Home

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 615/2014 van de Commissie van 6 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de activiteitenprogramma's ter ondersteuning van de sector olijfolie en tafelolijven

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 615/2014 van de Commissie van 6 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de activiteitenprogramma's ter ondersteuning van de sector olijfolie en tafelolijven

Artikel 1 Toepassingsgebied

Bij deze verordening worden de uitvoeringbepalingen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgesteld, met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de activiteitenprogramma's in de sector olijfolie en tafelolijven, de wijziging van deze programma's, de betaling van de steun, met inbegrip van voorschotten, alsmede de procedures die moeten gevolgd en de zekerheid die moet worden gesteld wanneer een aanvraag tot goedkeuring van een activiteitenprogramma wordt ingediend en een voorschot op de steun wordt betaald.

Artikel 2 Wijziging van de activiteitenprogramma's

1.

Een begunstigde organisatie kan volgens een door de lidstaat te bepalen procedure een aanvraag indienen om de inhoud en de begroting van haar reeds goedgekeurde activiteitenprogramma te wijzigen met dien verstande dat het in artikel 29, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde bedrag voor de betrokken lidstaat als gevolg van die wijziging niet wordt overschreden.

2.

Elke aanvraag om een activiteitenprogramma te wijzigen, onder meer door afzonderlijke activiteitenprogramma's samen te voegen, gaat vergezeld van bewijsstukken waarin de reden, de aard en de gevolgen van de voorgestelde wijzigingen nader worden omschreven. De begunstigde organisatie dient de aanvraag uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de uitvoering van het activiteitenprogramma, in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat.

3.

Begunstigde organisaties die zijn gefuseerd en voordien aparte activiteitenprogramma's uitvoerden, voeren die afzonderlijke programma's parallel uit tot en met 31 maart van het jaar na de fusie.

In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten gefuseerde begunstigde organisaties die daar om gegronde redenen om verzoeken, toestemming verlenen om hun respectieve activiteitenprogramma's parallel uit te voeren zonder deze samen te voegen.

4.

De wijzigingen van het activiteitenprogramma worden van toepassing twee maanden nadat de bevoegde autoriteit de aanvraag tot wijziging heeft ontvangen, behalve indien de ingediende wijzigingen volgens de bevoegde autoriteit niet aan de geldende voorwaarden voldoen. In dat geval meldt de bevoegde autoriteit dit aan de begunstigde organisatie, die daarop eventueel een herziene versie van haar activiteitenprogramma indient.

5.

Indien de door de begunstigde organisatie verkregen Uniefinanciering lager is dan die waarin het goedgekeurde programma voorziet, kan die organisatie haar programma aan de verkregen financiering aanpassen. De begunstigde organisatie dient bij de bevoegde autoriteiten een verzoek in om deze wijziging van het activiteitenprogramma goed te keuren.

6.

In afwijking van de leden 2 en 4 kan de bevoegde autoriteit tijdens de tenuitvoerlegging van een activiteitenprogramma de wijziging van een maatregel van dat programma aanvaarden, op voorwaarde dat:

  1. de begunstigde organisatie de wijziging van de maatregel twee maanden vóór het begin van de tenuitvoerlegging van de betrokken maatregel meldt aan de bevoegde autoriteit;

  2. de melding vergezeld gaat van bewijsstukken die de reden, de aard en de gevolgen van de voorgestelde wijziging vermelden en aantonen dat de betrokken wijziging de oorspronkelijke doelstelling van het activiteitenprogramma niet wijzigt;

  3. de enveloppe die is toegekend voor het in artikel 3, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 bedoelde gebied, ongewijzigd blijft;

  4. bij de overdracht van middelen van de betrokken maatregel naar andere maatregelen in hetzelfde gebied, de grens van 40 000 EUR niet wordt overschreden.

7.

De wijziging wordt als aanvaard beschouwd indien de bevoegde autoriteit uiterlijk een maand nadat de wijziging van de maatregel is gemeld, geen bezwaar maakt op grond van niet-naleving van de in lid 6 bedoelde voorwaarden.

Artikel 3 Voorschotten

1.

Een begunstigde organisatie kan uiterlijk op een door de lidstaat vastgestelde datum een aanvraag voor een voorschot indienen.

2.

Het totale bedrag van de voorschotten voor een bepaald jaar van uitvoering van een activiteitenprogramma mag niet meer dan 90 % van het oorspronkelijk goedgekeurde steunbedrag voor dat programma bedragen.

3.

De lidstaten kunnen een minimumbedrag voor de voorschotten vaststellen, alsook de uiterste data voor de betaling ervan.

Artikel 4 Zekerheden

1.

De in artikel 7, lid 3, onder g), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 bedoelde zekerheid bedraagt ten minste 10 % van de aangevraagde financiering van de Unie.

2.

De in artikel 3 bedoelde voorschotten worden slechts betaald indien een zekerheid is gesteld overeenkomstig hoofdstuk IV van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie(1). Het bedrag van de zekerheid is gelijk aan 110 % van het voorschot.

3.

Vóór een door de lidstaat te bepalen datum en uiterlijk vóór het einde van elk jaar van uitvoering van het activiteitenprogramma kunnen de begunstigde organisaties bij de lidstaat een verzoek tot vrijgave van de in lid 2 bedoelde zekerheid indienen. Het verzoek gaat vergezeld van de in artikel 5, lid 2, onder b) en c), bedoelde documenten en van een nauwkeurige beschrijving van de uitgevoerde onderdelen van het activiteitenprogramma, uitgesplitst per actiegebied en per maatregel als bedoeld in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014. De lidstaat controleert deze documenten en uiterlijk in de loop van de tweede maand na die waarin de aanvraag is ingediend, geeft hij de zekerheid voor de betrokken uitgaven vrij.

Artikel 5 Betaling van de Uniefinanciering

1.

Met het oog op de betaling van de Uniefinanciering op grond van artikel 29, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 dient een begunstigde organisatie een betalingsaanvraag in bij het betaalorgaan van de lidstaat in het kalenderjaar waarin het jaar van uitvoering van het activiteitenprogramma afloopt en uiterlijk op een door de lidstaat te bepalen datum die het mogelijk maakt lid 5 na te leven.

Het betaalorgaan van de lidstaat mag aan de begunstigde organisaties het saldo van de Uniefinanciering voor elk jaar van uitvoering van het activiteitenprogramma betalen nadat het zich aan de hand van het in artikel 9 bedoelde jaarverslag of het in artikel 7 bedoelde controleverslag ervan heeft vergewist dat de maatregelen die overeenkomen met elk van de in artikel 3 bedoelde voorschottranches, daadwerkelijk zijn uitgevoerd.

2.

De aanvraag voor Uniefinanciering wordt volgens een door de bevoegde autoriteit van de lidstaat te verstrekken model opgesteld. Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag vergezeld gaan van:

  1. een verslag dat bestaat uit de volgende elementen:

    1. een nauwkeurige beschrijving van de onderdelen van het activiteitenprogramma die zijn uitgevoerd, ingedeeld per gebied en maatregel als bedoeld in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014;

    2. in voorkomend geval, de rechtvaardiging en de financiële gevolgen van de verschillen tussen de onderdelen van het door de lidstaat goedgekeurde activiteitenprogramma en de daadwerkelijk uitgevoerde onderdelen van het activiteitenprogramma;

    3. een evaluatie van het uitgevoerde activiteitenprogramma aan de hand van de criteria als bedoeld in artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014;

  2. facturen en bankdocumenten die de betaling van de in de periode van uitvoering van het activiteitenprogramma gedane uitgaven bewijzen;

  3. in voorkomend geval, bewijsstukken waaruit blijkt dat de financiële bijdragen van de begunstigde organisaties en de betrokken lidstaat daadwerkelijk zijn betaald.

3.

Elke financieringsaanvraag die niet aan de in de leden 1 en 2 vastgestelde voorwaarden voldoet, is onontvankelijk en wordt afgewezen. De betrokken begunstigde organisatie kan binnen een door de lidstaat te bepalen termijn een nieuwe financieringsaanvraag indienen mits deze vergezeld gaat van een motivering en van de ontbrekende elementen.

4.

Elke aanvraag betreffende uitgaven die voor uitgevoerde maatregelen zijn gedaan en die meer dan twee maanden na het einde van de periode van uitvoering van het activiteitenprogramma zijn betaald, wordt afgewezen.

5.

Uiterlijk op 15 oktober van het kalenderjaar waarin het jaar van uitvoering van het activiteitenprogramma afloopt en zodra de lidstaat de bewijsstukken heeft onderzocht en de in artikel 6 bedoelde controles heeft uitgevoerd, betaalt de lidstaat de verschuldigde Uniefinanciering en geeft hij in voorkomend geval de in artikel 4, lid 2, bedoelde zekerheid vrij. De in artikel 7, lid 3, onder g), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 bedoelde zekerheid wordt vrijgegeven nadat het volledige activiteitenprogramma is uitgevoerd, de bewijsstukken zijn onderzocht en de in artikel 6 bedoelde controles zijn verricht.

Artikel 5 bis Gedeeltelijke betalingen

Artikel 6 Controles ter plaatse

Artikel 7 Controleverslagen

Artikel 8 Onverschuldigde betalingen en sancties

Artikel 9 Verslag van de begunstigde organisaties

Artikel 10 Meldingen van de lidstaten

Artikel 11 Inwerkingtreding