Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,
Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop(3), is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen noodzakelijk zijn, moet deze richtlijn duidelijkheidshalve worden vervangen.
Ter wille van de goede werking van de interne markt moeten de voorwaarden waaronder accijns wordt geheven op de goederen die onder Richtlijn 92/12/EEG vallen, hierna „accijnsgoederen” genoemd, geharmoniseerd blijven.
Het is passend de accijnsgoederen waarop deze richtlijn van toepassing is, nader te bepalen en te dien einde te verwijzen naar Richtlijn 92/79/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op sigaretten(4), Richtlijn 92/80/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op andere tabaksfabrikaten dan sigaretten(5), Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken(6), Richtlijn 92/84/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken(7), Richtlijn 95/59/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten(8), en Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit(9).
Accijnsgoederen mogen voor specifieke doeleinden aan andere indirecte belastingen worden onderworpen. In dergelijke gevallen dienen de lidstaten evenwel enkele essentiële elementen van de communautaire voorschriften betreffende indirecte belastingen in acht te nemen, teneinde geen afbreuk te doen aan het nut ervan.
Teneinde het vrije verkeer te garanderen, mag de belasting van andere goederen dan accijnsgoederen geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met het overschrijden van grenzen.
Er moet in formaliteiten worden voorzien wanneer accijnsgoederen worden overgebracht van gebieden die worden geacht deel uit te maken van het douanegebied van de Gemeenschap maar niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, naar gebieden die ook als zodanig zijn omschreven maar wel onder de richtlijn vallen.
Aangezien de schorsingsregelingen van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(10) passend toezicht garanderen zolang accijnsgoederen onder de bepalingen van die verordening vallen, hoeft voor de accijns geen afzonderlijk toezichtsysteem te worden toegepast gedurende de tijd dat accijnsgoederen onder een communautaire douaneschorsingsregeling staan.
Aangezien het voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk blijft dat het concept „accijns” en de omstandigheden waarin deze verschuldigd wordt, in alle lidstaten dezelfde zijn, moet op communautair niveau worden verduidelijkt wanneer accijnsgoederen tot verbruik worden uitgeslagen en wie de tot voldoening van de accijns gehouden persoon is.
Aangezien de accijns een belasting op het verbruik van bepaalde goederen is, mag geen accijns worden geheven op accijnsgoederen die in bepaalde omstandigheden vernietigd zijn of onherstelbaar verloren zijn gegaan.
Regelingen voor de heffing en de teruggaaf van accijns hebben gevolgen voor de goede werking van de interne markt en moeten daarom op niet-discriminerende criteria gebaseerd zijn.
In geval van een onregelmatigheid dient de accijns verschuldigd te worden in de lidstaat waar de in de uitslag tot verbruik resulterende onregelmatigheid heeft plaatsgevonden of, indien niet is vast te stellen waar de onregelmatigheid plaatsvond, in de lidstaat waar zij is geconstateerd. Indien de accijnsgoederen niet op hun plaats van bestemming zijn aangekomen en er geen onregelmatigheid is geconstateerd, dient ervan te worden uitgegaan dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden in de lidstaat waar de accijnsgoederen zijn verzonden.
Naast de gevallen van teruggaaf waarin bij deze richtlijn wordt voorzien, moeten de lidstaten ook de mogelijkheid hebben de accijns die is voldaan over tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen, terug te geven wanneer dit strookt met het doel van deze richtlijn.
De regels en voorwaarden voor de leveringen die van de betaling van accijns zijn vrijgesteld, moeten geharmoniseerd blijven. Voor de vrijgestelde leveringen aan organisaties in andere lidstaten dient gebruik te worden gemaakt van een certificaat van vrijstelling.
Om misbruik en fraude te voorkomen, moet duidelijk worden vastgesteld in welke gevallen goederen taxfree mogen worden verkocht aan reizigers die het grondgebied van de Gemeenschap verlaten. Aangezien reizigers zich veelvuldiger en vrijer over land verplaatsen dan per vliegtuig of per schip, is bij reizigersverkeer over land het risico groter dat de regels voor accijns- en belastingvrijstelling niet worden nageleefd, waardoor ook de controlelast voor de douaneautoriteiten aanzienlijker hoger uitvalt. Het is dan ook passend dat accijnsvrije verkoop aan landgrenzen niet toegestaan is, wat in de meeste lidstaten reeds geldt. Er dient evenwel te worden voorzien in een overgangsperiode gedurende welke de lidstaten vrijstelling van de betaling van accijns kunnen blijven verlenen voor de accijnsgoederen die zijn geleverd door aan de landgrens met een derdeland gelegen taxfreeshops.
Aangezien controles moeten worden verricht in productie- en opslagfaciliteiten om de inning van de belastingschuld te garanderen, moet een systeem van door de bevoegde autoriteiten erkende entrepots worden gehandhaafd teneinde deze controles te vergemakkelijken.
Het is ook nodig de voorschriften vast te stellen die erkende entrepothouders en bedrijven zonder erkenning als entrepothouder in acht moeten nemen.
Accijnsgoederen moeten, voordat zij tot verbruik worden uitgeslagen, in de Gemeenschap onder schorsing van accijns kunnen worden overgebracht en die overbrenging moet kunnen geschieden van een belastingentrepot naar verschillende bestemmingen, met name naar andere belastingentrepots maar ook naar plaatsen die voor de toepassing van deze richtlijn daarmee gelijkgesteld zijn.
Ook moet worden toegestaan dat accijnsgoederen onder schorsing van accijns worden overgebracht van de plaats van invoer naar voornoemde bestemmingen, en er moeten dan ook bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de status van de persoon die toestemming heeft gekregen om de goederen vanaf die plaats van invoer te verzenden maar de goederen niet voorhanden mag hebben.
Teneinde de betaling van accijns te garanderen wanneer de overbrenging van accijnsgoederen niet wordt gezuiverd, dienen de lidstaten zekerheid te verlangen, die dient te worden gesteld door de erkende entrepothouder van verzending of de geregistreerde afzender, of, indien de lidstaat van verzending dat toestaat, een van andere betrokkenen bij de overbrenging, onder de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden.
Met het oog op de inning van de belasting tegen de door de lidstaten vastgestelde tarieven dienen de bevoegde autoriteiten de overbrenging van accijnsgoederen te kunnen volgen en er moet dus worden voorzien in een systeem voor de uitoefening van toezicht op accijnsgoederen.
Het is passend daarvoor het geautomatiseerde systeem te gebruiken dat is opgezet bij Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen(11). In vergelijking met een op papier gebaseerd systeem, wordt door dat systeem de afhandeling van de vereiste formaliteiten bespoedigd en het toezicht op de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns vergemakkelijkt.
Er moet een procedure worden vastgelegd voor de kennisgeving van de verzending of de ontvangst van accijnsgoederen door bedrijven aan de belastingautoriteiten van de lidstaten. Daarbij moet passend rekening worden gehouden met het feit dat sommige geadresseerden niet verbonden zijn met het geautomatiseerde systeem maar toch accijnsgoederen ontvangen die onder schorsing van accijns worden overgebracht.
Met het oog op de goede werking van de regels betreffende de overbrenging onder schorsing van accijns moeten de voorwaarden voor de aanvang en de beëindiging van de overbrenging en de zuivering van de verantwoordelijkheden worden verduidelijkt.
De in geval van niet-beschikbaarheid van het geautomatiseerde systeem te volgen procedures moeten worden vastgesteld.
Eenvoudigheidshalve moet het de lidstaten worden toegestaan om een bijzondere regeling vast te stellen voor overbrengingen van accijnsgoederen onder schorsing van accijns die uitsluitend over hun grondgebied verlopen, of om met andere lidstaten een bilaterale regeling te treffen.
De heffings- en procedureregels betreffende de overbrenging van goederen waarover de accijns reeds in een lidstaat is voldaan, moeten worden verduidelijkt, al moet de algemene opzet van die regels ongemoeid worden gelaten.
De accijns ter zake van door particulieren voor eigen behoeften verkregen en door henzelf naar een andere lidstaat vervoerde accijnsgoederen moet volgens het voor de interne markt geldende beginsel uitsluitend worden geheven in de lidstaat van verkrijging.
Indien in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen in een andere lidstaat voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden, moet worden vastgesteld of in die tweede lidstaat accijns verschuldigd is. Te dien einde moet in het bijzonder worden bepaald wat onder „commerciële doeleinden” moet worden verstaan.
Wanneer accijnsgoederen door een andere persoon dan een erkende entrepothouder, een geregistreerde geadresseerde of een zelfstandig bedrijf worden verkregen en door de verkoper of voor diens rekening rechtstreeks of onrechtstreeks naar een andere lidstaat worden verzonden of vervoerd, dient de accijns te worden voldaan in de lidstaat van bestemming; er moet een door de verkoper te volgen procedure worden vastgesteld.
Om belangenconflicten tussen lidstaten en dubbele belastingheffing te voorkomen wanneer in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen naar elders in de Gemeenschap worden overgebracht, moeten bepalingen worden vastgesteld voor situaties waarin zich onregelmatigheden voordoen ter zake van tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen.
De lidstaten moeten kunnen verlangen dat tot verbruik uitgeslagen goederen zijn voorzien van fiscale merktekens of nationale herkenningstekens. Het gebruik van deze tekens mag het intracommunautaire handelsverkeer geenszins belemmeren.
Aangezien het gebruik van deze tekens niet tot dubbele belastingdruk mag leiden, moet worden gepreciseerd dat elk bedrag dat werd betaald of als zekerheid werd gesteld om deze tekens te verkrijgen, moet worden teruggegeven of vrijgegeven door de lidstaat die de tekens heeft afgegeven, als de accijns in een andere lidstaat verschuldigd is geworden en daar ook werd geïnd.
Niettemin moet de lidstaat die de merktekens of herkenningstekens heeft afgegeven, het teruggeven, kwijtschelden of vrijgeven van het betaalde of zekergestelde bedrag afhankelijk kunnen stellen van de voorwaarde dat de verwijdering of vernietiging van de tekens wordt aangetoond.
De toepassing van de normale voorschriften betreffende de overbrenging van en het toezicht op accijnsgoederen kan voor kleine wijnproducenten onevenredige administratieve lasten veroorzaken. Daarom moeten de lidstaten deze producenten van bepaalde voorschriften kunnen ontheffen.
Er moet rekening worden gehouden met het feit dat ter zake van accijnsgoederen voor de bevoorrading van schepen en luchtvaartuigen vooralsnog geen geschikte communautaire aanpak is gevonden.
Voor accijnsgoederen die worden gebruikt voor de bouw en het onderhoud van grensoverschrijdende bruggen tussen lidstaten, moeten de betrokken lidstaten maatregelen kunnen nemen die afwijken van de normale regels en procedures voor het verkeer van accijnsgoederen tussen lidstaten, teneinde de administratieve lasten te verlichten.
De maatregelen voor de uitvoering van deze richtlijn moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(12).
Teneinde te voorzien in een periode van aanpassing aan het elektronische systeem van toezicht op de overbrenging van goederen onder schorsing van accijns, moet aan de lidstaten een overgangsperiode worden toegestaan gedurende welke dergelijke overbrengingen nog volgens de in Richtlijn 92/12/EEG vastgestelde formaliteiten mogen worden verricht.
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijke regeling ter zake van bepaalde aspecten van de accijns, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,