Home

Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

Artikel 1 Onderwerp

1.

Bij deze verordening worden gedetailleerde regels vastgesteld voor:

  1. verschillende bevoegdverklaringen voor bevoegdheidsbewijzen als piloot, de voorwaarden voor het afgeven, behouden, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van bewijzen van bevoegdheid als piloot, de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de houders van een bewijs van bevoegdheid als piloot, de voorwaarden voor de omzetting van bestaande nationale bewijzen van bevoegdheid als piloot en nationale bewijzen van bevoegdheid als boordwerktuigkundige in een bewijs van bevoegdheid als piloot;

  2. de certificering van personen die verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van vliegopleidingen of opleidingen in vluchtnabootsers en voor het beoordelen van de vaardigheid van piloten;

  3. verschillende medische certificaten van piloten, de voorwaarden voor het afgeven, behouden, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van medische certificaten, de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de houders van medische certificaten en de voorwaarden voor de omzetting van nationale medische certificaten in wederzijds erkende medische certificaten;

  4. de certificering van luchtvaartgeneeskundigen en de voorwaarden waaronder huisartsen mogen optreden als luchtvaartgeneeskundige;

  5. de periodieke luchtvaartmedische beoordeling van bemanningsleden, en de kwalificaties van personen die verantwoordelijk zijn voor die beoordeling;

  6. de voorwaarden voor het afgeven, behouden, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de attesten voor cabinebemanning, alsook de rechten en de verantwoordelijkheden van de houders van attesten voor cabinebemanning;

  7. de voorwaarden voor het afgeven, behouden, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van certificaten van organisaties voor de opleiding van piloten en luchtvaartgeneeskundige centra die zijn betrokken bij de kwalificatie en luchtvaartgeneeskundige beoordeling van boordpersoneel in de burgerluchtvaart;

  8. de eisen voor de certificering van vluchtnabootsers en voor organisaties die deze toestellen exploiteren en gebruiken;

  9. de eisen inzake administratieve organisatie en het beheersysteem waaraan de lidstaten, het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) en de organisaties moeten voldoen in verband met de regels onder a) tot en met h).

2.

De artikelen 11 ter en 11 quater van deze verordening en bijlage IV (deel MED), bijlage VI (deel ARA), bijlage VII (deel ORA) en bijlage VIII (deel DTO) bij deze verordening zijn van toepassing op bewijzen van bevoegdheid voor bestuurders van luchtballonnen en zweefvliegtuigen.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1. „deel FCL-bewijs van bevoegdheid” :
    een bewijs van bevoegdheid voor cockpitbemanning dat beantwoordt aan de eisen van bijlage I;
    2. „JAR” :
    „Joint Aviation Requirements”, vastgesteld door de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten, zoals van toepassing op 30 juni 2009;
    3. „bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger” (Light aircraft pilot licence — LAPL):
    het bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 216/2008;
    5. „bewijs van bevoegdheid dat niet aan de JAR beantwoordt” :
    een bewijs van bevoegdheid als piloot dat overeenkomstig de nationale wetgeving door een lidstaat is afgegeven of erkend en dat niet is aanbevolen voor wederzijdse erkenning met betrekking tot de desbetreffende JAR;
    6. „vrijstelling” :
    de acceptatie van eerdere ervaring of kwalificaties;
    7. „vrijstellingsverslag” :
    een verslag op basis waarvan eerdere ervaring of kwalificaties kunnen worden geaccepteerd;
    8. „conversieverslag” :
    een verslag op basis waarvan een bewijs van bevoegdheid kan worden omgezet in een bewijs van bevoegdheid conform deel FCL;
    11. „cabinebemanningslid” :
    een naar behoren erkend bemanningslid dat geen lid van het cockpitpersoneel noch van de technische bemanning is en dat door een exploitant is aangewezen om taken uit te voeren die verband houden met de passagiers- en vliegveiligheid tijdens de vluchtuitvoering;
    12. „boordpersoneel” :
    cockpit- en cabinebemanning;
    14. „aanvaardbare wijzen van naleving (Acceptable Means of Compliance, AMC)” :
    door het Agentschap vastgestelde niet-bindende normen waarin is aangegeven met welke middelen Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsbepalingen daarvan kunnen worden nageleefd;
    15. „alternatieve wijzen van naleving (Alternative Means of Compliance, AltMoC)” :
    wijzen van naleving die een alternatief voorstellen op een bestaande aanvaardbare wijze van naleving of die een nieuwe methode voorstellen om overeenstemming te bereiken met Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsvoorschriften daarvan waarvoor het Agentschap geen bijbehorende aanvaardbare wijzen van naleving heeft vastgesteld;
    16. „erkende opleidingsorganisatie (approved training organisation, ATO)” :
    een organisatie die gerechtigd is om aan piloten opleiding te verstrekken op basis van een goedkeuring die is afgegeven overeenkomstig de eerste alinea van artikel 10 bis, lid 1;
    17. „basisinstrumentopleidingstoestel (basic instrument training device, BITD)” :
    een opleidingstoestel op de grond voor de opleiding van piloten dat de positie van de leerling-piloot voor een klasse van luchtvaartuigen voorstelt, waarbij gebruik kan worden gemaakt van een instrumentenpaneel op een scherm en veerbelaste besturingselementen, en dat een opleidingsplatform biedt voor ten minste de procedurele aspecten van instrumentvliegen;
    18. „certificeringsspecificaties” :
    door het Agentschap vastgestelde technische normen waarin is aangegeven welke middelen een organisatie moet gebruiken voor certificeringsdoeleinden;
    19. „vlieginstructeur” :
    een instructeur die de bevoegdheid heeft een opleiding te geven in een luchtvaartuig, in overeenstemming met subdeel J van bijlage I (deel FCL) bij deze verordening, subdeel FI van bijlage III (deel BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395(1) of subdeel FI van bijlage III (deel SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976(2);
    20. „vluchtnabootser (flight simulation training device, FSTD)” :

    een toestel voor de opleiding van piloten dat:

    1. in het geval van vliegtuigen een volledige vluchtsimulator (full flight simulator, FFS), een vluchtopleidingstoestel (flight training device, FTD), een opleidingstoestel voor vlucht- en navigatieprocedures (flight and navigation procedures trainer, FNPT) of een opleidingstoestel voor basisinstrumenten (basic instrument training device, BITD) is;

    2. in het geval van helikopters een volledige vluchtsimulator (full flight simulator, FFS), een vluchtopleidingstoestel (flight training device, FTD) of een opleidingstoestel voor vlucht- en navigatieprocedures (flight and navigation procedures trainer, FNPT) is;

    21. „FSTD-kwalificatie” :
    het technische capaciteitsniveau van een FSTD zoals gedefinieerd in de certificeringsspecificaties betreffende de FSTD in kwestie;
    22. „hoofdvestiging” van een organisatie:
    het hoofdkantoor of de statutaire zetel van de organisatie waar de voornaamste financiële functies en operationele controle worden uitgeoefend van de activiteiten waarnaar in deze verordening wordt verwezen;
    22 bis. „ARO.RAMP” :
    subdeel RAMP van bijlage II bij de verordening inzake vluchtuitvoering;
    22 ter. „automatisch gevalideerd” :
    erkenning, zonder formaliteiten, door een verdragsluitende staat van de ICAO die is opgenomen in de ICAO-bijlage, van een bewijs van bevoegdheid voor cockpitbemanning dat door een land is afgegeven overeenkomstig bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago;
    22 quater. „ICAO-bijlage” :
    bijlage bij een automatisch gevalideerd bewijs van bevoegdheid voor cockpitbemanning dat is afgegeven overeenkomstig bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago en dat wordt vermeld onder punt XIII van het bewijs van bevoegdheid voor cockpitbemanning;
    23. „qualification test guide (QTG)” :
    een document om aan te tonen dat de prestatie- en besturingseigenschappen van een FSTD bij een simulatie binnen voorgeschreven grenzen overeenstemmen met die van het luchtvaartuig, de vliegtuigklasse of het helikoptertype, en dat alle toepasselijke vereisten werden nageleefd. De QTG omvat zowel gegevens over het luchtvaartuig, de vliegtuigklasse of het helikoptertype als FSTD-gegevens ter ondersteuning van de validering;
    24. „gedeclareerde opleidingsorganisatie (declared training organisation, DTO)” :
    een organisatie die gerechtigd is om aan piloten opleiding te verstrekken op basis van een verklaring die is afgelegd overeenkomstig de tweede alinea van artikel 10 bis, lid 1;
    25. „DTO-opleidingsprogramma” :
    een door een DTO opgesteld document waarin de door die DTO verstrekte opleiding gedetailleerd is beschreven.

Artikel 3 Bewijzen van bevoegdheid als piloot en medische certificaten

1.

Onverminderd artikel 8 van deze verordening moeten piloten van de in artikel 4, lid 1, onder b) en c), en artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 216/2008 bedoelde luchtvaartuigen voldoen aan de technische eisen en administratieve procedures die in bijlage I en bijlage IV bij deze verordening zijn vastgesteld.

2.

Ongeacht de bevoegdheden van de houders van bewijzen van bevoegdheid als vastgelegd in bijlage I bij deze verordening, mogen houders van overeenkomstig subdeel B of C van bijlage I bij deze verordening afgegeven bewijzen van bevoegdheid als piloot de in artikel 6, lid 4 bis, van Verordening (EU) nr. 965/2012 genoemde vluchten uitvoeren. Dit doet geen afbreuk aan de naleving van eventuele aanvullende voorschriften ten aanzien van het vervoeren van passagiers of het ontwikkelen van commerciële vluchtuitvoeringen zoals vastgelegd in subdeel B of C van bijlage I bij deze verordening.

Artikel 4 Bestaande nationale bewijzen van bevoegdheid als piloot

2.

Bewijzen van bevoegdheid die niet zijn gebaseerd op de JAR, inclusief alle bijbehorende bevoegdverklaringen, certificaten, autorisaties en/of kwalificaties die door een lidstaat zijn afgegeven of erkend vóór deze verordening van toepassing werd, worden door de lidstaat die het bewijs van bevoegdheid heeft afgegeven, omgezet in bewijzen van bevoegdheid conform deel FCL.

3.

Bewijzen van bevoegdheid die niet zijn gebaseerd op de JAR en de bijbehorende bevoegdverklaringen of certificaten worden omgezet in bewijzen van bevoegdheid conform deel FCL overeenkomstig:

  1. de bepalingen van bijlage II, of

  2. de elementen die in een conversieverslag zijn vastgesteld.

4.

Het conversieverslag moet:

  1. worden opgesteld door de lidstaat die het bewijs van bevoegdheid als piloot heeft afgegeven, in overleg met het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”);

  2. een beschrijving bevatten van de nationale eisen op basis waarvan de bewijzen van bevoegdheid als piloot zijn afgegeven;

  3. een beschrijving bevatten van het toepassingsgebied van de bevoegdheden die zijn toegekend aan de piloten;

  4. aangeven voor welke eisen van bijlage I vrijstelling wordt verleend;

  5. eventuele beperkingen aangeven die moeten worden opgenomen in de bewijzen van bevoegdheid conform deel FCL en aangeven aan welke eisen de piloot moet voldoen om die beperkingen op te heffen;

5.

Het conversieverslag bevat kopieën van alle documenten die nodig zijn om de in lid 4, onder a) tot en met e), uiteengezette punten aan te tonen, inclusief kopieën van de relevante nationale eisen en procedures. Bij de opstelling van het conversieverslag moeten lidstaten ernaar streven piloten zoveel mogelijk hun huidige bevoegdheden te laten behouden.

6.

Onverminderd lid 3 dienen houders van een certificaat als instructeur voor klassebevoegdverklaring of een certificaat van examinator waaraan bevoegdheden zijn gekoppeld voor éénvlieger-gecertificeerde complexe vleugelvliegtuigen met groot prestatievermogen die bevoegdheden om te zetten in een certificaat als instructeur typebevoegdverklaring of een certificaat van examinator voor éénvlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen.

7.

Een lidstaat mag toestaan dat leerling-piloten die een LAPL-opleiding volgen, beperkte bevoegdheden uitoefenen zonder toezicht vóór zij voldoen aan alle eisen voor de afgifte van een LAPL, onder de volgende voorwaarden:

  1. het toepassingsgebied van de bevoegdheden is gebaseerd op een door de lidstaat uitgevoerde veiligheidsrisicobeoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin opleiding nodig is om ervoor te zorgen dat de vaardigheden van de piloot het gewenste niveau bereiken;

  2. de bevoegdheden blijven beperkt tot:

    1. het nationale grondgebied van de lidstaat die toestemming verleent, of een deel daarvan;

    2. luchtvaartuigen die geregistreerd zijn in de lidstaat die toestemming verleent;

    3. eenmotorige zuigervliegtuigen en -helikopters met een maximale startmassa van hoogstens 2 000 kg, zweefvliegtuigen en luchtballonnen;

  3. als de houder van de toestemming een aanvraag voor een LAPL indient, krijgt hij vrijstellingen voor de opleiding die hij in het kader van de toestemming heeft gevolgd, die door de lidstaat worden bepaald op basis van een aanbeveling van een ATO of een DTO;

  4. de lidstaat dient om de drie jaar periodieke verslagen en veiligheidsrisicobeoordelingen in bij de Commissie en het Agentschap;

  5. de lidstaten houden toezicht op het gebruik van de in het kader van deze alinea verleende toestemmingen, teneinde een aanvaardbaar niveau van luchtvaartveiligheid te garanderen en passende maatregelen te nemen in geval van een verhoogd veiligheidsrisico of andere veiligheidsproblemen.

8.

Tot 8 september 2021 mag een lidstaat een autorisatie aan piloten afgeven, waarmee deze over gespecificeerde, beperkte bevoegdheden beschikken om met vliegtuigen onder instrumentvliegvoorschriften te vliegen, voordat deze hebben voldaan aan alle voorschriften die noodzakelijk zijn voor het afgeven van een bevoegdverklaring voor instrumentvliegen overeenkomstig deze verordening, waarbij aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:

  1. de lidstaat geeft dergelijke autorisaties alleen af indien dat op grond van een specifieke lokale behoefte gerechtvaardigd is, waaraan niet kan worden voldoen door middel van de bevoegdverklaringen die in het kader van deze verordening zijn vastgelegd;

  2. het werkingsbereik van de bevoegdheden die op basis van de autorisatie worden verleend, is gebaseerd op een door de lidstaat uitgevoerde veiligheidsrisicobeoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin opleiding nodig is om ervoor te zorgen dat de vaardigheden van de piloot het gewenste niveau bereiken;

  3. de met de autorisatie verbonden bevoegdheden blijven beperkt tot het luchtruim van het nationale grondgebied van de lidstaat of delen daarvan;

  4. de autorisatie wordt afgegeven aan kandidaten die bij gekwalificeerde instructeurs een passende opleiding hebben voltooid en die bij een gekwalificeerde examinator hebben aangetoond over de vereiste vaardigheden te beschikken overeenkomstig de voorschriften van de lidstaat;

  5. de lidstaat stelt de Commissie, het EASA en de andere lidstaten in kennis van de specifieke kenmerken van deze autorisatie, met inbegrip van de desbetreffende rechtvaardiging en veiligheidsrisicobeoordeling;

  6. de lidstaat ziet toe op de activiteiten die met de autorisatie verbonden zijn, zorgt daardoor voor een aanvaardbaar veiligheidsniveau en neemt passende maatregelen als er een verhoogd risico wordt geconstateerd of als er twijfels over de veiligheid zijn;

  7. de lidstaat evalueert de veiligheidsaspecten van de tenuitvoerlegging van de autorisatie en brengt hierover uiterlijk op 8 april 2017 verslag uit aan de Commissie.

9.

Voor bewijzen van bevoegdheid die zijn afgegeven vóór 19 augustus 2018, voldoen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2022 aan de eisen van de tweede alinea van punt a) van ARA.FCL.200, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/1065 van de Commissie(3).

Artikel 4 bis Bevoegdverklaring voor instrumentvliegen met prestatiegebaseerde navigatie

1.

Piloten mogen alleen volgens procedures voor prestatiegebaseerde navigatie („PBN”) vliegen nadat zij PBN-bevoegdheden hebben verkregen die in hun bevoegdverklaring voor instrumentvliegen („IR”) zijn opgenomen.

2.

Aan een piloot worden PBN-bevoegdheden verleend als hij of zij aan alle volgende eisen voldoet:

  1. de piloot heeft met succes een opleidingscursus voor theoriekennis, met inbegrip van PBN, voltooid overeenkomstig FCL.615 van bijlage I (deel-FCL);

  2. de piloot heeft met succes een vliegopleiding, met inbegrip van PBN, voltooid overeenkomstig FCL.615 van bijlage I (deel-FCL);

  3. de piloot heeft met succes een vaardigheidstest overeenkomstig aanhangsel 7 van bijlage I (deel-FCL) afgelegd of een vaardigheidstest of bekwaamheidsproef overeenkomstig aanhangsel 9 van bijlage I (deel-FCL) afgelegd.

3.

Aan de voorwaarden van lid 2, onder a) en b), wordt geacht te zijn voldaan als de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de verworven bekwaamheid, door opleiding of door vertrouwdheid met PBN-operaties, gelijkwaardig is aan de bekwaamheid die door de onder a) en b) genoemde cursussen wordt verkregen, en de piloot dergelijke bekwaamheid tot tevredenheid van de examinator aantoont tijdens de onder c) genoemde bekwaamheidsproef of vaardigheidstest.

4.

Nadat de piloot de onder c) genoemde vaardigheidstest of bekwaamheidsproef heeft afgelegd, wordt in zijn logboek of in een gelijkwaardig document opgenomen dat hij zijn PBN-bekwaamheid met succes heeft aangetoond, ondertekend door de examinator die de test of proef heeft afgenomen.

5.

IR-piloten zonder PBN-bevoegdheden mogen alleen routes vliegen en naderingen uitvoeren waarvoor geen PBN-bevoegdheden zijn vereist; tot en met 25 augustus 2020 zijn voor de verlenging van hun IR geen PBN-bevoegdheden vereist. Na die datum zijn voor elke IR PBN-bevoegdheden vereist.

Artikel 4 ter Opleiding in het voorkomen en herstellen van upsets

Artikel 4 quater Overgangsmaatregelen voor houders van een bevoegdverklaring voor en-route-instrumentvliegen

Artikel 6 Conversie van kwalificaties als testvlieger

Artikel 7 Bestaande nationale bewijzen van bevoegdheid als boordwerktuigkundige

Artikel 9 Vrijstelling voor opleidingen die van start zijn gegaan vóór deze verordening van toepassing werd

Artikel 9 bis Opleiding voor typebevoegdverklaring en gegevens betreffende operationele geschiktheid

Artikel 10 Vrijstelling voor bewijzen van bevoegdheid als piloot die in militaire dienst zijn verkregen

Artikel 10 bis Organisaties voor de opleiding van piloten

Artikel 10 ter Vluchtnabootsers

Artikel 10 quater Luchtvaartgeneeskundige centra

Artikel 11 Medische geschiktheid van cabinebemanning

Artikel 11 bis Erkenningen van cabinebemanningsleden en bijbehorende attesten

Artikel 11 ter Toezichtscapaciteit

Artikel 11 quarter Overgangsmaatregelen

Artikel 12 Inwerkingtreding en toepassing

BIJLAGE I

Aanhangsel 1

Aanhangsel 2

Aanhangsel 3

Aanhangsel 4

Aanhangsel 5

Aanhangsel 6

Aanhangsel 7

Aanhangsel 8

Aanhangsel 9

BIJLAGE II

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

Aanhangsel 1 van Deel-CC

BIJLAGE VI

Aanhangsel I

Aanhangsel II van BIJLAGE VI DEEL-ARA

Aanhangsel III van BIJLAGE VI DEEL-ARA

Aanhangsel IV van BIJLAGE VI DEEL-ARA

Aanhangsel V van BIJLAGE VI DEEL-ARA

Aanhangsel VI van BIJLAGE VI DEEL-ARA

Aanhangsel VII van BIJLAGE VI DEEL-ARA

Aanhangsel VIII van BIJLAGE VI (DEEL-ARA)

BIJLAGE VII

BIJLAGE VIII

Aanhangsel 1 van bijlage VIII (Deel-DTO)