Home

Verordening (EU, Euratom ) n r. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad

Verordening (EU, Euratom ) n r. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad

Artikel 1 Doelstelling en taken

1.

Met het oog op een krachtigere bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna tezamen, naargelang van de context, „de Unie” genoemd) worden geschaad, verricht het Europees Bureau voor fraudebestrijding, opgericht bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom („het Bureau”) de onderzoekstaken die zijn toevertrouwd aan de Commissie bij:

  1. de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie; en

  2. de toepasselijke overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand die de Unie met derde landen en internationale organisaties heeft gesloten.

2.

Het Bureau biedt de lidstaten de bijstand van de Commissie bij het organiseren van een nauwe, regelmatige samenwerking tussen hun bevoegde autoriteiten met het oog op coördinatie van hun maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie tegen fraude. Het Bureau draagt bij aan het ontwerpen en uitwerken van methoden voor de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Bureau bevordert en coördineert — met de lidstaten en tussen de lidstaten onderling — de uitwisseling van operationele ervaring en beste procedurepraktijken op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie, en ondersteunt gezamenlijke fraudebestrijdingsmaatregelen die de lidstaten op vrijwillige basis nemen.

3.

Deze verordening geldt onverminderd:

  1. Protocol nr. 7 inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht;

  2. het Statuut van de leden van het Europees Parlement;

  3. het Ambtenarenstatuut;

  4. Verordening (EG) nr. 45/2001.

4.

Binnen de instellingen, organen en instanties opgericht bij de Verdragen of op basis daarvan („instellingen, organen en instanties”), verricht het Bureau administratieve onderzoeken met het oog op het bestrijden van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Daartoe spoort het ernstige feiten op in verband met de uitoefening van activiteiten in dienstverband die onverenigbaar kunnen zijn met de plichten van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie en aanleiding kunnen geven tot disciplinaire en, in voorkomend geval, strafrechtelijke sancties, dan wel onverenigbaar kunnen zijn met de analoge verplichtingen van de leden van instellingen, organen en instanties, de hoofden van instanties of personeelsleden van instellingen, organen en instanties die niet vallen onder het Ambtenarenstatuut (tezamen „de ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden”).

5.

Voor de toepassing van deze verordening kunnen de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten en de instellingen, organen en instanties administratieve regelingen met het Bureau treffen. Die administratieve regelingen kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de doorgifte van informatie en het verrichten van onderzoeken.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1. „financiële belangen van de Unie” :
    inkomsten, uitgaven en activa, vallende onder de begroting van de Europese Unie, respectievelijk onder de begrotingen van de instellingen, organen en instanties of onder de begrotingen die zij beheren en controleren;
    2. „onregelmatigheid” :
    „onregelmatigheid” als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95;
    3. „fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad” :
    hetgeen daaronder wordt verstaan in de toepasselijke handelingen van de Unie;
    4. „administratief onderzoek” („onderzoek”):
    alle controles, verificaties en acties die het Bureau overeenkomstig de artikelen 3 en 4 onderneemt, ter verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen en tot vaststelling, in voorkomend geval, van het onregelmatig karakter van de gecontroleerde activiteiten; deze onderzoeken laten de bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten inzake strafvervolging onverlet;
    5. „betrokken persoon” :
    enig persoon of enige marktdeelnemer tegen wie vermoedens bestaan van fraude, corruptie of elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad en tegen wie om die reden een onderzoek door het Bureau wordt ingesteld;
    6. „marktdeelnemer” :
    hetgeen daaronder wordt verstaan in Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96;
    7. „administratieve regelingen” :
    door het Bureau overeengekomen regelingen van technische en/of operationele aard die in het bijzonder gericht kunnen zijn op het faciliteren van samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de bij de regeling betrokken partijen, uit welke regelingen geen bijkomende juridische verplichtingen voortvloeien.

Artikel 3 Externe onderzoeken

1.

Het Bureau oefent de bij Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 aan de Commissie toegekende bevoegdheid uit om in de lidstaten en, conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, in derde landen en bij internationale organisaties controles en verificaties ter plaatse te verrichten.

In het kader van zijn onderzoekstaak verricht het Bureau controles en verificaties overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en overeenkomstig de sectorale regelingen als bedoeld in artikel 9, lid 2, van die verordening in de lidstaten, en, conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, in derde landen en bij internationale organisaties.

2.

Om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een overeenkomst betreffende een financiering door de Unie, kan het Bureau volgens de voorschriften en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 bij marktdeelnemers controles en verificaties ter plaatse verrichten.

3.

Onverminderd het toepasselijke Unierecht gedragen de personeelsleden van het Bureau zich bij de controles en verificaties ter plaatse op een wijze die in overeenstemming is met de regels en gebruiken van de betrokken lidstaat, en de procedurewaarborgen waarin wordt voorzien bij deze verordening.

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verleent personeelsleden van het Bureau op verzoek van het Bureau de nodige bijstand om hun taak doeltreffend te kunnen vervullen, als omschreven in de in artikel 7, lid 2, bedoelde schriftelijke machtiging. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor die bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, wordt die toestemming gevraagd.

Overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 zorgt de betrokken lidstaat dat de personeelsleden van het Bureau, onder dezelfde voorwaarden als de bevoegde autoriteiten van die lidstaat en met inachtneming van het nationale recht, toegang hebben tot alle informatie en documenten in verband met de onderzochte feiten die nodig blijken voor het doelmatige en doeltreffende verloop van de controles en verificaties ter plaatse.

4.

Voor de toepassing van deze verordening wijzen de lidstaten een instantie („de coördinatiedienst fraudebestrijding”) aan om een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie, inclusief informatie van operationele aard, met het Bureau te faciliteren. De coördinatiedienst fraudebestrijding kan, in voorkomend geval en conform het nationale recht, voor de toepassing van deze verordening als een bevoegde autoriteit worden beschouwd.

5.

Tijdens een extern onderzoek kan het Bureau toegang verkrijgen tot alle relevante informatie, inclusief informatie in databases, met betrekking tot de onderzochte feiten die in het bezit is van de instellingen, organen of instanties, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen vaststellen of er sprake is van fraude, corruptie of een andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. In dat geval is artikel 4, leden 2 en 4, van toepassing.

6.

Wanneer het Bureau, voordat is besloten om al dan niet een extern onderzoek te openen, over aanwijzingen beschikt voor fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, kan het Bureau de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, en in voorkomend geval, de bevoegde diensten van de Commissie hiervan in kennis stellen.

Onverminderd de sectorale regelingen bedoeld in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 zorgen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ervoor dat een passend optreden volgt, waaraan het Bureau overeenkomstig het nationale recht kan deelnemen. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten stellen het Bureau desgevraagd in kennis van de eventueel naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van hun bevindingen met betrekking tot de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanwijzingen.

Artikel 4 Interne onderzoeken

1.

Het Bureau verricht binnen de instellingen, organen en instanties administratieve onderzoeken op de in artikel 1 bedoelde terreinen („interne onderzoeken”).

Deze interne onderzoeken worden verricht onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in deze verordening en in de besluiten van de respectieve instellingen, organen of instanties.

2.

Voor zover de in lid 1 vermelde bepalingen worden nageleefd:

  1. heeft het Bureau zonder voorafgaande waarschuwing onmiddellijke toegang tot alle relevante informatie, inclusief informatie in databases, die in het bezit is van de instellingen, organen en instanties, alsmede tot hun gebouwen. Het Bureau is bevoegd om de boekhouding van de instellingen, organen en instanties te controleren. Het Bureau kan alle documenten en de inhoud van alle geautomatiseerde bestanden die deze instellingen, organen en instanties in hun bezit hebben, kopiëren of daarvan uittreksels verkrijgen en kan, zo nodig, deze documenten of gegevens veiligstellen teneinde elk risico van verdwijning uit te schakelen;

  2. kan het Bureau de ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden om mondelinge informatie, inclusief door middel van een onderhoud, alsook om schriftelijke informatie verzoeken.

3.

Volgens de voorschriften en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 kan het Bureau bij marktdeelnemers controles en verificaties ter plaatse verrichten om toegang te krijgen tot relevante informatie met betrekking tot de feiten waarnaar een intern onderzoek wordt ingesteld.

4.

De instellingen, organen en instanties worden ingelicht wanneer de personeelsleden van het Bureau een intern onderzoek in hun gebouwen verrichten en wanneer zij documenten raadplegen of verzoeken om informatie die de instellingen, organen en instanties in hun bezit hebben. Onverminderd de artikelen 10 en 11 kan het Bureau in het kader van interne onderzoeken verkregen informatie te allen tijde aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie meedelen.

5.

De instellingen, organen en instanties voeren passende procedures in en nemen de maatregelen die nodig zijn om in alle stadia het vertrouwelijke karakter van interne onderzoeken te waarborgen.

6.

Indien bij een intern onderzoek blijkt dat een ambtenaar, een ander personeelslid, een lid van een instelling of orgaan, een hoofd van een instantie of een personeelslid een betrokken persoon zou kunnen zijn, wordt de instelling, het orgaan of de instantie waartoe die persoon behoort, daarvan in kennis gesteld.

In gevallen waarin het vertrouwelijk karakter van het interne onderzoek niet met behulp van de gebruikelijke communicatiekanalen kan worden gewaarborgd, gebruikt het Bureau passende alternatieve kanalen voor de doorgifte van informatie.

In uitzonderlijke gevallen kan het verstrekken van die informatie worden uitgesteld op grond van een met redenen omkleed besluit van de directeur-generaal, waarvan het Comité van toezicht na de beëindiging van het onderzoek in kennis wordt gesteld.

7.

De in lid 1 bedoelde besluiten van de respectieve instellingen, organen en instanties omvatten in het bijzonder een regel betreffende de verplichting voor ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden om samen te werken met en informatie te verstrekken aan het Bureau, met inachtneming van het vertrouwelijke karakter van het interne onderzoek.

8.

Wanneer het Bureau, voordat is besloten om al dan niet een intern onderzoek te openen, over aanwijzingen beschikt voor fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, kan het de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie hiervan in kennis stellen. De instelling, het orgaan of de instantie in kwestie stelt het Bureau desgevraagd in kennis van de eventueel naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van de bevindingen met betrekking tot de hierboven bedoelde aanwijzingen.

Indien nodig stelt het Bureau ook de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat in kennis. In dat geval zijn de procedurevereisten van artikel 9, lid 4, tweede en derde alinea, van toepassing. Indien de bevoegde autoriteiten besluiten om naar aanleiding van de aan hen doorgegeven informatie overeenkomstig het nationale recht actie te ondernemen, stellen zij het Bureau desgevraagd daarvan in kennis.

Artikel 5 Opening van een onderzoek

1.

De directeur-generaal kan een onderzoek openen bij voldoende ernstige verdenking van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, ook indien de desbetreffende informatie door derden of anoniem wordt verstrekt. Bij het besluit van de directeur-generaal om al dan niet een onderzoek te openen, wordt rekening gehouden met de prioriteiten van het beleid inzake onderzoeken en het overeenkomstig artikel 17, lid 5, vastgestelde jaarlijkse beheersplan van het Bureau. Bij dit besluit wordt tevens gelet op het efficiënte gebruik van de middelen van het Bureau en het evenredige karakter van de gebruikte middelen. Bij interne onderzoeken wordt met name nagegaan welke instelling, orgaan of instantie het best geplaatst is om het onderzoek te verrichten, op basis van met name de aard van de feiten, de daadwerkelijke of potentiële financiële gevolgen van het geval in kwestie, en de kans op gerechtelijke follow-up.

2.

Het besluit om een extern onderzoek te openen, wordt genomen door de directeur-generaal, die handelt op eigen initiatief dan wel op verzoek van een betrokken lidstaat of een instelling, orgaan of instantie van de Unie.

Het besluit om een intern onderzoek te openen, wordt genomen door de directeur-generaal, die handelt op eigen initiatief dan wel op verzoek van de instelling, het orgaan of de instantie waarbij het onderzoek moet worden verricht of op verzoek van een lidstaat.

3.

Zolang de directeur-generaal overweegt om naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in lid 2 al dan niet een onderzoek te openen, en/of wanneer het Bureau een intern onderzoek verricht, openen de instellingen, organen en instanties in kwestie geen parallel onderzoek naar dezelfde feiten, tenzij anderszins met het Bureau is overeengekomen.

4.

Binnen twee maanden nadat het Bureau een verzoek als bedoeld in lid 2 heeft ontvangen, wordt het besluit genomen om al dan niet een onderzoek te openen. Dit besluit wordt onverwijld meegedeeld aan de lidstaat, de instelling, het orgaan of de instantie waarvan het verzoek is uitgegaan. Een besluit om geen onderzoek te openen wordt met redenen omkleed. Indien het Bureau na afloop van de termijn van twee maanden geen enkel besluit heeft genomen, wordt het Bureau geacht het besluit te hebben genomen om geen onderzoek in te stellen.

Wanneer een ambtenaar, een ander personeelslid, een lid van een instelling of orgaan, een hoofd van een instantie of een personeelslid overeenkomstig artikel 22 bis van het Ambtenarenstatuut, aan het Bureau informatie verstrekt over een vermoeden van fraude of onregelmatigheid, stelt het Bureau die persoon in kennis van het besluit om al dan niet een onderzoek naar de feiten in kwestie te openen.

5.

Indien de directeur-generaal besluit geen intern onderzoek te openen, kan hij alle relevante informatie onverwijld aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie doen toekomen, opdat naar aanleiding daarvan overeenkomstig de op de instelling, het orgaan of de instantie toepasselijke regels passende actie kan worden ondernomen. In voorkomend geval komt het Bureau met de instelling, het orgaan of de instantie passende maatregelen overeen om de bron van die informatie geheim te houden, en zo nodig vraagt het Bureau om in kennis te worden gesteld van de ondernomen actie.

6.

Indien de directeur-generaal besluit geen extern onderzoek te openen, kan hij alle relevante informatie onverwijld aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat doen toekomen, opdat naar aanleiding daarvan overeenkomstig de nationale voorschriften passende actie kan worden ondernomen. Indien nodig stelt het Bureau ook de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie van zijn besluit in kennis.

Artikel 6 Toegang tot informatie in databases voordat een onderzoek wordt ingesteld

Artikel 7 Uitvoering van de onderzoeken

Artikel 8 Verplichte informatieverstrekking aan het Bureau

Artikel 9 Procedurewaarborgen

Artikel 10 Geheimhouding en gegevensbescherming

Artikel 11 Verslag en naar aanleiding van onderzoeken te ondernemen actie

Artikel 12 Uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten

Artikel 13 Samenwerking van het Bureau met Eurojust en Europol

Artikel 14 Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

Artikel 15 Comité van toezicht

Artikel 16 Gedachtewisseling met de instellingen

Artikel 17 Directeur-generaal

Artikel 18 Financiering

Artikel 19 Evaluatieverslag

Artikel 20 Intrekking

Artikel 21 Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

BIJLAGE I

BIJLAGE II