Home

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 815/2012 van de Commissie van 13 september 2012 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad wat betreft bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 815/2012 van de Commissie van 13 september 2012 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad wat betreft bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1. „niet-Unieregeling” :
    de bijzondere regeling voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verricht door niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen overeenkomstig titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 2, van Richtlijn 2006/112/EG;
    2. „Unieregeling” :
    de bijzondere regeling voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verricht door in de Gemeenschap doch niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen, overeenkomstig titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG;
    3. „bijzondere regelingen” :
    de niet-Unieregeling en de Unieregeling.

Artikel 2 Functionaliteiten van de elektronische interface

De elektronische interface in de lidstaat van identificatie waarmee een belastingplichtige het gebruik van een van de bijzondere regelingen registreert, en langs welke weg deze persoon de aangiften voor de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op grond van die regeling bij de lidstaat van identificatie indient, wordt gekenmerkt door de volgende functionaliteiten:

  1. het moet de faciliteit bieden om de identificatiegegevens overeenkomstig artikel 361 van Richtlijn 2006/112/EG, of de btw-aangifte overeenkomstig de artikelen 365 en 369 octies van Richtlijn 2006/112/EG te bewaren, voordat de gegevens worden ingediend;

  2. het moet de belastingplichtige in staat stellen de relevante gegevens met betrekking tot de btw-aangiften in te dienen door middel van elektronische bestandsoverdracht overeenkomstig de voorwaarden die door de lidstaat van identificatie zijn vastgelegd.

Artikel 3 Verzending van identificatiegegevens

1.

De lidstaat van identificatie zendt de volgende informatie via het CCN/CSI-netwerk naar de andere lidstaten:

  1. gegevens ter identificatie van de belastingplichtige die de niet-Unieregeling gebruikt;

  2. vergelijkbare gegevens ter identificatie van de belastingplichtige die de Unieregeling gebruikt;

  3. een toegekend identificatienummer.

Het gemeenschappelijk elektronisch bericht als beschreven in bijlage I wordt gebruikt om de in de eerste alinea bedoelde informatie te verzenden. Kolom B van het gemeenschappelijk elektronisch bericht als beschreven in bijlage I wordt gebruikt voor de niet-Unieregeling en kolom C van dat gemeenschappelijk elektronisch bericht wordt gebruikt voor de Unieregeling.

2.

De lidstaat van identificatie stelt de andere lidstaten via het CNN/CSI-netwerk onverwijld in kennis met gebruikmaking van het gemeenschappelijk elektronisch bericht als beschreven in bijlage II bij deze verordening, daar waar de belastingplichtige:

  1. wordt uitgesloten van een van de bijzondere regelingen;

  2. vrijwillig het gebruik van een van de bijzondere regelingen beëindigt;

  3. de lidstaat van identificatie binnen de Unieregeling wijzigt.

Artikel 4 Indiening van de btw-aangifte door de belastingplichtige

1.

De belastingplichtige dient de btw-aangiften in overeenkomstig de voorschriften in de artikelen 365 en 369 octies van Richtlijn 2006/112/EG bij de lidstaat van identificatie met gebruikmaking van het gemeenschappelijk elektronisch bericht als beschreven in bijlage III bij deze verordening. Kolom B van het gemeenschappelijk elektronisch bericht als beschreven in bijlage III wordt gebruikt voor de niet-Unieregeling en kolom C van dat gemeenschappelijk elektronisch bericht wordt gebruikt voor de Unieregeling.

2.

Daar waar een belastingplichtige in geen enkele lidstaat diensten verricht op grond van de bijzondere regeling gedurende een aangiftetijdvak, wordt een nihil-aangifte ingevuld. Met dat doel worden voor de Unieregeling alleen de vakken 1, 2 en 21 van het gemeenschappelijke elektronische bericht als beschreven in bijlage III en voor de niet-Unieregeling de vakken 1, 2 en 11 ingevuld.

3.

Van de belastingplichtige wordt uitsluitend vereist de diensten in te vullen die verband houden met een lidstaat van verbruik en vanuit een lidstaat van vestiging indien de geleverde diensten op grond van de bijzondere regelingen zijn verricht respectievelijk in of vanuit die lidstaat, binnen het aangiftetijdvak.

Artikel 5 Verzending van de in de btw-aangifte vermelde informatie

De in de btw-aangifte vermelde informatie als bedoeld in artikel 4, lid 1, wordt door de lidstaat van identificatie via het CCN/CSI-netwerk verzonden naar iedere lidstaat van verbruik en vestiging die in de btw-aangifte wordt vernoemd, met gebruikmaking van het gemeenschappelijk elektronisch bericht als beschreven in bijlage III bij deze verordening.

Voor de toepassing van de eerste alinea zendt de lidstaat van identificatie de algemene gegevens in deel 1 van het gemeenschappelijk elektronisch bericht in bijlage III aan de lidstaat van verbruik en vestiging waarin of vanwaar de diensten zijn verricht, samen met de informatie in deel 2 van dat gemeenschappelijk elektronisch bericht dat betrekking heeft op die specifieke lidstaat van verbruik of vestiging.

De lidstaten van identificatie zenden de in de btw-aangifte vermelde informatie alleen naar die lidstaten die op die btw-aangifte staan vermeld.

Artikel 6 Uniek referentienummer

Artikel 7 Correcties op btw-aangiften

Artikel 8 Inwerkingtreding

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III