Home

Verordening (EG) n r. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EG) n r. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming(2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelende volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De totstandbrenging van een interne wegvervoersmarkt met eerlijke mededingingsvoorwaarden vergt een eenvormige toepassing van de gemeenschappelijke regels inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen- of personenvervoer over de weg (het „beroep van wegvervoerondernemer”). De gemeenschappelijke regels dragen bij tot het bereiken van een hoger niveau van vakbekwaamheid van de wegvervoerondernemers, tot een rationalisering van de markt, tot een betere kwaliteit van de geleverde diensten waarbij zowel de wegvervoerondernemers, hun klanten als de gehele economie baat hebben, en tot een toename van de verkeersveiligheid. Deze regels bevorderen tevens de daadwerkelijke uitoefening van het vestigingsrecht door de wegvervoerondernemers.

  2. Bij Richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma’s, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoersondernemers(4) worden de minimumvoorwaarden vastgesteld voor de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer alsmede voor de wederzijdse erkenning van de daartoe vereiste documenten. Uit de opgedane ervaring, een effectbeoordeling en diverse studies is echter gebleken dat die richtlijn door de lidstaten niet consistent ten uitvoer wordt gelegd. Dergelijke verschillen hebben verscheidene negatieve gevolgen, met name verstoringen van de mededinging, een gebrek aan doorzichtigheid van de markt en een ongelijk toezichtsniveau, alsmede het risico dat ondernemingen die personeel met beperkte beroepskwalificaties in dienst hebben het niet zo nauw nemen met de verkeersveiligheidsregels of de sociale regels, waardoor het aanzien van de sector kan worden geschaad.

  3. Deze gevolgen zijn des te negatiever, omdat zij de goede werking van de interne markt voor wegvervoer dreigen te verstoren. De markt voor internationaal goederenvervoer en bepaalde vormen van cabotagevervoer is immers toegankelijk voor ondernemingen uit de gehele Gemeenschap. De enige voorwaarde waaraan deze ondernemingen moeten voldoen, is dat zij beschikken over een communautaire vergunning, die verkregen kan worden wanneer zij voldoen aan de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer neergelegd in Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg(5) en Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten(6).

  4. De bestaande regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer moeten derhalve worden gemoderniseerd om een meer homogene en doeltreffende toepassing te waarborgen. Daar de naleving van die regels de belangrijkste voorwaarde is om toegang tot de communautaire markt te krijgen, en de belangrijkste communautaire instrumenten inzake de toegang tot de markt verordeningen zijn, is een verordening het meest geschikte instrument om de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer te regelen.

  5. De lidstaten moeten de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer in de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden uit te oefenen, kunnen aanpassen in het licht van de bijzondere kenmerken van en de beperkingen in die gebieden. In ultraperifere gebieden gevestigde ondernemingen die alleen als gevolg van een dergelijke aanpassing aan de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer voldoen, zouden echter geen communautaire vergunning moeten kunnen krijgen. De aanpassing van de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer mag wegvervoerondernemingen die toegang zouden hebben gekregen tot het beroep en die aan alle algemene in deze verordening neergelegde voorwaarden voldoen, niet beletten om in de ultraperifere gebieden vervoer te verrichten.

  6. Ter wille van een eerlijke mededinging dienen de gemeenschappelijke regels inzake de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer zoveel mogelijk van toepassing te zijn op alle ondernemingen. Het is evenwel niet nodig ook ondernemingen die uitsluitend vervoer verrichten dat slechts een zeer geringe impact op de markt heeft, in het toepassingsgebied van deze verordening op te nemen.

  7. De lidstaat waar de onderneming is gevestigd, moet ervoor zorgen dat de onderneming steeds aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoet, opdat de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat, indien nodig, kunnen besluiten de vergunning op grond waarvan de onderneming toegang tot de markt heeft, op te schorten of in te trekken. Een juiste naleving van en een betrouwbare controle op de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer vereisen dat een onderneming over een werkelijke en duurzame vestiging beschikt.

  8. Natuurlijke personen die over de vereiste betrouwbaarheid en vakbekwaamheid beschikken, moeten duidelijk worden geïdentificeerd en bij de bevoegde instanties worden aangemeld. Deze personen („vervoersmanagers”) dienen in een lidstaat te zijn gevestigd en het werkelijke en permanente beheer te hebben over de vervoersactiviteiten van de wegvervoerondernemingen. Derhalve moet worden gepreciseerd onder welke voorwaarden een persoon wordt geacht het werkelijke en permanente beheer te voeren over de vervoersactiviteiten van een onderneming.

  9. De betrouwbaarheid van een vervoersmanager hangt ervan af of hij niet veroordeeld is geweest voor een ernstig strafbaar feit en of hem geen sanctie is opgelegd voor zware inbreuken, met name op de communautaire wetgeving inzake het wegvervoer. Wanneer een vervoersmanager of een wegvervoeronderneming in één of meer lidstaten voor zeer ernstige inbreuken van de communautaire wetgeving wordt veroordeeld of een sanctie krijgt opgelegd, zou dat moeten leiden tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus, waarbij dient te worden aangetekend dat de bevoegde instantie zich ervan moet hebben vergewist dat een naar behoren afgewikkelde en gedocumenteerde onderzoeksprocedure met inachtneming van processuele grondrechten is gevolgd alvorens haar definitieve beslissing genomen wordt, en dat de nodige beroepsmogelijkheden geboden zijn.

  10. Wegvervoerondernemingen dienen over een minimale financiële draagkracht te beschikken om een goede aanvang en een degelijk beheer te verzekeren. Een bankgarantie of een beroepsaansprakelijkheidsverzekering kan een eenvoudige en kostenefficiënte methode zijn voor het aantonen van de financiële draagkracht van ondernemingen.

  11. Een hoog niveau van vakbekwaamheid verhoogt de sociaaleconomische efficiëntie van het wegvervoer. Daarom is het wenselijk dat kandidaat-vervoersmanagers beroepskennis van hoog niveau bezitten. Ter waarborging van een grotere eenvormigheid van de examenvoorwaarden en ter bevordering van een kwalitatief hoogwaardige opleiding moet worden bepaald dat de lidstaten vergunningen voor opleidings- en examencentra kunnen verlenen aan de hand van door hen vast te stellen criteria. Vervoersmanagers moeten over de nodige kennis beschikken om leiding te kunnen geven aan zowel binnenlandse als internationale vervoersoperaties. De lijst van onderwerpen waarvan kennis vereist is om een getuigschrift van vakbekwaamheid te behalen alsmede de procedures voor de organisatie van de examens kunnen evolueren met de vooruitgang van de techniek en moeten kunnen worden geactualiseerd. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om personen die continue ervaring in het managen van vervoersactiviteiten kunnen staven, vrij te stellen van examens.

  12. Eerlijke mededinging en wegvervoer dat de voorschriften volledig naleeft, maken een homogeen niveau van toezicht in de lidstaten noodzakelijk. De nationale autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de ondernemingen en de geldigheid van hun vergunningen, spelen in dit verband een wezenlijke rol en dienen indien nodig passende maatregelen te nemen, met name, in de ernstigste gevallen, door schorsing of intrekking van vergunningen of het ongeschikt verklaren van vervoersmanagers die herhaaldelijk nalatig zijn of die te kwader trouw handelen. Dit dient te worden voorafgegaan door een nauwkeurige toetsing van de maatregel aan het evenredigheidsbeginsel. Een onderneming moet echter vooraf worden gewaarschuwd en moet een redelijke termijn krijgen om de situatie te herstellen, voordat haar een dergelijke sanctie wordt opgelegd.

  13. Een beter georganiseerde bestuurlijke samenwerking tussen de lidstaten zou het toezicht op ondernemingen die actief zijn in verschillende lidstaten, verbeteren en zou in de toekomst de beheerskosten terugbrengen. Dankzij op Europees niveau gekoppelde elektronische ondernemingsregisters die in overeenstemming zijn met de communautaire regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, kan deze samenwerking worden vergemakkelijkt en kunnen de kosten van controles voor zowel de ondernemingen als de overheid worden teruggebracht. Verscheidene lidstaten beschikken reeds over een nationaal register. Er is ook infrastructuur aangelegd om de interconnectie tussen de lidstaten te bevorderen. Een systematischer gebruik van elektronische registers zou derhalve aanzienlijk kunnen bijdragen tot een vermindering van de administratieve kosten van controles en tot een grotere doeltreffendheid daarvan.

  14. Bepaalde gegevens in de nationale elektronische registers met betrekking tot inbreuken en sancties zijn van persoonlijke aard. De lidstaten dienen derhalve de nodige maatregelen te nemen om te garanderen dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(7) wordt nageleefd, met name wat betreft de controle op de verwerking van persoonlijke gegevens door de overheid, het recht op informatie van de betrokkenen, hun recht van toegang en hun recht van verzet. Voor de toepassing van deze verordening is het noodzakelijk dergelijke gegevens ten minste twee jaar te bewaren om te voorkomen dat gediskwalificeerde ondernemingen zich in andere lidstaten vestigen.

  15. Teneinde de transparantie te verbeteren en de klant van een vervoersonderneming de mogelijkheid te bieden na te gaan of deze onderneming over de juiste vergunning beschikt, dienen bepaalde gegevens die in het nationale elektronische register zijn opgenomen, algemeen toegankelijk te worden gemaakt, mits de relevante bepalingen inzake gegevensbescherming worden nageleefd.

  16. De geleidelijke onderlinge koppeling van de nationale elektronische registers is van wezenlijk belang om een snelle en doeltreffende uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat wegvervoerondernemingen niet in de verleiding komen of het risico nemen om ernstige inbreuken te plegen in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij zijn gevestigd. Om deze interconnectie tot stand te brengen, moet een gemeenschappelijk gegevensformaat worden vastgesteld alsook een gemeenschappelijke technische procedure voor de uitwisseling van die gegevens.

  17. Om een doeltreffende gegevensuitwisseling tussen de lidstaten tot stand te brengen, moeten nationale contactpunten worden aangewezen en moeten bepaalde gemeenschappelijke procedures die minimaal betrekking hebben op de termijnen en de aard van de uit te wisselen gegevens, worden vastgesteld.

  18. Ter vergemakkelijking van de uitoefening van de vrijheid van vestiging moet de overlegging van de passende documenten die zijn afgegeven door de bevoegde instantie van de lidstaat waar de wegvervoerondernemer zijn woonplaats had, als voldoende bewijs van betrouwbaarheid worden aanvaard om het beroep van wegvervoerondernemer te mogen uitoefenen in de lidstaat van vestiging, mits de betrokken personen in een andere lidstaat niet ongeschikt zijn verklaard voor de uitoefening van dat beroep.

  19. Wat de vakbekwaamheid betreft, moet, teneinde de vrijheid van vestiging te bevorderen, een eenvormig, overeenkomstig deze verordening afgegeven getuigschrift door de lidstaat van vestiging als voldoende bewijs worden erkend.

  20. Op communautair vlak moet strenger worden toegezien op de toepassing van deze verordening. Met het oog hierop dient op basis van gegevens uit de nationale registers regelmatig aan de Commissie verslag te worden uitgebracht over de betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid van de wegvervoerondernemingen.

  21. De lidstaten dienen te voorzien in sancties die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

  22. Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de modernisering van de regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer, met het oog op een meer eenvormige en doeltreffende uitvoering van deze regels in de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

  23. De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(8).

  24. In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om een lijst op te stellen van de categorieën, de aard en de ernst van de inbreuken die tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus van wegvervoerondernemers leiden, om de bijlagen I, II en III bij deze verordening met de omschrijving van de voor de erkenning van de vakbekwaamheid door de lidstaten vereiste kennis en met het modelgetuigschrift van vakbekwaamheid, aan te passen aan de technische vooruitgang, en om een lijst op te stellen van inbreuken die naast de in bijlage IV bij deze verordening vastgelegde inbreuken tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus kunnen leiden. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

  25. Richtlijn 96/26/EG moet derhalve worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Voorwerp en toepassingsgebied

1.

Deze verordening regelt de toegang tot en de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer.

2.

Deze verordening is van toepassing op alle in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefenen. Zij is eveneens van toepassing op ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer willen gaan uitoefenen. Verwijzingen naar ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefenen, worden geacht, in voorkomend geval, ook te verwijzen naar ondernemingen die dat beroep willen gaan uitoefenen.

3.

Met betrekking tot de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag bedoelde gebieden kunnen de betrokken lidstaten de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen, aanpassen voor zover het vervoer volledig in die gebieden door aldaar gevestigde bedrijven wordt uitgevoerd.

4.

In afwijking van lid 2 is deze verordening, tenzij in de nationale wetgeving anders is bepaald, niet van toepassing op:

  1. ondernemingen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitsluitend uitoefenen met motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen die een maximaal toegestane massa van 3,5 t niet overschrijden. De lidstaten kunnen deze drempel echter voor alle of voor sommige soorten wegvervoer verlagen;

  2. ondernemingen die personenvervoer over de weg uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden verrichten, of die een ander hoofdberoep uitoefenen dan dat van ondernemer van personenvervoer over de weg;

  3. ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitsluitend uitoefenen met motorvoertuigen met een toegestane maximumsnelheid van 40 km/h.

5.

De lidstaten kunnen alleen vrijstelling van de toepassing van alle of van een gedeelte van de bepalingen van deze verordening verlenen aan wegvervoerondernemingen die uitsluitend nationaal vervoer verrichten dat slechts een geringe weerslag heeft op de vervoersmarkt wegens:

  1. de aard van de vervoerde goederen, of

  2. de geringe afstanden die worden afgelegd.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. „beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg”: de activiteit van elke onderneming die met een motorvoertuig of met een samenstel van voertuigen goederen voor rekening van derden vervoert;

  2. „beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg”: de activiteit van elke onderneming die, met motorvoertuigen die door hun bouwtype en uitrusting geschikt en bestemd zijn om, met inbegrip van de bestuurder, meer dan negen personen te vervoeren, voor het publiek of voor sommige categorieën gebruikers toegankelijk personenvervoer verricht tegen betaling door de vervoerde persoon of door degene die het vervoer organiseert;

  3. „beroep van wegvervoerondernemer”: het beroep van ondernemer van personenvervoer dan wel goederenvervoer over de weg;

  4. „onderneming”: elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon, met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of groepering van personen zonder rechtspersoonlijkheid, met of zonder winstoogmerk, alsmede elk overheidsinstantie, ongeacht of zij zelf rechtspersoonlijkheid bezit dan wel afhankelijk is van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid, die passagiers vervoert, of elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen vervoert;

  5. „vervoersmanager”: de door een onderneming tewerkgestelde natuurlijk persoon of, wanneer die onderneming een natuurlijke persoon is, die persoon, of een ander natuurlijke persoon die die onderneming op grond van een overeenkomst heeft aangesteld en die de werkelijke en permanente leiding voert over de vervoersactiviteiten van de onderneming;

  6. „vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer”: een bestuursrechtelijk besluit waarbij aan een onderneming die aan de in deze verordening neergelegde voorwaarden voldoet, vergunning wordt verleend om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen;

  7. „bevoegde instantie”: een nationale, regionale of plaatselijke instantie in een lidstaat die, ten behoeve van de afgifte van vergunningen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, controleert of een onderneming aan de in deze verordening neergelegde voorwaarden voldoet en die bevoegd is voor de afgifte, schorsing of intrekking van de vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer;

  8. „lidstaat van vestiging”: de lidstaat waar een onderneming gevestigd is, ongeacht het land van oorsprong van haar vervoersmanager.

Artikel 3 Vereisten voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer

1.

Ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefenen moeten:

  1. werkelijk en op duurzame wijze in een lidstaat gevestigd zijn;

  2. betrouwbaar zijn;

  3. voldoende financiële draagkracht bezitten, en

  4. de vereiste vakbekwaamheid bezitten.

2.

De lidstaten kunnen besluiten de ondernemingen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer aanvullende voorwaarden op te leggen die evenredig en niet-discriminerend moeten zijn.

Artikel 4 Vervoersmanager

HOOFDSTUK II VOORWAARDEN WAARAAN MOET WORDEN VOLDAAN OM TE VOLDOEN AAN DE EISEN VAN ARTIKEL 3

Artikel 5 Voorwaarden inzake de vestigingseis

Artikel 6 Voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis

Artikel 7 Voorwaarden betreffende de eis inzake financiële draagkracht

Artikel 8 Voorwaarden betreffende de vakbekwaamheidseis

Artikel 9 Vrijstelling van examens

HOOFDSTUK III VERGUNNING EN TOEZICHT

Artikel 10 Bevoegde instanties

Artikel 11 Beoordeling en registratie van aanvragen

Artikel 12 Controles

Artikel 13 Procedure voor de schorsing en intrekking van vergunningen

Artikel 14 Ongeschiktverklaring van de vervoersmanager

Artikel 15 Besluiten van de bevoegde instanties en beroepsmogelijkheden

HOOFDSTUK IV VEREENVOUDIGING EN BESTUURLIJKE SAMENWERKING

Artikel 16 Nationale elektronische registers

Artikel 17 Bescherming van persoonsgegevens

Artikel 18 Bestuurlijke samenwerking tussen de lidstaten

HOOFDSTUK V ONDERLINGE ERKENNING VAN CERTIFICATEN EN ANDERE DOCUMENTEN

Artikel 19 Getuigschriften betreffende de betrouwbaarheid en gelijkwaardige documenten

Artikel 20 Verklaringen in verband met de financiële draagkracht

Artikel 21 Verklaringen inzake de vakbekwaamheid

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Sancties

Artikel 23 Overgangsbepalingen

Artikel 24 Wederzijdse bijstand

Artikel 25 Comitéprocedure

Artikel 26 Verslagen

Artikel 27 Lijst van bevoegde instanties

Artikel 28 Mededeling van nationale uitvoeringsmaatregelen

Artikel 29 Intrekking

Artikel 30 Inwerkingtreding

BIJLAGE I

BIJLAGE IIBeveiligingskenmerken van het getuigschrift van vakbekwaamheid

BIJLAGE IIIModel van het getuigschrift van vakbekwaamheid

BIJLAGE IVZwaarste inbreuken voor de toepassing van artikel 6, lid 2, onder a)