien en dat sinds die test is geseroconverteerd van negatief naar positief voor antilichamen tegen ten minste één bluetongueserotype;

iii)het is een dier waarbij het bluetonguevirus is geïsoleerd en als zodanig is geïdentificeerd;

iv)het is een dier dat bij serologische bluetonguetests positief is getest of waarbij virusantigeen of viraal ribonucleïnezuur (RNA) dat specifiek is voor één of meer bluetongueserotypes is geïdentificeerd.

Bovendien moet uit een stel epidemiologische gegevens blijken dat de klinische tekenen of de resultaten van laboratoriumtests die wijzen op bluetonguebesmetting het gevolg zijn van viruscirculatie op het bedrijf waar het dier wordt gehouden en niet het resultaat zijn van het binnenbrengen van gevaccineerde of seropositieve dieren uit beperkingsgebieden;

b)„uitbraak van bluetongue”: een haard van die ziekte als omschreven in artikel 2, onder c), van Richtlijn 82/894/EEG;

c)„primaire uitbraak van bluetongue”: een haard als omschreven in artikel 2, onder d), van Richtlijn 82/894/EEG, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 3, lid 1, eerste streepje, van die richtlijn een geval van bluetongue een primaire uitbraak is in de volgende gevallen:

i)het houdt epidemiologisch geen verband met een vorige uitbraak; of

ii)het vereist de afbakening van een beperkingsgebied of de wijziging van een bestaand beperkingsgebied, als bedoeld in artikel 6;

d)„beperkingsgebied”: een gebied bestaande uit zowel het beschermings- als het toezichtsgebied, zoals ingesteld overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2000/75/EG;

e)„seizoensgebonden bluetonguevrij gebied”: een epidemiologisch relevant geografisch gebied van een lidstaat waarvoor, gedurende een deel van het jaar, uit de surveillance is gebleken dat er geen bewijs bestaat van overdracht van het bluetonguevirus of van de aanwezigheid van volwassen culicoïdes die waarschijnlijk competente bluetonguevectoren zijn;

f)„doorvoer”: verplaatsing van dieren:

i)uit of door een beperkingsgebied;

ii)uit een beperkingsgebied door een niet-beperkingsgebied terug naar hetzelfde beperkingsgebied; of

iii)uit een beperkingsgebied door een niet-beperkingsgebied naar een ander beperkingsgebied.



HOOFDSTUK 2

MONITORING EN SURVEILLANCE EN UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel 3

Melding van bluetongue

De lidstaten melden primaire uitbraken en uitbraken van bluetongue via het „Animal Disease Notification System”, onder gebruikmaking van de in Beschikking 2005/176/EG vastgestelde formaten en codes.

Artikel 4

Bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma's

De lidstaten voeren de volgende programma's uit overeenkomstig de minimumeisen van bijlage I:

a)bluetonguemonitoringprogramma's in beperkingsgebieden („bluetonguemonitoringprogramma's”);

b)bluetonguesurveillanceprogramma's buiten beperkingsgebieden („bluetonguesurveillanceprogramma's”).

Artikel 5

Epidemiologische informatie

1. De lidstaten zenden naar de bij Beschikking 2007/367/EG opgezette BlueTongue NETwork-toepassing („BT-Net-syteem”) de informatie die is verzameld bij de uitvoering van de bluetonguemonitoring- en/of -surveillanceprogramma's, met name:

a)een maandelijks verslag dat uiterlijk één maand na het einde van de verslagmaand wordt toegezonden en ten minste de volgende gegevens bevat:

i)de gegevens over de verklikkerdieren van de in de beperkingsgebieden uitgevoerde bluetonguemonitoringprogramma's;

ii)de entomologische gegevens van de in de beperkingsgebieden uitgevoerde bluetonguemonitoringprogramma's;

b)een tussentijds verslag over de eerste zes maanden van het jaar, dat elk jaar uiterlijk op 31 juli wordt toegezonden en ten minste de volgende gegevens bevat:

i)de gegevens van de buiten de beperkingsgebieden uitgevoerde bluetonguesurveillanceprogramma's;

ii)de vaccinatiegegevens uit de beperkingsgebieden;

c)een jaarverslag dat uiterlijk op 30 april van het volgende jaar wordt toegezonden en de onder b), i) en ii), bedoelde informatie voor het vorige jaar bevat.

2. De naar het BT-Net-systeem te zenden informatie staat vermeld in bijlage II.



HOOFDSTUK 3

BEPERKINGEN OP VERPLAATSINGEN VAN DIEREN EN SPERMA, EICELLEN EN EMBRYO'S DAARVAN

Artikel 6

Beperkingsgebieden

1. De lidstaten delen aan de Commissie hun beperkingsgebieden en eventuele wijzigingen in de situatie van die gebieden binnen 24 uur mee.

2. Voordat zij besluiten om een epidemiologisch relevant geografisch gebied uit een beperkingsgebied te verwijderen, verstrekken de lidstaten de Commissie uitvoerige informatie waaruit blijkt dat het bluetonguevirus niet in dat gebied heeft gecirculeerd gedurende een periode van twee jaar na de invoering van het bluetonguemonitoringprogramma.

3. De Commissie deelt de lijst van de beperkingsgebieden aan de lidstaten mee in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

4. De lidstaten stellen een lijst van de beperkingsgebieden op hun grondgebied op, werken deze regelmatig bij en stellen deze ter beschikking van de andere lidstaten en het grote publiek.

5. De Commissie maakt de bijgewerkte lijst van beperkingsgebieden uitsluitend ter informatie op haar website bekend.

Die lijst bevat informatie over de serotypes van het bluetonguevirus die in elk beperkingsgebied circuleren. Deze informatie maakt voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 de identificatie mogelijk van de in de verschillende lidstaten afgebakende beperkingsgebieden waar dezelfde serotypes van het bluetonguevirus circuleren.

Artikel 7

Voorwaarden voor verplaatsingen van dieren binnen hetzelfde beperkingsgebied

1. Verplaatsingen van dieren binnen hetzelfde beperkingsgebied waar hetzelfde (dezelfde) serotype(s) van het bluetonguevirus circuleert (circuleren) worden door de bevoegde autoriteit toegestaan, mits de te verplaatsen dieren op de dag van het vervoer geen klinische tekenen van bluetongue vertonen.

2. Verplaatsingen van dieren uit een beschermingsgebied naar een toezichtsgebied mogen echter alleen worden toegestaan als:

a)de dieren aan de voorwaarden van bijlage III voldoen, of

b)de dieren aan andere passende diergezondheidsgaranties voldoen op grond van een positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van het bluetonguevirus en ter bescherming tegen vectoren, die vóór de verplaatsing van de dieren door de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst worden voorgeschreven en door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming worden goedgekeurd, of

c)de dieren bestemd zijn voor onmiddellijke slacht.

▼M8

2 bis. De lidstaten kunnen op grond van het resultaat van een risicobeoordeling waarbij rekening is gehouden met voldoende epidemiologische gegevens verkregen aan de hand van de monitoring overeenkomstig punt 1.1.2.1 of punt 1.1.2.2 van bijlage I, onder de volgende voorwaarden een gedeelte van een beschermingsgebied afbakenen als een „beperkingsgebied waar gevaccineerd is en geen specifiek(e) bluetonguevirusserotype(n) circuleert (circuleren)” (laagrisicogebied):

▼M7

i)er wordt in dat gedeelte van het beschermingsgebied gevaccineerd tegen een specifiek serotype of specifieke serotypes;

ii)er circuleert in dat gedeelte van het beschermingsgebied geen virus van dat (die) specifieke bluetongueserotype(s);

Een lidstaat die voornemens is een gedeelte van een beschermingsgebied als „laagrisicogebied” af te bakenen, stelt de Commissie van dit voornemen is kennis. Die kennisgeving gaat vergezeld van alle noodzakelijke informatie en gegevens ter motivering van de afbakening met het oog op de epidemiologische situatie van het gebied in kwestie, met name ten aanzien van het bestaande bluetonguemonitoringprogramma. De lidstaat stelt eveneens de andere lidstaten onverwijld in kennis hiervan.

Verplaatsingen van dieren binnen hetzelfde beperkingsgebied uit een gebied waar hetzelfde (dezelfde) bluetonguevirusserotype(s) circuleert (circuleren) naar een gedeelte van hetzelfde beperkingsgebied dat is afgebakend als „laagrisicogebied”, kunnen slechts worden toegestaan indien:

a)de dieren aan de voorwaarden van bijlage III voldoen, of

b)de dieren aan andere adequate diergezondheidsgaranties voldoen op grond van een positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van het bluetonguevirus en ter bescherming tegen vectoren, die vóór de verplaatsing van de dieren door de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst worden voorgeschreven en door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming worden goedgekeurd, of

c)de dieren bestemd zijn voor onmiddellijke slacht.

▼M7

3. De lidstaat van herkomst stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van de in de lid 2, onder b), of lid 2 bis, onder b), bedoelde diergezondheidsgaranties.

4. Voor de in de leden 1, 2 en 2 bis van dit artikel bedoelde dieren wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

Dieren in overeenstemming met … (artikel 7, lid 1, artikel 7, lid 2, onder a), of artikel 7, lid 2, onder b), of artikel 7, lid 2, onder c), of artikel 7, lid 2 bis, onder a), of artikel 7, lid 2 bis, onder b), of artikel 7, lid 2 bis, onder c), aangeven wat van toepassing is) van Verordening (EG) nr. 1266/2007.

▼B

Artikel 8

Voorwaarden voor de vrijstelling van het verplaatsingsverbod, als bedoeld in Richtlijn 2000/75/EG

1. Verplaatsingen van dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan van een bedrijf of spermawinnings- of opslagcentrum, dat is gelegen in een beperkingsgebied, naar een ander bedrijf of spermawinnings- of opslagcentrum worden vrijgesteld van het krachtens artikel 9, lid 1, onder c), en artikel 10, punt 1, van Richtlijn 2000/75/EG ingestelde verbod, mits de dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan:

a)voldoen aan de voorwaarden van bijlage III bij deze verordening; of

b)voldoen aan andere passende diergezondheidsgaranties op grond van een positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van het bluetonguevirus en ter bescherming tegen vectoren, die vóór de verplaatsing van de dieren door de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst worden voorgeschreven en door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming worden goedgekeurd.

2. De lidstaat van herkomst stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van de in lid 1, onder b), bedoelde diergezondheidsgaranties.

3. Er wordt onder de controle van de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming een kanalisatieprocedure opgezet om ervoor te zorgen dat dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan, die overeenkomstig de voorwaarden van lid 1, onder b), worden verplaatst, daarna niet naar een andere lidstaat worden verplaatst, tenzij de dieren aan de in lid 1, onder a), bedoelde voorwaarden voldoen.

4. Verplaatsingen van dieren uit een in een beperkingsgebied gelegen bedrijf voor onmiddellijke slacht worden vrijgesteld van het krachtens artikel 9, lid 1, onder c), en artikel 10, punt 1, van Richtlijn 2000/75/EG ingestelde verbod, mits:

a)geen geval van bluetongue in het bedrijf van herkomst is geconstateerd gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de datum van verzending;

▼M4

b)het vervoer van de dieren geschiedt

—onder veterinair toezicht naar het slachthuis van bestemming, waar zij binnen 24 uur na aankomst moeten worden geslacht, en

—rechtstreeks, tenzij overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1/2005 (13) een rusttijd wordt ingelast op een controlepost in hetzelfde beperkingsgebied;

▼B

c)de bevoegde autoriteit op de plaats van verzending de voorgenomen verplaatsing van de dieren ten minste 48 uur vóór het laden van de dieren aan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming bekendmaakt.

5. Niettegenstaande lid 4, onder b), mag de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming op grond van een risicobeoordeling voorschrijven dat de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst een kanalisatieprocedure opzet voor het vervoer van de daarin bedoelde dieren naar aangewezen slachthuizen.

Dergelijke aangewezen slachthuizen worden vastgesteld op grond van een risicobeoordeling die rekening houdt met de criteria van bijlage IV.

Er wordt informatie over de aangewezen slachthuizen ter beschikking gesteld van de andere lidstaten en het grote publiek. Die informatie wordt ook verspreid via het BT-Net-systeem.

▼M4

5 bis. Verplaatsingen van niet overeenkomstig lid 1 gecertificeerde dieren uit een in een beperkingsgebied gelegen bedrijf rechtstreeks naar het punt van uitgang zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 2, onder a), van Beschikking 93/444/EEG, voor uitvoer naar een derde land worden vrijgesteld van het krachtens artikel 9, lid 1, onder c), en artikel 10, punt 1, van Richtlijn 2000/75/EG ingestelde verbod, mits:

a)geen geval van bluetongue in het bedrijf van herkomst is geconstateerd gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de datum van verzending;

b)het vervoer van de dieren naar het punt van uitgang geschiedt

—onder officieel toezicht en

—rechtstreeks, tenzij overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1/2005 een rusttijd wordt ingelast op een controlepost in hetzelfde beperkingsgebied.

▼M4

6. Voor de in de leden 1, 4 en 5 bis van dit artikel bedoelde dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„… (Dieren, sperma, eicellen en embryo's, aangeven wat van toepassing is) in overeenstemming met … (artikel 8, lid 1, onder a), artikel 8, lid 1, onder b), artikel 8, lid 4 of artikel 8, lid 5 bis), aangeven wat van toepassing is) van Verordening (EG) nr. 1266/2007”.

▼B

Artikel 9

Verdere voorwaarden voor de doorvoer van dieren

1. De doorvoer van dieren wordt door de bevoegde autoriteit toegestaan, mits:

a)de dieren uit een beperkingsgebied die worden verplaatst door gebieden buiten een beperkingsgebied en de middelen waarin zij worden vervoerd, met toegelaten insecticiden en/of insectwerende middelen worden behandeld nadat zij op de laadplaats op passende wijze zijn gereinigd en ontsmet en in elk geval voordat zij het beperkingsgebied verlaten;

b)de dieren uit een gebied buiten een beperkingsgebied door een beperkingsgebied worden verplaatst en de middelen waarin zij worden vervoerd, met toegelaten insecticiden en/of insectwerende middelen worden behandeld nadat zij op de laadplaats op passende wijze zijn gereinigd en ontsmet en in elk geval voordat zij het beperkingsgebied binnenkomen;

▼M8

c)de dieren in een vectorbestendige inrichting tegen vectoren worden beschermd, wanneer tijdens de verplaatsing door een beperkingsgebied een meerdaagse rustperiode in een controlepost is gepland.

2. Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing wanneer de doorvoer plaatsvindt:

a)uitsluitend uit of door epidemiologisch relevante geografische gebieden van het beperkingsgebied tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, of

b)uit of door delen van het beperkingsgebied dat is afgebakend als laagrisicogebied’ overeenkomstig artikel 7, lid 2 bis.

3. Wanneer de dieren voldoen aan ten minste een van de voorwaarden van de punten 5, 6 en 7 van deel A van bijlage III, zijn de behandeling van de dieren overeenkomstig lid 1, onder a) en b), en de bescherming van de dieren overeenkomstig lid 1, onder c), niet van toepassing.

4. Voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde dieren wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Behandeling met insecticide/insectwerend middel … (naam van het product invullen) op … (datum invullen) om … (tijdstip invullen) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1266/2007 (14).

▼M3

Artikel 9 bis

Overgangsbepalingen

1. In afwijking van artikel 8, lid 1, onder a), en op basis van de resultaten van een risicobeoordeling waarin rekening wordt gehouden met de entomologische en epidemiologische omstandigheden waaronder de dieren worden binnengebracht, mogen de lidstaten van bestemming tot en met ►M9 31 december 2010 eisen dat bij de verplaatsing van dieren die onder de uitzondering van artikel 8, lid 1, vallen en die aan ten minste een van de voorwaarden van de punten 1 tot en met 4 van deel A van bijlage III voldoen, maar niet aan de punten 5, 6 en 7 van dat deel, aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)de dieren moeten jonger zijn dan 90 dagen;

b)zij moeten sinds hun geboorte zijn afgeschermd tegen vectoren;

c)de in de punten 1, 3 en 4 van deel A van bijlage III bedoelde tests moeten zijn uitgevoerd op monsters die niet eerder dan zeven dagen voor de datum van de verplaatsing zijn genomen.

2. Een lidstaat die de in lid 1 bedoelde aanvullende voorwaarden wil toepassen, stelt de Commissie hiervan vooraf in kennis.

Hij verstrekt de Commissie alle benodigde informatie en gegevens om de toepassing van deze aanvullende voorwaarden met het oog op de entomologische en epidemiologische situatie te rechtvaardigen, met name met betrekking tot de vectorsoort en het virusserotype, de klimatologische omstandigheden en het type veehouderij van de vatbare herkauwers.

Als de Commissie binnen zeven dagen na de datum van de kennisgeving geen bezwaar heeft gemaakt, mag de kennisgevende lidstaat deze aanvullende voorwaarden onmiddellijk toepassen. Hij stelt de andere lidstaten onverwijld in kennis.

3. De Commissie stelt informatie over de toepassing van de aanvullende voorwaarden overeenkomstig lid 2 ter beschikking van het publiek.

▼M8

4. Voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde dieren wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Dieren in overeenstemming met artikel 9 bis, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1266/2007”.

▼B



HOOFDSTUK 4

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Intrekking

Beschikking 2005/393/EG wordt ingetrokken.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de vijfde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

▼M5




BIJLAGE I

Minimumeisen voor bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma’s (als bedoeld in artikel 4)

1. Minimumeisen voor door de lidstaten in beperkingsgebieden uit te voeren bluetonguemonitoringprogramma’s

Bluetonguemonitoringprogramma’s zijn gericht op het verstrekken van informatie over de dynamiek van bluetongue in beperkingsgebieden. Zij hebben ten doel de insleep van nieuwe bluetongueserotypen op te sporen en de afwezigheid van bepaalde bluetongueserotypen aan te tonen. Ook het constateren van de afwezigheid van bluetongueviruscirculatie, de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode en de identificatie van de vectorsoorten behoren tot de doelstellingen.

De geografische referentie-eenheid voor bluetonguemonitoring en -surveillance wordt omschreven door een raster van circa 45 × 45 km (ongeveer 2 000 km2), tenzij specifieke milieuomstandigheden een andere grootte rechtvaardigen. De lidstaten mogen tevens gebruikmaken van het „gebied”, als omschreven in artikel 2, onder p), van Richtlijn 64/432/EEG, als de geografische referentie-eenheid voor monitoring- en surveillancedoeleinden.

1.1.

Bluetonguemonitoringprogramma’s bestaan uit ten minste een passieve klinische surveillance en een actieve surveillance op basis van laboratoriumonderzoek, als omschreven in de punten 1.1.1 en 1.1.2.

1.1.1.

Passieve klinische surveillance:

—bestaat uit een formeel en op passende wijze gedocumenteerd permanent systeem gericht op de opsporing en het onderzoek van verdachte gevallen, waaronder een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor het melden van deze gevallen. Eigenaars of houders van dieren alsook dierenartsen moeten elk verdacht geval onverwijld aan de bevoegde autoriteit melden. Alle verdachte gevallen die zijn toe te schrijven aan de aanwezigheid van bluetongueserotypen waarvan niet wordt verwacht dat zij aanwezig zijn in het epidemiologisch relevante geografische gebied, dienen onmiddellijk grondig te worden onderzocht door de bevoegde autoriteit teneinde de circulerende serotypen te identificeren;

—moet in het bijzonder worden versterkt tijdens het seizoen van de vectoractiviteit;

—moet ervoor zorgen dat bewustmakingscampagnes worden opgezet, met name om eigenaars en houders van dieren alsook dierenartsen in staat te stellen klinische tekenen van bluetongue te identificeren.

1.1.2.

De actieve surveillance op basis van laboratoriumonderzoek bestaat uit één of meer van de volgende elementen: serologische monitoring met verklikkerdieren, serologische/virologische onderzoeken, of gerichte risicogeoriënteerde monitoring, als omschreven in de punten 1.1.2.1, 1.1.2.2 en 1.1.2.3.

▼M7

1.1.2.1.

Monitoring met verklikkerdieren:

—de monitoring met verklikkerdieren bestaat uit een actief jaarlijks programma voor het testen van verklikkerdieren gericht op de evaluatie van de circulatie van het bluetonguevirus in het beperkingsgebied. De verklikkerdieren moeten zo mogelijk runderen zijn. Zij moeten zich bevinden in delen van het beperkingsgebied waar een risicoanalyse, die met entomologische en ecologische evaluaties rekening houdt, de aanwezigheid van de vector heeft bevestigd of waar voor de vermeerdering van de vector geschikte habitats voorkomen;

—de verklikkerdieren worden tijdens de activiteitsperiode van de betrokken vector, indien bekend, ten minste elke maand getest. Als dergelijke informatie ontbreekt, worden de verklikkerdieren ten minste elke maand van het jaar getest;

—het minimumaantal verklikkerdieren per geografische eenheid voor bluetonguemonitoring en -surveillance moet representatief en toereikend zijn om een maandelijkse incidentie (15) van 2 % met een betrouwbaarheid van 95 % in elke geografische eenheid op te sporen;

—de laboratoriumtests moeten zodanig zijn opgezet dat positieve screeningtests gevolgd worden door de specifieke serologische/virologische tests voor het bluetongueserotype dat of de bluetongueserotypes die nodig zijn om in ieder epidemiologisch relevant geografische gebied de aanwezigheid van dat (die) specifieke circulerende serotype(s) te kunnen vaststellen.

▼M8

1.1.2.2.

Serologische/virologische onderzoeken:

—bestaan uit ten minste een actief jaarlijks programma voor de uitvoering van serologische/virologische tests op populaties van vatbare soorten, gericht op de opsporing van bewijzen voor de overdracht van het bluetonguevirus door steekproefsgewijze serologische en/of virologische tests die worden uitgevoerd in alle epidemiologisch relevante geografische gebieden in de periode van het jaar waarin besmetting of seroconversie met grotere waarschijnlijkheid kan worden opgespoord;

—moeten zodanig zijn opgezet dat de monsters representatief zijn voor en zijn afgestemd op de structuur van de te bemonsteren populatie van de vatbare soorten in het epidemiologisch relevante geografische gebied en dat de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van een prevalentie van 20 % met een betrouwbaarheid van 95 % in de populatie van de vatbare soorten van dat epidemiologisch relevante geografische gebied. Voor de afbakening van een deel van een beschermingsgebied als „laagrisicogebied” overeenkomstig artikel 7, lid 2 bis, moet het onderzoek een steekproefgrootte hebben die is berekend voor de opsporing van een maandelijkse prevalentie van 2 % met een betrouwbaarheid van 95 % in de populatie van de vatbare soorten van dat epidemiologisch relevante geografische gebied;

—moeten ervoor zorgen dat seropositieve dieren van gevaccineerde of geïmmuniseerde populaties niet interfereren met de serologische onderzoeken;

—moeten ervoor zorgen dat de laboratoriumtests zodanig zijn opgezet dat positieve screeningtests gevolgd worden door de specifieke serologische/virologische tests voor het bluetongueserotype dat of de bluetongueserotypen die naar verwachting aanwezig is/zijn in het epidemiologisch relevante geografische gebied, zodat de aanwezigheid van dat/die specifieke circulerende serotype(n) kan worden bevestigd;

—kunnen tevens worden opgezet om de vaccinatiedekking en de verspreiding van de verschillende in het beperkingsgebied aanwezige bluetongueserotypen te monitoren;

—kunnen het testen van monsters omvatten die voor andere doeleinden zijn verzameld, zoals monsters uit slachthuizen of tankmelkmonsters.

▼M5

1.1.2.3.

Gerichte risicogeoriënteerde monitoring:

—bestaat uit een formeel en op passende wijze gedocumenteerd permanent systeem gericht op het aantonen van de afwezigheid van bepaalde specifieke bluetongueserotypen;

—is van toepassing op een doelpopulatie van vatbare dieren bij een relatief hoog risico, afhankelijk van de locatie van de dieren, de geografische situatie en de epidemiologie van het bluetongueserotype of de bluetongueserotypen die naar verwachting aanwezig is/zijn in het epidemiologisch relevante geografische gebied;

—vereist een bemonsteringsstrategie die is afgestemd op de vooraf bepaalde doelpopulatie. De steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van de aangenomen prevalentie (op basis van het bekende risico van de doelpopulatie) met een betrouwbaarheid van 95 % in de doelpopulatie van dat epidemiologisch relevante geografische gebied. Wanneer de monsters niet afkomstig zijn van individuele dieren, moet de steekproefgrootte worden bijgesteld overeenkomstig de gevoeligheid van de toegepaste diagnostische procedures.

1.2.

Met het oog op de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode als bedoeld in bijlage V bij deze verordening moet de entomologische surveillance aan de volgende voorwaarden voldoen:

—de surveillance bestaat uit ten minste een actief jaarlijks programma voor het vangen van vectoren, door middel van vast opgestelde zuigvallen ter bepaling van de populatiedynamiek van de vector;

—er wordt gebruikgemaakt van zuigvallen met ultraviolet licht overeenkomstig vooraf vastgestelde protocollen. De vallen moeten 's nachts worden gebruikt met een frequentie van ten minste:

—één nacht per week tijdens de maand die voorafgaat aan het verwachte begin en tijdens de maand die voorafgaat aan het verwachte einde van de seizoensgebonden vectorvrije periode;

—één nacht per maand gedurende de seizoensgebonden vectorvrije periode, en

—de gebruiksfrequentie van de zuigvallen mag worden aangepast op basis van de gegevens die zijn verkregen tijdens de eerste drie jaren van gebruik.

—er moet ten minste één zuigval worden geplaatst in elk epidemiologisch relevant gebied over de gehele seizoensgebonden bluetonguevrije zone. Een deel van de in de zuigvallen verzamelde knutten moet naar een gespecialiseerd laboratorium worden gezonden dat in staat is de verdachte vectorsoorten te tellen en te identificeren.

1.3.

Monitoring met het oog op het verstrekken van onderbouwde informatie aan de Commissie waaruit blijkt dat het bluetonguevirus niet in een bepaald epidemiologisch relevant geografisch gebied heeft gecirculeerd gedurende een periode van twee jaar, als bedoeld in artikel 6, lid 2:

—bestaat uit één of meer van de volgende elementen: serologische monitoring met verklikkerdieren, serologische/virologische onderzoeken, of gerichte risicogeoriënteerde monitoring, als omschreven in de punten 1.1.2.1, 1.1.2.2 en 1.1.2.3;

—moet zodanig zijn opgezet dat de monsters representatief zijn voor en zijn afgestemd op de structuur van de te bemonsteren populatie van de vatbare soorten in het epidemiologisch relevante geografische gebied en dat de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van een prevalentie van 20 % (16) met een betrouwbaarheid van 95 % in de populatie van de vatbare soorten van dat epidemiologisch relevante geografische gebied indien geen massavaccinatie heeft plaatsgevonden, of

—moet zodanig zijn opgezet dat de monsters representatief zijn voor en zijn afgestemd op de structuur van de te bemonsteren populatie van de vatbare soorten in het epidemiologisch relevante geografische gebied en dat de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van een prevalentie van 10 % (17) met een betrouwbaarheid van 95 % in de populatie van de vatbare soorten van dat epidemiologisch relevante geografische gebied indien massavaccinatie heeft plaatsgevonden.

2. Minimumeisen voor door de lidstaten buiten beperkingsgebieden uit te voeren bluetonguesurveillanceprogramma’s

Bluetonguesurveillanceprogramma’s zijn gericht op het opsporen van een mogelijke insleep van het bluetonguevirus en het aantonen van de afwezigheid van dat virus in een bluetonguevrije lidstaat of een epidemiologisch relevant geografisch gebied.

Bluetonguesurveillanceprogramma’s bestaan uit ten minste een passieve klinische surveillance en een actieve surveillance op basis van laboratoriumonderzoek, als omschreven in de punten 2.1 en 2.2.

2.1.

Passieve klinische surveillance:

—bestaat uit een formeel en op passende wijze gedocumenteerd permanent systeem gericht op de opsporing en het onderzoek van verdachte gevallen, waaronder een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor het melden van deze gevallen. Eigenaars of houders van dieren alsook dierenartsen moeten elk verdacht geval onverwijld aan de bevoegde autoriteit melden. Alle verdachte gevallen dienen onmiddellijk grondig te worden onderzocht door de bevoegde autoriteit teneinde te bepalen of er al dan niet sprake is van een uitbraak van bluetongue;

—moet in het bijzonder worden versterkt tijdens het seizoen van de vectoractiviteit in gebieden met een specifiek relatief verhoogd risico, op basis van geografische en epidemiologische gegevens;

—moet ervoor zorgen dat bewustmakingscampagnes worden opgezet, met name om eigenaars en houders van dieren alsook dierenartsen in staat te stellen klinische tekenen van bluetongue te identificeren.

2.2.

De actieve surveillance op basis van laboratoriumonderzoek bestaat uit ten minste één of meer van de volgende elementen: serologische monitoring met verklikkerdieren, serologische/virologische onderzoeken, of gerichte risicogeoriënteerde monitoring, als omschreven in de punten 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3.

2.2.1.

Serologische monitoring met verklikkerdieren:

—de serologische monitoring met verklikkerdieren bestaat uit een actief jaarlijks programma voor het testen van verklikkerdieren, gericht op de opsporing van bewijzen voor de overdracht van het bluetonguevirus buiten de beperkingsgebieden. Daarbij dient specifieke aandacht te worden besteed aan gebieden met een hoog risico, op basis van geografische en epidemiologische gegevens;

—de verklikkerdieren worden tijdens de activiteitsperiode van de betrokken vector, indien bekend, ten minste elke maand getest. Als dergelijke informatie ontbreekt, worden de verklikkerdieren ten minste elke maand van het jaar getest;

—het minimumaantal verklikkerdieren per geografische eenheid voor bluetonguemonitoring en -surveillance moet representatief en toereikend zijn om een maandelijkse incidentie van seroconversie (18) van 2 % met een betrouwbaarheid van 95 % in elke geografische eenheid op te sporen.

▼M8

2.2.2.

Serologische/virologische onderzoeken:

—bestaan uit ten minste een actief jaarlijks programma voor de uitvoering van serologische/virologische tests op populaties van vatbare soorten, gericht op de opsporing van bewijzen voor de overdracht van het bluetonguevirus door steekproefsgewijze serologische en/of virologische tests die worden uitgevoerd in alle epidemiologisch relevante geografische gebieden in de periode van het jaar waarin besmetting of seroconversie met grotere waarschijnlijkheid kan worden opgespoord;

—moeten zodanig zijn opgezet dat de monsters representatief zijn voor en zijn afgestemd op de structuur van de te bemonsteren populatie van de vatbare soorten in het epidemiologisch relevante geografische gebied en dat de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van een prevalentie van 20 % met een betrouwbaarheid van 95 % in de populatie van de vatbare soorten van dat epidemiologisch relevante geografische gebied;

—moeten ervoor zorgen dat seropositieve dieren van gevaccineerde of geïmmuniseerde populaties niet interfereren met de serologische onderzoeken;

—kunnen het testen van monsters omvatten die voor andere doeleinden zijn verzameld, zoals monsters uit slachthuizen of tankmelkmonsters.

▼M5

2.2.3.

Gerichte risicogeoriënteerde monitoring:

—bestaat uit een formeel en op passende wijze gedocumenteerd permanent systeem gericht op het aantonen van de afwezigheid van bepaalde specifieke bluetongueserotypen;

—moet gebaseerd zijn op een solide kennis van de lokale risicofactoren; deze kennis moet leiden tot de identificatie van de te bemonsteren doelpopulatie waarvoor een specifiek relatief verhoogd risico geldt;

—moet ervoor zorgen dat de gerichte bemonsteringsstrategie is afgestemd op de doelpopulatie waarvoor een relatief verhoogd risico geldt en dat de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van de aangenomen prevalentie (op basis van het bekende risico van de doelpopulatie) met een betrouwbaarheid van 95 % in de doelpopulatie van dat epidemiologisch relevante geografische gebied.

▼B




BIJLAGE II

Door de lidstaten naar het BT-Net-systeem te zenden informatie (als bedoeld in artikel 5, lid 2)

De door de lidstaten naar het BT-Net-systeem te zenden informatie moet ten minste het volgende omvatten:

1. Serologische/virologische gegevens over bluetongue

a)Administratieve indeling/eenheid

b)Geteste diersoorten

c)Type surveillancesysteem („systeem met verklikkerdieren” of „periodiek onderzoek”)

d)Type uitgevoerde diagnostische tests (Elisa, serumneutralisatie, PCR, virusisolatie)

e)Maand en jaar

f)Aantal geteste dieren (19)

g)Aantal positieve dieren

h)Serologisch of virologisch bepaald serotype (te verstrekken gegevens in geval van positieve resultaten bij serumneutralisatie- of virusisolatietests)

2. Entomologische gegevens over bluetongue

a)Administratieve indeling

b)Unieke identiteit van de plaats (een unieke code voor elke plaats waar een val staat opgesteld)

c)Datum van verzameling

d)Lengte- en breedtegraad

e)Totaal aantal verzamelde Culicoides spp.

f)Aantal verzamelde C. imicola, indien beschikbaar

g)Aantal verzamelde C. obsoletus Complex, indien beschikbaar

h)Aantal verzamelde C. obsoletus sensu strictu, indien beschikbaar

i)Aantal verzamelde C. scoticus, indien beschikbaar

j)Aantal verzamelde C. Pulicaris Complex, indien beschikbaar

k)Aantal verzamelde C. Nubeculosus complex, indien beschikbaar

l)Aantal verzamelde C. dewulfii, indien beschikbaar

m)Andere relevante gegevens

3. Vaccinatiegegevens over bluetongue

a)Administratieve indeling

b)Jaar/semester

c)Type vaccin

d)Serotypecombinatie

e)Gevaccineerde diersoorten

f)Totaal aantal beslagen in de lidstaat

g)Totaal aantal dieren in de lidstaat

h)Totaal aantal beslagen in het vaccinatieprogramma

i)Totaal aantal dieren in het vaccinatieprogramma

j)Totaal aantal gevaccineerde beslagen

k)Aantal gevaccineerde dieren (wanneer het vaccinatietype „vaccinatie van jonge dieren” is)

l)Aantal gevaccineerde jonge dieren (wanneer het vaccinatietype „massavaccinatie” is)

m)Aantal gevaccineerde volwassen dieren (wanneer het vaccinatietype „massavaccinatie” is)

n)Toegediende vaccindoses.

▼M1




BIJLAGE III

Voorwaarden voor vrijstelling van het verplaatsingsverbod (als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), en artikel 8, lid 1, onder a))

▼M4

A. Dieren

De dieren moeten tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming tegen de vector Culicoïdes zijn beschermd.

Bovendien moet aan ten minste één van de in de punten 1 tot en met 7 vermelde voorwaarden worden voldaan:

1.

De dieren zijn tot de verzending tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld in bijlage V, gedurende ten minste 60 dagen vóór de datum van verplaatsing in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden en zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) („OIE Terrestrial Manual”), die niet eerder dan zeven dagen vóór de datum van verplaatsing is uitgevoerd en negatieve resultaten heeft opgeleverd.

Die test voor de opsporing van ziekteverwekkers is echter niet nodig voor lidstaten of gebieden van lidstaten waar voldoende epidemiologische gegevens, verkregen bij de uitvoering van een monitoringprogramma gedurende minimaal drie jaren, de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, mogelijk maken.

De lidstaten die van die mogelijkheid gebruikmaken, stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG:

„Het dier (de dieren) is (zijn) tot de verzending in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode die begon op … (datum vermelden) sinds hun geboorte of gedurende ten minste 60 dagen en zijn dan, in voorkomend geval (aangeven wat van toepassing is), overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual en met negatieve resultaten aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers op uiterlijk zeven dagen vóór de verzending genomen monsters onderworpen overeenkomstig bijlage III, deel A, punt 1, bij Verordening (EG) nr. 1266/2007.”.

2.

►M8

De dieren zijn tot de verzending gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór de datum van verzending in een vectorbestendige inrichting tegen vectoren beschermd.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG:

„Dier(en) in overeenstemming met bijlage III, deel A, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 1266/2007.”.

3.

►M8

De dieren zijn tot de verzending tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden of zijn gedurende een periode van ten minste 28 dagen in een vectorbestendige inrichting tegen vectoren beschermd en zijn tijdens die periode, met negatieve resultaten, onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen de bluetonguevirusgroep, uitgevoerd op monsters van die dieren die ten minste 28 dagen na de datum van het begin van de periode van bescherming tegen vectoren of de seizoensgebonden vectorvrije periode zijn genomen.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG:

„Dier(en) in overeenstemming met bijlage III, deel A, punt 3, bij Verordening (EG) nr. 1266/2007.”.

4.

►M8

De dieren zijn tot de verzending tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden of zijn gedurende een periode van ten minste 14 dagen in een vectorbestendige inrichting tegen vectoren beschermd en zijn tijdens die periode, met negatieve resultaten, onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, uitgevoerd op monsters van die dieren die ten minste 14 dagen na de datum van het begin van de periode van bescherming tegen vectoren of de seizoensgebonden vectorvrije periode zijn genomen.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG:

„Dier(en) in overeenstemming met bijlage III, deel A, punt 4, bij Verordening (EG) nr. 1266/2007.”.

5.

De dieren zijn afkomstig zijn van een beslag dat overeenkomstig een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd vaccinatieprogramma is gevaccineerd en de dieren zijn gevaccineerd tegen het (de) serotype(s) dat (die) aanwezig is (zijn) of waarschijnlijk aanwezig is (zijn) in een epidemiologisch relevant geografisch gebied van oorsprong, de dieren bevinden zich nog in de immuniteitsperiode die wordt gegarandeerd in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin en de dieren voldoen aan ten minste één van de volgende eisen:

a)zij zijn meer dan 60 dagen vóór de datum van verplaatsing gevaccineerd;

▼M7

b)zij zijn met een geïnactiveerd vaccin gevaccineerd vóór ten minste het aantal dagen dat nodig is voor het begin van de immuniteitsbescherming, als aangegeven in de specificaties van het voor het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin en zij zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten is uitgevoerd ten minste 14 dagen na het begin van de immuniteitsbescherming, als aangegeven in de specificaties van het voor het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin; die test voor de opsporing van ziekteverwekkers is echter niet nodig voor verplaatsingen van dieren uit een gedeelte van een beperkingsgebied dat overeenkomstig artikel 7, lid 2 bis, van deze verordening als „laagrisicogebied” is afgebakend;

▼M4

c)zij waren eerder gevaccineerd en zijn opnieuw met een geïnactiveerd vaccin gevaccineerd binnen de immuniteitsperiode die wordt gegarandeerd in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin;

d)zij zijn tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, sinds hun geboorte of gedurende ten minste 60 dagen vóór de datum van vaccinatie in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden en zijn met een geïnactiveerd vaccin gevaccineerd vóór ten minste het aantal dagen dat nodig is voor het begin van de immuniteitsbescherming, als aangegeven in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG:

„Dier(en) gevaccineerd tegen bluetongueserotype(s) … (serotype(s) invullen) met … (naam van het vaccin invullen) met een geïnactiveerd/gemodificeerd levend vaccin (aangeven wat van toepassing is) in overeenstemming met bijlage III, deel A, punt 5, bij Verordening (EG) nr. 1266/2007.”.

6.

De dieren zijn nooit tegen bluetongue gevaccineerd en altijd gehouden in een epidemiologisch relevant geografisch gebied van oorsprong waar niet meer dan één serotype aanwezig was, aanwezig is of waarschijnlijk aanwezig is en:

a)zij zijn met positieve resultaten onderworpen aan twee serologische tests overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antistoffen tegen het bluetonguevirusserotype, waarbij de eerste test tussen 60 en 360 dagen vóór de datum van verplaatsing moet worden uitgevoerd en de tweede test wordt uitgevoerd op monsters die niet eerder dan zeven dagen voor de datum van de verplaatsing zijn genomen, of

b)zij zijn met positieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen het bluetonguevirusserotype; de test moet ten minste 30 dagen vóór de datum van verplaatsing worden uitgevoerd en de dieren zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten niet eerder dan zeven dagen vóór de datum van de verplaatsing is uitgevoerd.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG:

„Dier(en) onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen het bluetonguevirusserotype … (serotype vermelden) in overeenstemming met bijlage III, deel A, punt 6, bij Verordening (EG) nr. 1266/2007.”.

7.

De dieren zijn nooit tegen bluetongue gevaccineerd en zijn met positieve resultaten voor alle serotypes die in het epidemiologisch relevante geografische gebied van oorsprong aanwezig zijn of waarschijnlijk aanwezig zijn, onderworpen aan twee passende specifieke serologische tests overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van de specifieke antistoffen tegen alle aanwezige of waarschijnlijk aanwezige bluetonguevirusserotypes, en

a)de eerste test moet tussen 60 en 360 dagen vóór de datum van verplaatsing zijn uitgevoerd en de tweede test moet zijn uitgevoerd op monsters die niet eerder dan zeven dagen voor de datum van de verplaatsing zijn genomen, of

b)de serologische test voor het specifieke serotype moet ten minste 30 dagen vóór de datum van verplaatsing zijn uitgevoerd en de dieren zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten niet eerder dan zeven dagen vóór de datum van de verplaatsing is uitgevoerd.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG:

„Dier(en) onderworpen aan een specifieke serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen alle aanwezige of wellicht aanwezige bluetonguevirusserotypes … (serotypes vermelden) in overeenstemming met bijlage III, deel A, punt 7, bij Verordening (EG) nr. 1266/2007.”.

▼M7

Voor drachtige dieren moet vóór de inseminatie of dekking aan ten minste een van de in de punten 5, 6 en 7 beschreven voorwaarden zijn voldaan, of moet zijn voldaan aan de voorwaarde overeenkomstig punt 3. Wanneer een serologische test overeenkomstig punt 3 wordt uitgevoerd, gebeurt dit niet eerder dan zeven dagen voor de datum van verplaatsing.

▼M4

Wanneer de dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer, wordt een van de volgende zinnen toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG:

„Het dier is (de dieren zijn) niet drachtig.”, of

„Het dier is (de dieren zijn) mogelijk drachtig en voldoet (voldoen) aan de voorwaarde(n) … (van de punten 5, 6 en 7 vóór de inseminatie of dekking, of van punt 3; aangeven wat van toepassing is).”.

▼M1

B. Sperma van dieren

Het sperma moet zijn verkregen van donordieren die aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:

a)zij zijn buiten een beperkingsgebied gehouden gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van het sperma;

▼M8

b)zij zijn in een vectorbestendige inrichting tegen vectoren beschermd gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van het sperma;

▼M1

c)zij zijn tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, gehouden gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van het sperma en zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten niet eerder dan zeven dagen vóór de begindatum van de winning van het sperma is uitgevoerd.

Die test voor de opsporing van ziekteverwekkers is echter niet nodig in lidstaten of gebieden van lidstaten waar voldoende epidemiologische gegevens, verkregen bij de uitvoering van een monitoringprogramma gedurende een periode van minimaal drie jaren, de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld in bijlage V, mogelijk maken.

De lidstaten die van die mogelijkheid gebruikmaken, stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid;

▼M5

d)zij zijn ten minste elke 60 dagen tijdens de winningsperiode en tussen 21 en 60 dagen na de winning van de laatste hoeveelheid te verzenden sperma met negatieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen de bluetonguevirusgroep;

e)zij zijn met negatieve resultaten onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die is uitgevoerd op bloedmonsters die zijn verzameld:

i)aan het begin van de spermawinning en bij het winnen van de laatste hoeveelheid te verzenden sperma, en

ii)tijdens de spermawinning:

—ten minste elke zeven dagen bij een virusisolatietest, of

—ten minste elke 28 dagen bij een polymerasekettingreactietest (PCR).

▼M1

Wanneer het in dit deel bedoelde sperma bestemd is voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in Richtlijn 88/407/EEG van de Raad (20) en Beschikking 95/388/EG van de Commissie (21) of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Sperma van donordieren die voldoen aan … (punt a), b), c), d) of e), aangeven wat van toepassing is) van bijlage III, deel B, bij Verordening (EG) nr. 1266/2007.”.

C. Eicellen en embryo’s van dieren

1.In vivo verkregen embryo’s en eicellen van runderen moeten zijn verkregen van donordieren die geen klinische tekenen van bluetongue vertonen op de dag van de winning.

2.Embryo’s en eicellen van andere dieren dan runderen en in vitro geproduceerde embryo’s van runderen moeten zijn verkregen van donordieren die aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:

a)zij zijn buiten een beperkingsgebied gehouden gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van de embryo’s/eicellen;

▼M8

b)zij zijn in een vectorbestendige inrichting beschermd tegen vectoren gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van de embryo’s/eicellen;

▼M1

c)zij zijn tussen 21 en 60 dagen na de winning van de embryo’s/eicellen met negatieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen de bluetonguevirusgroep;

d)zij zijn met negatieve resultaten onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die is uitgevoerd op een bloedmonster dat op de dag van de winning van de embryo’s/eicellen is genomen.

3.Wanneer de in de punten 1 en 2 bedoelde eicellen en embryo’s bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in Richtlijn 89/556/EEG van de Raad (22) en Beschikking 95/388/EG van de Commissie of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Embryo’s/eicellen van donordieren die voldoen aan … (punt 1; punt 2a), 2b), 2c) of 2d), aangeven wat van toepassing is) van bijlage III, deel C, bij Verordening (EG) nr. 1266/2007.”.

Punt 2, onder a), van bijlage B bij Richtlijn 89/556/EEG geldt niet voor eicellen en embryo’s van donordieren die worden gehouden op een bedrijf waartegen veterinairrechtelijke verbods- of quarantainemaatregelen in verband met bluetongue zijn uitgevaardigd.

▼B




BIJLAGE IV

Criteria voor de aanwijzing van slachthuizen voor de vrijstelling van het verplaatsingsverbod (als bedoeld in artikel 8, lid 5, tweede alinea)

Voor de uitvoering van de risicobeoordeling voor de aanwijzing van slachthuizen voor de kanalisatie van verplaatsingen van dieren uit een in een beperkingsgebied gelegen bedrijf voor onmiddellijke slacht hanteert de bevoegde autoriteit van bestemming ten minste de volgende criteria:

1.de via de monitoring- en surveillanceprogramma's beschikbare gegevens, met name wat de vectoractiviteit betreft;

2.de afstand tussen de plaats van binnenkomst in het gebied waarvoor geen beperkingen gelden en het slachthuis;

3.de entomologische gegevens met betrekking tot de route;

4.de periode van de dag waarin het vervoer plaatsvindt, gerelateerd aan de uren waarop de vectoren actief zijn;

5.het mogelijke gebruik van insecticiden en insectwerende middelen overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG van de Raad (23);

6.de ligging van het slachthuis ten opzichte van veehouderijen;

7.de bioveiligheidsmaatregelen in het slachthuis.




BIJLAGE V

Criteria voor de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode (als bedoeld in artikel 9, lid 3)

Voor de bepaling van een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied wordt de seizoensgebonden vectorvrije periode voor een bepaald epidemiologisch relevant geografisch gebied van een lidstaat („epidemiologisch relevant geografisch gebied”) door de bevoegde autoriteit vastgesteld onder gebruikmaking van de volgende criteria:

1. Algemene criteria

a)Er moet een bluetonguemonitoring- en/of -surveillanceprogramma zijn opgesteld.

b)De specifieke criteria en drempels voor de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode worden vastgesteld, rekening houdend met de culicoïdes-soorten waarvan is aangetoond of vermoed wordt dat zij de belangrijkste vectoren in het epidemiologisch relevante geografische gebied zijn.

c)De criteria voor de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode worden toegepast, met inachtneming van de gegevens van het huidige jaar en voorgaande jaren (historische gegevens). Bovendien wordt rekening gehouden met de aspecten in verband met de standaardisatie van de surveillancegegevens.

2. Specifieke criteria

a)Er is geen circulatie van het bluetonguevirus in het epidemiologisch relevante geografische gebied, zoals blijkt uit de bluetonguesurveillanceprogramma's of ander bewijsmateriaal dat erop wijst dat de circulatie van het bluetonguevirus is gestopt.

b)De vector- en waarschijnlijke-vectoractiviteit is gestopt, zoals blijkt uit de entomologische surveillance als onderdeel van de bluetonguemonitoring- en/of -surveillanceprogramma's.

c)De vangsten van de culicoïdes-soorten waarvan is aangetoond of vermoed wordt dat zij de vectoren van het in het epidemiologisch relevante geografische gebied aanwezige serotype zijn, liggen onder een voor het epidemiologisch relevante geografische gebied vast te stellen maximumdrempel. Als bewijsmateriaal voor de ondersteuning van de vaststelling van de maximumdrempel ontbreekt, moet worden uitgegaan van de totale afwezigheid van Culicoides imicola-exemplaren en minder dan vijf culicoïdes die reeds eitjes hebben gelegd per val.

3. Aanvullende criteria

a)De temperatuuromstandigheden die van invloed zijn op de vectoractiviteit voor het epidemiologisch relevante geografische gebied. De temperatuurdrempels worden vastgesteld rekening houdend met het ecologische gedrag van de culicoïdes-soorten waarvan is aangetoond of vermoed wordt dat zij de vectoren van het in het epidemiologisch relevante geografische gebied aanwezige serotype zijn.



(1) PB L 378 van 31.12.1982. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/216/EG van de Commissie (PB L 67 van 5.3.2004, blz. 27).

(2) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352).

(3) PB L 130 van 24.5.2005, blz. 22. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/357/EG (PB L 133 van 25.5.2007, blz. 44).

(4) PB L 59 van 5.3.2005, blz. 40. Besluit gewijzigd bij Besluit 2007/924/EG (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 48).

(5) The EFSA Journal (2007) 480, 1-20.

(6) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(7) PB L 139 van 31.5.2007, blz. 30.

(8) The EFSA Journal (2007) 479, 1-29.

(9) PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/1964. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG.

(10) PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG.

(11) PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/265/EG van de Commissie (PB L 114 van 1.5.2007, blz. 17).

(12) PB L 208 van 19.8.1993, blz. 34.

(13) PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1.

(14) PB L 283 van 27.10.2007, blz. 37.”

(15) Volgens schattingen is 20 % de normale jaarlijkse seroconversiegraad in een besmet gebied. In de Gemeenschap vindt de viruscirculatie echter hoofdzakelijk plaats in een periode van circa zes maanden (einde voorjaar/medio najaar). Daarom is 2 % een voorzichtige schatting van de verwachte maandelijkse seroconversiegraad.

(16) Volgens schattingen is 20 % de normale jaarlijkse seroconversiegraad in een besmet gebied. Indien echter blijkt dat de jaarlijkse seroconversiegraad in het epidemiologisch relevante geografische gebied lager is dan 20 %, moet de steekproefgrootte berekend worden voor de opsporing van de lagere geschatte prevalentie.

(17) Aangenomen wordt dat 10 % de normale jaarlijkse seroconversiegraad is in een gevaccineerd gebied. Indien echter blijkt dat de jaarlijkse seroconversiegraad in het epidemiologisch relevante gevaccineerde geografische gebied lager is dan 10 %, moet de steekproefgrootte berekend worden voor de opsporing van de lagere geschatte prevalentie.

(18) Volgens schattingen is 20 % de normale jaarlijkse seroconversiegraad in een besmet gebied. In de Gemeenschap vindt de viruscirculatie echter hoofdzakelijk plaats in een periode van circa zes maanden (einde voorjaar/medio najaar). Daarom is 2 % een voorzichtige schatting van de verwachte maandelijkse seroconversiegraad.

(19) Als serumpools worden gebruikt, moet een schatting van het aantal met de geteste pools overeenkomende dieren worden gegeven

(20) PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10.

(21) PB L 234 van 3.10.1995, blz. 30.

(22) PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1.

(23) PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG.