Home

Verordening (EG) n r. 689/2008 Van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen

Verordening (EG) n r. 689/2008 Van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133 en artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Met Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen(3) is het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel(4), hierna „het verdrag” genoemd, uitgevoerd, dat op 24 februari 2004 in werking is getreden, en is Verordening (EEG) nr. 2455/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de in- en uitvoer van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen(5) vervangen.

  2. In zijn arrest van 10 januari 2006 in zaak C-178/03 (Commissie tegen Parlement en Raad)(6) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen Verordening (EG) nr. 304/2003 nietig verklaard, aangezien deze verordening uitsluitend op artikel 175, lid 1, van het Verdrag was gebaseerd, terwijl in het arrest wordt gesteld dat zowel artikel 133 als artikel 175, lid 1, de passende rechtsgronden waren. Het Hof heeft echter tevens bepaald dat de gevolgen van de verordening moeten worden gehandhaafd totdat binnen een redelijke termijn een nieuwe verordening is vastgesteld die op de passende rechtsgronden is gebaseerd. Dit houdt tevens in dat aan verplichtingen waaraan uit hoofde van Verordening (EG) nr. 304/2003 reeds is voldaan, niet opnieuw behoeft te worden voldaan.

  3. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 304/2003 heeft de Commissie een verslag ingediend bij het Europees Parlement en de Raad over het functioneren van Verordening (EG) nr. 304/2003 van 2003 tot en met 2005. In het algemeen hebben de procedures goed gefunctioneerd. In het verslag worden echter enkele technische aanpassingen genoemd die nodig lijken te zijn. Deze aspecten dienen derhalve in deze verordening te worden opgenomen.

  4. Het verdrag geeft de partijen het recht maatregelen te treffen die de gezondheid van de mens en het milieu een stringentere bescherming bieden dan op grond van het verdrag vereist is, mits dergelijke maatregelen stroken met de verdragsbepalingen en in overeenstemming zijn met het internationaal recht. Teneinde het niveau van bescherming dat uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 2455/92 aan het milieu en de bevolking van invoerende landen wordt geboden, niet af te zwakken is het noodzakelijk en passend om in sommige opzichten verder te gaan dan de bepalingen van het verdrag.

  5. Wat de deelname van de Gemeenschap aan het verdrag betreft, is het van wezenlijk belang dat er voor de contacten tussen de Gemeenschap en het secretariaat en de andere partijen bij het verdrag, alsmede met andere landen, één enkel aanspreekpunt wordt vastgesteld. Dit aanspreekpunt zou de Commissie moeten zijn.

  6. De uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen die binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, zou aan een gezamenlijke procedure voor kennisgeving van uitvoer onderworpen moeten blijven. Dientengevolge zouden voor gevaarlijke chemische stoffen, als zodanig of als preparaat of in een voorwerp, die door de Gemeenschap als gewasbeschermingsmiddelen, als bestrijdingsmiddelen voor andere toepassingen of als industriële chemische stoffen voor beroepsmatig gebruik of gebruik door het publiek verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, soortgelijke regels voor kennisgeving van uitvoer moeten gelden als die van toepassing zijn op chemische stoffen die binnen een van de in het verdrag bepaalde gebruikscategorieën, dat wil zeggen bestrijdingsmiddelen of industriële chemische stoffen, of beide categorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn. Bovendien zouden chemische stoffen waarvoor de internationale procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming (PIC)-procedure moet worden gevolgd, aan dezelfde regels onderworpen moeten zijn. Deze procedure voor kennisgeving van uitvoer dient van toepassing te zijn op uitvoer van de Gemeenschap naar alle derde landen, ongeacht of zij al dan niet partij bij het verdrag zijn of aan de procedures ervan deelnemen. De lidstaten moeten administratieve heffingen kunnen toepassen om de kosten in verband met deze procedure te dekken.

  7. Exporteurs en importeurs dienen te worden verplicht informatie te verstrekken over de onder deze verordening vallende hoeveelheden chemische stoffen die in het internationale handelsverkeer omgaan, zodat de hierin neergelegde regelingen kunnen worden gevolgd en op hun effect en doeltreffendheid kunnen worden beoordeeld.

  8. Kennisgevingen aan het verdragssecretariaat van definitieve regelgeving van de Gemeenschap of van een lidstaat waarbij chemische stoffen worden verboden of aan strenge beperkingen worden onderworpen, met het oogmerk deze in de internationale PIC-procedure op te nemen, moeten door de Commissie worden ingediend en dienen betrekking te hebben op die gevallen welke beantwoorden aan de dienaangaande in het verdrag neergelegde criteria. Waar nodig dient aanvullende informatie tot staving van dergelijke kennisgevingen te worden ingewonnen.

  9. In gevallen waarin definitieve regelgeving van de Gemeenschap of van een lidstaat niet voor kennisgeving in aanmerking komt omdat deze niet aan de criteria beantwoordt, dienen in het belang van een uitwisseling van informatie toch gegevens over de regelgeving aan het verdragssecretariaat en de andere partijen bij het verdrag te worden meegedeeld.

  10. Voorts is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat de Gemeenschap besluiten neemt ten aanzien van de invoer in de Gemeenschap van chemische stoffen die aan de internationale PIC-procedure zijn onderworpen. Deze besluiten zouden gebaseerd moeten zijn op toepasselijke communautaire wetgeving en daarbij dient rekening te worden gehouden met verboden of strenge beperkingen opgelegd door de lidstaten. Waar zulks gewettigd is, dienen wijzigingen van het Gemeenschapsrecht te worden voorgesteld.

  11. Er zijn regelingen nodig om te verzekeren dat de lidstaten en de exporteurs zich bewust zijn van de besluiten van importerende landen met betrekking tot chemische stoffen die aan de internationale PIC-procedure zijn onderworpen en dat de exporteurs zich aan deze besluiten houden. Om te voorkomen dat toch ongewenste uitvoer plaatsvindt, zouden chemische stoffen die binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en aan de verdragscriteria beantwoorden of onder de internationale PIC-procedure vallen, niet mogen worden uitgevoerd tenzij uitdrukkelijke toestemming van het betrokken invoerende land is gevraagd en verkregen, ongeacht of dit al dan niet partij bij het verdrag is. Wel moet bij de uitvoer van bepaalde chemische stoffen naar landen die lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een ontheffing van deze verplichting worden toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Bovendien is er een procedure nodig voor gevallen waarin ondanks alle redelijkerwijs te verwachten pogingen geen reactie van het invoerende land wordt ontvangen, zodat de uitvoer van bepaalde chemicaliën op een tijdelijke basis onder bepaalde voorwaarden kan plaatsvinden. Tevens dient te worden voorzien in een periodieke toetsing van al deze gevallen en van de gevallen waarin uitdrukkelijke toestemming wordt verkregen.

  12. De door de Commissie ingevoerde databank is een belangrijk instrument om de toepassing van en het toezicht op deze verordening te onderbouwen.

  13. Het is tevens van belang dat alle uitgevoerde chemische stoffen een geschikte gebruiksduur hebben, zodat zij doeltreffend en veilig kunnen worden gebruikt. Met name in het geval van bestrijdingsmiddelen, en vooral die welke naar ontwikkelingslanden worden uitgevoerd, is het absoluut noodzakelijk dat informatie over de juiste opslagvoorwaarden wordt verstrekt en dat de gebruikte verpakkingen van zodanige aard en afmetingen zijn dat de vorming van verouderende voorraden wordt voorkomen.

  14. Artikelen die chemische stoffen bevatten, vallen niet binnen de werkingssfeer van het verdrag. Niettemin moet het juist worden geacht dat op artikelen die chemische stoffen bevatten welke bij gebruik of verwijdering kunnen vrijkomen en welke binnen de Gemeenschap in één of meer van de in het verdrag bepaalde gebruikscategorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, dan wel onderworpen zijn aan de internationale PIC-procedure, tevens de regels inzake kennisgeving van uitvoer van toepassing zijn. Voorts zouden bepaalde chemische stoffen en artikelen die specifieke chemische stoffen bevatten welke buiten de werkingssfeer van het verdrag vallen, maar reden geven tot bijzondere bezorgdheid, in het geheel niet mogen worden uitgevoerd.

  15. In overeenstemming met het verdrag dient desgewenst aan partijen bij het verdrag informatie te worden verstrekt over de doorvoer van chemische stoffen die aan de internationale PIC-procedure zijn onderworpen.

  16. De communautaire voorschriften inzake het verpakken en kenmerken, alsook andere veiligheidsinformatie dienen van toepassing te zijn op alle gevaarlijke chemische stoffen bij voorgenomen uitvoer naar partijen en andere landen, tenzij deze bepalingen, met inachtneming van de desbetreffende internationale normen, met eventuele specifieke vereisten van die landen in strijd zouden zijn.

  17. Teneinde een effectieve controle op en handhaving van de voorschriften te waarborgen, dienen de lidstaten autoriteiten, zoals douaneautoriteiten, aan te wijzen die tot taak hebben om de in- en uitvoer van chemische stoffen die onder de verordening vallen te controleren. De Commissie en de lidstaten dienen een belangrijke rol te spelen en zouden op doelgerichte en gecoördineerde wijze te werk moeten gaan. De lidstaten dienen passende sancties voor inbreuken op de voorschriften in te stellen. Om de douanecontrole te vergemakkelijken en om de administratieve belasting voor zowel de exporteurs als de overheid te beperken dient een codesysteem voor de bevestiging van de naleving van de voorschriften te worden ingevoerd, dat in aangiften ten uitvoer zal worden gebruikt. Om alle partijen in staat te stellen met dit systeem vertrouwd te raken voordat het verplicht wordt, dient er in een korte overgangsperiode te worden voorzien.

  18. Ter wille van een verantwoord beheer van chemische stoffen dienen informatie-uitwisseling, gezamenlijke verantwoordelijkheid en samenwerking tussen de Gemeenschap, de lidstaten en derde landen te worden aangemoedigd, ongeacht of die derde landen al dan niet partij bij het verdrag zijn. In het bijzonder dienen de Commissie en de lidstaten direct, dan wel indirect via steun voor projecten van niet-gouvernementele organisaties technische bijstand aan ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie te verlenen, en vooral steun die erop is gericht die landen in staat te stellen uitvoering te geven aan het verdrag.

  19. Om de effectiviteit van de procedures te garanderen, dient er geregeld toezicht te zijn op de uitvoering ervan. Daartoe dienen de lidstaten regelmatig verslag uit te brengen aan de Commissie, die op haar beurt regelmatig verslag zal uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.

  20. Er dienen technische richtsnoeren te worden opgesteld om de bevoegde instanties, bijvoorbeeld de douanediensten die toezicht houden op de uitvoer, bij de toepassing van deze verordening te helpen.

  21. De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(7).

  22. In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen om een chemische stof aan de delen 1 of 2 van bijlage I toe te voegen op grond van een definitieve regelgevingsmaatregel op communautair niveau, en maatregelen om een onder Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen(8) vallende chemische stof in deel I van bijlage V toe te voegen, maatregelen tot wijziging van bijlage I, waaronder wijzigingen van bestaande vermeldingen, maatregelen om een chemische stof waarvoor reeds een communautair exportverbod geldt in deel 2 van bijlage V toe te voegen, maatregelen tot wijziging van de bijlagen II, III, IV en VI en maatregelen tot wijziging van bestaande vermeldingen in bijlage V vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Doelstellingen

1.

Deze verordening heeft de volgende doelstellingen:

  1. uitvoering te geven aan het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, hierna „het verdrag” genoemd;

  2. gedeelde verantwoordelijkheid en gezamenlijke inspanningen bij de internationale activiteiten met gevaarlijke chemische stoffen te bevorderen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu tegen mogelijke schade;

  3. bij te dragen aan een milieuverantwoord gebruik van deze gevaarlijke stoffen.

De in de eerste alinea bedoelde doelstellingen worden verwezenlijkt door de uitwisseling van informatie over de kenmerken van deze chemische stoffen te vergemakkelijken, door een besluitvormingsproces binnen de Gemeenschap voor de in- en uitvoer vast te stellen en door de genomen beslissingen onder de partijen en andere landen te verspreiden.

2.

Naast de in lid 1 vermelde doelstellingen moet deze verordening ervoor zorgen dat de bepalingen van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad(9) en van Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad(10) ten aanzien van de indeling, de verpakking en het kenmerken van stoffen die gevaarlijk zijn voor mens of milieu, wanneer zij in de Gemeenschap op de markt worden gebracht, ook voor al deze chemische stoffen gelden wanneer zij vanuit de lidstaten naar partijen of andere landen worden uitgevoerd, tenzij deze bepalingen strijdig zijn met specifieke voorschriften van die partijen of andere landen.

Artikel 2 Werkingssfeer

1.

Deze verordening is van toepassing op de volgende stoffen:

  1. bepaalde gevaarlijke chemische stoffen die zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming uit hoofde van het verdrag, hierna „de PIC-procedure” genoemd;

  2. bepaalde gevaarlijke chemische stoffen die binnen de Gemeenschap of een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn;

  3. chemische stoffen bij uitvoer, voor zover het de indeling, de verpakking en het kenmerken ervan betreft.

2.

Deze verordening is niet van toepassing op:

  1. verdovende middelen en psychotrope stoffen die vallen onder Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren(11);

  2. radioactief materiaal en radioactieve stoffen die vallen onder Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren(12);

  3. afvalstoffen die vallen onder Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen(13) en Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen(14);

  4. chemische wapens die vallen onder Verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van 22 juni 2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik(15);

  5. levensmiddelen en levensmiddelenadditieven die vallen onder Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn(16);

  6. diervoeders die vallen onder Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(17), met inbegrip van additieven, hetzij verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn voor gebruik als orale voeding voor dieren;

  7. genetisch gemodificeerde organismen die vallen onder Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu(18);

  8. behalve voor zover daarop artikel 3, punt 4, onder b), van deze verordening van toepassing is, farmaceutische specialiteiten of geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die vallen onder Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik(19) en Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik(20);

  9. chemische stoffen in zodanig geringe hoeveelheden dat het onwaarschijnlijk is dat de gezondheid van de mens of het milieu daardoor nadelig wordt beïnvloed, en in elk geval niet meer dan 10 kg, mits deze voor onderzoek of analyse worden in- of uitgevoerd.

Artikel 3 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. „chemische stof”: een stof zoals gedefinieerd in Richtlijn 67/548/EEG, als zodanig of in een preparaat of als preparaat, vervaardigd of uit de natuur gewonnen, waarin echter geen levende organismen zijn verwerkt, die tot een van de volgende categorieën behoort:

    1. bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddel-formuleringen;

    2. industriële chemische stoffen;

  2. „preparaat”: een mengsel of een oplossing, bestaande uit twee of meer stoffen;

  3. „artikel”: een eindproduct dat een chemische stof bevat waarvan het gebruik krachtens de communautaire wetgeving in dat speciale product verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is;

  4. „bestrijdingsmiddelen”: chemische stoffen in een van de twee volgende subcategorieën:

    1. bestrijdingsmiddelen die worden gebruikt als gewasbeschermingsmiddelen die onder Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(21) vallen;

    2. overige bestrijdingsmiddelen, zoals biociden in de zin van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden(22) en desinfecterende middelen, insecticiden en parasietenbestrijdingsmiddelen uit hoofde van Richtlijn 2001/82/EG en Richtlijn 2001/83/EG;

  5. „industriële chemische stoffen”: chemische stoffen in een van de twee volgende subcategorieën:

    1. chemische stoffen voor beroepsmatig gebruik;

    2. chemische stoffen voor gebruik door het publiek;

  6. „aan kennisgeving van uitvoer onderworpen chemische stof”: een chemische stof die in één of meer categorieën of subcategorieën binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is en elke aan de PIC-procedure onderworpen chemische stof, opgenomen in bijlage I, deel 1;

  7. „voor PIC-kennisgeving in aanmerking komende chemische stof”: een chemische stof die in één of meer categorieën binnen de Gemeenschap of een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is; chemische stoffen die in één of meer categorieën in de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, zijn in bijlage I, deel 2, opgenomen;

  8. „aan de PIC-procedure onderworpen chemische stof”: een chemische stof die in bijlage III bij het verdrag en in bijlage I, deel 3, bij deze verordening is opgenomen;

  9. „verboden chemische stof”:

    1. een chemische stof waarvan ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu alle toepassingen in één of meer categorieën of subcategorieën op grond van definitieve regelgeving door de Gemeenschap zijn verboden; of

    2. een chemische stof waarvoor de aanvraag voor toelating voor het eerste gebruik is afgewezen, die door de industrie in de Gemeenschap uit de handel is genomen of waarvoor de aanvraag in de loop van de kennisgevings-, registratie- of toelatingsprocedure is ingetrokken en waarvan kan worden aangetoond dat hij reden tot bezorgdheid voor de gezondheid van de mens of het milieu geeft;

  10. „aan strenge beperkingen onderworpen chemische stof”:

    1. een chemische stof waarvan ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu nagenoeg alle toepassingen in één of meer categorieën of subcategorieën op grond van definitieve regelgeving van de Gemeenschap zijn verboden, maar waarvan bepaalde specifieke toepassingen nog zijn toegestaan; of

    2. een chemische stof waarvoor de aanvraag voor toelating voor nagenoeg alle toepassingen is afgewezen, die door de industrie voor nagenoeg alle toepassingen in de Gemeenschap uit de handel is genomen of waarvoor de aanvraag in de loop van de kennisgevings-, registratie- of toelatingsprocedure voor nagenoeg alle toepassingen is ingetrokken en waarvan kan worden aangetoond dat hij reden tot bezorgdheid voor de gezondheid van de mens of het milieu geeft;

  11. „chemische stof die in een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is”: elke chemische stof die ingevolge definitieve nationale regelgeving van een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is;

  12. „definitieve regelgeving”: een wetgevingsbesluit dat tot doel heeft een chemische stof te verbieden of aan strenge beperkingen te onderwerpen;

  13. „zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering”: een voor gebruik als bestrijdingsmiddel geformuleerde chemische stof die ernstige gevolgen voor de gezondheid of het milieu heeft, die, na eenmalige of herhaalde blootstelling bij gebruik, op korte termijn kunnen worden geconstateerd;

  14. „uitvoer”:

    1. de definitieve of tijdelijke uitvoer van een chemische stof die aan de voorwaarden van artikel 23, lid 2, van het Verdrag voldoet;

    2. de wederuitvoer van een chemische stof die niet aan de voorwaarden van artikel 23, lid 2, van het Verdrag voldoet en die onder een andere douaneregeling dan de externe communautaire transitoregeling voor het vervoer van goederen door het douanegebied van de Gemeenschap is geplaatst;

  15. „invoer”: het binnen het douanegebied van de Gemeenschap brengen van een chemische stof die onder een andere douaneregeling dan de externe communautaire transitoregeling voor het vervoer van goederen door het douanegebied van de Gemeenschap is geplaatst;

  16. „exporteur”: een van de volgende natuurlijke of rechtspersonen:

    1. de persoon namens wie een aangifte ten uitvoer wordt gedaan, dat wil zeggen de persoon die op het tijdstip van de aangifte houder is van de overeenkomst met de geconsigneerde in een land dat partij is of in een ander land en de bevoegdheid heeft om te beslissen over verzending van de chemische stof uit het douanegebied van de Gemeenschap;

    2. indien er geen uitvoerovereenkomst is gesloten of indien de houder van de overeenkomst niet in eigen naam handelt, de persoon die de bevoegdheid heeft om te beslissen over verzending van de chemische stof uit het douanegebied van de Gemeenschap;

    3. indien het recht over de chemische stof te beschikken toekomt aan een persoon die blijkens de overeenkomst waarop de uitvoer is gebaseerd, buiten de Gemeenschap is gevestigd, de in de Gemeenschap gevestigde partij bij de overeenkomst;

  17. „importeur”: elke natuurlijke of rechtspersoon die op het tijdstip van invoer naar het douanegebied van de Gemeenschap de geconsigneerde voor de chemische stof is;

  18. „partij bij het verdrag” of „partij”: een staat of een regionale organisatie voor economische integratie die ermee heeft ingestemd door het verdrag te worden gebonden en waarvoor het verdrag in werking is getreden;

  19. „ander land”: elk land dat geen partij is.

Artikel 4 Aangewezen nationale instanties

Elke lidstaat wijst de instantie of instanties aan, hierna de „aangewezen nationale instantie” of „aangewezen nationale instanties” genoemd, die de bij deze verordening vereiste administratieve taken zullen vervullen, tenzij dat reeds voor de inwerkingtreding van deze verordening is gebeurd.

De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 1 november 2008 van die aanwijzing in kennis.

Artikel 5 Deelneming van de Gemeenschap aan het verdrag

Artikel 6 Aan kennisgeving van uitvoer onderworpen chemische stoffen, voor PIC-kennisgeving in aanmerking komende chemische stoffen en aan de PIC-procedure onderworpen chemische stoffen

Artikel 7 Aan partijen en andere landen toegezonden kennisgevingen van uitvoer

Artikel 8 Van de partijen en van andere landen ontvangen kennisgevingen van uitvoer

Artikel 9 Informatie betreffende de invoer en uitvoer van chemische stoffen

Artikel 10 Kennisgeving van verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen uit hoofde van het verdrag

Artikel 11 Aan het secretariaat te verstrekken informatie over verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen die niet voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen

Artikel 12 Verplichtingen met betrekking tot de invoer van chemische stoffen

Artikel 13 Andere verplichtingen met betrekking tot de uitvoer van chemische stoffen dan de vereisten in verband met de kennisgeving van uitvoer

Artikel 14 Uitvoer van bepaalde chemische stoffen en artikelen die chemische stoffen bevatten

Artikel 15 Informatie over transitovervoer

Artikel 16 Bij uitgevoerde chemische stoffen te voegen informatie

Artikel 17 Verplichtingen van de autoriteiten van de lidstaten en de exporteurs inzake het toezicht op in- en uitvoer

Artikel 18 Sancties

Artikel 19 Uitwisseling van informatie

Artikel 20 Technische bijstand

Artikel 21 Toezicht en rapportage

Artikel 22 Bijwerking van de bijlagen

Artikel 23 Technische richtsnoeren

Artikel 24 Comité

Artikel 25 Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 304/2003

Artikel 26 Inwerkingtreding

BIJLAGE ILIJST VAN CHEMISCHE STOFFEN(bedoeld in artikel 6)

BIJLAGE IIKENNISGEVING VAN UITVOER

BIJLAGE IIIDoor de aangewezen nationale instanties van de lidstaten krachtens artikel 9 aan de Commissie te verstrekken informatie

BIJLAGE IVKennisgeving van een verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stof aan het secretariaat van het verdrag

BIJLAGE VChemische stoffen en artikelen waarvoor een uitvoerverbod geldt(bedoeld in artikel 14)

BIJLAGE VILijst van de partijen bij het verdrag die informatie vereisen over het transitovervoer van chemische stoffen die onder de PIC-procedure vallen(bedoeld in artikel 15)