Home

Verordening (EU) n r. 139/2014 van de Commissie van 12 februari 2014 tot vaststelling van eisen en administratieve procedures met betrekking tot luchtvaartterreinen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EU) n r. 139/2014 van de Commissie van 12 februari 2014 tot vaststelling van eisen en administratieve procedures met betrekking tot luchtvaartterreinen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

1.

Bij deze verordening worden gedetailleerde regels vastgesteld inzake:

  1. de voorwaarden waaronder de certificeringsbasis die van toepassing is op een luchtvaartterrein, zoals uiteengezet in de bijlagen II en III, wordt vastgesteld en aan de aanvrager wordt meegedeeld;

  2. de voorwaarden voor het afgeven, behouden, wijzigen, beperken, opschorten of intrekken van certificaten voor luchtvaartterreinen en certificaten voor organisaties die verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van luchtvaartterreinen, inclusief exploitatiebeperkingen die verband houden met het specifieke ontwerp van het luchtvaartterrein, zoals uiteengezet in de bijlagen II en III;

  3. de voorwaarden voor de exploitatie van een luchtvaartterrein overeenkomstig de essentiële eisen die zijn uiteengezet in bijlage Va en, indien van toepassing, bijlage Vb bij Verordening (EG) nr. 216/2008, zoals uiteengezet in bijlage IV;

  4. de verantwoordelijkheden van de houders van certificaten, zoals uiteengezet in bijlage III;

  5. de voorwaarden voor de aanvaarding en omzetting van bestaande certificaten van luchtvaartterreinen die door lidstaten zijn afgegeven;

  6. de voorwaarden voor het besluit geen ontheffingen als bedoeld in artikel 4, lid 3 ter, van Verordening (EG) nr. 216/2008 te verlenen, met inbegrip van criteria voor vrachtluchtvaartterreinen, de kennisgeving van vrijgestelde luchtvaartterreinen en voor de toetsing van verleende ontheffingen;

  7. de voorwaarden waaronder vluchtuitvoeringen mogen worden verboden, beperkt of aan voorwaarden onderworpen, zoals uiteengezet in bijlage III;

  8. bepaalde voorwaarden en procedures voor de in artikel 8 bis, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 216/2008 vermelde verklaring van verleners van platformbeheersdiensten en voor het toezicht op deze dienstverleners, zoals uiteengezet in de bijlagen II en III.

2.

De bevoegde autoriteiten die betrokken zijn bij de certificering van en het toezicht op luchtvaartterreinen, exploitanten van luchtvaartterreinen en verleners van platformbeheersdiensten moeten voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in bijlage II.

3.

Exploitanten van luchtvaartterreinen en verleners van platformbeheersdiensten moeten voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in bijlage III.

4.

Exploitanten van luchtvaartterreinen moeten voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in bijlage IV.

Artikel 2 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

    1) „luchtvaartterrein” :
    een afgebakend gebied (met de zich daarop bevindende gebouwen, installaties en apparatuur) op het land of het water of op een vaste, vaste off-shore of drijvende structuur die geheel of gedeeltelijk bedoeld is voor aankomst, vertrek en grondbewegingen van luchtvaartuigen;
    2) „vliegtuig” :
    een gemotoriseerd luchtvaartuig dat zwaarder is dan lucht en dat zijn lift voornamelijk ontleent aan aerodynamische reactiekrachten op zijn vleugels onder de gegeven vluchtomstandigheden;
    3) „luchtvaartuig” :
    een machine die in de atmosfeer kan worden gehouden door andere reacties van de lucht dan die tussen lucht en het aardoppervlak.
    4) „platform” :
    een afgebakend gebied dat bestemd is om passagiers, post of vracht aan of van boord van luchtvaartuigen te brengen, brandstof te tanken of luchtvaartuigen te parkeren of te onderhouden;
    5) „platformbeheersdienst” :
    een dienst die wordt verleend om de activiteiten en bewegingen van luchtvaartuigen en voertuigen op een platform te beheren;
    6) „audit” :
    een systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van gegevens en de objectieve evaluatie ervan om na te gaan in hoeverre aan de eisen is voldaan;
    7) „certificeringsspecificaties” :
    door het Agentschap vastgestelde technische normen waarin is aangegeven hoe de naleving van Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsbepalingen daarvan kan worden aangetoond en die door een organisatie voor certificeringsdoeleinden kunnen worden gebruikt;
    8) „bevoegde autoriteit” :
    een in elke lidstaat aangewezen autoriteit met de nodige bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor certificering van en toezicht op luchtvaartterreinen en de daarbij betrokken personeelsleden en organisaties;
    9) „permanent toezicht” :
    de taken die op elk ogenblik door de bevoegde autoriteit met het oog op de tenuitvoerlegging van het toezichtsprogramma worden uitgevoerd om na te gaan of de voorwaarden waaronder een certificaat is afgegeven gedurende de volledige geldigheidsperiode van dat certificaat worden nageleefd;
    10) „Deviation Acceptance and Action Document” (DAAD):
    een door de bevoegde autoriteit opgesteld document waarin de argumenten zijn samengebracht om afwijkingen van de door het Agentschap opgestelde certificeringsspecificaties te rechtvaardigen;
    11) „inspectie” :
    een onafhankelijke beoordeling aan de hand van observatie en inzicht, indien nodig vergezeld van metingen, tests of vergelijkingen met normen, teneinde na te gaan of de toepasselijke eisen zijn nageleefd;
    12) „beweging” :
    opstijgen of landen;
    13) „obstakel” :

    alle vaste (tijdelijk of permanent) en mobiele voorwerpen, of delen daarvan, die:

    • zich in een gebied bevinden dat bestemd is voor grondbewegingen van het luchtvaartuig, of

    • uitsteken boven een vastgesteld vlak dat bestemd is om luchtvaartuigen tijdens de vlucht te beschermen, of

    • buiten deze vastgestelde vlakken staan en als een gevaar voor de luchtvaart zijn beoordeeld;

    14) „hindernisbeperkend vlak” :
    een vlak dat aangeeft tot waar voorwerpen mogen uitsteken in het luchtruim;
    15) „hindernisbeschermend vlak” :
    een vlak voor dalingshoeklichten boven hetwelk nieuwe voorwerpen of uitbreidingen van bestaande voorwerpen niet zijn toegestaan, tenzij de bevoegde autoriteit van oordeel is dat het nieuwe voorwerp of de uitbreiding wordt afgeschermd door een reeds aanwezig vast voorwerp.

Artikel 3 Toezicht op luchtvaartterreinen

1.

De lidstaten duiden een of meer entiteiten aan als bevoegde autoriteit(en) in die lidstaat, met de nodige bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor certificering van en toezicht op luchtvaartterreinen en de daarbij betrokken personeelsleden en organisaties.

2.

De bevoegde autoriteit is onafhankelijk van de exploitanten van de luchtvaartterreinen en de verleners van platformbeheersdiensten. Deze onafhankelijkheid wordt bereikt door de scheiding, minstens op functioneel niveau, tussen de bevoegde autoriteit en de exploitanten van de luchtvaartterreinen en verleners van platformbeheersdiensten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten hun bevoegdheden onpartijdig en transparant uitoefenen.

3.

Indien een lidstaat meer dan één entiteit als bevoegde autoriteit aanduidt, moeten de volgende voorwaarden zijn vervuld:

  1. elke bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor specifiek omschreven taken en voor een vastomlijnd geografisch gebied, en

  2. er wordt gezorgd voor coördinatie tussen deze autoriteiten om te garanderen dat effectief toezicht wordt gehouden op alle luchtvaartterreinen, exploitanten van luchtvaartterreinen en verleners van platformbeheersdiensten.

4.

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit(en) over alle nodige vaardigheden en middelen beschikt (beschikken) om aan de in deze verordening vastgestelde eisen te voldoen.

5.

De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de bevoegde autoriteit geen toezichtactiviteiten verricht wanneer er aanwijzingen zijn dat daardoor direct, dan wel indirect een belangenconflict kan ontstaan, met name als er familiale of financiële belangen in het geding zijn.

6.

Personeel dat door de bevoegde autoriteit gemachtigd is om certificerings- en/of toezichtstaken uit te oefenen, moet de bevoegdheid krijgen om minstens de volgende taken uit te voeren:

  1. de archieven, gegevens en procedures onderzoeken, alsmede al het andere materiaal dat relevant is voor de uitvoering van de certificerings- en/of toezichtstaak;

  2. kopieën of uittreksels van dergelijke archieven, gegevens, procedures en ander materiaal meenemen;

  3. een mondelinge toelichting ter plaatse vragen;

  4. zich toegang verschaffen tot luchtvaartterreinen, relevante terreinen en gebouwen, exploitatieterreinen of andere relevante zones en vervoersmiddelen;

  5. audits, onderzoeken, tests, oefeningen, beoordelingen en inspecties uitvoeren;

  6. voor zover nodig handhavingsmaatregelen nemen of op gang brengen.

7.

De in punt 6 vermelde taken worden verricht met inachtneming van de nationale wetgeving van de lidstaten.

Artikel 4 Informatieverstrekking aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

Binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening stellen de lidstaten het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”) in kennis van de namen, locaties, ICAO-luchtvaartterreincodes en de namen van de exploitanten van de luchtvaartterreinen, alsmede van het aantal passagiers- en goederenbewegingen op de luchtvaartterreinen waarop de bepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 en de onderhavige verordening van toepassing zijn.

Artikel 5 Ontheffingen

1.

Binnen één maand nadat de lidstaten het besluit hebben genomen om een ontheffing toe te kennen overeenkomstig artikel 4, lid 3 ter, van Verordening (EG) nr. 216/2008, stellen zij het Agentschap in kennis van dat besluit. Onder meer de volgende informatie wordt aan het Agentschap verstrekt: de lijst van betrokken luchtvaartterreinen, de namen van de exploitanten van de luchtvaartterreinen en het aantal passagiers- en goederenbewegingen op de luchtvaartterreinen in het desbetreffende jaar.

2.

De lidstaat onderzoekt jaarlijks de verkeerscijfers van de luchtvaartterreinen waaraan een ontheffing is toegekend. Als de verkeerscijfers van een dergelijk luchtvaartterrein gedurende de voorbije drie jaar de in artikel 4, lid 3 ter, van Verordening (EG) nr. 216/2008 vermelde cijfers hebben overschreden, stellen zij het Agentschap daarvan in kennis en trekken zij de ontheffing in.

3.

In de volgende gevallen kan de Commissie beslissen een ontheffing niet toe te staan:

  1. de algemene veiligheidsdoelstellingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 zijn niet gehaald;

  2. de relevante passagiers- en goederencijfers zijn gedurende de voorbije drie jaar overschreden;

  3. de ontheffing is niet overeenstemming met andere relevante EU-wetgeving.

4.

Als de Commissie beslist dat de ontheffing niet is toegestaan, trekt de desbetreffende lidstaat de ontheffing in.

Artikel 6 Omzetting van certificaten

Artikel 7 Afwijkingen van certificeringsspecificaties

Artikel 8 Het vrijhouden van de omgeving van het luchtvaartterrein

Artikel 9 Monitoring van de omgeving van het luchtvaartterrein

Artikel 10 Beheer van gevaar door wilde dieren

Artikel 11 Inwerkingtreding en toepassing

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV