Home

Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

Artikel 1 Voorwerp en toepassingsgebied

1.

In deze verordening worden gedetailleerde regels vastgesteld voor vluchtuitvoeringen met vliegtuigen en helikopters, inclusief platforminspecties van luchtvaartuigen van exploitanten onder het veiligheidstoezicht van een andere staat die landen op luchthavens op het grondgebied dat onder de bepalingen van de Verdragen valt.

2.

In deze verordening worden ook gedetailleerde regels vastgesteld voor de afgifte, actualisering, wijziging, beperking, schorsing of intrekking van de certificaten van de in artikel 2, lid 1, onder b), punten i) en ii), van Verordening (EU) 2018/1139 vermelde exploitanten van luchtvaartuigen, met uitzondering van luchtballonnen en zweefvliegtuigen, die commerciële luchtvervoersactiviteiten verrichten, alsook de rechten en plichten van de houders van certificaten en de voorwaarden waaronder de activiteiten worden verboden, beperkt of onderworpen aan bepaalde voorwaarden in het belang van de veiligheid.

3.

In deze verordening worden ook gedetailleerde regels vastgesteld inzake de voorwaarden en procedures voor de eigen verklaring van exploitanten van commerciële gespecialiseerde vluchtuitvoeringen met vliegtuigen en helikopters of van niet-commerciële vluchtuitvoeringen met complexe motoraangedreven luchtvaartuigen, met inbegrip van niet-commerciële gespecialiseerde vluchtuitvoeringen met complexe motoraangedreven luchtvaartuigen, waaruit blijkt dat zij over de capaciteiten en middelen beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de exploitatie van luchtvaartuigen, en inzake het toezicht op de genoemde exploitanten.

4.

In deze verordening worden ook gedetailleerde regels vastgesteld voor de vergunningsplicht waaraan bepaalde commerciële gespecialiseerde vluchtuitvoeringen met een hoog risico worden onderworpen met het oog op de veiligheid, en voor de afgifte, actualisering, wijziging, beperking, schorsing of intrekking van de vergunningen.

5.

Deze verordening is niet van toepassing op de vluchtuitvoeringen die in artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 216/2008 zijn opgenomen.

6.

Deze verordening is niet van toepassing op vluchtuitvoeringen met luchtschepen.

7.

Deze verordening is niet van toepassing op vluchtuitvoeringen met luchtballonnen en zweefvliegtuigen. Voor vluchtuitvoeringen met andere ballonnen dan verankerde gasballonnen en zweefvliegtuigen blijven de regels van artikel 3 inzake toezicht echter van toepassing.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1. „Vleugelvliegtuig” :
    een gemotoriseerd luchtvaartuig met vaste vleugels dat zwaarder is dan lucht en tijdens de vlucht wordt ondersteund door de dynamische reactie van lucht tegen de vleugels.
    1 bis. „Helikopter” :
    een luchtvaartuig dat zwaarder is dan lucht en tijdens de vlucht voornamelijk wordt ondersteund door de reacties van de lucht op een of meer door een motor aangedreven rotors op substantieel verticale assen.
    1 ter. „Ballon” :
    een bemand luchtvaartuig dat lichter is dan lucht, niet door een motor wordt aangedreven en in de lucht blijft door middel van gas dat lichter is dan lucht of een brander waarmee de lucht wordt verhit, met inbegrip van gasballonnen, heteluchtballonnen, gas-luchtballonnen en, motoraangedreven, luchtschepen met hete lucht.
    1 quater. „Zweefvliegtuig” :
    een luchtvaartuig dat zwaarder is dan de lucht en dat in de lucht wordt gedragen door de aerodynamische reactie van de lucht tegen de vaste liftoppervlakken, waarvan de vrije vlucht niet afhankelijk is van een motor.
    1 quinquies. „Commerciële vluchtuitvoering” :
    elke vluchtuitvoering met een luchtvaartuig, tegen vergoeding of andere beloning, die voor het publiek beschikbaar is of, wanneer deze niet voor het publiek beschikbaar is, die wordt verricht krachtens een overeenkomst tussen een exploitant en een klant, waarbij de klant geen controle over de exploitant uitoefent.
    1 sexies. „Verankerde gasballon” :
    een ballon met een verankeringssysteem waarmee de ballon tijdens de vluchtuitvoering permanent aan een vast punt verankerd blijft.
    2. „Vliegtuigen van prestatieklasse B” :
    vliegtuigen aangedreven door propellermotoren met een maximale operationele passagiersconfiguratie van negen of minder en een maximale startmassa van 5 700 kg of minder.
    3. „Gebied van algemeen belang” :
    een gebied dat uitsluitend wordt gebruikt voor activiteiten in het algemene belang.
    4. „Activiteit in prestatieklasse 1” :
    een activiteit waarbij de helikopter bij een storing van de kritieke motor kan landen binnen de beschikbare afstand voor afgebroken start of de vlucht veilig kan voortzetten naar een geschikt landingsgebied, naar gelang van het moment waarop de storing zich voordoet.
    5. „Prestatiegebaseerde navigatie (PBN)” :
    gebiedsnavigatie op basis van prestatievereisten voor luchtvaartuigen die langs een ATS-route vliegen, op basis van een instrumentnaderingsprocedure of in aangewezen luchtruim.
    6. „Luchttaxi-activiteit” :
    ten behoeve van de toepassing van de vlieg- en diensttijdbeperkingen, een niet-geplande commerciële luchtvervoersactiviteit op aanvraag met een vleugelvliegtuig met een maximale operationele passagiersconfiguratie (MOPSC) van 19 of minder.
    7. „Gespecialiseerde vluchtuitvoering” :
    iedere andere vluchtuitvoering dan een commerciële luchtvervoersactiviteit waarbij een luchtvaartuig wordt gebruikt voor gespecialiseerde activiteiten zoals landbouw, bouw, fotografie, landmeetkunde, observatie en patrouilles, luchtreclame en onderhoudscontrolevluchten.
    8. „Gespecialiseerde commerciële luchtvaartactiviteit met een hoog risico” :
    een gespecialiseerde commerciële vluchtuitvoering boven een gebied waar de veiligheid van derden op de grond in geval van nood in gevaar kan worden gebracht of, zoals bepaald door de bevoegde autoriteit van de plaats van de vluchtuitvoering, een gespecialiseerde commerciële vluchtuitvoering die door haar specifieke aard en de lokale omgeving waar ze plaatsvindt een hoog risico vormt, met name voor derde partijen op de grond.
    9. „Kennismakingsvlucht” :
    een rondvlucht van korte duur tegen een beloning of andere vergoeding, die wordt aangeboden door een erkende opleidingsorganisatie als bedoeld in artikel 10 bis van Verordening (EU) nr. 1178/2011(1) van de Commissie; of door een organisatie die de luchtvaartsport of het vrijetijdsvliegen wil promoten, met het oog op het aantrekken van nieuwe stagiairs of leden.
    10. „Wedstrijdvlucht” :
    een vliegactiviteit waarbij het luchtvaartuig wordt gebruikt voor luchtvaartwedstrijden, om te oefenen voor luchtvaartwedstrijden of om heen en weer naar luchtvaartwedstrijden te vliegen.
    11. „Luchtvaartvertoning” :
    een vliegactiviteit die doelbewust wordt uitgevoerd met het oog op het geven van een demonstratie of het verschaffen van amusement tijdens een voor het publiek opengesteld, aangekondigd evenement, met inbegrip van de situatie waarin het luchtvaartuig wordt gebruikt om voor een luchtvaartvertoning te oefenen en naar en van het aangekondigde evenement te vliegen.

In bijlage I zijn aanvullende definities vastgesteld voor de toepassing van bijlagen II tot en metVIII.

Artikel 3 Toezichtscapaciteit

1.

Elke lidstaat dient één of meer entiteiten aan te wijzen als bevoegde autoriteit in die lidstaat, met de nodige bevoegdheden en toegewezen verantwoordelijkheden voor de certificering van en het toezicht op personen en organisaties die onder Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsvoorschriften daarvan vallen.

De administratieve en managementsystemen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het Agentschap moeten aan de voorschriften van bijlage II voldoen.

2.

Indien een lidstaat meer dan één entiteit als bevoegde autoriteit aanduidt:

  1. dienen de bevoegdheidsgebieden van elke bevoegde autoriteit duidelijk te worden omschreven wat betreft verantwoordelijkheden en geografische beperking, en

  2. dient te worden voorzien in coördinatie tussen deze entiteiten om een doeltreffend toezicht te garanderen op alle organisaties en personen die onder Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsvoorschriften daarvan vallen, binnen hun respectieve bevoegdheden.

3.

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteit(en) over de nodige kennis en bekwaamheid beschikt (beschikken) om het toezicht te garanderen op alle personen en organisaties die onder hun toezichtprogramma vallen, en dat zij over de nodige middelen beschikt (beschikken) om de in deze verordening vastgestelde eisen na te leven.

4.

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat het personeel van de bevoegde autoriteit geen toezichtactiviteiten verricht wanneer er bewijzen zijn dat daardoor direct, dan wel indirect een belangenconflict kan ontstaan, in het bijzonder als er familiale of financiële belangen in het geding zijn.

5.

Personeel dat door de bevoegde autoriteit geautoriseerd is om certificerings- en/of toezichtstaken uit te oefenen, moet de bevoegdheid krijgen om minstens de volgende taken uit te voeren:

  1. de archieven, gegevens, procedures onderzoeken alsmede elk ander materiaal dat relevant is voor de uitvoering van de certificerings- en/of toezichtstaak;

  2. kopieën of uittreksels maken van dergelijke archieven, gegevens, procedures en ander materiaal;

  3. een mondelinge toelichting ter plaatse vragen;

  4. zich toegang verschaffen tot betrokken panden, exploitatieterreinen of vervoersmiddelen;

  5. audits, onderzoeken, beoordelingen en inspecties uitvoeren, met inbegrip van platforminspecties en onaangekondigde inspecties;

  6. voor zover nodig handhavingsmaatregelen nemen of op gang brengen.

6.

De in punt 5 vermelde taken worden verricht met inachtneming van de wetgeving van de betrokken lidstaat.

Artikel 4 Platforminspecties

Platforminspecties van luchtvaartuigen van exploitanten die onder het veiligheidstoezicht van een andere lidstaat of een derde land staan, worden uitgevoerd overeenkomstig subdeel RAMP van bijlage II.

Artikel 5 Vluchtuitvoeringen

1.

Exploitanten mogen alleen vluchten uitvoeren met een vliegtuig of helikopter voor commerciële luchtvervoersactiviteiten als gespecificeerd in de bijlagen III en IV.

1 bis.

Exploitanten die commerciële luchtvervoersactiviteiten uitvoeren die beginnen en eindigen op hetzelfde luchtvaartterrein/dezelfde operatielocatie en met vliegtuigen van prestatieklasse B of niet-complexe helikopters, moeten voldoen aan de relevante bepalingen van bijlagen III en IV.

2.

Exploitanten van commerciële luchtvervoersactiviteiten moeten de toepasselijke bepalingen van bijlage V naleven bij de exploitatie van:

  1. vliegtuigen en helikopters die worden gebruikt voor:

    1. activiteiten op basis van performance-based navigation (PBN);

    2. activiteiten overeenkomstig minimumprestatiespecificaties op het gebied van navigatie (minimum navigation performance specifications, MNPS);

    3. activiteiten in een gedeelte van het luchtruim met verminderde verticale separatieminima (reduced vertical separation minima, RVSM);

    4. activiteiten bij slecht zicht (LVO);

  2. vliegtuigen en helikopters die worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen;

  3. tweemotorige vliegtuigen die worden gebruikt voor commercieel luchtvervoer over lange afstanden;

  4. helikoptervluchten die met behulp van nachtzichtapparatuur (night vision imaging systems, NVIS) worden gebruikt voor commerciële luchtvervoersactiviteiten;

  5. helikopters die worden gebruikt voor takelactiviteiten in het commerciële luchtvervoer; en

  6. helikopters die worden gebruikt voor medische noodhulpvluchten in het commerciële luchtvervoer (emergency medical services, EMS), en

  7. helikopters voor offshore-vluchtuitvoeringen (HOFO).

3.

Exploitanten van niet-commerciële vluchtuitvoeringen met complexe motoraangedreven vliegtuigen en helikopters moeten verklaren dat zij over de bekwaamheid en middelen beschikken om zich te kwijten van hun verantwoordelijkheden in verband met de exploitatie van luchtvaartuigen en moeten deze luchtvaartuigen exploiteren overeenkomstig de bepalingen van bijlage III en bijlage VI. Wanneer dergelijke exploitanten niet-commerciële gespecialiseerde vluchten uitvoeren, moeten zij daarentegen het luchtvaartuig exploiteren in overeenstemming met de bepalingen van bijlagen III en VIII.

4.

Exploitanten van andere dan complexe motoraangedreven vliegtuigen en helikopters die worden gebruikt voor niet-commerciële vluchtuitvoeringen, met inbegrip van niet-commerciële gespecialiseerde vluchtuitvoeringen, exploiteren luchtvaartuigen overeenkomstig bijlage VII.

5.

Opleidingsorganisaties als bedoeld in artikel 10 bis van Verordening (EU) nr. 1178/2011 en waarvan de hoofdvestiging zich in een lidstaat bevindt, maken tijdens oefenvluchten naar, binnen of vanuit de Unie gebruik van:

  1. complexe motoraangedreven vliegtuigen en helikopters overeenkomstig bijlage VI;

  2. andere vliegtuigen en helikopters overeenkomstig bijlage VII.

6.

Exploitanten verrichten alleen vluchtuitvoeringen met een vliegtuig of helikopter voor commerciële gespecialiseerde activiteiten overeenkomstig de eisen van de bijlagen III en VIII.

7.

Vluchten die onmiddellijk vóór, tijdens of onmiddellijk na gespecialiseerde vluchtuitvoeringen plaatsvinden en die rechtstreeks met die vluchtuitvoeringen verband houden, worden uitgevoerd in overeenstemming met de leden 3, 4 en 6, naar gelang van het geval. Naast de bemanning mogen geen andere dan voor de opdracht onmisbare personen worden meegevoerd aan boord.

Artikel 6 Afwijkingen

Artikel 7 Air operator certificates

Artikel 8 Vliegtijdbeperkingen

Artikel 9 Minimumuitrustingslijsten

Artikel 9 bis Opleiding van cockpitbemanning en cabinebemanning

Artikel 9 bis bis Eisen ten aanzien van de cockpitbemanning voor onderhoudscontrolevluchten

Artikel 9 ter Monitoring

Artikel 10 Inwerkingtreding

BIJLAGE I

BIJLAGE II

Aanhangsel I

Aanhangsel II

Aanhangsel III

Aanhangsel IV

Aanhangsel V

Aanhangsel VI

BIJLAGE III

Aanhangsel I

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

BIJLAGE VII

BIJLAGE VIII