De richtsnoeren in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten („de regeling”) zijn in de Unie van toepassing. De tekst van de regeling is als bijlage bij deze verordening gevoegd.
Verordening (EU) n r. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad
Verordening (EU) n r. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),
Overwegende hetgeen volgt:
Exportkredietinstellingen („ECA's”) dragen bij aan de ontwikkeling van de wereldhandel doordat zij de export en investeringen van ondernemingen ondersteunen in aanvulling op de door de particuliere sector geboden financiering en verzekering. De Unie is partij bij de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten („de regeling”) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In de regeling, zoals deze door de deelnemers daaraan is overeengekomen, worden de financiële bepalingen en voorwaarden geregeld die de ECA's kunnen aanbieden en waarmee een gelijk speelveld voor door de overheid gesteunde exportkredieten kan worden bevorderd.
Krachtens Beschikking 2001/76/EG van de Raad van 22 december 2000 tot wijziging van de beschikking van 4 april 1978 over de toepassing van enkele richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten(2) en Beschikking 2001/77/EG van de Raad van 22 december 2000 inzake de toepassing van de beginselen van een kaderovereenkomst betreffende projectfinanciering op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten(3) zijn de richtsnoeren in de regeling en de specifieke regels voor projectfinanciering van toepassing in de Unie.
De regeling draagt indirect, via de werkzaamheid van de ECA's, bij aan vrije en eerlijke handelsbetrekkingen en investeringen door ondernemingen die anders minder gemakkelijk toegang krijgen tot de kredietfaciliteiten die de particuliere sector biedt.
De lidstaten moeten zich houden aan de algemene uitgangspunten van de Unie voor het extern optreden, zoals consolidering van de democratie, eerbiediging van de mensenrechten, samenhang in het ontwikkelingsbeleid, en bestrijding van klimaatverandering, bij de inrichting, ontwikkeling en uitvoering van hun nationale exportkredietstelsels en de uitoefening van hun toezicht op door de overheid gesteunde exportkredietactiviteiten.
De deelnemers aan de regeling worden betrokken bij een continu proces dat gericht is op het minimaliseren van marktverstoring en op het creëren van gelijke omstandigheden waarbij de door de door de ECA's berekende premies op risico's gebaseerd zijn en de operationele kosten en verliezen op lange termijn moeten kunnen dekken, conform de verplichtingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie. Om dit te realiseren gaan de exportkredietstelsels op transparante wijze te werk en brengen de agentschappen dienovereenkomstig aan de OESO verslag uit.
Doelgerichte exportkredieten die de ECA's bieden, kunnen de marktkansen voor Europese ondernemingen, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), helpen vergroten.
De deelnemers aan de regeling en de lidstaten van de Unie hebben ermee ingestemd bepaalde informatie over exportkredieten openbaar te maken overeenkomstig de transparantieregels van de OESO en de Europese Unie, ter bevordering van een gelijk speelveld voor de deelnemers aan de regeling en de lidstaten.
De Unie past de transparantie- en rapportagemaatregelen toe zoals die in bijlage I zijn opgenomen.
Gezien de geïntensiveerde mededingingssituatie op de wereldmarkten en teneinde een concurrentienadeel voor bedrijven uit de Unie te voorkomen, moet de Commissie, gelet op de onderhandelingsmachtiging van de lidstaten, de inspanningen door de OESO ondersteunen om een brug te slaan naar de niet-deelnemers aan de regeling. De Commissie moet bilaterale en multilaterale onderhandelingen gebruiken met het oog op invoering van mondiale normen voor door de overheid gesteunde exportkredieten. Mondiale normen op dit gebied zijn een voorwaarde voor een gelijk speelveld in de wereldhandel.
Ook al houden de OESO-landen zich aan de regeling, de niet-OESO-landen nemen niet aan de regeling deel en dat kan exporteurs in die landen een concurrentievoordeel opleveren. Die landen worden daarom aangemoedigd om de regeling toe te passen, zodat ook op mondiaal niveau voor een gelijk speelveld wordt gezorgd.
Gelet op het beleid van de Unie inzake betere regelgeving, dat erop is gericht de bestaande regelgeving te vereenvoudigen en te verbeteren, moeten de Commissie en de lidstaten bij toekomstige evaluaties van de regeling hun aandacht richten op, waar passend, vermindering van administratieve lasten voor bedrijven en nationale overheidsdiensten, inclusief exportkredietinstellingen.
De deelnemers aan de regeling hebben besloten de regeling te wijzigen en te stroomlijnen. De door hen overeengekomen wijzigingen zijn gericht op meer gebruikersvriendelijkheid, het verbeteren van de consistentie tussen de relevante internationale verplichtingen en het verwezenlijken van grotere transparantie, met name ten opzichte van niet-deelnemers aan de regeling. Bovendien zijn de deelnemers aan de regeling tevens overeengekomen om de bij Beschikking 2001/77/EG ingevoerde regels voor projectfinanciering en de bij Beschikking 2002/634/EG van de Raad(4) tot wijziging van Beschikking 2001/76/EG ingevoerde regels voor exportkredieten voor schepen, in de tekst van de regeling op te nemen.
Derhalve moet Beschikking 2001/76/EG, zoals gewijzigd, worden ingetrokken en worden vervangen door deze verordening, met de daaraan als bijlage gevoegde geconsolideerde en herziene tekst van de regeling, en moet Beschikking 2001/77/EG worden ingetrokken,
Teneinde de wijzigingen van de in de regeling vervatte richtlijnen, zoals deze door de deelnemers aan de regeling zijn overeengekomen, soepel en snel in de wetgeving van de Unie op te nemen, moet de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen om bijlage II te wijzigen waar dat nodig is. Daarom moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen in de richtlijnen die door de deelnemers aan de regeling worden overeengekomen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1 Toepasselijkheid van de regeling
Artikel 2 Bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen
De Commissie stelt overeenkomstig artikel 3 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen naar aanleiding van wijzigingen in de richtsnoeren die de deelnemers aan de regeling overeenkomen.
Indien dit in geval van wijziging van bijlage II als gevolg van wijzigingen in de richtsnoeren die de deelnemers aan de regeling overeenkomen, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 4 neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Artikel 3 Uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.
De in artikel 2 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 9 december 2011.
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
Een overeenkomstig artikel 2 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving ervan aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 4 Spoedprocedure
Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.
Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 3, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.