Home

Verordening (EU) n r. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad

Verordening (EU) n r. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42 en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economische en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Het GLB tot 2020: Inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten", zijn de potentiële uitdagingen, doelstellingen en oriëntaties voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid ("het GLB") voor de periode na 2013 opgenomen. Gezien de besprekingen over deze mededeling moet de hervorming van het GLB op 1 januari 2014 in werking treden. Deze hervorming moet betrekking hebben op de belangrijkste instrumenten van het GLB, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1698/2005(1). Gezien de reikwijdte van de hervorming moet Verordening (EG) nr. 1698/2005 worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuwe tekst.

  2. Het beleid inzake plattelandsontwikkeling moet opgesteld worden om de regeling inzake de rechtstreekse betalingen en de marktmaatregelen in het kader van het GLB te flankeren en aanvullen en om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dat beleid zoals omschreven in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU"). Dergelijk beleid inzake plattelandsontwikkeling moet worden opgesteld met inachtneming van de belangrijke beleidsprioriteiten uit de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010, met als titel "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" ("de Europa 2020-strategie") en moet in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van het beleid inzake economische en sociale samenhang zoals omschreven in het VWEU.

  3. Aangezien de doelstelling van deze verordening, te weten plattelandsontwikkeling, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt wegens de samenhang van de plattelandsontwikkeling met de overige instrumenten van het GLB, de omvang van de discrepanties die bestaan tussen de verschillende plattelandsgebieden en de beperkte financiële middelen van de lidstaten in een uitgebreide Unie, maar vanwege de meerjarige garantie van financiering van de Unie en de concentratie van die financiering op de prioriteiten van de Unie, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ("VEU") neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

  4. Om de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden te garanderen, moet het beleid worden afgestemd op een beperkt aantal kernprioriteiten die betrekking hebben op de overdracht van kennis en innovatie in de landbouwsector, de bosbouwsector en plattelandsgebieden, op de levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf, op het concurrentievermogen van alle landbouwtypen in alle regio's en het bevorderen van innovatieve landbouwtechnologieën en het duurzaam bosbeheer, op de organisatie van de voedselketen, met inbegrip van de verwerking en afzet van landbouwproducten, op dierenwelzijn en op het risicobeheer in de landbouw, op het herstel, de instandhouding en versterking van de ecosystemen die verbonden zijn met de landbouw en de bosbouw, op de bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en op de overstap naar een koolstofarme economie in de landbouw-, de voedings- en de bosbouwsector en op de bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding in en de economische ontwikkeling van de plattelandsgebieden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de uiteenlopende situaties die een invloed hebben op plattelandsgebieden met verschillende kenmerken of verschillende categorieën van potentiële begunstigden hebben, en met de horizontale doelstellingen inzake innovatie, milieu, en klimaatmitigatie en -adaptatie. Mitigatiemaatregelen moeten zowel betrekking hebben op de beperking van emissies in de landbouw en bosbouw ten gevolge van belangrijke activiteiten zoals veeteelt en van het gebruik van meststoffen als op het behoud van koolstofputten en de verbetering van de koolstofvastlegging met betrekking tot grondgebruik, veranderingen van het grondgebruik en de bosbouwsector. De prioriteit van de Unie met betrekking tot kennisoverdracht en innovatie in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden moet horizontaal worden toegepast in aansluiting op de andere prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling.

  5. De prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling moeten, rekening houdend met het beginsel dat de vervuiler betaalt, worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en de bevordering door de Unie van de doelstelling om het milieu te beschermen en te verbeteren zoals omschreven in artikel 11 VWEU. Overeenkomstig de ambitie om ten minste 20 % van de begroting van de Unie aan klimaatveranderingsdoelstellingen te besteden, moeten de lidstaten aan de hand van een door de Commissie goedgekeurde methode informatie verstrekken over de steun voor zulke doelstellingen.

  6. De activiteiten van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling ("het ELFPO") en de concrete acties waaraan dit Fonds bijdraagt, moeten coherent en verenigbaar zijn met de steun van andere instrumenten van het GLB.

  7. Om ervoor te zorgen dat de programma's voor plattelandsontwikkeling onverwijld van start gaan en efficiënt worden uitgevoerd, moet de steun uit het ELFPO berusten op solide administratieve algemene voorwaarden. De lidstaten moeten daarom beoordelen of bepaalde voorwaarden waaraan vooraf moet worden voldaan, toepasselijk zijn en vervuld zijn. Elke lidstaat moet hetzij een nationaal plattelandsontwikkelingsprogramma voor zijn gehele grondgebied opstellen, hetzij een reeks regionale programma's, hetzij zowel een nationaal programma als een reeks regionale programma's. Elk programma moet, naast een selectie van maatregelen, een strategie bevatten aan de hand waarvan de streefdoelen die ten aanzien van de prioriteiten van de Unie zijn vastgesteld, moeten worden gehaald. De programmering dient in overeenstemming te zijn met de prioriteiten van de Unie, en dient tevens aangepast te zijn aan de nationale context en een aanvulling te vormen op de andere beleidsgebieden van de Unie, waaronder het landbouwmarktbeleid, het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid. Lidstaten die opteren voor het opstellen van een reeks regionale programma's, moeten tevens in staat zijn een nationaal kader, zonder afzonderlijke begrotingstoewijzing, op te stellen teneinde een gecoördineerde aanpak van natiewijde uitdagingen door de regio's te faciliteren.

  8. De lidstaten moeten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's thematische subprogramma's kunnen opnemen om tegemoet te komen aan specifieke behoeften op gebieden die voor hen van bijzonder belang zijn. Deze thematische subprogramma's dienen betrekking te hebben op, onder meer, jonge landbouwers, kleine landbouwbedrijven, berggebieden, het tot stand brengen van korte toeleveringsketens, vrouwen in plattelandsgebieden, mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering en biodiversiteit. De thematische subprogramma's moeten tevens de mogelijkheid bieden om bij te dragen tot de herstructurering van landbouwsectoren met een grote impact op de ontwikkeling van plattelandsgebieden. Met het oog op een efficiëntere toepassing van bepaalde thematische subprogramma's moet de lidstaten worden toegestaan het steunpercentage voor bepaalde concrete acties in het kader van die thematische subprogramma's te verhogen.

  9. In de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten de behoeften van het betrokken gebied worden omschreven, alsmede een samenhangende strategie voor de invulling van die behoeften overeenkomstig de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling. Die strategie moet worden gebaseerd op streefdoelen. Voorts moet worden verduidelijkt welke verbanden er bestaan tussen enerzijds de omschreven behoeften en de vastgestelde streefdoelen en anderzijds de maatregelen die zijn geselecteerd om aan deze behoeften tegemoet te komen en deze streefdoelen te halen. Bovendien moeten de plattelandsontwikkelingprogramma's alle gegevens bevatten die nodig zijn om de overeenstemming van deze programma's met de onderhavige verordening te toetsen.

  10. In de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten streefdoelen worden vastgesteld ten aanzien van een voor alle lidstaten gemeenschappelijke reeks van doelindicatoren en waar nodig, ten aanzien van programmaspecifieke indicatoren. Om deze oefening te vergemakkelijken, moeten de gebieden waarop deze indicatoren van toepassing zijn, worden vastgesteld in overeenstemming met de prioriteiten van de Unie. Gezien de horizontale toepassing van de prioriteit kennisoverdracht in de landbouw- en de bosbouwsector moeten maatregelen in het kader van die prioriteit worden beschouwd als maatregelen die van wezenlijk belang zijn in het licht van de voor de resterende prioriteiten van de Unie vastgestelde doelindicatoren.

  11. Er moeten bepaalde voorschriften voor de programmering en de herziening van plattelandsontwikkelingsprogramma's worden vastgesteld. Voor herzieningen die de strategie van de programma's of de respectieve financiële bijdragen van de Unie onverlet laten, moet een vereenvoudigde procedure worden vastgesteld.

  12. Als gevolg van de evolutie en de mate van specialisatie in de landbouw- en de bosbouwsector en als gevolg van de specifieke problemen van de micro- en kleine en middelgrote ondernemingen ("kmo's") in plattelandsgebieden is een adequate technische en economische opleiding vereist, plus een grotere capaciteit om kennis en informatie te vergaren en uit te wisselen, onder meer via de verspreiding van de beste landbouw- en bosbouwproductiemethoden. De acties voor kennisoverdracht en voorlichting moeten niet alleen de vorm van traditionele opleidingscursussen aannemen, maar moeten ook toegesneden zijn op de behoeften van de plattelandsactoren. Daarom dient tevens steun te worden verleend voor workshops, coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties, en ook voor regelingen voor korte landbouw- en bosbouwuitwisselingen en bezoeken. De aldus verworven kennis en informatie moet landbouwers, bosbezitters, actoren in de voedingssector en rurale kmo's in staat stellen om met name hun competitiviteit en het efficiënter gebruikmaken van de hulpbronnen te vergroten, hun milieuprestatie te verbeteren en tegelijkertijd bij te dragen tot de duurzaamheid van de plattelandseconomie. Bij het steunen van kmo's kunnen de lidstaten voorrang geven aan kmo's die met de landbouw- en de bosbouwsector verbonden zijn. Om ervoor te zorgen dat de acties op het gebied van kennisoverdracht en voorlichting ook daadwerkelijk deze resultaten opleveren, moet van de aanbieders van kennisoverdrachtsdiensten worden geëist dat zij over alle hiertoe vereiste capaciteiten beschikken.

  13. Bedrijfsadviesdiensten kunnen landbouwers, jonge landbouwers, bosbezitters, andere grondbeheerders en kmo's in plattelandsgebieden helpen het duurzame beheer en de globale prestatie van hun landbouwbedrijf of onderneming te verbeteren. Daarom moet zowel de oprichting van dergelijke diensten als het gebruik van het door hen verstrekte advies door landbouwers, jonge landbouwers, bosbezitters, andere grondbeheerders en kmo's worden gestimuleerd. Om de kwaliteit en de doeltreffendheid van het verstrekte advies te versterken, moet worden bepaald dat de adviseurs op zijn minst over minimumkwalificaties moeten beschikken en geregeld opleiding moeten volgen. Zoals voorzien in Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad(2), moeten bedrijfsadviesdiensten de landbouwers helpen de prestatie van hun landbouwbedrijf te beoordelen en na te gaan waar verbeteringen moeten worden aangebracht op het gebied van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, de goede landbouw- en milieucondities, de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad(3), en de in de plattelandsontwikkelingsprogramma's vervatte maatregelen op het niveau van het

    landbouwbedrijf met het oog op bedrijfsmodernisering, het verbeteren van het concurrentievermogen, sectorintegratie, innovatie, marktgerichtheid en het stimuleren van ondernemerschap. Bedrijfsadviesdiensten moeten bovendien de landbouwers helpen identificeren welke verbeteringen er nodig zijn met betrekking tot de eisen die zijn vastgelegd met het oog op de uitvoering van artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad(4) ("de kaderrichtlijn water") alsmede de eisen met het oog op de uitvoering van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(5) en artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad(6), in het bijzonder met betrekking tot de naleving van de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming. Waar relevant dient het advies tevens betrekking te hebben op arbeidsnormen of veiligheidsnormen die verband houden met het landbouwbedrijf, alsmede specifiek advies voor landbouwers die voor het eerst een bedrijf opstarten. In het advies moet ook de eerste vestiging door jonge landbouwers, de duurzame ontwikkeling van de economische activiteiten van het bedrijf alsmede onderwerpen in verband met lokale verwerking en afzet kunnen worden behandeld die te maken hebben met de prestatie van het landbouwbedrijf of de onderneming op economisch, agrarisch of milieugebied. Er kan ook specifiek advies worden verleend over beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, biodiversiteit, waterbescherming, de ontwikkeling van korte toeleveringsketens, biologische landbouw en de gezondheidsaspecten van de veehouderij. Bij het steunen van kmo's hebben de lidstaten de mogelijkheid om voorrang te geven aan kmo's die met de landbouw- en de bosbouwsector verbonden zijn. Bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten moeten de landbouwers helpen hun bedrijf beter en gemakkelijker te beheren.

  14. De deelname van landbouwers aan kwaliteitsregelingen van de Unie of nationale kwaliteitsregelingen, waaronder regelingen voor de certificering van landbouwbedrijven, voor landbouwproducten en levensmiddelen biedt de consumenten garanties inzake de kwaliteit en de kenmerken van het betrokken product of het betrokken productieproces, voegt waarde toe aan de betrokken producten en vergroot de marktkansen van die producten. Daarom moeten landbouwers en groepen landbouwers ertoe worden aangemoedigd aan deze regelingen deel te nemen. Om ervoor te zorgen dat de ELFPO-middelen efficiënt worden gebruikt, moet de steun worden beperkt tot "actieve landbouwers" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013. Aangezien de landbouwers bij hun instap in deze regelingen en vervolgens gedurende de eerste jaren van deelname aan deze regelingen worden geconfronteerd met extra kosten en verplichtingen die niet volledig door de markt worden gecompenseerd, moet steun worden verleend voor nieuwe deelnames en mag de steunverlening niet langer duren dan vijf jaar. Gezien de specifieke kenmerken van katoen als landbouwproduct, moet het voorgaande tevens van toepassing zijn op kwaliteitsregelingen voor katoen. Er moet ook steun worden verleend voor activiteiten op het gebied van voorlichting en afzetbevordering met betrekking tot producten die onder de kwaliteits- en certificeringsregelingen vallen waarvoor steun wordt verleend ingevolge deze verordening.

  15. Om de economische en de milieuprestatie van landbouwbedrijven en rurale ondernemingen te verbeteren, om de efficiënte werking van de sector verwerking en afzet van landbouwproducten te intensiveren, met inbegrip van het opzetten van kleinschalige verwerkings- en afzetinstallaties in de context van korte toeleveringsketens en lokale markten, om de voor de ontwikkeling van de landbouw en de bosbouw vereiste infrastructuur ter beschikking te stellen en om de voor de verwezenlijking van de milieudoelstellingen vereiste niet-productieve investeringen te ondersteunen, moet steun worden verleend voor fysieke investeringen die tot verwezenlijking van deze doelstellingen bijdragen. Gedurende de programmeringsperiode 2007-2013 zijn op verschillende gebieden diverse maatregelen ingezet. Om een en ander te vereenvoudigen, maar ook om de begunstigden de kans te geven geïntegreerde projecten met een grotere meerwaarde te ontwerpen en uit te voeren, moeten de meeste types van fysieke investeringen in één maatregel worden ondergebracht. De lidstaten moeten de steun verlenen aan landbouwbedrijven die in aanmerking komen voor investeringen ter ondersteuning van de levensvatbaarheid van hun bedrijf, en moeten hiertoe gebruik maken van een "SWOT"-analyse (strengths, weaknesses, opportunities and threats - sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen), die moet helpen de steun doelgerichter te maken. Om beginnende jonge landbouwers te helpen zich voor het eerst te vestigen, kan een aanvullende periode worden toegestaan waarin hen steun wordt verleend voor investeringen om aan de normen van de Unie te voldoen. Om de toepassing van de nieuwe normen van de Unie te bevorderen, dienen investeringen in verband met de naleving van die normen gedurende een aanvullende periode in aanmerking te komen nadat zij voor het betrokken landbouwbedrijf van kracht zijn geworden.

  16. De landbouwsector is meer dan andere sectoren vatbaar voor schade aan zijn productiepotentieel als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden en rampzalige gebeurtenissen. Om de levensvatbaarheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven die met dergelijke rampen of gebeurtenissen te maken krijgen, te bevorderen, moet steun worden verleend om de betrokken landbouwers te helpen het beschadigde productiepotentieel te herstellen. De lidstaten moeten er tevens voor zorgen dat de kosten van de schade niet worden overgecompenseerd doordat verschillende compensatieregelingen - van de Unie (in het bijzonder de risicobeheersmaatregel uit hoofde van deze verordening), van de lidstaat en van de private sector - worden gecombineerd.

  17. Voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden, zijn het creëren en ontwikkelen van nieuwe economische bedrijvigheid in de vorm van nieuwe landbouwbedrijven, en de diversificatie naar niet-agrarische activiteiten, waaronder het verlenen van diensten aan de land- en bosbouw, activiteiten in verband met gezondheidszorg, sociale integratie en toeristische activiteiten van essentieel belang. De diversificatie naar niet-agrarische activiteiten kan eveneens het duurzame beheer van jachtbestanden aanpakken. Een maatregel voor de ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen moet jonge landbouwers helpen zich voor het eerst te vestigen en hun landbouwbedrijf na deze eerste vestiging structureel aan te passen. Voorts moeten het ontplooien van andere dan landbouwactiviteiten door landbouwers met het oog op diversificatie en de oprichting en ontwikkeling van niet-agrarische kmo's in landbouwgebieden worden gestimuleerd. Met deze maatregel moet ook ondernemerschap onder vrouwen in plattelandsgebieden worden aangemoedigd. Tevens moet de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven, die economisch rendabel kunnen zijn, worden aangemoedigd. Om de levensvatbaarheid van nieuwe economische activiteiten waarvoor op grond van die maatregel steun wordt verleend, te garanderen, moet worden bepaald dat de steun slechts mag worden verleend indien een bedrijfsplan wordt ingediend. Steun voor het opstarten van een onderneming mag slechts voor de eerste fase van het bestaan van de onderneming worden verleend en mag niet de vorm van exploitatiesteun aannemen. Lidstaten die ervoor kiezen deze steun in tranches te betalen, krijgen daarom maximaal vijf jaar de tijd om deze tranches uit te betalen. Naast de steun ter aanmoediging van de herstructurering van de landbouwsector, moet steun in de vorm van jaarlijkse of eenmalige betalingen worden verleend aan landbouwers die in aanmerking komen voor de bij titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 ingestelde regeling voor kleine landbouwbedrijven ("de regeling voor kleine landbouwbedrijven") die zich ertoe verbinden hun volledige bedrijf en de corresponderende betalingsrechten over te dragen aan een andere landbouwer.

    Om de problemen van jonge landbouwers in verband met de toegankelijkheid van grond aan te pakken, kunnen lidstaten deze steun ook in combinatie met andere vormen van steun verlenen, zoals door het gebruik van financiële instrumenten.

  18. Kmo's zijn de ruggengraat van de plattelandseconomie in de Unie. De ontwikkeling van landbouw- en andere bedrijven moet tot doel hebben de werkgelegenheid en het creëren van degelijke banen in plattelandsgebieden te bevorderen, de bestaande banen te behouden, de seizoensgebonden schommelingen in de werkgelegenheid te verminderen, andere sectoren dan de landbouwsector, de agro-industrie en de voedingsmiddelenindustrie te ontwikkelen. Tegelijkertijd dient het de integratie van ondernemingen en de banden tussen de plaatselijke sectoren te stimuleren. Projecten waarbij landbouw en plattelandstoerisme worden samengebracht door - de bevordering van duurzaam en verantwoord toerisme op het platteland - en natuurlijk en cultureel erfgoed, moeten worden aangemoedigd, evenals investeringen in hernieuwbare energie.

  19. Elke inspanning om het groeipotentieel te ontsluiten en de duurzaamheid van de plattelandsgebieden te bevorderen, is essentieel voor de ontwikkeling van de plaatselijke infrastructuur en de plaatselijke basisdiensten in de plattelandsgebieden, met inbegrip van diensten op het gebied van vrije tijd en cultuur, de vernieuwing van dorpen en het opwaarderen van het culturele en natuurlijke erfgoed van de dorpen en de plattelandslandschappen. Daarom moet steun worden verleend aan daarop gerichte concrete acties, onder meer op het gebied van toegang tot informatie- en communicatietechnologieën en de ontwikkeling van snelle en ultrasnelle breedband. In de lijn van deze doelstellingen moeten stimulerende maatregelen worden genomen ten bate van de ontwikkeling van diensten en infrastructuur die leiden tot sociale inclusie en tot een omkering van de tendens van sociale en economische achteruitgang en ontvolking in de plattelandsgebieden. Met het oog op een optimale doeltreffendheid van dit soort steun, moeten de betrokken concrete acties, indien zulke plannen voorhanden zijn, worden uitgevoerd overeenkomstig de plannen die één of meer plattelandsgemeenten uitwerken met als doel de betrokken gemeenten en gemeentelijke basisdiensten te ontwikkelen. Om synergieën te creëren en de samenwerking te verbeteren, moeten de concrete acties in voorkomend geval ook de banden tussen stad en platteland bevorderen. De lidstaten kunnen voorrang geven aan investeringen van door de plaatselijke gemeenschap aangestuurde partnerschappen, en aan door organisaties van de plaatselijke gemeenschap beheerde projecten.

  20. De bosbouw maakt integrerend deel uit van de plattelandsontwikkeling, en de steunverlening voor een duurzaam en klimaatvriendelijk grondgebruik dient zich ook uit te strekken tot de ontwikkeling van het bosareaal en duurzaam bosbeheer. Tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 zijn op grond van diverse maatregelen verschillende soorten steun verleend voor investeringen in de bosbouw en voor bosbouwbeheer. Om een en ander te vereenvoudigen en om de begunstigden in staat te stellen geïntegreerde projecten met een grotere meerwaarde te ontwerpen en uit te voeren, moeten alle soorten steun voor investeringen in de bosbouw en voor bosbouwbeheer in één maatregel worden ondergebracht. Die maatregel moet betrekking hebben op de uitbreiding en de verbetering van de bossen aan de hand van de bebossing van grond enerzijds en de invoering van boslandbouwsystemen waarin extensieve landbouw wordt gecombineerd met bosbouwsystemen anderzijds. Het moet ook betrekking hebben op het herstel van door brand of andere natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen beschadigde bossen en preventiemaatregelen in dit verband, op investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, op de mobilisering en de afzet van bosproducten met als doel de economische en de milieuprestatie van bosbezitters te verbeteren, en op niet-productieve investeringen ter verbetering van de veerkracht, de klimaatbestendigheid en de milieuwaarde van bosecosystemen. De betrokken steun mag de mededinging niet verstoren en dient marktneutraal te zijn. Daarom moeten beperkingen op het gebied van de omvang en de juridische status van de begunstigden worden opgelegd. Preventieve maatregelen tegen brand dienen vastgelegd te worden in gebieden die de lidstaten als middelmatig of zeer brandgevaarlijk aanmerken. Alle preventieve maatregelen moeten worden opgenomen in een bosbeschermingsplan. Voordat acties voor het herstel van beschadigd bospotentieel worden genomen, moet een wetenschappelijke overheidsorganisatie formeel erkennen dat een natuurramp heeft plaatsgevonden.

    Bosbouwmaatregelen moeten worden vastgesteld in het licht van de toezeggingen die de Unie en lidstaten op internationaal niveau hebben gedaan, en moeten vastgesteld worden op basis van de nationale of subnationale bosprogramma's of gelijkwaardige instrumenten van de lidstaten, waarin rekening dient te worden gehouden met de verbintenissen die zijn aangegaan op de ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa. Bosbouwmaatregelen dienen bij te dragen tot de uitvoering van de bosbouwstrategie van de Unie, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, met als titel "Een nieuwe EU-bosstrategie ten bate van de bossen en de houtsector".

  21. Producentengroeperingen en -organisaties helpen de landbouwers om wat de afzet van hun producten betreft, ook op plaatselijke markten, gezamenlijk de problemen aan te pakken die samenhangen met een toename van de concurrentie en een grotere consolidatie van de stroomafwaartse markten. Daarom dient de oprichting van producentengroeperingen en -organisaties te worden gestimuleerd. Om een optimaal gebruik van de beperkte financiële middelen te garanderen, mag slechts steun worden verleend aan producentengroeperingen en -organisaties die als kmo's worden beschouwd. De lidstaten kunnen voorrang geven aan producentengroeperingen en -organisaties van kwaliteitsproducten die onder de maatregelen inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen in deze verordening vallen. Om ervoor te zorgen dat de producentengroepering of -organisatie een rendabele entiteit wordt, moet, als voorwaarde voor het verlenen van steun aan een producentengroepering of -organisatie, aan de betrokken lidstaat een bedrijfsplan worden overgelegd. Om de verlening van exploitatiesteun te voorkomen en om het stimulerende aspect van de steun te behouden, mag de maximale looptijd van de steunverlening niet langer duren dan vijf jaar te rekenen vanaf de datum van erkenning van de producentengroepering of -organisatie op basis van haar bedrijfsplan.

  22. Agromilieu- en klimaatbetalingen moeten een belangrijke rol blijven spelen in de steun voor de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden en in het voldoen aan de toenemende vraag van de samenleving naar milieudienstverlening. Deze betalingen moeten landbouwers en andere grondbeheerders ertoe blijven stimuleren de gehele maatschappij van dienst te zijn door de invoering of verdere toepassing van landbouwproductiemethoden die bijdragen tot klimaatmitigatie en -adaptatie en die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, het landschap en de kenmerken daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, en de bodem en de genetische diversiteit. In dit verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw en aan de extra behoeften van landbouwsystemen met een hoge natuurwaarde. De betalingen moeten blijven fungeren als een bijdrage in de extra kosten en in de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen, en mogen slechts betrekking hebben op verbintenissen die verder gaan dan de betrokken dwingende normen en eisen, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat betalingen aan landbouwers niet leiden tot dubbele financiering uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) nr. 1307/2013. In tal van situaties hebben synergieën die voortvloeien uit verbintenissen die een groep landbouwers gezamenlijk aangaat, een multiplicatoreffect op de milieu- en klimaatvoordelen. Aan gezamenlijke acties zijn echter ook aanvullende transactiekosten verbonden die op adequate wijze moeten worden vergoed. Om ervoor te zorgen dat landbouwers en andere grondbeheerders door hen aangegane verbintenissen correct kunnen uitvoeren, moeten de lidstaten ernaar streven deze actoren van de vereiste vaardigheden en kennis te voorzien.

    De lidstaten dienen de inspanningen die in de programmeringsperiode 2007-2013 zijn gedaan op hetzelfde niveau te houden en dienen, minimaal 30 % van de totale bijdrage uit het ELFPO aan elk plattelandsontwikkelingsprogramma voor de mitigatie van en de adaptatie aan de klimaatverandering alsook voor milieukwesties te besteden. Dergelijke besteding dient te worden gedaan via de agromilieu- en klimaatbetalingen en betalingen voor biologische landbouw alsook betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, via betalingen voor bosbouw, betalingen voor Natura 2000-gebieden en klimaat- en milieugerelateerde investeringssteun.

  23. Betalingen aan landbouwers voor de omschakeling naar of de voortzetting van biologische landbouw moeten hen ertoe aanmoedigen aan deze regelingen deel te nemen en op die manier tegemoet te komen aan de stijgende vraag van de samenleving naar milieuvriendelijke landbouwpraktijken en hogere dierenwelzijnsnormen. Om de synergieën op het gebied van de biodiversiteit te vergroten, dienen de voordelen voortvloeiende uit de biologische landbouw, collectieve contracten of samenwerkingsverbanden tussen landbouwers te worden gestimuleerd zodat zij grotere, aan elkaar grenzende gebieden bestrijken. Om te voorkomen dat landbouwers op grote schaal weer omschakelen naar de conventionele landbouw, moeten maatregelen voor de omschakeling naar of het voortzetten van biologische landbouw worden gesteund. De betalingen moeten fungeren als een bijdrage in de extra kosten en in de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen, en mogen slechts betrekking hebben op verbintenissen die verder gaan dan de dwingende normen en eisen ter zake. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat betalingen aan landbouwers niet leiden tot dubbele financiering uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) nr. 1307/2013. Om ervoor te zorgen dat de ELFPO-middelen efficiënt worden gebruikt, moet de steun worden beperkt tot "actieve landbouwers" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

  24. Als bijdrage aan een doeltreffend beheer van de Natura 2000-gebieden, dient ook in de toekomst steun aan landbouwers en bosbezitters te worden verleend om de specifieke nadelen te helpen compenseren die in de betrokken zones voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad(7) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad(8), terwijl ook steun voor landbouwers beschikbaar dient te worden gesteld om in stroomgebieden van rivieren de nadelen te helpen compenseren van de toepassing van de kaderrichtlijn water. De steun moet worden gekoppeld aan specifieke voorwaarden die in het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma worden beschreven en verder gaan dan de desbetreffende dwingende normen en eisen. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat betalingen aan landbouwers niet leiden tot dubbele financiering uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) nr. 1307/2013. Voorts moeten de lidstaten in het algemene ontwerp van hun plattelandsontwikkelingsprogramma's rekening houden met de specifieke behoeften van de Natura 2000-gebieden.

  25. De betalingen aan landbouwers in berggebieden of in andere gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen dienen door de voortzetting van het gebruik van landbouwgrond bij te dragen tot de instandhouding van landelijke gebieden, alsook tot de instandhouding en de bevordering van duurzame landbouwsystemen. Om de doeltreffende werking van deze steun te garanderen, moeten de betrokken betalingen de landbouwers compenseren voor de gederfde inkomsten en de extra kosten die verband houden met de beperkingen van het desbetreffende gebied. Om ervoor te zorgen dat de ELFPO-middelen efficiënt worden gebruikt, moet de steun worden beperkt tot "actieve landbouwers" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

  26. Om het doelmatige gebruik van de financiële middelen van de Unie en de gelijke behandeling van landbouwers in de gehele Unie te garanderen, moet op grond van objectieve criteria worden gedefinieerd wat wordt verstaan onder berggebieden en onder gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen. In het geval van gebieden met natuurlijke beperkingen moeten deze criteria van biofysische aard zijn en berusten op degelijk wetenschappelijk bewijsmateriaal. Om de geleidelijke afschaffing van deze betalingen in gebieden die ten gevolge van de toepassing van deze criteria niet langer als gebieden met natuurlijke beperkingen worden beschouwd, te vergemakkelijken, moeten overgangsregelingen worden vastgesteld.

  27. Landbouwers dienen ook in de toekomst te worden aangemoedigd hoge normen inzake dierenwelzijn toe te passen door steunverlening aan landbouwers die zich ertoe verbinden om bij de veehouderij normen op dat gebied toe te passen die verder gaan dan de desbetreffende dwingende normen. Om ervoor te zorgen dat de ELFPO-middelen efficiënt worden gebruikt, moet de steun worden beperkt tot "actieve landbouwers" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

  28. Evenals voorheen moeten betalingen worden verleend aan bosbezitters die milieuvriendelijke of klimaatvriendelijke bosinstandhoudingsdiensten verlenen door verbintenissen aan te gaan die tot doel hebben de biodiversiteit te vergroten, zeer waardevolle bosecosystemen in stand te houden, hun potentieel voor mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering te verhogen en de beschermende waarde van bossen te versterken waar het gaat om bodemerosie, het vasthouden van waterreserves en natuurrampen. In dat verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de instandhouding en bevordering van genetische hulpbronnen in de bosbouw. Bosmilieuverbintenissen die verder gaan dan de betrokken dwingende normen die door het nationale recht zijn vastgesteld, dienen te worden vergoed.

  29. Tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 was samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés en technologieën in de landbouw-, de voedings- en de bosbouwsector, de enige soort samenwerking die uitdrukkelijk in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid werd gesteund. Steun voor die soort samenwerking is weliswaar nog steeds noodzakelijk, maar moet beter worden afgestemd op de vereisten van de kenniseconomie. In dat verband moet de mogelijkheid worden geboden om op grond van deze maatregel projecten die door één marktdeelnemer worden uitgevoerd, te financieren, op voorwaarde dat de resultaten worden verspreid, waardoor het doel om ook nieuwe praktijken, procedés en producten, te verspreiden wordt bereikt. Bovendien is gebleken dat steunverlening ten bate van veel meer soorten samenwerking en meer types van begunstigden, van kleinere tot grotere marktdeelnemers, kan bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid omdat de marktdeelnemers in de plattelandsgebieden geholpen worden de economische, ecologische en andere nadelen van versnippering te overwinnen. Daarom moet het toepassingsgebied van die maatregel worden uitgebreid. Steun aan kleine marktdeelnemers voor het organiseren van gezamenlijke werkprocedés en het delen van voorzieningen en hulpbronnen moet hen helpen om ondanks hun kleinschaligheid toch economisch rendabel te werken. Steun voor horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen en voor afzetbevorderingsactiviteiten in een plaatselijk kader moet fungeren als katalysator voor de economisch rationele ontwikkeling van korte toeleveringsketens, plaatselijke markten en lokale voedselketens. Steun voor de gezamenlijke aanpak van milieuprojecten en –praktijken moet leiden tot grotere en coherentere milieu- en klimaatvoordelen dan die welke kunnen worden bereikt door individuele marktdeelnemers die los van anderen handelen (bijv. via de toepassing van praktijken op grote aaneengesloten gebieden).

    De steun in het kader van die verschillende gebieden moet in diverse vormen worden verleend. Clusters en netwerken zijn van bijzonder belang voor de uitwisseling van deskundigheid en voor de ontwikkeling van nieuwe en gespecialiseerde deskundigheid en nieuwe en gespecialiseerde diensten en producten. Proefprojecten zijn belangrijke instrumenten om te testen of technologieën, technieken en praktijken in verschillende contexten commercieel kunnen worden toegepast en om deze waar nodig aan te passen. Operationele groepen spelen een essentiële rol in het Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw ("EIP"). Een ander belangrijk instrument zijn de strategieën voor plaatselijke ontwikkeling buiten het kader van de plaatselijke ontwikkeling in het raamwerk van LEADER - tussen publieke en private actoren uit plattelandsgebieden en stedelijke gebieden. In tegenstelling tot de aanpak in het kader van LEADER zouden dergelijke partnerschappen en strategieën kunnen worden beperkt tot één sector of relatief specifieke ontwikkelingsdoelstellingen, inclusief de hierboven vermelde. De lidstaten kunnen voorrang geven aan samenwerking tussen entiteiten waarbij primaire producenten betrokken zijn. Ook brancheorganisaties dienen in aanmerking te komen voor steun op grond van deze maatregel. Dergelijke steun mag niet langer dan zeven jaar duren, behalve wanneer sprake is van collectieve milieu- en klimaatacties, en dan nog alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen.

  30. Als gevolg van de klimaatverandering en de toenemende volatiliteit van de prijzen worden landbouwers momenteel blootgesteld aan steeds grotere economische en ecologische risico's. Een doeltreffend risicobeheer is dan ook steeds belangrijker geworden voor de landbouwers. Daarom moet een risicobeheersmaatregel worden ingevoerd om landbouwers te helpen de meest gangbare risico's waarmee zij te kampen hebben, aan te pakken. Bijgevolg, moet op grond van een dergelijke maatregel steun aan landbouwers worden verleend als bijdrage in de premies voor het verzekeren van de oogst, de dieren en de planten, alsook voor het helpen met de oprichting van onderlinge fondsen en in de vergoeding die uit deze fondsen wordt betaald voor verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, de uitbraak van dier- en plantenziekten, plagen en milieuongevallen. De maatregel dient tevens een inkomensstabiliseringsinstrument te omvatten in de vorm van een onderling fonds voor steunverlening aan landbouwers van wie het inkomen ernstig is gedaald. Om ervoor te zorgen dat de landbouwers in de hele Unie gelijk worden behandeld, dat de concurrentie niet wordt verstoord en dat de internationale verplichtingen van de Unie worden nageleefd, moeten specifieke voorwaarden voor de steunverlening op grond van deze maatregelen worden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat de ELFPO-middelen efficiënt worden gebruikt, moet de steun worden beperkt tot "actieve landbouwers" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

  31. De aanpak van de plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER - waarbij van onderop ten volle rekening wordt gehouden met de multisectorale behoeften voor endogene plattelandsontwikkeling - heeft al een aantal jaren zijn doeltreffendheid bewezen op het gebied van de bevordering van de ontwikkeling van plattelandsgebieden. Het LEADER-initiatief moet daarom worden voortgezet en de toepassing van het initiatief moet voor plattelandsontwikkelingsprogramma's op nationaal en/of regionaal niveau verplicht blijven.

  32. Steun uit het ELFPO voor plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER moet ook kunnen worden gegeven voor interterritoriale samenwerkingsprojecten tussen groepen binnen een lidstaat of transnationale samenwerkingsprojecten tussen groepen in verschillende lidstaten of samenwerkingsprojecten tussen groepen in lidstaten en in derde landen.

  33. Om ervoor te zorgen dat partners in plattelandsgebieden die LEADER nog niet toepassen, LEADER kunnen testen en zich kunnen voorbereiden op het opzetten en het toepassen van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie, dient een "LEADER - opstartkit" eveneens te worden gefinancierd. De steun dient niet afhankelijk te zijn van het indienen van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie.

  34. Tal van plattelandsontwikkelingsmaatregelen die onder deze verordening vallen, hebben onder meer betrekking op investeringen voor concrete acties van zeer uiteenlopende aard. Om ervoor te zorgen dat de uitvoering van die concrete acties duidelijk verloopt, moet een aantal gemeenschappelijke voorschriften worden vastgesteld waaraan alle investeringen moeten voldoen. Die gemeenschappelijke voorschriften dienen te verduidelijken welke soorten uitgaven als investeringsuitgaven mogen worden beschouwd en dienen er borg voor te staan dat alleen steun wordt verleend voor investeringen die nieuwe waarde aan de landbouw toevoegen. Om de uitvoering van investeringsprojecten te vergemakkelijken, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om voorschotten te betalen. Om de doeltreffendheid, de billijkheid en het duurzame effect van de ELFPO-steun te garanderen, moeten voorschriften worden vastgesteld om te garanderen dat investeringen in concrete acties duurzaam zijn en dat de ELFPO-steun niet wordt gebruikt om de concurrentie te verstoren.

  35. Het dient mogelijk te zijn om de ELFPO-steun aan te wenden voor investeringen in irrigatie teneinde economische en ecologische voordelen te creëren, mits de duurzaamheid van de irrigatie wordt gewaarborgd. Bijgevolg mag in elk geval slechts steun worden verleend indien voor het betrokken gebied een stroomgebiedbeheerplan voorhanden is als voorgeschreven in de kaderrichtlijn water, en indien in het kader van de investering reeds aan watermeting wordt gedaan of indien watermeting mogelijk wordt als onderdeel van de investering. Investeringen in verbeteringen van de bestaande irrigatie-infrastructuur of -uitrusting moeten een minimale winst aan waterefficiëntie, uitgedrukt als potentiële waterbesparing, opleveren. Indien het waterlichaam waarop de investering betrekking heeft, onder druk staat in verband met de waterhoeveelheid overeenkomstig het bij de kaderrichtlijn water vastgestelde analytische kader, moet de helft van deze winst aan waterefficiëntie worden vertaald in een daadwerkelijke vermindering van het watergebruik in het kader van de gesteunde investering, teneinde de druk op het betrokken waterlichaam te verminderen. Er moet een aantal gevallen worden vastgesteld waarin het niet mogelijk of niet noodzakelijk is eisen inzake potentiële of daadwerkelijke waterbesparing te stellen, waaronder deze met betrekking tot investeringen in het recycleren of hergebruiken van water. Naast investeringen in verbeteringen van bestaande uitrusting, moeten ook investeringen in nieuwe irrigatievoorzieningen steun uit het ELFPO kunnen krijgen op grond van de resultaten van een milieuanalyse. Op enkele uitzonderingen na, mag deze steun evenwel niet voor nieuwe irrigatievoorzieningen worden verleend indien het betrokken waterlichaam reeds onder druk staat, gezien het grote risico dat het verlenen van steun in dergelijke omstandigheden de bestaande milieuproblemen zou verergeren.

  36. Voor bepaalde areaalgerelateerde maatregelen in het kader van deze verordening moeten de begunstigden verbintenissen aangaan met een looptijd van ten minste vijf jaar. Tijdens die periode kan de situatie van zowel het bedrijf als de begunstigde veranderen. Daarom moeten voorschriften worden vastgesteld om te bepalen wat er in dergelijke gevallen moet gebeuren.

  37. Voor bepaalde maatregelen in het kader van deze verordening wordt de steun slechts verleend op voorwaarde dat de begunstigden verbintenissen aangaan die verder reiken dan een bepaalde uitgangssituatie op het gebied van dwingende normen of eisen. Indien tijdens de looptijd van de verbintenissen veranderingen in de regelgeving worden aangebracht die resulteren in een wijziging van de uitgangssituatie, moet het mogelijk zijn de betrokken contracten te herzien, teneinde te garanderen dat deze voorwaarde ook in de toekomst in acht wordt genomen.

  38. Om ervoor te zorgen dat de financiële middelen voor plattelandsontwikkeling optimaal worden gebruikt en om de in plattelandsontwikkelingsprogramma's opgenomen maatregelen doelgericht en overeenkomstig de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling in te zetten, en om een gelijke behandeling van de aanvragers te garanderen, moeten de lidstaten criteria voor de selectie van projecten vaststellen. Op deze regel kan alleen een uitzondering worden gemaakt voor betalingen in het kader van maatregelen inzake agromilieu- en klimaatsteun, biologische landbouw, Natura 2000 en de kaderrichtlijn water, gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, dierenwelzijn, bosmilieu- en klimaatdiensten en maatregelen in verband met risicobeheer. Bij de toepassing van de selectiecriteria dient rekening gehouden te worden met de omvang van de concrete actie overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel.

  39. Uit het ELFPO moet in de vorm van technische bijstand, steun worden verleend voor acties betreffende de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma's, onder meer voor de kosten in verband met de bescherming van symbolen en afkortingen in het kader van kwaliteitsregelingen van de Unie met betrekking waartoe op grond van deze verordening steun voor deelname aan die regelingen mag worden verleend, en voor kosten die de lidstaten maken voor het afbakenen van gebieden met natuurlijke beperkingen.

  40. Het is bewezen dat in het kader van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling een netwerk gevormd is van nationale netwerken, organisaties en instanties die actief zijn in de verschillende fasen van de uitvoering van de programma's; en dat een dergelijk overkoepelend netwerk een zeer belangrijke rol kan spelen bij de verbetering van de kwaliteit van de plattelandsontwikkelingsprogramma's door de betrokkenheid van de belanghebbende partijen bij het bestuur van de plattelandsontwikkeling te vergroten en het brede publiek beter te informeren over de baten van de plattelandsontwikkeling. Dit netwerk dient derhalve te worden gefinancierd in het kader van technische bijstand op het niveau van de Unie. Om rekening te houden met de specifieke behoeften op het gebied van evaluatie moet als onderdeel van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling een Europese evaluatiecapaciteit voor plattelandsontwikkeling worden gevormd waarin alle betrokken actoren worden samengebracht met als doel de uitwisseling van deskundigheid op dit gebied te vergemakkelijken.

  41. Het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw dient bij te dragen tot het verwezenlijken van de Europa 2020-doelstellingen van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Het moet alle betrokken actoren op Unie-, nationaal en regionaal niveau samenbrengen en de lidstaten nieuwe ideeën aanreiken over de wijze waarop bestaande instrumenten en initiatieven kunnen worden gestroomlijnd, vereenvoudigd en beter kunnen worden gecoördineerd, en moet die waar nodig aanvullen met nieuwe acties.

  42. Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw moet een EIP-netwerk worden opgezet voor het vormen van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers die betrokken zijn bij de uitvoering van acties die gericht zijn op innovatie in de landbouw. Dit netwerk dient te worden gefinancierd in het kader van de technische ondersteuning op het niveau van de Unie.

  43. De lidstaten moeten een deel van het totale bedrag dat in het kader van elk plattelandsontwikkelingsprogramma voor technische ondersteuning is uitgetrokken, oormerken voor de oprichting en de werking van een nationaal netwerk voor het platteland waarin organisaties en instanties die onder meer in het kader van het EIP actief zijn op het gebied van plattelandsontwikkeling, worden samengebracht om hun betrokkenheid bij de uitvoering van het programma te intensiveren en de kwaliteit van plattelandsontwikkelingsprogramma's te verbeteren. De nationale netwerken voor het platteland dienen daarom een actieplan op te stellen en uit te voeren.

  44. In de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten, met steun van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, innovatieve acties worden opgenomen ter bevordering van een landbouwsector die efficiënt gebruik maakt van hulpbronnen, productief is en lage emissies heeft. Het EIP moet als doel hebben een snellere en grootschaliger toepassing van innovatieve oplossingen te stimuleren. Het EIP moet meerwaarde creëren door het gebruik en de doeltreffendheid van innovatiegerelateerde instrumenten te verbeteren en de synergieën tussen deze instrumenten te versterken. Het EIP moet lacunes dichten door onderzoek en praktische uitoefening van de landbouw beter op elkaar te laten aansluiten.

  45. De uitvoering van innovatieve projecten in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw moeten worden gedaan door operationele groepen waarin landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, onderzoekers, ngo's, adviseurs, ondernemingen en andere spelers die betrokken zijn bij de innovatie in de landbouwsector, worden samengebracht. Om ervoor te zorgen dat de hele sector baat heeft bij de resultaten van deze projecten moeten deze resultaten op het gebied van innovatie en de uitwisseling van kennis binnen de Unie en met derde landen worden verspreid.

  46. Er dient te worden voorzien in de vaststelling van het totale steunbedrag van de Unie voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van deze verordening voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020, overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020. De beschikbare kredieten dienen met het oog op de programmering op forfaitaire basis te worden geïndexeerd.

  47. Om het beheer van de financiële middelen uit het ELFPO te vergemakkelijken, moet voor de plattelandsontwikkelingsprogrammering een enkele procentuele bijdrage voor steun uit het ELFPO worden vastgesteld ten opzichte van de overheidsuitgaven in de lidstaten. Om rekening te houden met het bijzondere belang of de bijzondere aard van bepaalde soorten concrete acties, moeten voor die bepaalde soorten acties specifieke procentuele bijdragen worden vastgesteld. Om de gevolgen van de specifieke beperkingen waarmee verafgelegen gebieden en eilanden vanwege hun ontwikkelingsgraad, ligging en aard te maken krijgen, te matigen, moet voor de minder ontwikkelde gebieden, de in het VWEU vermelde ultraperifere gebieden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en voor overgangsregio's een adequate procentuele bijdrage uit het ELFPO worden vastgesteld.

  48. De lidstaten moeten alle nodige stappen zetten om ervoor te zorgen dat hun maatregelen voor plattelandsontwikkeling verifieerbaar en controleerbaar zijn, met inbegrip van het treffen van adequate voorzieningen. Met het oog daarop moeten de beheersautoriteit en het betaalorgaan vooraf een beoordeling indienen en moeten zij ervoor zorgen dat zij de maatregelen gedurende de hele fase van uitvoering van het programma beoordelen. Maatregelen die niet aan die voorwaarde voldoen, moeten worden aangepast.

  49. De Commissie en de lidstaten moeten alle nodige stappen zetten om een goed beheer van de plattelandsontwikkelingsprogramma's te garanderen. De Commissie moet in dit verband adequate maatregelen en controles uitvoeren en de lidstaten moeten maatregelen nemen om de goede werking van hun beheerssysteem te garanderen.

  50. Voor elk plattelandontwikkelingsprogramma is voor zowel het beheer als de uitvoering slechts één beheersautoriteit verantwoordelijk. De taken van deze autoriteit moeten in deze verordening worden gespecificeerd. De beheersautoriteit moet haar taken deels kunnen delegeren, terwijl zij verantwoordelijk blijft voor de efficiëntie en correctheid van het beheer. Indien een plattelandsontwikkelingsprogramma thematische subprogramma's omvat, moet de beheersautoriteit een andere organisatie kunnen aanwijzen die de betrokken subprogramma's en de financiële toewijzingen die in het programma aan die subprogramma's zijn toegewezen, beheert en uitvoert en er tegelijkertijd voor zorgt dat deze subprogramma's financieel goed worden beheerd. Indien een lidstaat meer dan één programma moet beheren, moet een coördinatieorgaan kunnen worden opgericht om de samenhang te waarborgen.

  51. Elk plattelandsontwikkelingsprogramma moet onderworpen worden aan een regelmatige monitoring van de uitvoering van het programma en van de mate waarin de vastgestelde doelen van het programma worden verwezenlijkt. Aangezien het aantonen en verbeteren van de impact en de doeltreffendheid van de ELFPO-acties ook afhangt van passende evaluatie tijdens de voorbereiding, uitvoering en afronding van een programma, moeten de Commissie en de lidstaten gezamenlijk een monitoring- en evaluatiesysteem opzetten aan de hand waarvan de voortgang kan worden aangetoond en kan worden beoordeeld in hoeverre het plattelandsontwikkelingsbeleid effect sorteert en doeltreffend is.

  52. Om ervoor te zorgen dat gegevens op het niveau van de Unie kunnen worden samengevoegd, moet een reeks gemeenschappelijke indicatoren deel uitmaken van dat monitoring- en evaluatiesysteem. Essentiële gegevens over de uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten worden geregistreerd en elektronisch worden bijgehouden teneinde de aggregatie van gegevens te vergemakkelijken. Daarom moeten de begunstigden ertoe worden verplicht de minimaal noodzakelijke gegevens te verstrekken die nodig zijn voor monitoring- en evaluatiedoeleinden.

  53. De verantwoordelijkheid voor de programmamonitoring moet worden gedeeld door de beheersautoriteit en een hiertoe opgericht toezichtcomité. Het toezichtcomité dient in te staan voor het monitoren van de doeltreffendheid van het programma. Daartoe moeten de verantwoordelijkheden van dit comité worden gespecificeerd.

  54. In het kader van de programmamonitoring moet een jaarlijks uitvoeringsverslag worden opgesteld, dat aan de Commissie moet worden toegestuurd.

  55. Teneinde de kwaliteit te verbeteren en de resultaten aan te tonen, moet elk plattelandsontwikkelingsprogramma worden geëvalueerd.

  56. De artikelen 107, 108 en 109 VWEU moeten van toepassing zijn op de steun voor de plattelandsontwikkelingsmaatregelen in het kader van deze verordening. Niettemin, dienen die VWEU-bepalingen, gezien de specifieke kenmerken van de landbouwsector, niet toegepast te worden op de plattelandsontwikkelingsmaatregelen betreffende concrete acties die onder artikel 42 VWEU vallen en in het kader van en in overeenstemming met deze verordening worden uitgevoerd, of op betalingen door de lidstaten die zijn bedoeld om aanvullende nationale financiering voor door de Unie gesteunde concrete acties voor plattelandsontwikkeling te verlenen, en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.

  57. Met het oog op de samenhang met plattelandsontwikkelingsmaatregelen die voor steun van de Unie in aanmerking komen en met het oog op de vereenvoudiging van de procedures, moeten de door de lidstaten verrichte aanvullende betalingen ter financiering van concrete acties op het gebied van plattelandsontwikkeling waarvoor de Unie steunt verleent en die onder artikel 42 VWEU vallen, bovendien ter beoordeling en goedkeuring in het plattelandsontwikkelingsprogramma worden opgenomen overeenkomstig het bepaalde in deze verordening. Om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van aanvullende nationale financiering die niet door de Commissie is toegestaan, mag de betrokken lidstaat de door hem voorgestelde aanvullende financiering voor plattelandsontwikkeling pas van kracht laten worden nadat deze is goedgekeurd. Betalingen door de lidstaten die zijn bedoeld om aanvullende nationale financiering voor concrete acties voor plattelandsontwikkeling te verstrekken waarvoor steun van de Unie is verleend en die buiten de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen, moeten worden aangemeld bij de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU, tenzij zij onder een krachtens Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad(9) vastgestelde verordening vallen, en de lidstaten mogen deze niet verrichten voordat die kennisgevingsprocedure tot een definitieve goedkeuring door de Commissie heeft geleid.

  58. Met het oog op een efficiënte, beveiligde uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang alsmede met het oog op het registreren, bijhouden en beheren van belangrijke informatie en het rapporteren over monitoring en evaluatie moet een elektronisch informatiesysteem worden ingevoerd.

  59. Het recht van de Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, in het bijzonder Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(10) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(11), dienen te worden toegepast.

  60. Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten, tijdig en op gepaste wijze, gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

  61. Die bevoegdheidsdelegatie dient de volgende elementen te omvatten: de voorwaarden waaronder een rechtspersoon als "jonge landbouwer" wordt aanzien alsmede de vastlegging van een gratieperiode voor de verwerving van vakbekwaamheid; de duur en de inhoud van landbouw- en bosbouwuitwisselingsprogramma's en bezoeken aan landbouw- en bosbouwbedrijven. Zij dient tevens te omvatten: de specifieke kwaliteitsregelingen van de Unie die onder artikel 17, lid 1, onder a), vallen en de kenmerken van de producentengroeperingen en soorten acties die uit hoofde van artikel 17, lid 2, steun kunnen krijgen, alsmede het stellen van voorwaarden ter voorkoming van concurrentieverstoring, van discriminatie van producten en ter uitsluiting van handelsmerken van de steun.

  62. Daarnaast dient die bevoegdheidsdelegatie te omvatten: de minimuminhoud van bedrijfsplannen en de criteria die de lidstaten moeten hanteren voor de vaststelling van de in artikel 19, lid 4, bedoelde grenzen; de omschrijving van en de minimale milieuvereisten voor bebossing en de aanleg van beboste gebieden; de voorwaarden die gelden voor agromilieu- en klimaatverbintenissen inzake extensivering van de veehouderij, het fokken van lokale rassen die voor de landbouw verloren dreigen te gaan en de instandhouding van de plantaardige genetische hulpbronnen die door genetische erosie worden bedreigd, alsook de omschrijving van voor steun in aanmerking komende concrete acties voor de instandhouding, het duurzame gebruik en de duurzame ontwikkeling van genetische hulpbronnen. Zij dient tevens te omvatten: de berekeningsmethode die moet worden gebruikt ter voorkoming van dubbele financiering van de in artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde praktijken voor de agromilieu- en klimaatmaatregelen, maatregelen voor biologische landbouw, maatregelen uit hoofde van Natura 2000 en maatregelen uit hoofde van de kaderrichtlijn water; de omschrijving van de gebieden waar in het kader van dierenwelzijnsverbintenissen strengere normen voor productiemethoden worden vastgesteld; de soorten concrete acties die in aanmerking komen voor steun in het kader van de instandhouding en de bevordering van genetische hulpbronnen; de specificatie van de kenmerken van proefprojecten, clusters, netwerken, korte toeleveringsketens en plaatselijke markten die in aanmerking zullen komen voor steun in het kader van de samenwerkingsmaatregel, alsook de voorwaarden voor de verlening van steun voor de onder die maatregel genoemde soorten concrete acties.

  63. Bovendien dient die bevoegdheidsoverdracht te omvatten: de minimale en de maximale looptijd van commerciële leningen aan onderlinge fondsen in het kader van de risicobeheersmaatregel uit hoofde van deze verordening; de voorwaarden waaronder kosten in verband met leasingcontracten of tweedehands materieel als subsidiabele uitgaven kunnen worden beschouwd, alsook de omschrijving van de types infrastructuur voor hernieuwbare energie die in aanmerking komen voor investeringen; de voorwaarden voor omschakeling of aanpassing van verbintenissen in het kader van de in de artikelen 28, 29, 33 en 34 bedoelde maatregelen, en de omschrijving van andere situaties waarin terugbetaling van de steun niet vereist is. Zij dient tevens te omvatten: de herziening van de maxima vermeld in bijlage I, de voorwaarden waaronder door de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 goedgekeurde steun, met inbegrip van technische bijstand en steun voor ex-post-evaluaties, kan worden geïntegreerd in steun uit hoofde van deze verordening, met het oog op een vlotte overgang van de bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 ingestelde regeling naar de bij de onderhavige verordening ingestelde regeling. Om rekening te houden met het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië moeten deze handelingen, indien nodig, in het geval van Kroatië ook betrekking hebben op de overgang van de steun voor plattelandsontwikkeling in het kader van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad(12).

  64. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot de inhoud van plattelandsontwikkelingsprogramma's en het nationaal kader, de goedkeuring en wijziging ervan, de procedures en termijnen voor de goedkeuring van programma's, de procedures en termijnen voor de goedkeuring of wijziging van programma's of van de nationale kaders, inclusief inwerkingtreding en frequentie van indiening, de betalingsmodaliteiten betreffende de kosten van de deelnemers voor kennisoverdracht en voorlichtingsacties, specifieke voorwaarden voor de uitvoering van plattelandsontwikkelingsmaatregelen, de structuur en de werking van op grond van deze verordening opgezette netwerken, en de vereisten inzake de voorlichting en publiciteit, de vaststelling van het monitoring- en evaluatiesysteem en de voorschriften voor de werking van het informatiesysteem en de voorschriften met betrekking tot de presentatie van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(13).

  65. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd en heeft op 14 december 2011(14) advies uitgebracht

  66. Deze verordening dient vanwege de dringende noodzaak om de probleemloze tenuitvoerlegging van de beoogde maatregelen voor te bereiden, in werking te treden op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  67. De nieuwe steunregeling die bij deze verordening wordt ingesteld, komt in de plaats van de bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 ingestelde steunregeling. Verordening (EG) nr. 1698/2005 dient derhalve te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I DOELSTELLINGEN EN STRATEGIE

HOOFDSTUK I Onderwerp en definities

Artikel 1 Onderwerp

1.

In deze verordening worden algemene bepalingen vastgesteld met betrekking tot de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling die wordt gefinancierd uit het bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling ("het ELFPO"). Het stelt de doelstellingen vast waaraan het plattelandsontwikkelingsbeleid moet bijdragen, alsmede de relevante prioriteiten van de Unie op het gebied van plattelandsontwikkeling. Het zet het strategische kader voor het plattelandsontwikkelingsbeleid uiteen, en het bepaalt de maatregelen die moeten worden aangenomen om het plattelandsontwikkelingsbeleid ten uitvoer te leggen. Het stelt voorschriften vast inzake de programmering, de netwerkvorming, het beheer, de monitoring en de evaluatie vastgesteld op basis van een verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie, en het stelt de voorschriften voor de coördinatie van het ELFPO met andere instrumenten van de Unie.

2.

Deze verordening vormt een aanvulling op de bepalingen van deel twee van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad(15).

Artikel 2 Definities

1.

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van "programma", "concrete actie", "begunstigde", "strategie voor door de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling", "overheidsuitgaven", "kmo's", "voltooide concrete actie", en "financieringsinstrumenten" als vastgesteld of bedoeld in artikel 2 en van "minder ontwikkelde regio's" en "overgangsregio's" als vastgesteld in artikel 90, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Voorts gelden onderstaande definities:

a)"programmering":
het proces van organisatie, besluitvorming en toewijzing van financiële middelen dat in verscheidene stadia plaatsvindt, met de betrokkenheid van partners, en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden van de Unie en de lidstaten ter verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling;
b)"regio":
een territoriale eenheid van niveau 1 of 2 van de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS-niveaus 1 en 2) in de zin van Verordening (EG) nr. 1059/2003van het Europees Parlement en de Raad(16);
c)"maatregel":
een samenstel van concrete acties die bijdragen tot de verwezenlijking van één of meerdere prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling;
d)"steunpercentage":
het percentage van de overheidsbijdrage aan een concrete actie;
e)"transactiekosten":
extra kosten die verband houden met het nakomen van een verbintenis, maar niet rechtstreeks kunnen worden toegeschreven aan de uitvoering van die verbintenis, noch vervat zijn in de kosten of gederfde inkomsten die rechtstreeks worden gecompenseerd en die op basis van standaardkosten berekend kunnen worden;
f)"landbouwareaal":
alle grond die wordt gebruikt als bouwland, als blijvend grasland en blijvend weiland of voor blijvende teelten als omschreven in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1307/2013;
g)"economische verliezen":
elke extra kost die een landbouwer maakt als gevolg van door hem genomen uitzonderlijke maatregelen om het aanbod op de betrokken markt of elk substantieel productieverlies te verminderen;
h)"ongunstige weersomstandigheden":
weersomstandigheden, zoals vorst, stormen, hagel, ijs, hevige regen of ernstige droogte, die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld;
i)"dierziekten":
ziekten die zijn vermeld in de lijst van dierziekten die is opgesteld door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) of in de lijst van dierziekten die is opgenomen in de bijlage bij Beschikking 2009/470/EG van de Raad(17);
j)"milieuongeval":
een specifiek voorval van verontreiniging, besmetting of degradatie van de kwaliteit van het milieu dat betrekking heeft op een specifieke gebeurtenis, met een beperkte geografische uitwerking, maar niet valt onder algemene milieurisico's die niet het gevolg zijn van een specifieke gebeurtenis, zoals klimaatverandering of atmosferische verontreiniging;
k)"natuurramp":
een van nature voorkomende gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen in de landbouwproductiesystemen of bosstructuren leidt, en uiteindelijk belangrijke economische schade aan de landbouw- of de bosbouwsector veroorzaakt;
l)"rampzalige gebeurtenis":
een door menselijke activiteit veroorzaakte onvoorziene gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen in de landbouwproductiesystemen of bosstructuren leidt, en uiteindelijk belangrijke economische schade aan de landbouw- of de bosbouwsector veroorzaakt;
m)"korte toeleveringsketen":
een toeleveringsketen bestaande uit een beperkt aantal marktdeelnemers die streven naar samenwerking, plaatselijke economische ontwikkeling en nauwe geografische en sociale betrekkingen tussen producenten, verwerkers en consumenten;
n)"jonge landbouwer":
een persoon die bij het indienen van de aanvraag niet ouder is dan 40 jaar, beschikt over adequate vakbekwaamheid en deskundigheid en zich voor het eerst als bedrijfshoofd op dat landbouwbedrijf vestigt;
o)"thematische doelstellingen":
de in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde thematische doelstellingen;
p)"gemeenschappelijk strategisch kader" ("GSK"):
het in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde gemeenschappelijk strategisch kader;
q)"cluster":
groepering van onafhankelijke ondernemingen, waaronder - starters, kleine, middelgrote en grote ondernemingen, alsmede adviesorganen en/of onderzoeksorganisaties - die tot doel hebben economische/innovatieve activiteiten te stimuleren door intensieve interactie te bevorderen, faciliteiten te delen en kennis en deskundigheid uit te wisselen, alsook daadwerkelijk bij te dragen aan kennisoverdracht, netwerking en informatieverspreiding tussen de ondernemingen binnen het cluster;
r)"bos":
een gebied van meer dan 0,5 hectare met bomen van meer dan 5 meter hoog en een bladerdak van meer dan 10 procent of bomen die deze waarden ter plaatse kunnen bereiken, doch hoofdzakelijk voor landbouw of bebouwing gebruikt land valt hier niet onder, onder voorbehoud van lid 2.
2.

Een lidstaat of regio kan op basis van bestaande wetgeving of een bestaand inventarisatiesysteem ervoor kiezen om voor bos een definitie te hanteren die verschilt van deze in lid 1, onder r). De lidstaten of regio's nemen de definitie op in het programma voor plattelandsontwikkeling.

3.

Teneinde samenhang in de behandeling van begunstigden te garanderen en rekening te houden met de behoefte aan een aanpassingsperiode, is de Commissie, met betrekking tot de in lid 1, onder n), vastgestelde definitie van een jonge landbouwer, bevoegd overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder een rechtspersoon als "jonge landbouwer" kan worden aangemerkt, alsook inzake de vaststelling van een gratieperiode voor de verwerving van vakbekwaamheid.

HOOFDSTUK II Opdracht, doelstellingen en prioriteiten

Artikel 3 Opdracht

Artikel 4 Doelstellingen

Artikel 5 Prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling

TITEL II PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I Inhoud van de programmering

Artikel 6 Programma's voor plattelandsontwikkeling

Artikel 7 Thematische subprogramma's

Artikel 8 Inhoud van de plattelandsontwikkelingsprogramma's

HOOFDSTUK II Opstelling, goedkeuring en wijziging van plattelandsontwikkelingsprogramma's

Artikel 9 Ex-ante voorwaarden

Artikel 10 Goedkeuring van plattelandsontwikkelingsprogramma's

Artikel 11 Wijziging van plattelandsontwikkelingsprogramma's

Artikel 12 Voorschriften inzake procedures en tijdschema's

TITEL III STEUN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

HOOFDSTUK I Maatregelen

Artikel 13 Maatregelen

Artikel 14 Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

Artikel 15 Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

Artikel 16 Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

Artikel 17 Investeringen in materiële activa

Artikel 18 Herstel van door natuurrampen of rampzalige gebeurtenissen beschadigd agrarisch productiepotentieel en invoering van passende preventieve acties

Artikel 19 Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

Artikel 20 Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

Artikel 21 Investeringen in de ontwikkeling van bosgebieden en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen

Artikel 22 Bebossing en de aanleg van beboste gebieden

Artikel 23 Invoering van boslandbouwsystemen

Artikel 24 Preventie en herstel van schade aan bossen door bosbranden en natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen

Artikel 25 Investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen

Artikel 26 Investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosproducten.

Artikel 27 Oprichting van producentengroeperingen en -organisaties

Artikel 28 Agromilieu- en klimaatsteun

Artikel 29 Biologische landbouw

Artikel 30 Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en de kaderrichtlijn water

Artikel 31 Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen

Artikel 32 Aanwijzing van gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen

Artikel 33 Dierenwelzijn

Artikel 34 Bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding

Artikel 35 Samenwerking

Artikel 36 Risicobeheer

Artikel 37 Oogst-, dier- en plantverzekering

Artikel 38 Onderlinge fondsen voor ongunstige weersomstandigheden, dier- en plantenziekten, plagen en milieuongevallen

Artikel 39 Inkomensstabiliseringsinstrument

Artikel 40 Financiering van aanvullende nationale rechtstreekse betalingen voor Kroatië

Artikel 41 Regels inzake de uitvoering van de maatregelen

Hoofdstuk 2 LEADER

Artikel 42 Plaatselijke groepen LEADER
Artikel 43 LEADER-opstartkit
Artikel 44 Concrete samenwerkingsacties in het kader van LEADER

HOOFDSTUK II Voor verscheidene maatregelen geldende gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 45 Investeringen

Artikel 46 Investeringen in irrigatie

Artikel 47 Voorschriften inzake areaalgerelateerde betalingen

Artikel 48 Herzieningsclausule

Artikel 49 Selectie van concrete acties

Artikel 50 Definitie van plattelandsgebied

HOOFDSTUK III Technische bijstand en netwerkvorming

Artikel 51 Financiering van de technische bijstand

Artikel 52 Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling

Artikel 53 Het Europees Partnerschap voor Innovatie - netwerk

Artikel 54 Nationaal netwerk voor het platteland

TITEL IV EIP VOOR DE PRODUCTIVITEIT EN DUURZAAMHEID IN DE LANDBOUW

Artikel 55 Doel

Artikel 56 Operationele groepen

Artikel 57 Taken van de operationele groepen

TITEL V FINANCIËLE VOORZIENINGEN

Artikel 58 Middelen en verdeling ervan

Artikel 59 Bijdrage uit het Fonds

Artikel 60 Subsidiabiliteit van de uitgaven

Artikel 61 Subsidiabele uitgaven

Artikel 62 Verifieerbaarheid en controleerbaarheid van de maatregelen

Artikel 63 Voorschotten

TITEL VI BEHEER, CONTROLE EN PUBLICITEIT

Artikel 64 Verantwoordelijkheden van de Commissie

Artikel 65 Verantwoordelijkheden van de lidstaten

Artikel 66 Beheersautoriteit

TITEL VII MONITORING EN EVALUATIE

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Sectie 1 Invoering en doelstellingen van een monitoring- en evaluatiesysteem

Artikel 67 Monitoring- en evaluatiesysteem
Artikel 68 Doelstellingen

Sectie 2 Technische voorzieningen

Artikel 69 Gemeenschappelijke indicatoren
Artikel 70 Elektronisch informatiesysteem
Artikel 71 Informatieverstrekking

HOOFDSTUK II Monitoring

Artikel 72 Monitoringprocedures

Artikel 73 Toezichtcomité

Artikel 74 Verantwoordelijkheden van het toezichtcomité

Artikel 75 Jaarlijks uitvoeringsverslag

HOOFDSTUK III Evaluatie

Artikel 76 Algemene bepalingen

Artikel 77 Ex-ante evaluatie

Artikel 78 Ex-post evaluatie

Artikel 79 Samenvattingen van evaluaties

TITEL VIII BEPALINGEN INZAKE CONCURRENTIE

Artikel 80 Voorschriften voor ondernemingen

Artikel 81 Staatssteun

Artikel 82 Aanvullende nationale financiering

TITEL IX BEVOEGDHEDEN VAN DE COMMISSIE, GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN EN OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I Bevoegdheden van de Commissie

Artikel 83 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 84 Comitéprocedure

HOOFDSTUK II Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 85 Uitwisseling van informatie en documenten

Artikel 86 Verwerking en bescherming van persoonsgegevens

Artikel 87 Algemene GLB-bepalingen

HOOFDSTUK III Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 88 Verordening (EG) nr. 1698/2005.

Artikel 89 Overgangsbepalingen

Artikel 90 Inwerkingtreding en toepassing

BIJLAGE IVERDELING VAN STEUN VAN DE UNIE VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING (2014 TOT EN MET 2020)

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI