Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 43, lid 3,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden(1), en met name op artikel 11,
Conform artikel 43, lid 3, van het Verdrag, stelt de Raad op voorstel van de Commissie de maatregelen vast voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.
Krachtens Verordening (EG) nr. 2371/2002 van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(2) moet de Raad, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen en met name van verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), maatregelen vaststellen inzake de toegang tot wateren en hulpbronnen en de duurzame uitoefening van visserijactiviteiten.
Op grond van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet de Raad de totaal toegestane vangsten (TAC's) vaststellen per visserijtak of groep van visserijtakken. De vangstmogelijkheden moeten zo over de lidstaten en derde landen worden verdeeld dat elke lidstaat een relatieve stabiliteit van de visserij-activiteiten voor elk bestand of elke visserij geniet, mede met inachtneming van de in Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijke visserijbeleid. Om ervoor te zorgen dat de vangstmogelijkheden optimaal en doeltreffend worden benut, dienen daaraan bepaalde voorwaarden te worden verbonden die er essentieel voor zijn en er functioneel verband mee houden.
De TAC's dienen te worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen en met inachtneming van de biologische en sociaaleconomische aspecten, waarbij een gelijke behandeling van de visserijsectoren moet worden gegarandeerd. In dit verband dient rekening te worden gehouden met de standpunten die naar voren zijn gekomen tijdens de raadpleging van de belanghebbenden, met name op de bijeenkomst van 23 juli 2009 met het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur (RCVA), de betrokken regionale adviesraden (RAR's) en de lidstaten, en op 29 september 2009 met het RCVA en de betrokken RAR's.
Voor bestanden waarvoor specifieke meerjarenplannen gelden, dienen de TAC's overeenkomstig de in die plannen vervatte voorschriften te worden vastgesteld. Bijgevolg dienen de TAC's voor de bestanden van heek, langoustine en tong in de Golf van Biskaje, het westelijk Kanaal en de Noordzee, schol in de Noordzee, haring in het gebied ten westen van Schotland, kabeljauw in het Kattegat, de Noordzee en het Skagerrak, het oostelijk deel van het Kanaal, het gebied ten westen van Schotland en de Ierse Zee te worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in respectievelijk Verordening (EG) nr. 811/2004 van de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor het noordelijke heekbestand(3), Verordening (EG) nr. 2166/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland(4),
Verordening (EG) nr. 388/2006 van de Raad van 23 februari 2006 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in de Golf van Biskaje(5), Verordening (EG) nr. 509/2007 van de Raad van 7 mei 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in het westelijk Kanaal(6), Verordening (EG) nr. 676/2007 van de Raad van 11 juni 2007 tot vaststelling van een beheersplan voor de bevissing van de schol- en tongbestanden in de Noordzee(7), Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren(8), Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004(9) en Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad van 6 april 2009 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.
Op grond van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 moet worden bepaald op welke bestanden de verschillende, in die verordening bedoelde maatregelen van toepassing zijn.
Uitsluitend voor wetenschappelijk onderzoek uitgevoerde visserijoperaties mogen niet worden opgenomen in het toepassingsgebied van deze verordening, met uitzondering van operaties die worden uitgevoerd door vaartuigen die deelnemen aan initiatieven met betrekking tot volledig gedocumenteerde visserij.
Voor sommige soorten, zoals bepaalde haaisoorten, kan zelfs een beperkte vorm van visserijactiviteit een ernstig risico inhouden voor de instandhouding van de soort. Voor dergelijke soorten moet derhalve een volledige beperking van de vangstmogelijkheden worden opgelegd middels een totaalverbod op de visserij op deze soorten.
De maximaal toegestane inspanning voor 2010 dient te worden vastgesteld overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2166/2005, artikel 5 van Verordening (EG) nr. 509/2007, artikel 9 van Verordening (EG) nr. 676/2007, de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 1342/2008 en de artikelen 5 en 9 van Verordening (EG) nr. 302/2009, en rekening houdend met Verordening (EG) nr. 754/2009 van de Raad van 27 juli 2009 tot uitsluiting van bepaalde groepen vaartuigen uit de visserijinspanningsregeling die is vastgesteld in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008(10).
Volgens het advies van de ICES is het noodzakelijk een systeem te handhaven, zij het met herziening, voor het beheer van de visserijinspanning op zandspiering in de EU-wateren van de ICES-zones IIa, IIIa en IV.
In het licht van het meest recente wetenschappelijke advies van de ICES en overeenkomstig de internationale verbintenissen in het kader van het Verdrag inzake de visserij in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) dient de visserijinspanning op bepaalde diepzeesoorten te worden beperkt.
Bij de benutting van de vangstmogelijkheden moet worden voldaan aan de Uniewetgeving op dit gebied, en met name aan Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten(11), Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen(12), Verordening (EEG) nr. 1381/87 van de Commissie van 20 mei 1987 inzake uitvoeringsbepalingen met betrekking tot kentekens voor vissersvaartuigen en met betrekking tot documenten aan boord van die vaartuigen(13), artikel 21 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid(14), Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten(15), Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen(16),
Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften(17), Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad van 4 november 2003 betreffende het beheer van de visserijinspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap(18), Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS)(19), Verordening (EG) nr. 601/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot vaststelling van bepaalde controlemaatregelen voor de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren(20), Verordening (EG) nr. 2115/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van een herstelplan voor zwarte heilbot in het kader van de visserijorganisatie in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan(21),
Verordening (EG) nr. 2166/2005, Verordening (EG) nr. 388/2006, Verordening (EG) nr. 1966/2006 van de Raad van 21 december 2006 betreffende de elektronische registratie en melding van visserijactiviteiten en een systeem voor teledetectie(22), Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee(23), Verordening (EG) nr. 509/2007(24), Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad van 7 mei 2007 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden, Verordening (EG) nr. 676/2007, Verordening (EG) nr. 1386/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan(25), Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen(26), Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad van 29 september 2008 betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de EU-wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de EU-wateren(27),
Verordening (EG) nr. 1077/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1966/2006 van de Raad betreffende de elektronische registratie en melding van visserijactiviteiten en een systeem voor teledetectie(28), Verordening (EG) nr. 1300/2008, Verordening (EG) nr. 1342/2008, Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (herschikking)(29), Verordening (EG) nr. 217/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de indiening van statistieken van de vangsten en de visserijactiviteit van de lidstaten die in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan vissen (herschikking)(30), Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (herschikking)(31), Verordening (EG) nr. 302/2009 en Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen(32).
De Unie heeft, volgens de procedure die is vastgesteld in de overeenkomsten of protocollen inzake de visserijrelaties, over de visserijrechten overleg gepleegd met Noorwegen(33), de Faeröer(34) en Groenland(35). Het overleg met Groenland is op25 november 2009 afgesloten met de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2010 voor EU-vaartuigen in Groenlandse wateren. Het overleg met de Faeröer en Noorwegen is nog niet afgelopen en naar verwachting zullen de overeenkomsten voor 2010 met deze partners begin 2010 worden gesloten. Om te vermijden dat de visserijactiviteiten van de Unie worden onderbroken en tevens de nodige flexibiliteit mogelijk te maken voor het sluiten van deze overeenkomsten begin 2010, moet de Unie de vangstmogelijkheden voor onder die overeenkomsten vallende bestanden voorlopig vaststellen, totdat de overeenkomsten worden gesloten.
De Unie is verdragsluitende partij bij verscheidene visserijorganisaties en neemt aan andere organisaties deel als samenwerkende niet-verdragsluitende partij. Voorts worden de visserijovereenkomsten die Polen vóór de toetreding tot de Europese Unie heeft gesloten, zoals de Overeenkomst voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee, krachtens de Toetredingsakte van 2003 vanaf de datum van toetreding beheerd door de Unie. De visserijorganisaties hebben aanbevolen om voor 2010 een aantal maatregelen in te voeren, onder meer vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen. Deze vangstmogelijkheden moeten door de Unie ten uitvoer worden gelegd.
De Inter-Amerikaanse Commissie voor Tropische Tonijn (IATTC) heeft op haar jaarlijkse vergadering in 2009 geen vangstbeperkingen voor geelvintonijn, grootoogtonijn en gestreepte tonijn vastgesteld; hoewel de Unie geen lid is van de IATTC, dienen de vangstmogelijkheden voor bestanden die onder de jurisdictie van de IATTC vallen, te worden gereguleerd om het duurzame beheer ervan te garanderen.
Tijdens haar jaarlijkse vergadering in 2009 heeft de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) tabellen goedgekeurd van de onderbenutting en de overbenutting van de vangstmogelijkheden van de bij de Iccat aangesloten partijen. In dit verband heeft de Iccat een besluit aangenomen waarin geconstateerd wordt dat de Unie in 2008 haar quota voor Atlantische en mediterrane zwaardvis, grootoogtonijn en Noord-Atlantische witte tonijn heeft onderbenut. Om rekening te houden met de door de Iccat in de quota van de Unie aangebrachte aanpassingen, is het noodzakelijk de uit die onderbenutting voortvloeiende vangstmogelijkheden over de lidstaten te spreiden op basis van het respectieve aandeel van elke lidstaat in de onderbenutting, zonder te raken aan de voor de jaarlijkse verdeling van de TAC's in de onderhavige verordening bepaalde verdeelsleutel. Tijdens deze vergadering is het herstelplan voor blauwvintonijn aangepast. Voorts heeft de Iccat een aanbeveling betreffende de instandhouding van grootoogvoshaaien aangenomen. Met het oog op de instandhouding van visbestanden is het noodzakelijk deze maatregelen uit te voeren.
Tijdens de derde internationale vergadering over de oprichting van een Regionale Organisatie voor het visserijbeheer op volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) in mei 2007, hebben de deelnemers tussentijdse maatregelen goedgekeurd, waaronder vangstmogelijkheden, om, in afwachting van de oprichting van deze regionale organisatie voor het visserijbeheer, de pelagische en de bodemvisserij in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan te reguleren. In november 2009 zijn deze maatregelen tijdens de achtste internationale vergadering voor de oprichting van de SPRFMO herzien. Conform het door de deelnemers bereikte akkoord zijn deze tussentijdse maatregelen vrijwillig en niet juridisch bindend uit hoofde van het internationaal recht, maar het lijkt niettemin - in het licht van soortelijke bepalingen in de VN-visbestandenovereenkomst raadzaam - deze maatregelen op te nemen in de wetgeving van de Unie.
Tijdens haar jaarlijkse vergadering in 2009 heeft de Organisatie voor de visserij in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (SEAFO) vangstbeperkingen vastgesteld voor nog eens twee visbestanden in het SEAFO-verdragsgebied. Deze vangstbeperkingen moeten in EU-recht worden omgezet.
Om redenen van continuïteit moet het vissersvaartuigen van bepaalde derde landen worden toegestaan onder bepaalde voorwaarden in EU-wateren te vissen, met naleving van Verordening (EG) nr. 1006/2008 en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen.
Bij het vaststellen van de vangstmogelijkheden kan de Raad overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1342/2008, op basis van de door de lidstaten aangebrachte gegevens alsmede een beoordeling daarover van het WTECV, bepaalde groepen vaartuigen uitsluiten van de in de betreffende verordening vastgestelde visserijinspanningsregeling, op voorwaarde dat passende gegevens over de kabeljauwvangsten en -teruggooi op de betrokken vaartuigen beschikbaar zijn, dat het percentage kabeljauwvangsten niet meer bedraagt dan 1,5 % van de totale vangsten van de groep vaartuigen en dat de opneming van de groep vaartuigen in de visserijinspanningsregeling een administratieve belasting zou teweegbrengen die niet in verhouding staat tot hun globaal effect op de kabeljauwbestanden. Polen heeft gegevens verstrekt over de kabeljauwvangsten van een groep vaartuigen die bestaat uit één vaartuig dat in de Noordzee op koolvis vist met bodemtrawls met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 100 mm. Het Verenigd Koninkrijk heeft informatie verstrekt over de kabeljauwvangsten van twee groepen vaartuigen die ten westen van Schotland gebruik maken van bodemtrawls. Op basis van deze door het WTECV geëvalueerde gegevens kan worden geconstateerd dat deze kabeljauwvangsten, inclusief teruggooi van deze groepen vaartuigen niet meer dan 1,5 % van hun totale vangst bedragen. Wanneer bovendien rekening wordt gehouden met de toepasselijke controle- en toezichtsmaatregelen, die de garantie bieden dat de visserijactiviteiten van deze groepen vaartuigen worden gevolgd en gecontroleerd, en met het feit dat de opneming van deze groepen vaartuigen een administratieve belasting zou teweegbrengen die niet in verhouding staat tot hun globaal effect op de kabeljauwbestanden, is het aangewezen deze groepen uit te sluiten van de toepassing van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008, en kunnen de inspanningbeperkingen voor de betrokken lidstaten dienovereenkomstig worden vastgesteld.
Overeenkomstig artikel 291 van het Verdrag moeten de maatregelen die nodig zijn voor het vaststellen van vangstbepalingen voor bepaalde kortlevende bestanden worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(36),