Home

Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2772) (2011/278/EU)

Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2772) (2011/278/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad(1), en met name artikel 10 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Volgens artikel 10 bis van de richtlijn moeten de Uniebrede, volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten, voor zover zulks haalbaar is, ex-antebenchmarks bevatten om te verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten plaatsvindt op een manier die aanzet tot reductie van broeikasgasemissies en tot energiezuiniger technologieën, rekening houdend met de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocedés, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, efficiënte terugwinning van energie uit afvalgassen, gebruik van biomassa en opvang en opslag van koolstofdioxide, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, en niet aanzet tot het vermeerderen van emissies. Toewijzing moet voorafgaand aan de handelsperiode worden vastgesteld om een correcte werking van de markt mogelijk te maken.

  2. Bij het definiëren van de beginselen voor het bepalen van de ex-antebenchmarks in individuele bedrijfstakken of deeltakken moet het uitgangspunt de gemiddelde prestatie van de 10 % meest efficiënte installaties van een bedrijfstak of deeltak in de Europese Unie in de periode 2007-2008 zijn. De benchmarks moeten worden berekend voor producten en niet voor inputs om de reductie van broeikasgasemissies en energiebezuinigingen van elk productieproces van de betrokken bedrijfstak of deeltak te maximaliseren.

  3. Om de benchmarks te kunnen vaststellen, heeft de Commissie de belanghebbende partijen geraadpleegd, met inbegrip van de betrokken bedrijfstakken en deeltakken. De nodige informatie voor het vaststellen van de benchmarks, gegevens met betrekking tot productie, emissies en energieverbruik van de installaties, werd vanaf februari 2009 verzameld bij brancheverenigingen en lidstaten, uit publiek en commercieel beschikbare bronnen en aan de hand van een onderzoek waarvoor de installaties om medewerking werd verzocht.

  4. Voor zover dit haalbaar was, heeft de Commissie benchmarks ontwikkeld voor producten, alsook tussenproducten die tussen installaties worden verhandeld en die geproduceerd worden middels activiteiten opgesomd in bijlage I van de Richtlijn 2003/87/EG. In principe moet voor elk product een benchmark worden vastgesteld. Een product dat een rechtstreeks vervangingsproduct is van een ander product, moet onder dezelfde benchmark en bijhorende productdefinitie vallen.

  5. De Commissie heeft geoordeeld dat het vaststellen van een benchmark voor een product haalbaar was wanneer, rekening houdend met de complexiteit van de productieprocessen, productdefinities en -classificaties voorhanden zijn die verificatie van productiegegevens en een uniforme toepassing van de productbenchmark in de hele Unie voor de toewijzing van emissierechten mogelijk maken. Er is geen onderscheid gemaakt op basis van geografische ligging of op basis van de gebruikte technologieën, grondstoffen of brandstoffen om de comparatieve voordelen van koolstofefficiëntie in de economie van de Unie niet te verstoren en om de overgangsregeling voor de kosteloze toewijzing van emissierechten beter te harmoniseren.

  6. De benchmarkwaarden moeten alle met productie verbonden directe emissies omvatten, met inbegrip van emissies verbonden aan de opwekking van voor de productie gebruikte meetbare warmte, ongeacht of de meetbare warmte wordt opgewekt op de locatie zelf of door een andere installatie. Aan de opwekking van elektriciteit en de uitvoer van meetbare warmte verbonden emissies, met inbegrip van vermeden emissies van alternatieve warmte- of elektriciteitsopwekking in het geval van exotherme processen of de opwekking van elektriciteit zonder directe emissies, werden bij de vaststelling van de benchmarkwaarden in mindering gebracht. Waar het in mindering brengen van aan de uitvoer van meetbare warmte verbonden emissies niet haalbaar was, komt deze warmte niet in aanmerking voor kosteloze toewijzing van emissierechten.

  7. Om te garanderen dat de benchmarks leiden tot een reductie van de broeikasgasemissies, is in het geval van bepaalde productieprocessen waarbij voor kosteloze toewijzing van emissierechten in aanmerking komende directe emissies en krachtens Richtlijn 2003/87/EG niet voor kosteloze toewijzing in aanmerking komende indirecte emissies van de elektriciteitsopwekking in bepaalde mate inwisselbaar zijn, het totaal van de emissies — met inbegrip van aan de opwekking van elektriciteit verbonden indirecte emissies — in aanmerking genomen voor de bepaling van de benchmarkwaarden, teneinde gelijke concurrentievoorwaarden te verzekeren voor brandstof- en elektriciteitsintensieve installaties. Voor de toewijzing van emissierechten op basis van de betrokken benchmarks mag enkel het aandeel van de directe emissies in het geheel van de emissies in aanmerking worden genomen om te vermijden dat kosteloos emissierechten worden toegewezen voor aan elektriciteitsopwekking verbonden emissies.

  8. Voor de bepaling van de benchmarkwaarden heeft de Commissie als uitgangspunt het rekenkundig gemiddelde gebruikt van de broeikasgasprestaties van de 10 % meest broeikasgasefficiënte installaties in de periode 2007-2008 waarvan gegevens werden verzameld. Bovendien heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 10 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG voor alle bedrijfstakken waarvoor in bijlage I in een productbenchmark wordt voorzien, op basis van bijkomende uit verschillende bronnen verkregen informatie en op basis van een specifieke analyse van de meest efficiënte technieken en het reductiepotentieel op Europees en internationaal niveau, onderzocht of deze uitgangspunten de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocessen, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, efficiënte terugwinning van energie uit afvalgassen, gebruik van biomassa en opvang en opslag van koolstofdioxide, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, voldoende weerspiegelen. De voor de bepaling van de benchmarkwaarden gebruikte gegevens werden verzameld uit een breed scala van bronnen om een zo groot mogelijk aantal in 2007 en 2008 benchmarkproducten producerende installaties te bestrijken. Ten eerste werden gegevens over de broeikasgasprestaties van ETS-installaties die benchmarkproducten produceren verzameld door of ten behoeve van de betrokken Europese brancheverenigingen op basis van bepaalde regels, de zogenoemde „sectorale regels”. Als ijkpunt voor deze regels heeft de Commissie richtsnoeren opgesteld over de kwaliteits- en verificatiecriteria voor benchmarkgegevens inzake de regeling voor de emissierechtenhandel in de Unie (EU-ETS). Ten tweede hebben consultants, om de gegevensverzameling door de Europese brancheverenigingen aan te vullen, ten behoeve van de Commissie gegevens verzameld van installaties die niet vallen onder de gegevens van het bedrijfsleven; ook de bevoegde autoriteiten van de lidstaten leverden gegevens en analysen.

  9. Om te verzekeren dat de benchmarkwaarden gebaseerd zijn op correcte en conforme gegevens heeft de Commissie, met de hulp van consultants, een grondige conformiteitscontrole van de sectorale regels alsook aannemelijkheidscontroles van de van de gegevens afgeleide uitgangswaarden uitgevoerd. Zoals aangeduid in de richtsnoeren over kwaliteit en verificatie, werden gegevens voor zover noodzakelijk door onafhankelijke verificateurs geverifieerd.

  10. Wanneer installaties meer dan één product produceerden en een toewijzing van emissies aan de individuele producten niet haalbaar werd geacht, werden enkel installaties met één enkel product opgenomen in de gegevensverzameling en de benchmarkbepaling. Het betreft productbenchmarks voor kalk, gebrand dolomiet, flessen en potten in kleurloos glas, flessen en potten in gekleurd glas, bekledingsstenen, vloerstenen, gesproeidroogd poeder, ongecoat fijnpapier, kristalpapier, testliner en golfblad, alsook zowel gecoat als ongecoat karton. Om de betrouwbaarheid te vergroten en de aannemelijkheid van de resultaten te controleren, werden de waarden van de gemiddelde prestatie van de 10 % meest efficiënte installaties vergeleken met literatuur over de meest efficiënte technieken.

  11. Ingeval er geen gegevens of geen in overeenstemming met de benchmarkmethodologie verzamelde gegevens beschikbaar waren, werd informatie over de huidige emissie- en consumptieniveaus en over de meest efficiënte technieken, voornamelijk ontleend aan de referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken („BREF’s”) die opgesteld werden overeenkomstig Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging(2), gebruikt om de benchmarkwaarden af te leiden. Wegens een gebrek aan gegevens over de behandeling van afvalgassen, de uitvoer van warmte en de opwekking van elektriciteit, werden met name de productbenchmarkwaarden voor cokes en vloeibaar ruwijzer afgeleid uit berekeningen van de directe en indirecte emissies op basis van aan het betrokken BREF ontleende informatie over de relevante energiestromen en standaardemissiefactoren als vermeld in Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad(3). Voor de productbenchmark voor gesinterd erts werden de gegevens ook gecorrigeerd op basis van de relevante energiestromen, overeenkomstig de betrokken BREF en rekening houdend met de verbranding van afvalgassen in de bedrijfstak.

  12. Waar de berekening van een productbenchmark niet haalbaar was, maar toch voor kosteloze toewijzing van emissierechten in aanmerking komende broeikasgasemissies voorkomen, moeten deze emissierechten worden verleend op basis van een algemene „fallback”-aanpak. Een hiërarchie van drie soorten „fallback”-aanpak is ontwikkeld om de reducties van broeikasgasemissies en energiebesparingen voor ten minste een gedeelte van de betrokken productieprocessen te maximaliseren. De warmtebenchmark is toepasselijk voor warmteverbruikende processen waarbij een meetbare warmtedrager wordt gebruikt. De brandstofbenchmark is toepasselijk wanneer niet-meetbare warmte wordt verbruikt. De warmte- en brandstofbenchmarkwaarden zijn afgeleid op basis van de beginselen van transparantie en eenvoud, door gebruik van de referentie-efficiëntie van een algemeen beschikbare brandstof die kan worden beschouwd als de op een na beste in termen van broeikasgasefficiëntie, rekening houdend met energiezuinige technieken. Voor procesemissies moeten de emissierechten worden toegewezen op basis van historische emissies. Om te kunnen verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten voor dergelijke emissies voldoende aanzet tot reductie van broeikasgasemissies en om een verschillende behandeling van procesemissies waarvoor de toewijzing geschiedt op basis van historische emissies en procesemissies die binnen de systeemgrenzen van een productbenchmark vallen te vermijden, moet het historische activiteitsniveau van elke installatie vermenigvuldigd worden met een factor gelijk aan 0,9700 om het aantal kosteloos toegewezen emissierechten te bepalen.

  13. Vanaf 2013 moeten alle kosteloze toewijzingen krachtens artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG worden gedaan in overeenstemming met deze regels. Om het in artikel 10 bis, lid 11, van Richtlijn 2003/87/EG bepaalde overgangssysteem ten uitvoer te brengen, volgens welk de kosteloze toewijzing van emissierechten moet dalen van 80 % van de overeenkomstige hoeveelheid rechten in 2013 tot 30 % van die hoeveelheid in 2020, met het oog op het bereiken van géén kosteloze toewijzing in 2027, moeten de in bijlage VI vastgestelde factoren worden toegepast. Waar een bedrijfstak of deeltak is vermeld op de lijst vastgesteld bij Besluit 2010/2/EU van de Commissie van 24 december 2009 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico(4), zijn deze factoren niet van toepassing. Toewijzingen die onder dit besluit vallen, zullen worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van toekomstige lijsten van bedrijfstakken en deeltakken die geacht worden blootgesteld te zijn aan een significant CO2-weglekrisico.

  14. Om de gegevensverzameling van exploitanten en de berekening van de door de lidstaten toe te wijzen emissierechten te vergemakkelijken, moet elke installatie waar nodig worden ingedeeld in subinstallaties. De lidstaten moeten verzekeren dat emissies correct worden toegekend aan de betrokken subinstallaties en dat er geen overlappingen zijn tussen subinstallaties.

  15. De lidstaten moeten verzekeren dat de van de exploitanten verzamelde en voor de toewijzing gebruikte gegevens volledig, samenhangend en van een zo groot mogelijke nauwkeurigheid zijn. Zij moeten worden geverifieerd door een onafhankelijke verificateur om te verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten gebeurt op basis van degelijke en betrouwbare gegevens. Dit besluit moet in bepaalde minimumvereisten voor de verzameling van gegevens en verificatie voorzien om een geharmoniseerde en samenhangende toepassing van de toewijzingsregels mogelijk te maken.

  16. De hoeveelheid emissierechten die kosteloos wordt toegekend aan gevestigde installaties moet gebaseerd zijn op historische productiegegevens. Om te verzekeren dat de referentieperiode zo representatief mogelijk is voor industriële cycli, betrekking heeft op een relevante periode waarin kwalitatief goede gegevens beschikbaar zijn en de invloed van bijzondere omstandigheden, zoals de tijdelijke sluiting van installaties, zoveel mogelijk beperkt blijft, werden de historische gegevens gebaseerd op de mediane productie in de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2008, of indien die hoger is, op de mediane productie in de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2010. Eveneens dient rekening te worden gehouden met elke aanzienlijke capaciteitswijziging die in de betrokken periode heeft plaatsgevonden. Voor nieuwkomers moet het activiteitsniveau worden bepaald op basis van standaard-capaciteitsbenutting, overeenkomstig bedrijfstakspecifieke informatie, of op de installatiespecifieke capaciteitsbenutting.

  17. De door de lidstaten verzamelde informatie moet de toepassing van dit besluit door de bevoegde autoriteiten en de Commissie vergemakkelijken.

  18. Om concurrentieverstoring te vermijden en de goede werking van de koolstofmarkt te verzekeren, moeten lidstaten er bij de toewijzing aan individuele installaties zorg voor dragen dat geen dubbeltellingen en geen dubbele toewijzingen plaatsvinden. In deze context moeten de lidstaten met name aandacht schenken aan gevallen waar het gebenchmarkt product geproduceerd wordt in meer dan een installatie, waar meer dan een gebenchmarkt product geproduceerd wordt in dezelfde installatie of waar tussenproducten worden uitgewisseld over installatiegrenzen heen.

  19. Om te verzekeren dat het systeem voor de handel in emissies op termijn tot reducties zal leiden, voorziet Richtlijn 2003/87/EG in een lineaire verlaging van de hoeveelheid rechten in de hele Unie. Aangezien deze afnemende hoeveelheid in de hele Unie in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van de maximale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, moeten alle hoeveelheden emissierechten die op basis van dit besluit kosteloos worden toegewezen aan installaties die niet vallen onder deze in artikel 10 bis, lid 5, bedoelde maximale jaarlijkse hoeveelheid, aangepast worden op dezelfde lineaire wijze als de hoeveelheid rechten over de hele Unie, waarbij 2013 het referentiejaar is.

  20. De uniforme transsectorale correctiefactor die van toepassing is op elk jaar van de periode van 2013 tot 2020 voor installaties die niet geïdentificeerd zijn als elektriciteitsgeneratoren en die geen nieuwkomers zijn krachtens artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, moet worden bepaald op basis van de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor de periode van 2013 tot 2020 berekend voor deze installaties op basis van dit besluit, met inbegrip van de installaties die kunnen worden uitgesloten op basis van artikel 27 van deze richtlijn. Deze hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elk jaar van de periode moet vergeleken worden met de jaarlijkse hoeveelheid rechten die wordt berekend in overeenstemming met artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG voor installaties die geen elektriciteitsgeneratoren of nieuwkomers zij, waarbij rekening wordt gehouden met het relevante aandeel van de jaarlijkse totale hoeveelheid in de hele Gemeenschap, als bepaald op grond van artikel 9 van deze richtlijn en de relevante hoeveelheid emissies die enkel zijn opgenomen in het stelsel van de Unie vanaf 2013.

  21. Waar meetbare warmte wordt uitgewisseld tussen twee of meer installaties, moet de kosteloze toewijzing van emissierechten worden gebaseerd op het warmteverbruik van een installatie en moet rekening worden gehouden met het CO2-weglekrisico. Om te verzekeren dat het aantal kosteloos toe te wijzen emissierechten onafhankelijk is van de warmteleveringsstructuur, moeten emissierechten zodoende worden toegewezen aan de warmteverbruiker.

  22. Om de betrouwbaarheid van de beschikbare gegevens over de broeikasgasprestaties van de onder de regeling van de Unie vallende installaties te vergroten, zijn de productbenchmarks voor sulfietpulp, thermomechanische en mechanische pulp alsook voor gerecycleerd papier gebaseerd op BREF-informatie over de meest efficiënte technieken die het gebruik van fossiele opstartbrandstoffen, het gebruik van fossiele brandstoffen (voor sulfietpulp, thermomechanische en mechanische pulp) en van thermische energie (voor gerecycleerd papier) weerspiegelen. De productbenchmark voor krantenpapier is ook gebaseerd op uiterst efficiënte technieken die thermische energie aanwenden om tot een significante benchmarkwaarde te komen.

  23. Om rekening te houden met bijkomende broeikasgasemissies die niet in de gegevens tot bepaling van de benchmarkwaarden van sommige installaties terug te vinden zijn, met name methaanemissies, en om te verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten op basis van de productbenchmark rekening houdt met de broeikasgasefficiëntie van de processen en niet aanzet tot verhoogde emissies, werden de individuele gegevenspunten van de installaties op de benchmarkcurve voor salpeterzuur gecorrigeerd op basis van informatie over het door de industrie geleverde gemiddelde van deze emissies en informatie uit de BREF. De productbenchmark voor salpeterzuur weerspiegelt deze correctie.

  24. Om de verschillen in de configuratie van raffinaderijen in aanmerking te nemen, moet de productbenchmark voor de bedrijfstak van de raffinaderijen gebaseerd zijn op de „CO2-gewogen ton”-aanpak (hierna „CWT”). Volgens deze methode is het enkele product van de raffinaderij de CWT en de productie ervan is berekend op basis van vastgestelde algemene proceseenheden die elk zijn gewogen met een aan ruwe distillatie gerelateerde emissiefactor, aangeduid als de CWT-factor en representatief voor de CO2-emissie-intensiteit op een gemiddeld niveau van energie-efficiëntie, voor dezelfde standaardbrandstofsoort voor elke proceseenheid voor verbranding en voor gemiddelde procesemissies van de proceseenheid. Op deze basis zijn de gegevenspunten voor de bepaling van de productbenchmark afgeleid door vergelijking van de eigenlijke emissies met de totale CWT per raffinaderij. De kosteloze toewijzing van emissierechten aan raffinaderijen wordt dan gecorrigeerd door uitsluiting van het gebruik en de opwekking van elektriciteit met het oog op overeenstemming met artikel 10 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG.

  25. Gezien de brede waaier van productkwaliteiten die kan worden bereikt, verwijzen de productbenchmarks voor kalk en gebrand dolomiet naar een standaardsamenstelling van calciumoxide en magnesiumoxide. Met betrekking tot verbrandingsemissies werden gegevens voor deze specifieke verbrandingsemissies van de productie van deze standaardproducten gebruikt op basis van Beschikking 2007/589/EG.

  26. Hoewel tal van productbenchmarks, zoals die voor ammoniak en natriumcarbonaat, ervan uitgaan dat alle CO2 uit de productieprocessen in de atmosfeer wordt uitgestoten, moeten de emissies worden gecontroleerd en gerapporteerd in overeenstemming met de verordening voor de bewaking en rapportage van emissies uit in bijlage I opgenomen activiteiten die krachtens artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG tegen 31 december 2011 moet worden aangenomen, waarbij ervan wordt uitgegaan dat alle tijdens deze productieprocessen geproduceerde CO2 in de atmosfeer werd uitgestoten en het mogelijke gebruik van de CO2 als grondstof in chemische productieprocessen buiten beschouwing wordt gelaten.

  27. De benchmark voor stoomkraken omvat niet de zogenoemde extra materiaalinput, hoogwaardige chemicaliën die niet worden geproduceerd in het hoofdproces noch in de verbonden emissies, maar waar van toepassing moet de extra materiaalinput in aanmerking worden genomen voor kosteloze toewijzing van emissierechten met gebruik van specifieke emissiefactoren.

  28. Om gelijke spelregels voor de productie van aromaten in raffinaderijen en scheikundige fabrieken te kunnen garanderen, moet de kosteloze toewijzing van emissierechten voor aromaten gebaseerd zijn op de CWT-aanpak en moet de benchmarkwaarde voor raffinaderijproducten worden toegepast.

  29. In aanmerking nemend dat voor de productie van monomeer vinylchloride in bepaalde mate waterstof wordt gebruikt als brandstof ter vervanging van traditionele brandstoffen zoals aardgas, waardoor de directe emissies van het verbrandingsproces worden gereduceerd, maar tevens rekening houdend met het feit dat het gebruik van waterstof als materiaalinput vanuit het oogpunt van algemene broeikasgasefficiëntie verkieslijk is, stelt de benchmark voor monomeer vinylchloride het gebruik van waterstof als brandstof gelijk met het gebruik van aardgas.

  30. Om gelijke spelregels voor de productie van waterstof en synthesegas in raffinaderijen en scheikundige fabrieken te garanderen, moet de benchmark voor deze producten worden gebaseerd op de CWT-aanpak en de benchmarkwaarde van de raffinaderijbenchmark. Beide productbenchmarks verwijzen naar een vastgestelde volumetrische concentratie van waterstof.

  31. Aangezien vanaf 2013 voor de elektriciteitssector algehele veiling de regel zal zijn, rekening houdend met het feit dat deze bedrijfstak de toenemende kosten van koolstofdioxide zal kunnen doorberekenen, en dat voor elektriciteitsopwekking in geen geval kosteloos emissierechten mogen worden toegewezen, tenzij voor de overgangsregeling inzake kosteloze toewijzing voor de modernisering van de opwekking van de elektriciteit en elektriciteit uit afvalgassen, mag dit besluit niet leiden tot kosteloze toewijzing van emissierechten met betrekking tot de productie of het verbruik van elektriciteit. Niettemin kunnen volgens artikel 10 bis, lid 6, van Richtlijn 2003/87/EG bedrijfstakken en deeltakken die geacht worden te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico, vergoed worden voor in de elektriciteitsprijzen doorberekende kosten in verband met broeikasgasemissies door middel van financiële maatregelen die door de lidstaten conform de toepasselijke en door de Commissie op dit gebied vast te stellen overheidssteunregels worden getroffen.

  32. Productbenchmarks moeten ook rekening houden met de efficiënte terugwinning van energie uit afvalgassen en de aan het gebruik daarvan verbonden emissies. Hiervoor werd voor de bepaling van de benchmarkwaarden voor producten die tijdens de productie afvalgassen produceren, grotendeels rekening gehouden met het koolstofgehalte van deze gassen. Als afvalgassen uit het productieproces worden geëxporteerd tot buiten de systeemgrenzen van de betrokken productbenchmark en worden verbrand voor de productie van warmte buiten de systeemgrenzen van het gebenchmarkte proces zoals bepaald in bijlage I, dan moet rekening worden gehouden met betrokken emissies door bijkomende emissierechten toe te wijzen op basis van de warmtebenchmark of brandstofbenchmark. In het kader van het algemene beginsel dat geen emissierechten kosteloos mogen worden toegewezen met betrekking tot de opwekking van elektriciteit om ongepaste concurrentieverstoring op de markten van de aan industriële installaties geleverde elektriciteit te vermijden en rekening houdend met de inherente koolstofprijs in elektriciteit, is het gepast dat waar afvalgassen worden geëxporteerd van het productieproces tot buiten de systeemgrenzen van de betrokken productbenchmark en worden verbrand voor de opwekking van elektriciteit, geen bijkomende rechten worden toegewezen bovenop het aandeel van het koolstofgehalte van de afvalgassen verrekend in de betrokken productbenchmark.

  33. De productbenchmarks houden ook rekening met de historische emissies van het affakkelen van afvalgassen in samenhang met de vervaardiging van een bepaald product, en de brandstof voor veiligheidsaffakkelen moet worden beschouwd als brandstof voor de productie van niet-meetbare warmte zodat de dwingende aard van deze affakkeling in aanmerking wordt genomen.

  34. Aanzienlijke investeringsinspanningen zijn noodzakelijk om klimaatverandering te bestrijden en de koolstofintensiteit van economieën te reduceren. Dit besluit moet daarom worden toegepast op een wijze die investering in schone technologie in elke bedrijfstak en deeltak aanmoedigt. In overeenstemming met Richtlijn 2003/87/EG kunnen andere beleidslijnen en maatregelen in de toekomst deze doelstelling mee helpen verwezenlijken en het efficiënte gebruik van rechten aanmoedigen om aanzienlijke investeringen in meer energie-efficiënte technologieën te genereren. Met name als de definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor alle gevestigde installaties, zoals vastgesteld in overeenstemming met dit besluit, aanzienlijk lager is dan de maximale jaarlijkse hoeveelheid rechten bedoeld in artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, dan kan een wijziging van dit besluit aanzetten tot verdere vermindering van broeikasgasemissies in overeenstemming met artikel 10 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG door de toewijzing van emissierechten aan installaties die de capaciteit bezitten om vernieuwende technologieën in te zetten die leiden tot een verdere verlaging van de broeikasgasemissies.

  35. Investeringen in aanzienlijke capaciteitsuitbreidingen waardoor toegang wordt gegeven tot de reserve voor nieuwkomers als bepaald in artikel 10 bis, lid 7, van Richtlijn 2003/87/EG moeten ondubbelzinnig en van een bepaalde schaal zijn om een vroegtijdige uitputting van de voor nieuwkomers gecreëerde emissiereserves te vermijden, om concurrentieverstoring te vermijden, om elke onnodige administratieve last te vermijden en gelijke behandeling van installaties in de lidstaten te verzekeren. Om die reden moet de drempel gedefinieerd worden voor een aanzienlijke capaciteitswijziging met 10 % van de bij de installaties geïnstalleerde capaciteit en moet vereist zijn dat de wijziging in geïnstalleerde capaciteit een aanzienlijk hoger of lager activiteitsniveau van de betrokken installatie voor gevolg heeft. Bij de beoordeling van de vraag of deze drempel al dan niet werd bereikt, moet evenwel rekening worden gehouden met successieve capaciteitsuitbreidingen of -verminderingen.

  36. Gezien het beperkte aantal emissierechten in de reserve voor nieuwkomers is het passend om, wanneer een aanzienlijke hoeveelheid van deze rechten aan nieuwkomers wordt verleend, te onderzoeken of een eerlijke en billijke toegang tot de resterende emissierechten in die reserve nog gegarandeerd is. In het licht van de uitkomst van die beoordeling kan eventueel in een wachtrijsysteem worden voorzien. De opzet en de bepaling van de toelatingscriteria van een dergelijk systeem moeten zodanig zijn dat rekening wordt gehouden met de verschillende vergunningspraktijken in de lidstaten, misbruiken worden vermeden en geen prikkels worden geboden om emissierechten onredelijk lang in reserve te houden.

  37. Om te verzekeren dat geen emissierechten kosteloos worden toegewezen aan een installatie die buiten gebruik is, moet dit besluit maatregelen tot bepaling van deze installaties inhouden en de toewijzing van rechten verbieden, tenzij kan worden aangetoond dat de activiteiten in de installatie binnen een vastgestelde en redelijke termijn opnieuw opgestart zullen worden.

  38. Om het aantal aan een installatie met gedeeltelijk stopgezette activiteiten toe te wijzen emissierechten aan te passen, moeten specifieke drempelwaarden worden bepaald die het verminderde activiteitsniveau vergelijken met het huidige niveau. Het aantal toe te wijzen emissierechten moet daarna worden aangepast vanaf het jaar volgend op het jaar waarin de activiteiten van de installatie gedeeltelijk werden stopgezet. Wanneer deze installatie opnieuw een activiteitsniveau bereikt dat hoger is dan de drempelwaarden, dan moet het aantal toe te wijzen emissierechten gedeeltelijk of zelfs volledig worden hersteld afhankelijk van het activiteitsniveau van de installatie.

  39. Waar van toepassing, werd rekening gehouden met de richtsnoeren betreffende de interpretatie van bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG.

  40. De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Onderwerp

Dit besluit stelt de voor de hele Unie geldende overgangsregeling vast voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten krachtens Richtlijn 2003/87/EG vanaf 2013.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Dit besluit is van toepassing op de kosteloze toewijzing van emissierechten krachtens hoofdstuk III (vaste installaties) van Richtlijn 2003/87/EG in handelsperioden vanaf 2013, met uitzondering van de overgangsregeling voor kosteloze toewijzing van emissierechten voor de modernisering van elektriciteitsopwekking krachtens artikel 10 quater van Richtlijn 2003/87/EG.

Artikel 3 Definities

In het kader van dit besluit zijn de volgende definities van toepassing:

a) „gevestigde installatie” :

een installatie waarin een of meer in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG genoemde activiteiten of een overeenkomstig artikel 24 van die richtlijn voor de eerste keer in de regeling van de Unie opgenomen activiteit worden uitgevoerd, die:

  1. een broeikasgasemissievergunning verkreeg vóór 30 juni 2011, of

  2. feitelijk in werking is, uiterlijk op 30 juni 2011 over alle relevante milieuvergunningen beschikt, in voorkomend geval met inbegrip van een vergunning als bepaald in Richtlijn 2008/1/EG, en uiterlijk op 30 juni 2011 voldoet aan alle overige in de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat vastgestelde criteria op basis waarvan de installatie in aanmerking komt voor de verlening van de broeikasgasemissievergunning;

b) „productbenchmark-subinstallatie” :
de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de vervaardiging van een product waarvoor in bijlage I een benchmark is vastgesteld;
c) „warmtebenchmark-subinstallatie” :

de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de productie en/of de invoer uit een onder de EU-regeling vallende installatie of andere entiteit van meetbare warmte die:

  • binnen de grenzen van de installatie wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of

  • wordt uitgevoerd naar een niet onder de EU-regeling vallende installatie of andere entiteit, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking;

d) „brandstofbenchmark-subinstallatie” :
de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de productie door brandstofverbranding van niet-meetbare warmte die wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, met inbegrip van veiligheidsaffakkeling;
e) „meetbare warmte” :
een netto warmtestroom getransporteerd door identificeerbare pijpleidingen of leidingen met gebruik van een medium voor warmteoverdracht zoals, meer bepaald, stoom, hete lucht, water, olie, vloeibaar metaal en zouten, waarvoor een warmtemeter geïnstalleerd is of kan worden;
f) „warmtemeter” :
een warmtemeter in de zin van bijlage MI-004 van Richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad(5) of enig ander apparaat voor het meten en registreren van de hoeveelheid geproduceerde warmte-energie op basis van debieten en temperaturen;
g) „niet-meetbare warmte” :
alle andere warmte dan meetbare warmte;
h) „procesemissies-subinstallatie” :

in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG opgenomen broeikasgasemissies, kooldioxide uitgezonderd, die voorkomen buiten de systeemgrenzen van een in bijlage I opgenomen productbenchmark, alsook kooldioxide-emissies die voorkomen buiten de systeemgrenzen van een in bijlage I opgenomen productbenchmark als gevolg van enige hierna genoemde activiteit en emissies die het gevolg zijn van de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof die ontstaat door de hierna genoemde activiteiten ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte of elektriciteit, na aftrek van de emissies die gepaard zouden gaan met de verbranding van een hoeveelheid aardgas met dezelfde technisch bruikbare energie-inhoud als de verbrande onvolledig geoxideerde koolstof:

  1. de chemische of elektrolytische reductie van metaalverbindingen in ertsen, concentraten en secundaire materialen;

  2. de verwijdering van onzuiverheden uit metaal en metaalverbindingen;

  3. de decompositie van carbonaten, met uitzondering van die voor de reiniging van rookgassen;

  4. niet in eerste instantie op de opwekking van warmte gerichte chemische synthesen waarbij het koolstofhoudend materiaal aan de reactie deelneemt;

  5. niet in eerste instantie op de opwekking van warmte gericht gebruik van koolstofhoudende additieven of grondstoffen;

  6. de chemische of elektrolytische reductie van halfmetaaloxiden of niet-metaaloxiden zoals siliciumoxiden en fosfaten;

i) „aanzienlijke capaciteitsuitbreiding” :

een beduidende verhoging van de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie die aan alle volgende omschrijvingen voldoet:

  1. er vinden een of meer identificeerbare fysieke veranderingen plaats met betrekking tot de technische configuratie en werking die verder reiken dan de loutere vervanging van een bestaande productielijn, en

  2. de subinstallatie verkrijgt een capaciteit die ten minste 10 % hoger ligt in vergelijking met de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie vóór de verandering plaatshad, of

  3. de subinstallatie waarop de fysieke veranderingen van toepassing zijn, heeft een significant hoger activiteitsniveau, dat resulteert in een extra toewijzing van emissierechten van meer dan 50 000 emissierechten per jaar, wat overeenstemt met minstens 5 % van het voorlopige jaarlijkse aantal emissierechten dat kosteloos aan deze subinstallatie was toegewezen vóór de verandering;

j) „aanzienlijke capaciteitsvermindering” :
een of meer identificeerbare fysieke veranderingen die leiden tot een beduidende vermindering van de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit en het activiteitsniveau van een subinstallatie van dezelfde grootteorde als een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding;
k) „aanzienlijke capaciteitswijziging” :
een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding of een aanzienlijke capaciteitsvermindering;
l) „toegevoegde capaciteit” :
het verschil tussen de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie en de geïnstalleerde capaciteit van dezelfde subinstallatie na een aanzienlijke uitbreiding, bepaald op basis van het gemiddelde van de twee hoogste maandelijkse productievolumen in de eerste zes maanden na de aanvang van de veranderde werking;
m) „ingeboete capaciteit” :
het verschil tussen de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie en de geïnstalleerde capaciteit van dezelfde subinstallatie na een aanzienlijke capaciteitsvermindering, bepaald op basis van het gemiddelde van de twee hoogste maandelijkse productievolumen in de eerste zes maanden na de aanvang van de veranderde werking;
n) „aanvang van de normale werking” :
de geverifieerde en goedgekeurde eerste dag van een ononderbroken periode van 90 dagen of, wanneer de normale productiecyclus in de betrokken bedrijfstak niet in continue productie voorziet, de eerste dag van een periode van 90 dagen opgesplitst in bedrijfstakspecifieke productiecycli tijdens welke de installatie in werking is op ten minste 40 % van de capaciteit waarvoor de uitrusting is ontworpen, waar passend rekening houdend met de installatiespecifieke bedrijfsomstandigheden;
o) „aanvang van de veranderde werking” :
de geverifieerde en goedgekeurde eerste dag van een ononderbroken periode van 90 dagen of, wanneer de normale productiecyclus in de betrokken bedrijfstak niet in continue productie voorziet, de eerste dag van een periode van 90 dagen opgesplitst in bedrijfstakspecifieke productiecycli tijdens welke de veranderde subinstallatie in werking is op ten minste 40 % van de capaciteit waarvoor de uitrusting is ontworpen, waar passend rekening houdend met de subinstallatiespecifieke bedrijfsomstandigheden;
p) „veiligheidsaffakkeling” :
de verbranding van waakvlambrandstoffen en sterk wisselende hoeveelheden proces- of restgas in een aan atmosferische storingen onderhevige eenheid die om veiligheidsredenen uitdrukkelijk vereist is door de betreffende installatievergunningen;
q) „privéhuishouden” :
een wooneenheid waarin de personen individueel of in groep regelingen treffen om zich van meetbare warmte te voorzien;
r) „verificateur” :
een deskundige en onafhankelijke persoon of instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van en rapportage over het verificatieproces, in overeenstemming met de gedetailleerde eisen die door de lidstaat overeenkomstig bijlage V bij Richtlijn 2003/87/EG zijn vastgesteld;
s) „redelijke mate van zekerheid” :
een hoge maar niet absolute mate van zekerheid, vervat in een uitdrukkelijk verificatieadvies, ten aanzien van de vraag of de te verifiëren gegevens vrij zijn van beduidende onjuiste opgaven;
t) „mate van zekerheid” :
de mate waarin de verificateur er in de conclusies van zijn verificatie zeker van is dat is aangetoond dat de gegevens die voor een installatie zijn verstrekt, geen, respectievelijk wel, beduidende onjuiste opgaven bevatten;
u) „beduidende onjuiste opgave” :
een substantieel onjuiste opgave (omissie, verkeerde voorstelling of fout, met uitzondering van de toelaatbare onzekerheid) in de ingediende gegevens die, volgens de professionele opinie van de verificateur, gevolgen kan hebben voor het gebruik dat later door de bevoegde autoriteit van die gegevens wordt gemaakt voor de berekening van de toegewezen hoeveelheden emissierechten.

Artikel 4 Bevoegde autoriteit en afronding

HOOFDSTUK II GEVESTIGDE INSTALLATIES

Artikel 5 Identificatie van installaties

Artikel 6 Opsplitsing in subinstallaties

Artikel 7 Verzamelen van referentiegegevens

Artikel 8 Verificatie

Artikel 9 Historisch activiteitsniveau

Artikel 10 Toewijzing op niveau van de installatie

Artikel 11 Toewijzing met betrekking tot stoomkraken

Artikel 12 Toewijzing met betrekking tot monomeer vinylchloride

Artikel 13 Warmtestromen tussen installaties

Artikel 14 Uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit

HOOFDSTUK III TOEWIJZINGSBESLUITEN

Artikel 15 Nationale uitvoeringsbepalingen

Artikel 16 Veranderingen inzake blootstelling aan CO2-weglekrisico

HOOFDSTUK IV NIEUWKOMERS EN SLUITINGEN

Artikel 17 Aanvraag voor kosteloze toewijzing

Artikel 18 Activiteitsniveaus

Artikel 19 Toewijzing aan nieuwkomers

Artikel 20 Toewijzing als nieuwkomer na een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding

Artikel 21 Aanzienlijke capaciteitsvermindering

Artikel 22 Stopzetting van de activiteiten van een installatie

Artikel 23 Gedeeltelijke stopzetting van activiteiten van een installatie

Artikel 24 Veranderingen inzake de exploitatie van een installatie

HOOFDSTUK V SLOTBEPALING

Artikel 25 Adressaten

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI