Home

Beschikking van de Commissie van 9 februari 2009 betreffende het opzetten van een tijdelijk experiment waarin bepaalde afwijkingen worden vastgesteld voor het in de handel brengen van zaadmengsels bestemd voor gebruik als groenvoedergewas overeenkomstig Richtlijn 66/401/EEG van de Raad om te bepalen of bepaalde soorten die niet in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG of 2002/57/EG van de Raad zijn opgenomen, aan de vereisten voldoen om te worden opgenomen in artikel 2, lid 1, onder A, van Richtlijn 66/401/EEG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 724) (Voor de EER relevante tekst) (2009/109/EG)

Beschikking van de Commissie van 9 februari 2009 betreffende het opzetten van een tijdelijk experiment waarin bepaalde afwijkingen worden vastgesteld voor het in de handel brengen van zaadmengsels bestemd voor gebruik als groenvoedergewas overeenkomstig Richtlijn 66/401/EEG van de Raad om te bepalen of bepaalde soorten die niet in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG of 2002/57/EG van de Raad zijn opgenomen, aan de vereisten voldoen om te worden opgenomen in artikel 2, lid 1, onder A, van Richtlijn 66/401/EEG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 724) (Voor de EER relevante tekst) (2009/109/EG)

2009D0109 — NL — 17.06.2014 — 001.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2009

betreffende het opzetten van een tijdelijk experiment waarin bepaalde afwijkingen worden vastgesteld voor het in de handel brengen van zaadmengsels bestemd voor gebruik als groenvoedergewas overeenkomstig Richtlijn 66/401/EEG van de Raad om te bepalen of bepaalde soorten die niet in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG of 2002/57/EG van de Raad zijn opgenomen, aan de vereisten voldoen om te worden opgenomen in artikel 2, lid 1, onder A, van Richtlijn 66/401/EEG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 724)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/109/EG)

(PB L 040, 11.2.2009, p.26)

Gewijzigd bij:

Publicatieblad

No

page

date

►M1

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 13 juni 2014

L 177

58

17.6.2014




▼B

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2009

betreffende het opzetten van een tijdelijk experiment waarin bepaalde afwijkingen worden vastgesteld voor het in de handel brengen van zaadmengsels bestemd voor gebruik als groenvoedergewas overeenkomstig Richtlijn 66/401/EEG van de Raad om te bepalen of bepaalde soorten die niet in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG of 2002/57/EG van de Raad zijn opgenomen, aan de vereisten voldoen om te worden opgenomen in artikel 2, lid 1, onder A, van Richtlijn 66/401/EEG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 724)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/109/EG)



DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (1), en met name op artikel 13 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Zoals landbouwers vanouds weten en onlangs ook uit onderzoek is gebleken, zijn sommige soorten van Leguminosae en Plantago lanceolata die niet zijn opgenomen in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG (2), 2002/55/EG (3) of 2002/57/EG (4) van de Raad (hierna „de bestaande wetgeving” genoemd), met name in mengsels met soorten die wel onder de bestaande wetgeving vallen, interessant voor de productie van groenvoeder, waarmee dieren het hele jaar door evenwichtig kunnen worden gevoederd en tegelijkertijd wordt bijgedragen aan het bodemherstel van braakliggend of marginaal bouwland. Dit is het geval voor Biserrula pelecinus, Lotus glaber, Lotus uliginosus, Medicago italica, Medicago littoralis, Medicago murex, Medicago polymorpha, Medicago rugosa, Medicago scutellata, Medicago truncatula, Ornithopus compressus, Ornithopus sativus, Plantago lanceolata, Trifolium fragiferum, Trifolium glanduliferum, Trifolium hirtum, Trifolium michelianum, Trifolium squarrosum, Trifolium subterraneum, Trifolium vesiculosum, en Vicia benghalensis (hierna de „in overweging 1 bedoelde soorten” genoemd).

(2)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, tweede streepje, van Richtlijn 66/401/EEG mogen alleen zaden van plantensoorten die in de bestaande wetgeving zijn opgenomen, met uitzondering van de rassen bedoeld in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad (5), in de Gemeenschap in de handel worden gebracht in zaadmengsels die bestemd zijn om als groenvoedergewas te worden gebruikt. Bij het ontbreken van de mogelijkheid om mengsels met zaad van de in overweging 1 bedoelde soorten in de handel te brengen, moeten landbouwers die van deze soorten gebruik willen maken deze als afzonderlijke soorten vervoeren en zaaien of in bepaalde gevallen de mengsels zelf op het bedrijf bereiden, hetgeen extra kosten en werk meebrengt. Bovendien is er een verhoogd risico dat de verschillende soorten zaad in het mengsel ongelijk over het veld worden verdeeld, aangezien de mengsels niet professioneel worden bereid.

(3)

Om het in de handel te brengen van de in overweging 1 bedoelde soorten in dergelijke mengsels toe te staan, zou artikel 2, lid 1, onder A, van Richtlijn 66/401/EEG moeten worden gewijzigd door deze soorten erin op te nemen.

(4)

Voordat een besluit kan worden genomen over wijziging van artikel 2, lid 1, onder A, van Richtlijn 66/401/EEG, moet informatie worden ingewonnen over het in de handel brengen van mengsels die de in overweging 1 bedoelde soorten bevatten. Er moet met name worden nagegaan of het bij gebruik van deze soorten in mengsels mogelijk is door middel van een officiële nacontrole te bevestigen dat het percentage zaad van ieder bestanddeel dat op het etiket van de verpakking is vermeld, overeenkomt met de samenstelling van het mengsel, en of de mengsels van eenzelfde partij homogeen zijn in alle verpakkingen die in de handel worden gebracht. Zonder die informatie zou het onmogelijk zijn de gebruikers te garanderen dat het zaad van mengsels die in overweging 1 bedoelde soorten bevatten, kwalitatief goede resultaten zal bieden.

(5)

Daarom moet een tijdelijk experiment worden gehouden om na te gaan of de in overweging 1 bedoelde soorten voldoen aan de eisen om in artikel 2, lid 1, onder A, van Richtlijn 66/401/EEG te worden opgenomen.

(6)

De lidstaten die aan het experiment deelnemen, moeten worden vrijgesteld van de verplichtingen van artikel 13, lid 1, tweede streepje, van Richtlijn 66/401/EEG met betrekking tot de in overweging 1 bedoelde soorten. Zij moeten toestaan dat mengsels die deze soorten bevatten onder bepaalde voorwaarden in de handel worden gebracht.

(7)

Er moeten specifieke eisen voor de goedkeuring van de in overweging 1 bedoelde soorten worden vastgesteld, zodat gegarandeerd wordt dat het zaad van deze soorten in alle deelnemende lidstaten aan dezelfde eisen voldoet. Deze eisen moeten gebaseerd zijn op de voorwaarden die zijn vastgelegd in OESO-regelingen voor de certificering van rassen of de controle van zaaizaad in het internationale handelsverkeer (hierna „OESO-regelingen” genoemd) of in de nationale normen van de lidstaat waar het zaad wordt geproduceerd.

(8)

Naast de algemene voorwaarden van Beschikking 2004/371/EG van de Commissie van 20 april 2004 betreffende voorwaarden voor het in de handel brengen van zaadmengsels bestemd voor gebruik als voedergewas (6) moeten specifieke voorwaarden worden vastgesteld voor het in de handel brengen van mengsels in het kader van het experiment. Deze voorwaarden moeten garanderen dat voldoende informatie wordt verzameld om het experiment te kunnen evalueren. Daarom moeten regels voor etikettering, toezicht en rapportage worden opgesteld.

(9)

Gezien de experimentele aard van de bij deze beschikking ingestelde maatregel moet een maximumhoeveelheid zaadmengsels worden vastgesteld die in de handel mag worden gebracht, rekening houdend met het feit dat de verschillende mengsels met behulp van de bestaande faciliteiten moeten worden getest.

(10)

Om de lidstaten in staat te stellen te controleren of de maximumhoeveelheid niet wordt overschreden, moeten bedrijven die dergelijke zaadmengsels willen produceren de betrokken lidstaten op de hoogte stellen van de hoeveelheden die zij willen produceren. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben het in de handel brengen van zaadmengsels te verbieden als zij dit noodzakelijk achten om verschillende mengsels te kunnen uittesten zonder de maximumhoeveelheid te overschrijden.

(11)

Om leveranciers in staat te stellen voldoende zaad te produceren en in de handel te brengen en de bevoegde autoriteiten in staat te stellen dat materiaal te controleren en voldoende vergelijkbare informatie te verzamelen om een rapport op te stellen, moet het experiment ten minste vijf verkoopseizoenen bestrijken.

(12)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:



▼M1

Artikel 1

Voorwerp

Er wordt op het niveau van de Unie een tijdelijk experiment gehouden om te beoordelen of de volgende soorten: Biserrula pelecinus, Lathyrus cicera, Lotus glaber, Lotus uliginosus, Medicago doliata, Medicago italica, Medicago littoralis, Medicago murex, Medicago polymorpha, Medicago rugosa, Medicago scutelatta, Medicago truncatula, Ornithopus compressus, Ornithopus sativus, Plantago lanceolata, Trifolium fragiferum, Trifolium glanduliferum, Trifolium hirtum, Trifolium isthmocarpum, Trifolium michelianum, Trifolium squarrosum, Trifolium subterraneum, Trifolium vesiculosum en Vicia benghalensis (hierna „de in artikel 1 bedoelde soorten” genoemd) als of in zaadmengsels in de handel kunnen worden gebracht, zodat kan worden besloten of deze soorten geheel of gedeeltelijk in de lijst van groenvoedergewassen in artikel 2, lid 1, onder A), van Richtlijn 66/401/EEG moeten worden opgenomen.

▼B

Artikel 2

Deelname van lidstaten

Elke lidstaat mag aan het experiment deelnemen.

Lidstaten die besluiten aan het experiment deel te nemen (hierna: de „deelnemende lidstaten” genoemd), stellen de Commissie hiervan op de hoogte.

Zij kunnen hun deelname te allen tijde beëindigen door de Commissie daarvan in kennis te stellen.

Artikel 3

Vrijstelling

1. In het kader van het experiment mogen zaadmengsels die de in artikel 1 bedoelde soorten bevatten, met of zonder zaad van soorten die in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG of 2002/57/EG zijn opgenomen, onder de in de artikelen 4 en 5 bepaalde voorwaarden in de handel worden gebracht.

2. De deelnemende lidstaten worden vrijgesteld van de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 13, lid 1, tweede streepje, van Richtlijn 66/401/EEG.

Artikel 4

Voorwaarden met betrekking tot zaad van de in artikel 1 bedoelde soorten

Zaad van de in artikel 1 bedoelde soorten voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)het behoort tot een ras dat is opgenomen in een nationale lijst van een lidstaat of op de OESO-lijst van rassen die in aanmerking komen voor de certificering van zaaizaad;

b)het is overeenkomstig bijlage I gecertificeerd;

c)het voldoet aan de voorwaarden van punt 1 van bijlage II.

Artikel 5

Voorwaarden met betrekking tot de mengsels die in het experiment worden gebruikt

Naast de voorwaarden van Beschikking 2004/371/EG voldoen de mengsels die in het experiment worden gebruikt, aan de voorwaarden van punt 2 van bijlage II.

Artikel 6

Kwantitatieve beperkingen

1. De deelnemende lidstaten zorgen ervoor dat de totale hoeveelheid zaad die in mengsels in het kader van het experiment wordt gebruikt, niet meer dan 1 000 ton per jaar bedraagt.

2. De deelnemende lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen bij de in bijlage IV, deel A I, onder c), punt 2, van Richtlijn 66/401/EEG vermelde instantie aangifte doen van de hoeveelheid zaadmengsels die zij willen produceren.

Een lidstaat mag het in de handel brengen van een zaadmengsel verbieden als hij van oordeel is dat het, gezien het doel van het experiment, niet wenselijk is dat er extra hoeveelheden van het betrokken zaadmengsel in de handel worden gebracht. Hij stelt de betrokken onderneming(en) hiervan onmiddellijk op de hoogte.

Artikel 7

Toezicht

De in bijlage IV, deel A I, onder c), punt 2, van Richtlijn 66/401/EEG vermelde instantie van de deelnemende lidstaten houdt toezicht op het experiment.

Artikel 8

Rapportageverplichtingen

1. De deelnemende lidstaten leggen elk jaar een verslag over aan de Commissie en de andere lidstaten dat onder andere een lijst bevat van de soorten die in het experiment in mengsels worden gebruikt en de hoeveelheid van deze mengsels die tot en met 31 maart van het daaropvolgende jaar in de handel wordt gebracht. De lidstaten mogen ook andere relevante informatie in het verslag opnemen.

2. Na afloop van het experiment en in ieder geval bij beëindiging van hun deelname, leggen de deelnemende lidstaten uiterlijk op 31 maart van het daaropvolgende jaar aan de Commissie en de andere lidstaten een verslag over dat onder andere de in punt 3 van bijlage II bedoelde informatie bevat. Het verslag mag ook andere informatie bevatten die zij relevant achten met het oog op het doel van het experiment.

Artikel 9

Looptijd

Het experiment begint op 1 juni 2009 en eindigt op ►M1 31 mei 2016.

Artikel 10

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I



IN ARTIKEL 1 BEDOELDE SOORTEN EN VOORWAARDEN VOOR HUN CERTIFICERING

Soort

Minimumkiemkracht

(% zuiver zaad ())

Minimale mechanische zuiverheid

(gewichtspercentage)

Maximumgehalte aan zaden van andere plantensoorten

(gewichtspercentage)

Maximumgehalte aan zaden van andere plantensoorten in een monster van het in kolom 7 aangegeven gewicht

Maximumgewicht van een partij

(in t)

Minimumgewicht van een monster van een partij

(in g)

1

2

3

4

5

6

7

Biserrula pelecinus

70 (inclusief hardschalige zaden)

98

0,5

()()()

10

30

▼M1

Lathyrus cicera

80

95

1,0

(c) (d) (e)

25

1 000

▼B

Lotus uliginosus

75 (40)

97

0,5

()()()

10

25

Lotus glaber

75 (40)

97

0,5

()()()

10

30

▼M1

Medicago doliata

70

98

2,0

(c) (d) (e)

10

100

▼B

Medicago murex

70 (30)

98

2,0

()()()

10

50

Medicago polymorpha

70 (30)

98

2,0

()()()

10

70

Medicago rugosa

70 (20)

98

2,0

()()()

10

180

Medicago scutellata

70

98

2,0

()()()

10

400

Medicago italica

70 (20)

98

2,0

()()()

10

100

Medicago littoralis

70

98

2,0

()()()

10

70

Medicago truncatula

70 (20)

98

2,0

()()()

10

100

Ornithopus compressus

75 (inclusief hardschalige zaden)

90

1,0

()()()

10

120

Ornithopus sativus

75 (inclusief hardschalige zaden)

90

1,0

()()()

10

90

Plantago lanceolata

75

85

1,5

()()()

5

20

Trifolium fragiferum

70

98

1,0

()()()

10

40

Trifolium glanduliferum

70 (30)

98

1,0

()()()

10

20

Trifolium hirtum

70

98

1,0

()()()

10

70

▼M1

Trifolium isthmocarpum

70 (inclusief hardschalige zaden)

98

1,0

(c) (d) (e)

10

100

▼B

Trifolium. michelianum

75 (30)

98

1,0

()()()

10

25

Trifolium squarrosum

75 (20)

97

1,5

()()()

10

150

Trifolium subterraneum

80 (40)

97

0,5

()()()

10

250

Trifolium vesiculosum

70 (inclusief hardschalige zaden)

98

1,0

()()()

10

100

Vicia benghalensis

80 (20)

97 ()

1,0

()()()

20

1 000

(1) Hardschalige zaden worden tot aan het aangegeven maximumpercentage beschouwd als kiemkrachtige zaden.

(2) Een totaal maximaal gewichtspercentage van 6 % van zaden van Vicia pannonica, Vicia villosa of aanverwante cultuursoorten in een andere relevante soort geldt niet als onzuiverheid.

(3) Zaden van Avena fatua en Avena sterilis zijn niet aanwezig in een monster van het voorgeschreven gewicht.

(4) De aanwezigheid van één zaadkorrel van Cuscuta-soorten in een monster van tweemaal het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid wanneer een tweede monster van tweemaal het voorgeschreven gewicht vrij is van zaden van Cuscuta-soorten.

(5) De aanwezigheid van zaden van andere Rumex-soorten dan Rumex acetosella en Rumex maritimus bedraagt niet meer dan tien in een monster van het voorgeschreven gewicht.




BIJLAGE II

VOORWAARDEN VAN HET EXPERIMENT

1. Voorwaarden met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde soorten

a)Veldkeuringen vinden plaats volgens de OESO-regelingen voor de soorten die daaronder vallen, en voor de overige soorten volgens de nationale normen van de lidstaat waarin het zaad is geproduceerd.

b)De lidstaten zorgen ervoor dat alle partijen zaad overeenkomstig Richtlijn 66/401/EEG een veldkeuring, bemonstering en zaadanalyse ondergaan voordat deze, hetzij officieel hetzij onder officieel toezicht, worden gemengd.

2. Voorwaarden met betrekking tot mengsels in het kader van het experiment

a)De zaadmonsters worden steekproefsgewijs genomen door officiële monsternemers van de partijen zaadmengsels die in het experiment worden gebruikt. Deze monsters worden gebruikt als controlemonsters om de samenstelling van de mengsels die in het kader van het experiment worden gebruikt te verifiëren, zoals bepaald in artikel 4 van Beschikking 2004/371/EG.

Het niveau en de intensiteit van de bemonstering en de keuringen die volgens artikel 4 van Beschikking 2004/371/EG worden uitgevoerd, sluiten aan bij de doelstellingen van het experiment.

b)Naast de informatie die op grond van Richtlijn 66/401/EEG en Beschikking 2004/371/EG vereist is, bevat het officiële etiket de volgende informatie:

i)de botanische namen van alle in artikel 1 bedoelde soorten (indien van toepassing met vermelding van het ras) die in het kader van het experiment in het mengsel zijn opgenomen;

ii)de verhouding van de verschillende bestanddelen in gewichtspercent, volgens de in artikel 1 bedoelde soort, en indien van toepassing, volgens ras;

iii)een verwijzing naar deze beschikking.

Indien de in de punten i) en ii) bedoelde gegevens niet leesbaar op het officiële etiket staan, mag het mengsel in het kader van het experiment onder de naam van het mengsel in de handel worden gebracht, mits de in de punten i) en ii) bedoelde gegevens schriftelijk aan de afnemer zijn doorgegeven en officieel zijn geregistreerd.

3. Te registreren gegevens

a)naam van de soorten (indien van toepassing met vermelding van het ras) die in het experiment in mengsels worden gebruikt;

b)hoeveelheid van elk zaadmengsel dat gedurende de toegestane periode in het kader van het experiment in de handel wordt gebracht en de lidstaat waarvoor het zaadmengsel was bestemd;

c)samenstelling van de mengsels die in het kader van het experiment in de handel worden gebracht;

d)procedures (normen) die worden gevolgd voor de certificering van de in artikel 1 bedoelde soorten (OESO-regelingen of nationale normen);

e)resultaten van de veldkeuring en laboratoriumtests voor de certificering van de in artikel 1 bedoelde soorten, indien deze in de lidstaten worden uitgevoerd;

f)gegevens over de invoer in het kader van OESO-regelingen, met name met betrekking tot de hoeveelheid, de samenstelling van de zaadmengsels die in het experiment worden gebruikt, het land van oorsprong en de etikettering;

g)resultaten van de tests die volgens lid 2, punten a) en b), op controlemonsters zijn uitgevoerd;

h)een kosten-batenanalyse op grond waarvan kan worden besloten het doel van het experiment al dan niet te ondersteunen.



(1) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66.

(2) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.

(3) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33.

(4) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.

(5) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1.

(6) PB L 116 van 22.4.2004, blz. 39.