Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „trekker” (landbouw- of bosbouwtrekker) verstaan ieder motorvoertuig op wielen of rupsbanden met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd. De trekker kan zijn ingericht voor het vervoer van een lading en van meerijders.
Richtlijn 2009/144/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2009/144/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),
Overwegende hetgeen volgt:
Richtlijn 89/173/EEG van de Raad van 21 december 1988 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen(3) is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd(4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.
Richtlijn 89/173/EEG is één van de bijzondere richtlijnen van het bij Richtlijn 74/150/EEG van de Raad geregelde EG-typegoedkeuringssysteem, thans geregeld in Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan(5) en stelt de technische voorschriften vast betreffende het ontwerp en de constructie van landbouw- of bosbouwtrekkers met betrekking tot bepaalde onderdelen en kenmerken. Deze technische voorschriften beogen de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten, teneinde de uitvoering van de bij Richtlijn 2003/37/EG geregelde EG-goedkeuringsprocedure ten aanzien van elk type trekker mogelijk te maken. Derhalve zijn de bepalingen van Richtlijn 2003/37/EG betreffende land- of bosbouwtrekkers, aanhangwagens en verwisselbare getrokken machines, alsmede de systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan op de onderhavige richtlijn van toepassing.
De technische voorschriften waaraan trekkers krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen, hebben onder andere betrekking op maten en massa's, regulateur, bescherming van de aandrijfelementen, uitstekende delen en wielen, rembedieningsorgaan voor het getrokken voertuig, voorruit en andere ruiten, mechanische verbindingen tussen trekker en getrokken voertuig, alsmede plaats en wijze waarop de voorgeschreven platen en gegevens op de trekker moeten worden aangebracht.
Het is wenselijk rekening te houden met de technische voorschriften die door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN-ECE) zijn vastgelegd in de desbetreffende reglementen die zijn gehecht aan de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen(6).
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze richtlijn geldt slechts voor de in lid 1 omschreven trekkers, gemonteerd op luchtbanden, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid tussen 6 en 40 km per uur.
Artikel 2
Ten aanzien van trekkers die voldoen aan de voorschriften van onderhavige richtlijn geldt dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van de onderhavige richtlijn:
-
niet de EG-typegoedkeuring of de nationale typegoedkeuring mogen weigeren;
-
niet de inschrijving mogen weigeren of de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van dergelijke trekkers mogen verbieden.
In afwijking van de bepalingen van alinea 1 betreffende het gebruik van de trekker mogen de lidstaten om redenen die verband houden met de maximaal getrokken massa('s) de nationale voorschriften blijven toepassen die in het bijzonder voortvloeien uit de eisen die wegens het reliëf van hun grondgebied aan het gebruik worden gesteld, binnen de grenzen voor de maximaal getrokken massa's die in punt 2.2 van bijlage I zijn aangegeven, mits zulks geen wijzigingen aan de trekker of een aanvullende nieuwe nationale typegoedkeuring inhoudt.
Ten aanzien van trekkers die niet voldoen aan de voorschriften van onderhavige richtlijn geldt dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van de onderhavige richtlijn:
-
niet de EG-typegoedkeuring mogen verlenen;
-
de nationale typegoedkeuring mogen weigeren.
Ten aanzien van nieuwe trekkers die niet voldoen aan de voorschriften van onderhavige richtlijn geldt dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van de onderhavige richtlijn:
-
de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe trekkers overeenkomstig Richtlijn 2003/37/EG vergezeld gaan, als niet langer geldig moeten beschouwen voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van die richtlijn;
-
de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van deze nieuwe trekkers mogen weigeren.
Artikel 3
De EG-onderdeeltypegoedkeuring voor elk type van een voorruit of andere ruit en/of van mechanische koppelingen, die beantwoorden aan de constructie- en testvoorschriften van de bijlagen III en/of IV, wordt door de lidstaten verleend.
De lidstaat die de EG-onderdeeltypegoedkeuring heeft verleend, treft - zo nodig in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten - de nodige maatregelen om voor zover noodzakelijk toe te zien op de overeenstemming van de productie met het goedgekeurde type. Het toezicht is beperkt tot steekproeven.
Artikel 4
De lidstaten wijzen een EG-onderdeeltypegoedkeuringsmerk naar het voorbeeld opgenomen in bijlage III respectievelijk bijlage IV toe aan de fabrikant van een trekker, aan de fabrikant van een voorruit of een andere ruit dan wel van een mechanische koppeling of aan de gevolmachtigde voor elk type van een van voornoemde onderdelen, waarvoor zij overeenkomstig artikel 3 de EG-onderdeeltypegoedkeuring verlenen.
De lidstaten treffen alle maatregelen die dienstig zijn om te verhinderen dat er gebruik wordt gemaakt van goedkeuringsmerken die oorzaak kunnen zijn van verwarring tussen inrichtingen van een type waarvoor een EG-onderdeeltypegoedkeuring overeenkomstig artikel 3 is verleend, en andere inrichtingen.