De in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 300/2008 bedoelde gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen voor de bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de veiligheid van de burgerluchtvaart en de in artikel 4, lid 2, van die verordening bedoelde algemene maatregelen ter aanvulling van die gemeenschappelijke basisnormen zijn vastgestelde in de bijlage.
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie van 5 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie van 5 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
Artikel 1
Artikel 2
Verordening (EU) nr. 185/2010 wordt ingetrokken. Verwijzigingen naar de ingetrokken verordening worden opgevat als verwijzingen naar de onderhavige verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Ze is van toepassing met ingang van 1 februari 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE
1. LUCHTHAVENBEVEILIGING
1.0. ALGEMENE BEPALINGEN
1.0.1.
Tenzij anders vermeld zorgt de autoriteit, de luchthavenexploitant, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit die verantwoordelijk is voor het in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008 vermelde nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart voor de tenuitvoerlegging van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen.
1.0.2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden vliegtuigen, bussen, bagagekarretjes of andere vervoersmiddelen, dan wel wandelgangen of loopbruggen als onderdelen van een luchthaven beschouwd.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „beveiligde bagage” verstaan: aan een beveiligingsonderzoek onderworpen vertrekkende ruimbagage die op een zodanige wijze fysiek wordt beschermd dat wordt voorkomen dat er voorwerpen aan worden toegevoegd.
1.0.3.
Onverminderd de criteria voor afwijkingen, zoals uiteengezet in deel K van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 272/2009(1), mag de bevoegde autoriteit toestemming geven voor bijzondere beveiligingsprocedures of afwijkingen met betrekking tot de bescherming en beveiliging van de zones aan de luchtzijde van luchthavens op dagen waarop niet meer dan één luchtvaartuig tegelijk wordt geladen, gelost, geëmbarkeerd of gedebarkeerd in het kritieke deel van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of in een luchthaven die niet onder het toepassingsgebied van punt 1.1.3 valt.
1.0.4.
Met het oog op de toepassing van deze bijlage wordt onder „voorwerpen die worden meegenomen door andere personen dan passagiers” verstaan: bezittingen die bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de persoon die ze bij zich draagt.
1.0.5.
Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 final van de Commissie(2) hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van deel drie van dat Verdrag niet van toepassing is.
1.0.6.
De bevoegde autoriteit zal procedures vaststellen en uitvoeren om, op praktische en tijdige wijze en voor zover passend, relevante informatie uit te wisselen om andere nationale autoriteiten en agentschappen, luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen en andere betrokken entiteiten te helpen bij de uitvoering van effectieve beoordelingen van de beveiligingsrisico's van hun activiteiten.
1.1. EISEN INZAKE RUIMTELIJKE INDELING VAN LUCHTHAVENS
1.1.1. Grenzen
1.1.1.1.
De grenzen tussen de landzijde, de luchtzijde, de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, de kritieke delen en, voor zover van toepassing, de afgebakende zones moeten duidelijk identificeerbaar zijn in elke luchthaven teneinde passende beveiligingsmaatregelen in elk van deze delen mogelijk te maken.
1.1.1.2.
De grens tussen de landzijde en de luchtzijde moet een fysieke versperring zijn die duidelijk zichtbaar is voor het algemene publiek en die verhindert dat onbevoegde personen zich toegang kunnen verschaffen tot de luchtzijde.
1.1.2. Om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones
1.1.2.1.
Om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones omvatten ten minste:
-
een deel van een luchthaven waartoe vertrekkende passagiers die een beveiligingsonderzoek hebben ondergaan, toegang hebben, en
-
een deel van een luchthaven waar vertrekkende ruimbagage na een beveiligingsonderzoek doorheen gaat of wordt bewaard, tenzij het beveiligde bagage betreft, en
-
een deel van een luchthaven dat is aangeduid voor het parkeren van te embarkeren of te laden luchtvaartuigen.
1.1.2.2.
Een deel van een luchthaven wordt ten minste zolang de in punt 1.1.2.1 bedoelde activiteiten aan de gang zijn als een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone beschouwd.
Wanneer een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone wordt ingesteld, wordt onmiddellijk voorafgaand aan het instellen van een dergelijke zone een beveiligingsdoorzoeking van de mogelijk aangetaste delen uitgevoerd teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen aanwezig zijn in deze zone. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan met betrekking tot luchtvaartuigen die aan een beveiligingsdoorzoeking zijn onderworpen.
1.1.2.3.
Wanneer onbevoegden toegang kunnen hebben gehad tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, wordt zo snel mogelijk een beveiligingsdoorzoeking van de mogelijk aangetaste zones uitgevoerd teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen aanwezig zijn in deze zone. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan met betrekking tot luchtvaartuigen die aan een beveiligingsdoorzoeking zijn onderworpen.
1.1.3. Kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones
1.1.3.1.
Kritieke delen worden ingesteld op luchthavens waar meer dan 60 personen houder zijn van een luchthavenidentiteitskaart die toegang verschaft tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.
1.1.3.2.
Kritieke delen omvatten ten minste het volgende:
-
alle delen van een luchthaven waartoe vertrekkende passagiers die een beveiligingsonderzoek hebben ondergaan, toegang hebben, en
-
alle delen van een luchthaven waar vertrekkende ruimbagage na een beveiligingsonderzoek doorheen gaat of wordt bewaard, tenzij het beveiligde bagage betreft.
Een deel van een luchthaven wordt ten minste zolang de onder a) of b) bedoelde activiteiten aan de gang zijn als een kritiek deel beschouwd.
1.1.3.3.
Wanneer een kritiek deel wordt ingesteld, wordt onmiddellijk voorafgaand aan het instellen van een dergelijk deel een beveiligingsdoorzoeking van de mogelijk aangetaste delen uitgevoerd teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen aanwezig zijn in dit deel. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan met betrekking tot luchtvaartuigen die aan een beveiligingsdoorzoeking zijn onderworpen.
1.1.3.4.
Er wordt zo snel mogelijk een beveiligingsdoorzoeking van de mogelijk aangetaste kritieke delen uitgevoerd teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen aanwezig zijn in deze delen, telkens als de volgende personen toegang hebben gehad tot kritieke delen:
-
personen die geen beveiligingsonderzoek hebben ondergaan;
-
passagiers en bemanningsleden die aankomen uit andere derde landen dan die welke zijn opgesomd in aanhangsel 4-B;
-
passagiers en bemanningsleden die aankomen uit luchthavens in de Unie waar de betrokken lidstaat afwijkt van de gemeenschappelijke basisnormen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1254/2009(3), tenzij zij bij hun aankomst worden opgewacht en buiten deze zones worden begeleid in overeenstemming met punt 1.2.7.3.
Luchtvaartuigen die aan een beveiligingsdoorzoeking zijn onderworpen, worden geacht te voldoen aan dit punt; het is niet van toepassing wanneer personen die onder punten 1.3.2 en 4.1.1.7 vallen, toegang hebben gehad tot kritieke delen.
Wat de punten b) en c) betreft, is deze bepaling alleen van toepassing op die kritieke delen die worden gebruikt voor ruimbagage die aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen en/of door aan een beveiligingsonderzoek onderworpen vertrekkende passagiers die niet met hetzelfde luchtvaartuig als de eerder genoemde passagiers en bemanningsleden vertrekken.
1.2. TOEGANGSCONTROLE
1.2.1. Toegang tot de luchtzijde
1.2.1.1.
Toegang tot de luchtzijde mag alleen worden verleend aan personen en voertuigen die een geldige reden hebben om zich daar te begeven. Rondleidingen op de luchthaven, onder begeleiding van gemachtigd personeel worden als een geldige reden beschouwd.
1.2.1.2.
Alleen personen die een toegangsbewijs dragen, krijgen toegang tot de luchtzijde.
1.2.1.3.
Alleen voertuigen waarin een voertuigpas op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig is, krijgen toegang tot de luchtzijde.
1.2.1.4.
Personen die zich aan de luchtzijde bevinden, moeten op verzoek hun toegangsbewijs ter controle voorleggen.
1.2.2. Toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijk zones
1.2.2.1.
Toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones mag alleen worden verleend aan personen en voertuigen die een geldige reden hebben om zich daar te begeven. Rondleidingen op de luchthaven, onder begeleiding van gemachtigd personeel worden als een geldige reden beschouwd.
1.2.2.2.
Alleen personen die een van de volgende toegangsbewijzen kunnen voorleggen, krijgen toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones:
-
een geldige instapkaart of gelijkwaardig document, of
-
een geldige bemanningsidentiteitskaart, of
-
een geldige luchthavenidentiteitskaart, of
-
een geldige identiteitskaart van de nationale bevoegde autoriteit, of
-
een geldige en door de nationale bevoegde autoriteit erkende identiteitskaart van de instantie die bevoegd is voor het toezicht op de naleving.
Bij wijze van alternatief mag ook toegang worden verleend na een positieve identificatie aan de hand van een verificatie van biometrische gegevens.
1.2.2.3.
Alleen voertuigen waarin een voertuigpas op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig is, krijgen toegang tot de luchtzijde.
1.2.2.4.
De in punt 1.2.2.2, onder a), vermelde instapkaarten of gelijkwaardige documenten moeten worden gecontroleerd vóór een persoon toegang krijgt tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat de kaart of het document geldig is.
De in punt 1.2.2.2, onder b) tot en met e), vermelde kaarten moeten worden gecontroleerd vóór een persoon toegang krijgt tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat de kaart geldig is en het wel degelijk de kaart van de houder betreft.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van biometrische identificatie moet er bij de verificatie op worden toegezien dat de persoon die toegang vraagt tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, houder is van een van de in punt 1.2.2.2 vermelde toegangsbewijzen en dat dit toegangsbewijs geldig is en niet buiten werking is gesteld.
1.2.2.5.
Om te voorkomen dat onbevoegde personen toegang krijgen tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, worden de toegangspunten gecontroleerd door:
-
een elektronisch systeem dat slechts aan één persoon tegelijkertijd toegang verleent, of
-
bevoegde personen die toegangscontroles uitvoeren.
De bevoegde autoriteit mag in haar nationaal programma voor de beveiliging van de luchtvaart bepalen dat de onder a) vermelde beperking tot één persoon tegelijkertijd niet geldt voor toegangspunten die uitsluitend door rechtshandhavingsambtenaren worden gebruikt.
1.2.2.6.
Alvorens een voertuig toegang krijgt tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones wordt de voertuigpas gecontroleerd teneinde te garanderen dat hij geldig is en overeenstemt met het desbetreffende voertuig.
1.2.2.7.
De toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
1.2.3. Vereisten voor EU-bemanningsidentiteitskaarten en luchthavenidentiteitskaarten
1.2.3.1.
Een bemanningsidentiteitskaart van een bemanningslid dat in dienst is bij een luchtvaartmaatschappij uit de Unie, en een luchthavenidentiteitskaart mogen alleen worden afgegeven aan een persoon die deze nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken en die met succes een uitgebreid achtergrondonderzoek overeenkomstig punt 11.1.3 heeft ondergaan.
1.2.3.2.
Bemannings- en luchthavenidentiteitskaarten worden voor een periode van hoogstens vijf jaar afgegeven.
1.2.3.3.
De identiteitskaart van een persoon die niet door een uitgebreid achtergrondonderzoek komt, wordt onmiddellijk buiten werking gesteld of ingetrokken, al naargelang het geval, en teruggegeven aan de bevoegde autoriteit, exploitant of entiteit die ze heeft afgegeven, waar toepasselijk.
1.2.3.4.
De identiteitskaart moet op een zichtbare plaats worden gedragen, ten minste wanneer de houder zich in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone bevindt.
Een persoon die zijn identiteitskaart niet zichtbaar draagt in andere om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones dan die waarin passagiers aanwezig zijn, wordt staande gehouden door de personen die bevoegd zijn voor de toepassing van punt 1.5.1, onder c), en, waar nodig, aangegeven.
1.2.3.5.
Onder de volgende omstandigheden wordt de identiteitskaart onmiddellijk teruggegeven:
-
op verzoek van de bevoegde autoriteit, exploitant of entiteit die ze heeft afgegeven, al naargelang het geval;
-
op het ogenblik van beëindiging van de dienst;
-
bij een verandering van werkgever;
-
wanneer het niet langer nodig is dat de persoon toegang heeft tot de zones waarvoor toestemming is verleend;
-
bij het verstrijken van de geldigheidstermijn van de kaart;
-
wanneer de kaart wordt ingetrokken.
1.2.3.6.
De entiteit die de kaart heeft afgegeven wordt onmiddellijk in kennis gesteld van het verlies, de diefstal of de niet-teruggave van een identiteitskaart.
1.2.3.7.
Bij teruggave, verstrijken van de geldigheidsduur, intrekking of kennisgeving van verlies, diefstal of niet-teruggave wordt een elektronische kaart onmiddellijk buiten werking gesteld.
1.2.4. Aanvullende vereisten voor EU-bemanningsidentiteitskaarten
1.2.4.1.
Op een bemanningsidentiteitskaart van een bemanningslid dat in dienst is bij een luchtvaartmaatschappij uit de Unie, dient het volgende te zijn vermeld:
-
de naam en een foto van de houder, en
-
de naam van de luchtvaartmaatschappij, en
-
het woord „crew” in het Engels, en
-
de datum waarop de geldigheid van de kaart verstrijkt.
1.2.5. Aanvullende vereisten voor luchthavenidentiteitskaarten
1.2.5.1.
Op een luchthavenidentiteitskaart dient het volgende te staan:
-
de naam en een foto van de houder, en
-
de naam van de werkgever van de houder, tenzij dit elektronisch is geprogrammeerd, en
-
de naam van de entiteit die de kaart heeft afgegeven of van de luchthaven, en
-
de zones waartoe de houder toegang krijgt, en
-
de datum waarop de geldigheid van de kaart verstrijkt, tenzij dit elektronisch is geprogrammeerd.
De namen en zones waartoe de kaart toegang verschaft, mogen worden vervangen door een gelijkwaardige identificatie.
1.2.5.2.
Om misbruik van luchthavenidentiteitskaarten te voorkomen, wordt een systeem opgezet om redelijkerwijs te garanderen dat pogingen tot het gebruik van verloren, gestolen of niet teruggegeven kaarten worden gedetecteerd. Bij detectie worden passende maatregelen genomen.
1.2.6. Vereisten voor voertuigpassen
1.2.6.1.
Een voertuigpas mag alleen worden afgegeven als dit operationeel noodzakelijk is.
1.2.6.2.
Een voertuigpas geldt alleen voor een specifiek voertuig; op de pas wordt het volgende vermeld:
-
de zones waartoe het voertuig toegang krijgt, en
-
de datum waarop de geldigheid van de pas verstrijkt.
1.2.6.3.
Een elektronische voertuigpas wordt:
-
ofwel zodanig op het voertuig bevestigd dat hij niet op een ander voertuig kan worden overgeplaatst, of
-
gekoppeld aan de onderneming of individuele gebruiker van een geregistreerd voertuig via een beveiligde databank voor de registratie van voertuigen.
Op een elektronische voertuigpas hoeft niet te worden vermeld tot welke zones het voertuig toegang krijgt, noch op welke datum de geldigheid van de pas verstrijkt, voor zover deze informatie elektronisch leesbaar is en gecontroleerd wordt alvorens toegang wordt verleend tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones. Elektronische voertuigpassen moeten ook elektronisch leesbaar zijn aan de luchtzijde.
1.2.6.4.
Wanneer het voertuig zich aan de luchtzijde bevindt, wordt de voertuigpas op een zichtbare plaats aangebracht.
1.2.6.5.
De voertuigpas wordt onmiddellijk teruggegeven aan de entiteit die hem heeft afgegeven:
-
op verzoek van de entiteit die de pas heeft afgegeven, of
-
wanneer het voertuig niet meer wordt gebruikt voor toegang tot de luchtzijde, of
-
wanneer de geldigheid van de pas is verstreken, tenzij de pas automatisch ongeldig wordt gemaakt.
1.2.6.6.
De entiteit die de pas heeft afgegeven, wordt onmiddellijk in kennis gesteld van het verlies, de diefstal of de niet-teruggave van een voertuigpas.
1.2.6.7.
Bij teruggave, verstrijken van de geldigheidsduur of kennisgeving van verlies, diefstal of niet-teruggave wordt een elektronische voertuigpas onmiddellijk buiten werking gesteld.
1.2.6.8.
Om misbruik van voertuigpassen te voorkomen, wordt een systeem opgezet om redelijkerwijs te garanderen dat pogingen tot het gebruik van verloren, gestolen of niet-teruggegeven voertuigpassen worden gedetecteerd. Bij detectie worden passende maatregelen genomen.
1.2.6.9.
Voertuigen die alleen aan de luchtzijde worden gebruikt en die niet op de openbare weg mogen rijden, kunnen worden vrijgesteld van de toepassing van de punten 1.2.6.2 tot en met 1.2.6.8, voor zover aan de buitenzijde van het voertuig duidelijk is aangegeven dat het operationele voertuigen betreft die in gebruik zijn op de desbetreffende luchthaven.
1.2.7. Begeleide toegang
1.2.7.1.
Andere bemanningsleden dan die welke houder zijn van een geldige luchthavenidentiteitskaart worden begeleid telkens wanneer ze zich in andere om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones bevinden dan:
-
zones waar passagiers aanwezig kunnen zijn, en
-
zones in de onmiddellijke omgeving van het luchtvaartuig waarmee ze zijn aangekomen of zullen vertrekken, en
-
voor bemanningsleden aangeduide zones, en
-
de zone die wordt gevormd door de afstand tussen de terminal of het toegangspunt en het luchtvaartuig waarmee de bemanningsleden zijn aangekomen of zullen vertrekken.
1.2.7.2.
Een persoon kan bij wijze van uitzondering worden vrijgesteld van de vereisten van punt 1.2.5.1 en van de verplichtingen inzake een achtergrondonderzoek voor zover die persoon altijd wordt begeleid wanneer hij zich in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones bevindt. Een persoon mag worden vrijgesteld van de vereiste om te worden begeleid als die persoon zichtbaar een vergunning draagt en houder is van een geldige luchthavenidentiteitskaart.
1.2.7.3.
Een begeleider moet:
-
houder zijn van een geldige identiteitskaart, zoals vermeld in punt 1.2.2.2, onder c), d) of e), en
-
gemachtigd zijn om als begeleider op te treden in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, en
-
de begeleide personen te allen tijde in het oog houden, en
-
redelijkerwijs garanderen dat de begeleide personen geen inbreuk op de beveiliging begaan.
1.2.7.4.
Een voertuig kan worden vrijgesteld van de vereisten van punt 1.2.6 voor zover het altijd wordt begeleid wanneer het zich aan de luchtzijde bevindt.
1.2.7.5.
Als een passagier niet reist op basis van een luchtvervoersovereenkomst die aanleiding geeft tot de afgifte van een instapkaart of gelijkwaardig document, mag een personeelslid dat deze passagier begeleidt, worden vrijgesteld van de eisen van punt 1.2.7.3, onder a).
1.2.8. Overige vrijstellingen
Overige vrijstellingen zijn onderhevig aan de bepalingen van Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
1.3. BEVEILIGINGSONDERZOEKEN VAN ANDERE PERSONEN DAN PASSAGIERS EN VAN DE VOORWERPEN DIE ZIJ BIJ ZICH DRAGEN
1.3.1. Beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers en van de voorwerpen die zij bij zich dragen
1.3.1.1.
De beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers worden met een van de volgende methoden uitgevoerd:
-
fouillering;
-
metaaldetectiepoorten (WTMD);
-
explosievenspeurhonden;
-
apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD);
-
beveiligingsscanners die geen ioniserende straling gebruiken;
-
apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD), in combinatie met draagbare metaaldetectieapparatuur (HHMD);
-
schoenmetaaldetectieapparatuur (SMD);
-
schoenexplosievendetectieapparatuur (SED).
SMD- en SED-apparatuur mag alleen als aanvullend onderzoeksmiddel worden gebruikt.
1.3.1.2.
De punten 4.1.1.3 tot en met 4.1.1.6, 4.1.1.10 en 4.1.1.11 zijn van toepassing op beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers.
1.3.1.3.
Explosievenspeurhonden, ETD-apparatuur en ETD-apparatuur in combinatie met SED-apparatuur mogen alleen worden gebruikt als aanvullende methode voor het uitvoeren van beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers of mogen alleen onvoorspelbaar worden afgewisseld met fouilleren, fouilleren in combinatie met SMD-apparatuur, WTMD of beveiligingsscanners.
1.3.1.4.
De beveiligingsonderzoeken van voorwerpen die andere personen dan passagiers bij zich dragen, worden met een van de volgende methoden uitgevoerd:
-
onderzoek met de hand;
-
röntgenapparatuur;
-
explosievendetectiesystemen (EDS);
-
explosievenspeurhonden;
-
apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD).
1.3.1.5.
De punten 4.1.2.4 tot en met 4.1.2.7 en punt 4.1.2.11 zijn van toepassing op beveiligingsonderzoeken van voorwerpen die andere personen dan passagiers bij zich dragen.
1.3.1.6.
Explosievenspeurhonden en ETD-apparatuur mogen alleen worden gebruikt als aanvullende methode voor het uitvoeren van beveiligingsonderzoeken van voorwerpen die andere personen dan passagiers bij zich dragen of mogen onvoorspelbaar worden afgewisseld met onderzoeken met de hand, röntgenapparatuur of EDS.
1.3.1.7.
Voor continu-willekeurige beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers en van de voorwerpen die zij bij zich dragen, wordt de frequentie door de bevoegde autoriteit vastgesteld op basis van een risicobeoordeling.
1.3.1.8.
Dieren die voor operationele doeleinden worden gebruikt en die worden geleid door een persoon met een geldige luchthavenidentificatiekaart worden onderworpen aan een visuele controle alvorens toegang te krijgen tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.
1.3.1.9.
Beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers en de voorwerpen die zij bij zich dragen, zijn eveneens onderworpen aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
1.3.2. Vrijstellingen en bijzondere procedures voor beveiligingsonderzoeken
1.3.2.1.
De bevoegde autoriteit mag, om objectieve redenen, andere personen dan passagiers vrijstellen van beveiligingsonderzoeken of aan bijzondere procedures voor beveiligingsonderzoeken onderwerpen voor zover ze worden begeleid door een persoon die daartoe is gemachtigd overeenkomstig punt 1.2.7.3.
1.3.2.2.
Aan een beveiligingsonderzoek onderworpen andere personen dan passagiers die tijdelijk kritieke delen verlaten, mogen worden vrijgesteld van een beveiligingsonderzoek bij hun terugkeer voor zover ze onder constant toezicht hebben gestaan van gemachtigde personen en dit toezicht volstond om redelijkerwijs te garanderen dat ze geen verboden voorwerpen in die kritieke delen hebben binnengebracht.
1.3.2.3.
Vrijstellingen en bijzondere procedures voor beveiligingsonderzoeken zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
1.4. ONDERZOEK VAN VOERTUIGEN
1.4.1. Voertuigen die zich in kritieke delen begeven
1.4.1.1.
Alle voertuigen worden onderzocht alvorens zich in kritieke delen te begeven. Ze worden beschermd tegen wederrechtelijke daden vanaf het ogenblik van het onderzoek tot het ogenblik waarop ze zich in kritieke delen begeven.
1.4.1.2.
De bestuurder en de andere inzittenden mogen zich tijdens het onderzoek niet in het voertuig bevinden. Ze moeten hun persoonlijke bezittingen uit het voertuig nemen en meenemen voor een beveiligingsonderzoek.
1.4.1.3.
Er worden methoden vastgesteld om te garanderen dat de selectie van de te onderzoeken delen willekeurig gebeurt.
1.4.1.4.
Voertuigen die zich in kritieke delen begeven, zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
1.4.2. Voertuigen die zich in andere dan kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones begeven
1.4.2.1.
De bestuurder en de andere inzittenden mogen zich tijdens het onderzoek niet in het voertuig bevinden. Ze moeten hun persoonlijke bezittingen uit het voertuig nemen en meenemen voor een beveiligingsonderzoek.
1.4.2.2.
Er worden methoden vastgesteld om te garanderen dat de selectie van zowel de voertuigen als de te onderzoeken delen willekeurig gebeurt.
1.4.2.3.
Voertuigen die zich in andere dan kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones begeven, zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
1.4.3. Onderzoeksmethoden
1.4.3.1.
Een onderzoek met de hand bestaat uit een grondige handmatige controle van de geselecteerde delen, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen in aanwezig zijn.
1.4.3.2.
De volgende methoden mogen alleen als aanvullend onderzoeksmiddel worden gebruikt:
-
explosievenspeurhonden, en
-
apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD).
1.4.3.3.
De onderzoeksmethoden zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
1.4.4. Vrijstellingen en bijzondere onderzoeksprocedures
1.4.4.1.
De bevoegde autoriteit mag, om objectieve redenen, toestemming geven om voertuigen vrij te stellen van onderzoeken of te onderwerpen aan bijzondere onderzoeksprocedures, voor zover ze worden begeleid door een persoon die daartoe is gemachtigd overeenkomstig punt 1.2.7.3.
1.4.4.2.
Vrijstellingen en bijzondere onderzoeksprocedures zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
1.5. BEWAKING, PATROUILLES EN ANDERE FYSIEKE CONTROLES
1.5.1.
Via bewaking of patrouilles wordt toezicht gehouden op:
-
de grenzen tussen landzijde, luchtzijde, om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, kritieke delen en, voor zover van toepassing, afgebakende zones, en
-
delen van of in de nabijheid van de terminal die toegankelijk zijn voor het publiek, inclusief parkeerterreinen en toegangswegen, en
-
het zichtbaar dragen en de geldigheid van identiteitskaarten in andere om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones dan die waarin passagiers aanwezig zijn, en
-
het zichtbaar aanwezig zijn en de geldigheid van voertuigpassen wanneer het voertuig zich aan de luchtzijde bevindt, en
-
ruimbagage, vracht en post, vluchtbenodigdheden en bedrijfspost en -materiaal van luchtvaartmaatschappijen die in kritieke delen aanwezig zijn in afwachting dat ze worden ingeladen.
1.5.2.
De frequentie van de bewaking en patrouilles en de middelen waarmee ze worden uitgevoerd, worden gebaseerd op een risicobeoordeling die door de bevoegde autoriteit wordt goedgekeurd. Bij het vaststellen van de frequentie en de middelen wordt rekening gehouden met:
-
de grootte van de luchthaven, inclusief het aantal en de aard van de activiteiten, en
-
de indeling van de luchthaven, met name de onderlinge verbanden tussen de in de luchthaven vastgestelde zones, en
-
de mogelijkheden en beperkingen met betrekking tot het uitvoeren van de bewaking en patrouilles.
De delen van de risicobeoordeling die verband houden met de frequentie en de middelen voor het uitvoeren van de bewaking en patrouilles worden op verzoek schriftelijk ter beschikking gesteld met het oog op het toezicht op de naleving.
1.5.3.
De bewaking en patrouilles mogen geen voorspelbaar patroon volgen. De geldigheid van identiteitskaarten wordt op willekeurige basis gecontroleerd.
1.5.4.
Er worden maatregelen genomen om personen te ontmoedigen overtredingen aan controleposten te begaan en, mocht dit toch gebeuren, om het mogelijk te maken dergelijke overtredingen en de gevolgen ervan onmiddellijk recht te zetten.
1.6. VERBODEN VOORWERPEN
1.6.1.
Andere personen dan passagiers mogen de in Aanhangsel 1-A vermelde voorwerpen niet meenemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.
1.6.2.
Als de persoon gemachtigd is om verboden voorwerpen mee te nemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones om taken uit te voeren die van essentieel belang zijn voor de exploitatie van luchthavenfaciliteiten of luchtvaartuigen, of voor het uitvoeren van taken tijdens de vlucht, kan een uitzondering op punt 1.6.1 worden toegestaan.
1.6.3.
Om de hereniging mogelijk te maken tussen de persoon die gemachtigd is om een of meer van de in Aanhangsel 1-A vermelde artikelen mee te nemen en het meegenomen artikel:
-
moet die persoon over een machtiging beschikken en moet hij het voorwerp bij zich dragen. De machtiging moet ofwel worden vermeld op de identiteitskaart die toegang verschaft tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, ofwel op een afzonderlijke schriftelijke verklaring. In de machtiging is aangegeven welke categorie voorwerpen of welke specifieke voorwerpen mogen worden meegenomen. Als de machtiging vermeld is op de identiteitskaart, moet ze herkenbaar zijn op „need to know”-basis, of
-
moet de beveiligingscontrolepost beschikken over een systeem dat aangeeft welke personen gemachtigd zijn om welke categorie voorwerpen of welke specifieke voorwerpen bij zich te dragen.
1.6.4.
De hereniging vindt plaats vóór de persoon toestemming krijgt om de desbetreffende voorwerpen mee te nemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones en wanneer de persoon staande wordt gehouden door personen die bewakings- of patrouilleringstaken uitvoeren krachtens punt 1.5.1, onder c).
1.6.5.
In aanhangsel 1-A vermelde voorwerpen mogen worden bewaard in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones voor zover dat in veilige omstandigheden gebeurt. Onder c), d) en e) van Aanhangsel 4-C vermelde voorwerpen mogen worden bewaard in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones voor zover ze niet toegankelijk zijn voor passagiers.
1.7. IDENTIFICATIE EN BESCHERMING VAN INFORMATIE DIE KRITIEK IS VOOR DE BURGERLUCHTVAART, INFORMATIE- EN COMMUNICATIESYSTEMEN EN GEGEVENS OVER CYBERDREIGINGEN
1.7.1.
De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen en entiteiten als gedefinieerd in het nationale programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart hun kritieke informatie- en communicatiesystemen en gegevens identificeren en beschermen tegen cyberaanvallen die de beveiliging van de burgerluchtvaart in gevaar kunnen brengen.
1.7.2.
Luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen en entiteiten identificeren in hun beveiligingsprogramma of in de relevante documenten waarnaar in het beveiligingsprogramma wordt verwezen, de in punt 1.7.1 bedoelde kritieke informatie- en communicatiesystemen en gegevens.
Het beveiligingsprogramma of de relevante documenten waarnaar in het beveiligingsprogramma wordt verwezen, bevatten een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen ter bescherming tegen, detectie van, reactie op en herstel van cyberaanvallen, zoals beschreven in punt 1.7.1.
1.7.3.
De gedetailleerde maatregelen om dergelijke systemen en gegevens te beschermen tegen wederrechtelijke daden worden vastgesteld, ontwikkeld en uitgevoerd overeenkomstig een door de luchthavenexploitant, luchtvaartmaatschappij of entiteit, al naargelang van toepassing, uitgevoerde risicobeoordeling.
1.7.4
Where a specific authority or agency is competent for measures related to cyber threats within a single Member State, this authority or agency may be designated as competent for the coordination and/or monitoring of the cyber-related provisions in this Regulation.
1.7.5
Wanneer luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen en entiteiten als gedefinieerd in het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart onderworpen zijn aan afzonderlijke cyberbeveiligingsvereisten uit hoofde van andere EU- of nationale wetgeving, mag de bevoegde autoriteit de naleving van de voorschriften van deze verordening vervangen door de naleving van de elementen in de andere EU- of nationale wetgeving. De bevoegde autoriteit overlegt met de andere relevante bevoegde autoriteiten om te zorgen voor gecoördineerde of verenigbare toezichtsregelingen.
AANHANGSEL 1-A
ANDERE PERSONEN DAN PASSAGIERS
-
vuurwapens en andere apparaten die projectielen kunnen afvuren — apparaten waarmee een projectiel kan worden afgevuurd en aldus ernstig letsel kan worden toegebracht, of die de indruk wekken daarvoor te kunnen worden gebruikt, zoals:
-
alle types vuurwapens, zoals pistolen, revolvers, geweren, jachtgeweren,
-
speelgoedgeweren, replica- en imitatiegeweren die voor echte wapens kunnen worden aanzien,
-
onderdelen van vuurwapens, met uitzondering van telescopische kijkers,
-
luchtdruk- en CO2-geweren, zoals pistolen, hagelgeweren, geweren en BB-guns,
-
alarmpistolen en startpistolen,
-
bogen, kruisbogen en pijlen,
-
harpoen- en speergeweren,
-
slingers en katapulten;
-
-
verdovingsapparaten — apparaten die specifiek ontworpen zijn om te verdoven of te immobiliseren, zoals:
-
apparaten waarmee schokken kunnen worden toegebracht, zoals stunguns, taserwapens en stroomstokken,
-
apparaten om dieren te verdoven en te doden,
-
chemische stoffen, gassen en sprays, zoals mace, pepperspray, traangas, zuurspray en sprays om dieren te verjagen, waarmee personen kunnen worden uitgeschakeld of onschadelijk gemaakt;
-
-
explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten — explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten waarmee ernstig letsel kan worden toegebracht of waarmee de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kan worden gebracht, of die de indruk wekken daarvoor te kunnen worden gebruikt, zoals:
-
munitie,
-
slagpijpjes,
-
ontstekers en lonten,
-
replica's of imitaties van explosieve voorwerpen,
-
mijnen, granaten en andere militaire explosieven,
-
vuurwerk en ander pyrotechnisch materiaal,
-
rookblikken en -patronen,
-
dynamiet, buskruit en kneedspringstoffen.
-
-
elk ander artikel dat kan worden gebruikt om ernstig letsel toe te brengen en dat niet gewoonlijk wordt gebruikt in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, zoals vechtsportmateriaal, sabels, zwaarden enz.
2. AFGEBAKENDE ZONES VAN LUCHTHAVENS
Deze verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.
3. BEVEILIGING VAN LUCHTVAARTUIGEN
3.0. ALGEMENE BEPALINGEN
3.0.1.
Tenzij anders vermeld, zorgen de luchtvaartmaatschappijen voor de toepassing van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen met betrekking tot hun luchtvaartuigen.
3.0.2.
De derde landen die beveiligingsnormen hanteren die als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen met betrekking tot de beveiliging van luchtvaartuigen worden erkend, zijn opgesomd in aanhangsel 3-B.
3.0.3.
Een luchtvaartuig hoeft niet te worden onderworpen aan een beveiligingscontrole. Het wordt onderworpen aan een beveiligingsdoorzoeking overeenkomstig punt 3.1.
3.0.4.
Een luchtvaartmaatschappij wordt er op verzoek door de luchthavenexploitant van in kennis gesteld of haar luchtvaartuig zich in een kritiek deel bevindt. Wanneer hieromtrent geen duidelijkheid bestaat, wordt aangenomen dat het luchtvaartuig zich in een ander dan een kritiek deel bevindt.
3.0.5.
Wanneer een zone niet langer als een kritiek deel wordt beschouwd ten gevolge van een wijziging van de beveiligingsstatus, brengt de luchthaven de betrokken luchtvaartmaatschappijen daarvan op de hoogte.
3.0.6.
De lijst van verboden voorwerpen voor beveiligingsdoorzoekingen van de binnenkant een luchtvaartuig is dezelfde als die in aanhangsel 1-A. Geassembleerde explosieve en brandgevaarlijke apparaten worden beschouwd als verboden voorwerpen voor beveiligingsdoorzoekingen van de buitenkant een luchtvaartuig.
3.0.7.
Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „dienstpanelen en -luiken van luchtvaartuigen” verstaan: externe toegangen en compartimenten met externe hendels of externe clip-downpanelen die gewoonlijk worden gebruikt om grondafhandelingsdiensten aan het luchtvaartuig te verlenen.
3.0.8.
Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van deel drie van dat Verdrag niet van toepassing is.
3.1. BEVEILIGINGSDOORZOEKING VAN LUCHTVAARTUIGEN
3.1.1. Wanneer moet een beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig worden uitgevoerd?
3.1.1.1.
Een luchtvaartuig wordt aan een beveiligingsdoorzoeking onderworpen wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat onbevoegde personen toegang hebben gehad tot het luchtvaartuig.
3.1.1.2.
Een beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig bestaat uit een onderzoek van welbepaalde delen van een luchtvaartuig, die in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie zijn vastgesteld.
3.1.1.3.
Een luchtvaartuig dat vanuit een niet in aanhangsel 3-B vermeld derde land aankomt in een kritiek deel wordt onderworpen aan een beveiligingsdoorzoeking nadat de passagiers zijn uitgestapt uit het te onderzoeken gedeelte en/of nadat het ruim is leeggemaakt.
3.1.1.4.
Een luchtvaartuig dat aankomt uit een lidstaat waar het in transit was na te zijn aangekomen uit een niet in aanhangsel 3-B vermeld derde land wordt beschouwd als een luchtvaartuig dat aankomt uit een derde land.
3.1.1.5.
Wanneer een beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig moet worden uitgevoerd, is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
3.1.2. Hoe moet een beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig worden uitgevoerd?
De wijze waarop een beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig moet worden uitgevoerd, is eveneens onderhevig aan de bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
3.1.3. Informatie over de beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig
De hierna vermelde informatie over de beveiligingsdoorzoeking van een vertrekkend luchtvaartuig wordt geregistreerd en gedurende 24 uur of de duur van de vlucht, indien deze langer dan 24 uur duurt, bewaard op een andere plaats dan in het luchtvaartuig.
-
het vluchtnummer, en
-
de plaats van herkomst van de vorige vlucht.
Indien een beveiligingsdoorzoeking van het luchtvaartuig is uitgevoerd, moet eveneens het volgende in deze informatie worden opgenomen:
-
de datum en het tijdstip waarop de beveiligingsdoorzoeking werd uitgevoerd, en
-
de naam en de handtekening van de persoon die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de beveiligingsdoorzoeking van het luchtvaartuig.
De hierboven vermelde informatie mag in elektronische vorm worden opgeslagen.
3.2. BESCHERMING VAN LUCHTVAARTUIGEN
3.2.1. Bescherming van luchtvaartuigen — algemeen
3.2.1.1.
Ongeacht de plaats waar een luchtvaartuig in een luchthaven is geparkeerd, wordt elke buitendeur van het luchtvaartuig tegen toegang door onbevoegden beschermd door:
-
te garanderen dat onbevoegden die zich toegang trachten te verschaffen tot het luchtvaartuig onmiddellijk staande worden gehouden, of
-
de buitendeur te sluiten. Wanneer het luchtvaartuig zich in een kritiek deel bevindt, worden buitendeuren die voor personen onbereikbaar zijn vanaf de grond als gesloten beschouwd als de toegangshulpmiddelen zijn verwijderd en voldoende ver van het luchtvaartuig zijn geplaatst om redelijkerwijs de toegang van personen tot het luchtvaartuig te verhinderen, of
-
te voorzien in elektronische middelen die toegang door onbevoegden onmiddellijk detecteren, of
-
te voorzien in een toegangssysteem met elektronische luchthavenidentiteitskaarten aan alle deuren die rechtstreeks leiden naar de aviobrug voor passagiers welke zich naast een open deur van het luchtvaartuig bevindt; dit systeem verleent alleen toegang aan personen die zijn opgeleid overeenkomstig punt 11.2.3.7. Bij het gebruik van de deur moeten deze personen erop toezien dat toegang door onbevoegden wordt voorkomen.
3.2.1.2.
Punt 3.2.1.1 is niet van toepassing op een luchtvaartuig dat in een gesloten hangar is geparkeerd of op andere wijze beschermd is tegen toegang door onbevoegden.
3.2.2. Aanvullende bescherming van luchtvaartuigen met gesloten buitendeuren in een ander dan een kritiek deel
3.2.2.1.
Wanneer de buitendeuren zijn gesloten en het luchtvaartuig zich in een ander dan een kritiek deel bevindt, gelden de volgende verplichtingen met betrekking tot alle buitendeuren:
-
de toegangshulpmiddelen moeten verwijderd zijn, of
-
de deur moet verzegeld zijn, of
-
de deur moet vergrendeld zijn, of
-
de deur moet onder toezicht staan.
Punt a) geldt niet voor deuren die vanaf de grond toegankelijk zijn voor personen.
3.2.2.2.
Wanneer, met betrekking tot deuren die niet vanaf de grond toegankelijk zijn voor personen, de toegangshulpmiddelen zijn verwijderd, moeten ze ver genoeg van het luchtvaartuig worden geplaatst om redelijkerwijs de toegang tot het luchtvaartuig te verhinderen.
3.2.2.3.
Als de buitendeuren vergrendeld zijn, mogen alleen personen met een operationele behoefte in staat zijn ze te ontgrendelen.
3.2.2.4.
Wanneer buitendeuren onder toezicht staan, moet dit toezicht garanderen dat toegang door onbevoegden onmiddellijk wordt gedetecteerd.
3.2.2.5.
De bescherming van luchtvaartuigen met gesloten buitendeuren in een ander dan een kritiek deel is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
AANHANGSEL 3-A
BEVEILIGINGSDOORZOEKING VAN LUCHTVAARTUIGEN
Gedetailleerde bepalingen met betrekking tot de beveiligingsdoorzoeking van luchtvaartuigen zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
AANHANGSEL 3-B
BEVEILIGING VAN LUCHTVAARTUIGEN
DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DEEL DRIE VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN INZAKE BEVEILIGING VAN DE BURGERLUCHTVAART WORDEN ERKEND
Met betrekking tot de beveiliging van luchtvaartuigen wordt erkend dat de volgende derde landen en andere landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van deel drie van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart:
-
Canada
-
Faeröer, met betrekking tot de luchthaven van Vagar
-
Groenland, met betrekking tot de luchthaven van Kangerlussuaq
-
Guernsey
-
Man
-
Jersey
-
Montenegro
-
Republiek Servië, met betrekking tot de luchthaven Belgrado Nikola Tesla
-
Republiek Singapore, met betrekking tot de luchthaven van Changi
-
Staat Israël, met betrekking tot de internationale luchthaven Ben Gurion
-
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
-
Verenigde Staten van Amerika
De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie.
De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld.
4. PASSAGIERS EN HANDBAGAGE
4.0. ALGEMENE BEPALINGEN
4.0.1.
Tenzij anders vermeld zorgt de autoriteit, de luchthavenexploitant, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit die verantwoordelijk is voor het in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008 vermelde nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart voor de tenuitvoerlegging van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen.
4.0.2.
De derde landen die beveiligingsnormen hanteren die als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen inzake passagiers en handbagage worden erkend, zijn opgesomd in aanhangsel 4-B.
4.0.3.
Passagiers en hun handbagage die aankomen uit een lidstaat waar het luchtvaartuig in transit was na te zijn aangekomen uit een derde land dat niet in aanhangsel 4-B is vermeld of uit een luchthaven in de Unie waar de betrokken lidstaat afwijkt van de gemeenschappelijke basisnormen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1254/2009, worden beschouwd als passagiers en handbagage die aankomen uit een derde land, tenzij bevestigd is dat deze passagiers en hun handbagage volgens dit hoofdstuk aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen.
4.0.4.
In deze bijlage wordt verstaan onder:
- a) „vloeistoffen, spuitbussen en gels” (LAG's):
- dit omvat ook pasta's, lotions, mengsels van vaste stoffen en vloeistoffen en de inhoud van drukrecipiënten, bijvoorbeeld tandpasta, haargel, dranken, soepen, siropen, parfum, scheerschuim en substanties met een soortgelijke consistentie;
- b) „manipulatieaantonende tas” (STEB):
- een tas die beantwoordt aan de aanbevolen richtsnoeren inzake beveiligingscontrole van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie;
- c) „systemen voor het opsporen van vloeibare explosieven” (LEDS):
- apparatuur die in staat is risicomaterialen op te sporen die beantwoorden aan de bepalingen van punt 12.7 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
4.0.5.
Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van deel drie van dat Verdrag niet van toepassing is.
4.0.6.
Passagiers en hun handbagage die aankomen uit een luchthaven in de Unie waar de betrokken lidstaat afwijkt van de gemeenschappelijke basisnormen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1254/2009, worden beschouwd als passagiers en handbagage die aankomen uit een derde land, tenzij bevestigd is dat deze passagiers en hun handbagage volgens dit hoofdstuk aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen.
4.1. BEVEILIGINGSONDERZOEK VAN PASSAGIERS EN CABINEBAGAGE
4.1.1. Beveiligingsonderzoeken van passagiers
4.1.1.1.
Jassen en colberts moeten voor het beveiligingsonderzoek worden uitgetrokken en als handbagage aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen. De screener kan de passagier waar nodig verzoeken meer kledingstukken uit te trekken.
4.1.1.2.
Passagiers worden aan een beveiligingsonderzoek onderworpen met minstens een van de onderstaande methoden:
-
fouillering;
-
metaaldetectiepoorten (WTMD);
-
explosievenspeurhonden;
-
apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD);
-
beveiligingsscanners die geen ioniserende straling gebruiken;
-
ETD-apparatuur in combinatie met draagbare metaaldetectieapparatuur (HHMD);
-
schoenmetaaldetectieapparatuur (SMD);
-
schoenexplosievendetectieapparatuur (SED).
Als de screener niet kan bepalen of de passagier al dan niet verboden voorwerpen bij zich heeft, krijgt de passagier geen toegang tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of wordt hij opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen tot de screener tevreden is over het resultaat.
4.1.1.3.
Het fouilleren gebeurt zodanig dat redelijkerwijs kan worden gegarandeerd dat de persoon geen verboden voorwerpen bij zich draagt.
4.1.1.4.
Wanneer het alarm van een metaaldetectiepoort wordt geactiveerd, wordt nagegaan wat de oorzaak daarvan is.
4.1.1.5.
Draagbare metaaldetectoren mogen alleen als aanvullend middel voor een beveiligingsonderzoek worden gebruikt. Ze vervangen niet een fouillering en de daarbij horende vereisten.
4.1.1.6.
Wanneer toestemming wordt verleend om een levend dier mee te nemen in de cabine van een luchtvaartuig, wordt het als een passagier of als handbagage aan een beveiligingsonderzoek onderworpen.
4.1.1.7.
De bevoegde autoriteit kan categorieën opstellen van passagiers die, om objectieve redenen, worden onderworpen aan bijzondere onderzoeksprocedures of die van een beveiligingsonderzoek worden vrijgesteld. De Commissie wordt in kennis gesteld van deze categorieën.
4.1.1.8.
Beveiligingsonderzoeken van passagiers zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
4.1.1.9.
Explosievenspeurhonden, ETD-apparatuur, SMD-apparatuur en SED-apparatuur mogen alleen als aanvullend onderzoeksmiddel worden gebruikt.
4.1.1.10.
Wanneer voor de uitvoering van beveiligingsonderzoeken van passagiers een beveiligingsscanner met een menselijke operator wordt gebruikt, als gedefinieerd in punt 12.11.1, tweede alinea, moet aan elk van de volgende minimumvoorwaarden zijn voldaan:
-
beveiligingsscanners mogen geen beelden opslaan, bewaren, kopiëren, afdrukken of opzoeken. Elk tijdens het beveiligingsonderzoek gegenereerd beeld blijft beschikbaar gedurende de tijd die de operator nodig heeft om het te analyseren en wordt gewist zodra de passagier het beveiligingsonderzoek met succes heeft doorlopen. Elke onrechtmatige toegang of ongeoorloofd gebruik van de beelden is verboden en wordt verhinderd;
-
de operator die de beelden analyseert, dient zich in een gescheiden ruimte te bevinden zodat hij/zij de onderzochte passagier niet kan zien;
-
in de gescheiden ruimte waar de beelden worden geanalyseerd, mag zich geen technische apparatuur bevinden waarmee beelden kunnen worden opgeslagen, gekopieerd, gefotografeerd of op een andere wijze worden geregistreerd;
-
het beeld mag niet worden gekoppeld aan gegevens betreffende de onderzochte persoon en zijn of haar identiteit dient anoniem te blijven;
-
een passagier mag eisen dat het beeld van zijn/haar lichaam wordt geanalyseerd door een screener van een door hem/haar gekozen geslacht;
-
het beeld wordt vervaagd of verduisterd om te voorkomen dat het gezicht van de passagier herkenbaar is.
De punten a) en d) gelden eveneens voor beveiligingsscanners met automatische dreigingsdetectie.
Passagiers hebben het recht een onderzoek met een beveiligingsscanner te weigeren. In dat geval zal de passagier worden onderzocht middels een alternatieve methode voor beveiligingsonderzoek, met inbegrip van minstens een fouillering overeenkomstig aanhangsel 4-A van Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie. Wanneer het alarm van de beveiligingsscanner wordt geactiveerd, wordt nagegaan wat de oorzaak daarvan is.
Vóór het beveiligingsonderzoek met een beveiligingsscanner wordt de passagier ingelicht over de gebruikte technologie, de daaraan verbonden voorwaarden en de mogelijkheid om een onderzoek met een beveiligingsscanner te weigeren.
4.1.1.11.
Apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD), in combinatie met draagbare metaaldetectieapparatuur (HHMD), mag alleen worden gebruikt in gevallen waarin de screener van oordeel is dat fouilleren van een bepaald deel van de persoon inefficiënt en/of ongewenst is.
4.1.2. Beveiligingsonderzoek van handbagage
4.1.2.1.
Voor het beveiligingsonderzoek worden draagbare computers en andere grote elektrische voorwerpen uit de handbagage verwijderd en afzonderlijk aan een beveiligingsonderzoek onderworpen, tenzij de handbagage aan een beveiligingsonderzoek wordt onderworpen met explosievendetectiesystemen (EDS) die beantwoorden aan norm C2 of hoger.
4.1.2.2.
Bij binnenkomst in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone voeren de bevoegde autoriteiten op alle luchthavens een beveiligingsonderzoek uit van minstens de in een luchthaven of aan boord van een luchtvaartuig verkregen LAG's die zijn verpakt in een verzegelde manipulatieaantonende tas, waarin een bewijs van aankoop aan de luchtzijde van een luchthaven of aan boord van een luchtvaartuig zichtbaar is, alsook van de LAG's die bestemd zijn om tijdens de reis te worden gebruikt om medische redenen of met het oog op een speciaal dieet, inclusief babyvoeding.
Vóór het beveiligingsonderzoek worden LAG's uit de handbagage verwijderd en afzonderlijk aan een beveiligingsonderzoek onderworpen, tenzij de apparatuur die gebruikt wordt voor beveiligingsonderzoeken van handbagage ook in staat is om meerdere gesloten verpakkingen van LAG's die zich in bagage bevinden, te onderzoeken.
Als LAG's uit de handbagage zijn verwijderd, presenteert de passagier:
-
alle LAG's in individuele containers met een capaciteit van hoogstens 100 ml of gelijkwaardig, in één transparante hersluitbare plastic zak met een inhoud van hoogstens één liter, waarbij de inhoud gemakkelijk in de zak past en de zak volledig gesloten is, en
-
alle andere LAG's, inclusief manipulatieaantonende tassen die LAG's bevatten.
De bevoegde autoriteiten, luchtvaartmaatschappijen en luchthavens verstrekken de passagiers passende informatie over het beveiligingsonderzoek van LAG's in hun luchthaven.
4.1.2.3.
Handbagage wordt aan een beveiligingsonderzoek onderworpen met minstens een van de onderstaande methoden:
-
een handmatig onderzoek;
-
röntgenapparatuur;
-
explosievendetectiesystemen (EDS);
-
explosievenspeurhonden, in combinatie met het bepaalde onder a);
-
ETD-apparatuur.
Als de screener niet kan bepalen of de handbagage al dan niet verboden voorwerpen bevat, wordt ze geweigerd of opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen tot de screener tevreden is over het resultaat.
4.1.2.4.
Een onderzoek met de hand van handbagage bestaat uit een handmatige controle van de bagage, inclusief de inhoud ervan, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen in aanwezig zijn.
4.1.2.5.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van röntgen- of EDS-apparatuur, wordt elk beeld door de screener bekeken of geanalyseerd door auto clear software (ACS).
4.1.2.6.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van röntgen- of EDS-apparatuur, wordt elk alarmsignaal tot tevredenheid van de screener onderzocht, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat geen verboden voorwerpen worden meegenomen in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone of aan boord van een luchtvaartuig.
4.1.2.7.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van röntgen- of EDS-apparatuur wordt elk voorwerp waarvan de dichtheid de screener verhindert om de inhoud van de handbagage te analyseren, uit de bagage genomen. De bagage wordt opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen en het voorwerp wordt afzonderlijk aan een beveiligingsonderzoek onderworpen als handbagage.
4.1.2.8.
Bagage waarin zich een groot elektrisch apparaat bevindt, wordt opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen nadat het voorwerp uit de bagage is verwijderd; het elektrisch apparaat wordt afzonderlijk aan een beveiligingsonderzoek onderworpen, tenzij de handbagage aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen met EDS-apparatuur die beantwoordt aan norm C2 of hoger.
4.1.2.9.
Explosievenspeurhonden en apparatuur voor de detectie van explosievensporen (ETD) mogen alleen als aanvullend onderzoeksmiddel worden gebruikt.
4.1.2.10.
De bevoegde autoriteit kan categorieën opstellen van handbagage die, om objectieve redenen, worden onderworpen aan bijzondere onderzoeksprocedures of die van een beveiligingsonderzoek worden vrijgesteld. De Commissie wordt in kennis gesteld van deze categorieën.
4.1.2.11.
Personen die een beveiligingsonderzoek van handbagage uitvoeren door middel van röntgenapparatuur of explosievendetectiesystemen mogen normaal gezien niet meer dan 20 minuten na elkaar beelden bekijken. Na elke periode dient de persoon in kwestie minstens 10 minuten geen beelden te bekijken. Deze eis is alleen van toepassing wanneer een continue stroom van beelden moet worden bekeken.
Er dient een supervisor verantwoordelijk te zijn voor de personen die beveiligingsonderzoeken van handbagage uitvoeren, teneinde de optimale samenstelling van het team, de kwaliteit van het werk en de opleiding, ondersteuning en beoordeling te garanderen.
4.1.2.12.
Beveiligingsonderzoeken van handbagage zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
4.1.3. Beveiligingsonderzoeken van vloeistoffen, spuitbussen en gels (LAG's)
4.1.3.1.
LAG's die door passagiers worden meegenomen, mogen bij binnenkomst in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone worden vrijgesteld van een beveiligingsonderzoek met LEDS-apparatuur als de LAG's zijn verpakt in individuele containers met een capaciteit van hoogstens 100 ml of gelijkwaardig, in één transparante hersluitbare plastic zak met een inhoud van hoogstens één liter, waarbij de inhoud gemakkelijk in de zak past en de zak volledig gesloten is.
4.1.3.2.
De in punt 4.1.3.1, onder b), bedoelde manipulatieaantonende tassen:
-
moeten duidelijk identificeerbaar zijn als manipulatieaantonende tassen van die luchthaven, en
-
moeten aan de binnenzijde een bewijs bevatten waarop is aangegeven dat de inhoud in die luchthaven is gekocht in de voorafgaande drie uren, en
-
zijn onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
4.1.3.3.
De bevoegde autoriteit kan categorieën opstellen van LAG's die, om objectieve redenen, worden onderworpen aan bijzondere onderzoeksprocedures of die van een beveiligingsonderzoek worden vrijgesteld. De Commissie wordt in kennis gesteld van deze categorieën.
4.1.3.4.
Beveiligingsonderzoeken van LAG's zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
4.2. BESCHERMING VAN PASSAGIERS EN HANDBAGAGE
De bescherming van passagiers en handbagage is eveneens onderhevig aan de bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
4.3. PASSAGIERS DIE DE ORDE KUNNEN VERSTOREN
4.3.1.
Een luchtvaartmaatschappij wordt er van tevoren schriftelijk door de betreffende bevoegde autoriteit van in kennis gesteld dat een passagier die de orde kan verstoren voornemens is aan boord van haar luchtvaartuig te gaan.
4.3.2.
De kennisgeving dient de volgende gegevens te bevatten:
-
de identiteit en het geslacht van de persoon, en
-
de reden voor het vervoer, en
-
de naam en functie van de begeleiders, indien beschikbaar, en
-
een risicobeoordeling door de betreffende bevoegde autoriteit, met inbegrip van de redenen voor het al dan niet begeleiden, en
-
vooraf bepaalde zitplaatsen, indien nodig, en
-
de aard van de beschikbare reisdocumenten.
De luchtvaartmaatschappij stelt de gezagvoerder in kennis van deze informatie vóór de passagiers aan boord gaan van het luchtvaartuig.
4.3.3.
De betreffende bevoegde autoriteit ziet erop toe dat personen die in hechtenis zijn, altijd worden begeleid.
4.4. VERBODEN VOORWERPEN
4.4.1.
Passagiers mogen de in aanhangsel 4-C vermelde voorwerpen niet meenemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of aan boord van een luchtvaartuig.
4.4.2.
Vrijstelling van punt 4.4.1 kan worden verleend voor zover:
-
de bevoegde autoriteit toestemming heeft verleend om het voorwerp mee te nemen, en
-
de luchtvaartmaatschappij vóór de passagiers aan boord gaan van het luchtvaartuig informatie heeft ontvangen over de desbetreffende passagier en het voorwerp dat hij meeneemt, en
-
de toepasselijke veiligheidsregels worden nageleefd.
Deze voorwerpen worden vervolgens in veilige omstandigheden aan boord van het luchtvaartuig bewaard.
4.4.3.
De luchtvaartmaatschappij zorgt ervoor dat passagiers vóór het voltooien van de check-in informatie krijgen over de in aanhangsel 4-C vermelde verboden voorwerpen.
AANHANGSEL 4-A
VEREISTEN MET BETREKKING TOT FOUILLEREN
Gedetailleerde bepalingen met betrekking tot fouilleren zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
AANHANGSEL 4-B
PASSAGIERS EN HANDBAGAGE
DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DEEL DRIE VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN INZAKE BEVEILIGING VAN DE BURGERLUCHTVAART WORDEN ERKEND
Met betrekking tot passagiers en handbagage wordt erkend dat de volgende derde landen en landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van deel drie van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart:
-
Canada
-
Faeröer, met betrekking tot de luchthaven van Vagar
-
Groenland, met betrekking tot de luchthaven van Kangerlussuaq
-
Guernsey
-
Man
-
Jersey
-
Montenegro
-
Republiek Servië, met betrekking tot de luchthaven Belgrado Nikola Tesla
-
Republiek Singapore, met betrekking tot de luchthaven van Changi
-
Staat Israël, met betrekking tot de internationale luchthaven Ben Gurion
-
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
-
Verenigde Staten van Amerika
De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie.
De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld.
AANHANGSEL 4-C
PASSAGIERS EN HANDBAGAGE
Onverminderd de toepasselijke veiligheidsregels, mogen passagiers de volgende voorwerpen niet meenemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones en aan boord van luchtvaartuigen:
- a) vuurwapens en andere apparaten die projectielen kunnen afvuren —
-
apparaten waarmee een projectiel kan worden afgevuurd en aldus ernstig letsel kan worden toegebracht, of die de indruk wekken daarvoor te kunnen worden gebruikt, zoals:
-
alle types vuurwapens, zoals pistolen, revolvers, geweren, jachtgeweren,
-
speelgoedgeweren, replica- en imitatiegeweren die voor echte wapens kunnen worden aanzien,
-
onderdelen van vuurwapens, met uitzondering van telescopische kijkers
-
luchtdruk- en CO2-geweren, zoals pistolen, hagelgeweren, geweren en BB-guns,
-
alarmpistolen en startpistolen
-
bogen, kruisbogen en pijlen
-
harpoen- en speergeweren
-
katapulten
-
- b) verdovingsapparaten —
-
apparaten die specifiek ontworpen zijn om te verdoven of te immobiliseren, zoals:
-
apparaten waarmee schokken kunnen worden toegebracht, zoals stunguns, taserwapens en stroomstokken
-
apparaten om dieren te verdoven en te doden
-
chemische stoffen, gassen en sprays, zoals mace, pepperspray, traangas, zuurspray en sprays om dieren te verjagen, waarmee personen kunnen worden uitgeschakeld of onschadelijk gemaakt
-
- c) voorwerpen met een scherpe punt of een scherpe rand —
-
voorwerpen met een scherpe punt of een scherpe rand waarmee ernstig letsel kan worden toegebracht, zoals:
-
voorwerpen die ontworpen zijn om mee te hakken, zoals bijlen, hak- en kapmessen
-
ijsbijlen en ijspikken
-
scheermessen
-
cuttermessen
-
messen met een blad van meer dan 6 cm
-
scharen met bladen van meer dan 6 cm, gemeten vanaf het scharnierpunt
-
vechtsportmateriaal met een scherpe punt of rand
-
zwaarden en sabels
-
- d) gereedschap —
-
gereedschap waarmee ernstige verwondingen kan worden toegebracht of waarmee de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kan worden gebracht, zoals:
-
breekijzers
-
boren en boorkoppen, inclusief draagbare draadloze elektrische boren
-
gereedschap met een blad of schacht van meer dan 6 cm, dat als wapen kan worden gebruikt, zoals schroevendraaiers en beitels
-
zagen, inclusief draagbare draadloze elektrische zagen
-
soldeerlampen
-
penschietpistolen en schiethamers
-
- e) stompe voorwerpen —
-
voorwerpen waarmee kan worden geslagen en aldus ernstige verwondingen kunnen worden toegebracht, zoals:
-
honkbal- en softbalknuppels
-
knuppels en stokken, zoals houten stokken, gummiknuppels en wapenstokken
-
vechtsportmateriaal
-
- f) explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten —
-
explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten waarmee ernstig letsel kan worden toegebracht of waarmee de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kan worden gebracht, of die de indruk wekken daarvoor te kunnen worden gebruikt, zoals:
-
munitie
-
slagpijpjes
-
ontstekers en lonten
-
replica's of imitaties van explosieve voorwerpen
-
mijnen, granaten en andere militaire explosieven
-
vuurwerk en ander pyrotechnisch materiaal
-
rookblikken en -patronen
-
dynamiet, buskruit en kneedspringstoffen
-
5. RUIMBAGAGE
5.0. ALGEMENE BEPALINGEN
5.0.1.
Tenzij anders vermeld zorgt de autoriteit, de luchthavenexploitant, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit die verantwoordelijk is voor het in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008 vermelde nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart voor de tenuitvoerlegging van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen.
5.0.2.
De derde landen waarvan de gehanteerde beveiligingsnormen als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen met betrekking tot ruimbagage worden erkend, zijn opgesomd in aanhangsel 5-A.
5.0.3.
Ruimbagage die aankomt uit een lidstaat waar het luchtvaartuig in transit was na te zijn aangekomen uit een derde land dat niet in aanhangsel 5-A is vermeld of uit een luchthaven in de Unie waar de betrokken lidstaat afwijkt van de gemeenschappelijke basisnormen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1254/2009, wordt beschouwd als ruimbagage die aankomt uit een derde land, tenzij bevestigd is dat die ruimbagage volgens dit hoofdstuk aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen.
5.0.4.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „beveiligde bagage” verstaan: aan een beveiligingsonderzoek onderworpen vertrekkende ruimbagage die op een zodanige wijze fysiek wordt beschermd dat wordt voorkomen dat er voorwerpen aan worden toegevoegd.
5.0.5.
Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van deel drie van dat Verdrag niet van toepassing is.
5.0.6.
Ruimbagage die aankomt uit een luchthaven in de Unie waar de betrokken lidstaat afwijkt van de gemeenschappelijke basisnormen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1254/2009, wordt beschouwd als ruimbagage die aankomt uit een derde land, tenzij bevestigd is dat die ruimbagage volgens dit hoofdstuk aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen.
5.1. BEVEILIGINGSONDERZOEK VAN RUIMBAGAGE
5.1.1.
De volgende methoden worden, individueel of in combinatie met elkaar, gebruikt om ruimbagage te onderzoeken:
-
doorzoeken met de hand, of
-
röntgenapparatuur, of
-
explosievendetectiesystemen (EDS), of
-
apparatuur voor de detectie van explosievensporen (ETD), of
-
explosievenspeurhonden.
Als de screener niet kan bepalen of de ruimbagage al dan niet verboden voorwerpen bevat, wordt ze geweigerd of opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen tot de screener tevreden is over het resultaat.
5.1.2.
Een onderzoek met de hand bestaat uit een grondige handmatige controle van de bagage, inclusief alle inhoud ervan, teneinde redelijkerwijs te garanderen dat ze geen verboden voorwerpen bevat.
5.1.3.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van röntgen- of EDS-apparatuur wordt elk voorwerp waarvan de dichtheid de screener verhindert om de inhoud van de bagage te analyseren, op een andere wijze aan een beveiligingsonderzoek onderworpen.
5.1.4.
Beveiligingsonderzoeken met behulp van apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD) bestaan uit een analyse van monsters van zowel de binnen- als de buitenkant van de bagage en van de inhoud. De inhoud mag ook met de hand worden onderzocht.
5.1.5.
De bevoegde autoriteit kan categorieën opstellen van ruimbagage die, om objectieve redenen, worden onderworpen aan bijzondere onderzoeksprocedures of die van een beveiligingsonderzoek worden vrijgesteld. De Commissie wordt in kennis gesteld van deze categorieën.
5.1.6.
Beveiligingsonderzoeken van ruimbagage zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
5.1.7.
Personen die een beveiligingsonderzoek van ruimbagage uitvoeren door middel van röntgenapparatuur of apparatuur voor de detectie van explosieven mogen normaal gezien niet meer dan 20 minuten na elkaar beelden bekijken. Na elke periode dient de persoon in kwestie minstens 10 minuten geen beelden te bekijken. Deze eis is slechts van toepassing wanneer een continue stroom van beelden moet worden bekeken.
Er dient een supervisor verantwoordelijk te zijn voor de personen die beveiligingsonderzoeken van ruimbagage uitvoeren, teneinde de optimale samenstelling van het team, de kwaliteit van het werk en de opleiding, ondersteuning en beoordeling te garanderen.
5.2. BESCHERMING VAN RUIMBAGAGE
5.2.1.
Passagiers krijgen geen toegang tot ruimbagage die aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen, tenzij het hun eigen bagage betreft en ze onder toezicht staan, teneinde te garanderen dat:
-
geen van de in aanhangsel 5-B vermelde verboden voorwerpen aan de ruimbagage worden toegevoegd, of
-
geen van de in aanhangsel 4-C vermelde verboden voorwerpen uit de ruimbagage worden gehaald en in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht.
5.2.2.
Ruimbagage die niet beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden wordt opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen.
5.2.3.
De bescherming van ruimbagage is eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
5.3. CONTROLE OP DE CONNECTIE TUSSEN BAGAGE EN PASSAGIERS
5.3.1. Identificatie van ruimbagage
5.3.1.1.
Tijdens de instapprocedure ziet een luchtvaartmaatschappij erop toe dat een passagier een geldige instapkaart of een gelijkwaardig document voorlegt dat overeenstemt met de ingecheckte ruimbagage.
5.3.1.2.
Een luchtvaartmaatschappij zorgt voor een procedure voor het identificeren van ruimbagage van passagiers die niet aan boord van het luchtvaartuig zijn gegaan of die vóór het vertrek het luchtvaartuig hebben verlaten.
5.3.1.3.
Als de passagier niet aan boord van het luchtvaartuig is, wordt de ruimbagage die overeenstemt met zijn instapkaart of gelijkwaardig document als onbegeleid beschouwd.
5.3.1.4.
Een luchtvaartmaatschappij ziet erop toe dat duidelijk kan worden vastgesteld dat voor elk stuk onbegeleide ruimbagage toestemming voor vervoer door de lucht is gegeven.
5.3.2. Factoren buiten controle van de passagier
5.3.2.1.
De reden waarom de bagage als onbegeleid wordt beschouwd, wordt geregistreerd vóór de bagage in een luchtvaartuig wordt geladen, tenzij de in punt 5.3.3 bedoelde beveiligingscontroles worden toegepast.
5.3.2.2.
Aanvullende gedetailleerde bepalingen met betrekking tot factoren buiten controle van de passagier zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
5.3.3. Passende beveiligingscontroles voor onbegeleide ruimbagage
5.3.3.1.
Onbegeleide ruimbagage die niet onder punt 5.3.2 valt, wordt aan een beveiligingsonderzoek onderworpen aan de hand van een van de in punt 5.1.1 vastgestelde methoden en, indien van toepassing, door de aanvullende vereisten van Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie toe te passen.
5.3.3.2.
Ruimbagage die als onbegeleide bagage wordt beschouwd ten gevolge van andere dan de in punt 5.3.2.2 vermelde factoren wordt uit het luchtvaartuig verwijderd en opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens ze weer wordt ingeladen.
5.3.3.3.
Aanvullende gedetailleerde bepalingen met betrekking tot passende beveiligingscontroles voor onbegeleide ruimbagage zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
5.4. VERBODEN VOORWERPEN
5.4.1.
Passagiers mogen de in aanhangsel 5-B vermelde voorwerpen niet meenemen in hun ruimbagage.
5.4.2.
Vrijstelling van punt 5.4.1 kan worden verleend voor zover:
-
de nationale regels van de bevoegde autoriteit toestaan dat het voorwerp wordt meegenomen, en
-
de toepasselijke veiligheidsregels worden nageleefd.
5.4.3.
De luchtvaartmaatschappij zorgt ervoor dat passagiers op enig moment vóór het voltooien van de check-in informatie krijgen over de in aanhangsel 5-B vermelde verboden voorwerpen.
AANHANGSEL 5-A
RUIMBAGAGE
DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DEEL DRIE VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN INZAKE BEVEILIGING VAN DE BURGERLUCHTVAART WORDEN ERKEND
Met betrekking tot ruimbagage wordt erkend dat de volgende derde landen en andere landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van deel drie van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart:
-
Canada
-
Faeröer, met betrekking tot de luchthaven van Vagar
-
Groenland, met betrekking tot de luchthaven van Kangerlussuaq
-
Guernsey
-
Man
-
Jersey
-
Montenegro
-
Republiek Servië, met betrekking tot de luchthaven Belgrado Nikola Tesla
-
Republiek Singapore, met betrekking tot de luchthaven van Changi
-
Israël, met betrekking tot de internationale luchthaven Ben Gurion
-
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
-
Verenigde Staten van Amerika
De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie.
De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld.
AANHANGSEL 5-B
RUIMBAGAGE
Passagiers mogen de volgende artikelen niet meenemen in hun ruimbagage:
- explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten —
-
explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten waarmee ernstig letsel kan worden toegebracht of waarmee de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kan worden gebracht, zoals:
-
munitie,
-
slagpijpjes,
-
ontstekers en lonten,
-
mijnen, granaten en andere militaire explosieven,
-
vuurwerk en ander pyrotechnisch materiaal,
-
rookblikken en -patronen,
-
dynamiet, buskruit en kneedspringstoffen.
-
6. VRACHT EN POST
6.0. ALGEMENE BEPALINGEN
6.0.1.
De autoriteit, luchthavenexploitant, luchtvaartmaatschappij of entiteit, zoals gedefinieerd in dit hoofdstuk, zorgt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk uiteengezette maatregelen.
6.0.2.
Samengestelde explosieve en brandgevaarlijke apparaten die niet overeenkomstig de toepasselijke veiligheidsregels worden vervoerd, worden beschouwd als verboden voorwerpen in vracht- en postzendingen.
6.0.3.
Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van deel drie van dat Verdrag niet van toepassing is.
6.0.4.
Voor de toepassing van deze bijlage wordt onder “vroegtijdige uitwisseling van informatie over ladingen (Pre-Loading Advance Cargo Information, PLACI)” het proces verstaan van een eerste risicoanalyse, met het oog op de beveiliging van de luchtvaart, van goederen die door de lucht in het douanegebied van de Unie(4) worden binnengebracht.
6.1. BEVEILIGINGSCONTROLES — ALGEMENE BEPALINGEN
6.1.1.
Alle vracht en post wordt door een erkende agent aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens in een luchtvaartuig te worden geladen, tenzij:
-
een erkende agent de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van die controles tot het ogenblik van inladen beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden, of
-
een bekende afzender de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van die controles tot het ogenblik van inladen beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden, of
-
een vaste afzender de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van die controles tot het ogenblik van inladen beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden en niet in een passagiersluchtvaartuig wordt vervoerd, of
-
de zending van beveiligingsonderzoeken is vrijgesteld en tegen manipulatie door onbevoegden is beschermd vanaf het ogenblik dat ze identificeerbare luchtvracht of identificeerbare luchtpost werd tot het ogenblik van inladen.
6.1.2.
Als er redenen zijn om aan te nemen dat een zending die aan beveiligingscontroles is onderworpen, tekenen van manipulatie vertoont of niet beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik dat die controles zijn uitgevoerd, wordt ze door een erkende agent aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens in een luchtvaartuig te worden geladen. Zendingen die tekenen van ernstige manipulatie vertonen of die om andere redenen verdacht zijn, worden behandeld als hoogrisicovracht of -post overeenkomstig punt 6.7.
6.1.4.
Toegang tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones voor vracht en post mag pas worden verleend nadat is vastgesteld tot welke van de volgende categorieën de entiteit die de zending van landzijde vervoert, behoort:
-
erkende agent;
-
bekende afzender;
-
een overeenkomstig punt 6.6.1.1, c), aangewezen vervoerder die zendingen vervoert waarop eerder beveiligingscontroles zijn toegepast;
-
geen van de onder a), b) en c) bedoelde entiteiten.
6.1.5.
Als punt 6.1.4, c), van toepassing is, wordt een kopie van de ondertekende verklaring in aanhangsel 6-E ter beschikking gesteld van de erkende agent, de luchtvaartmaatschappij of de luchthavenexploitant die toegang verleent tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, tenzij een van de volgende situaties van toepassing is:
-
de vervoerder is zelf een erkende agent;
-
het vervoer wordt verricht namens de ontvangende erkende agent of luchtvaartmaatschappij in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.
De overlegging door de vervoerder van een kopie van de ondertekende verklaring in aanhangsel 6-E kan worden vervangen door een gelijkwaardig mechanisme van voorafgaande kennisgeving aan het toegangspunt, dat wordt gewaarborgd door de bekende afzender of de erkende agent namens wie het vervoer wordt verricht of door de ontvangende erkende agent of luchtvaartmaatschappij in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.
6.1.6.
Vracht- of postzendingen waarop nog geen beveiligingscontroles zijn toegepast, kunnen tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones worden toegelaten, op voorwaarde dat zij worden onderworpen aan de toepassing van een van de volgende opties:
-
een beveiligingsonderzoek vóór binnenkomst, overeenkomstig punt 6.2 en onder de verantwoordelijkheid van de ontvangende erkende agent of luchtvaartmaatschappij;
-
begeleiding naar de bedrijfsruimten van de erkende agent of de luchtvaartmaatschappij in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, onder hun verantwoordelijkheid.
Bij levering worden dergelijke zendingen beschermd tegen manipulatie door onbevoegden totdat zij aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen.
Het personeel dat dergelijke zendingen begeleidt of beschermt tegen manipulatie door onbevoegden, moet overeenkomstig punt 11.1.1 zijn aangeworven en ten minste overeenkomstig punt 11.2.3.9 zijn opgeleid.
6.2. BEVEILIGINGSONDERZOEK
6.2.1. Beveiligingsonderzoek
6.2.1.1.
Wanneer vracht of post aan een beveiligingsonderzoek wordt onderworpen:
-
dienen de middelen of de methoden te worden gebruikt die het mogelijk maken met de grootste waarschijnlijkheid verboden voorwerpen te detecteren, rekening houdende met de aard van de zending, en
-
dienen de gebruikte middelen of methoden te voldoen aan een norm die voldoende hoog is om redelijkerwijs te garanderen dat geen verboden voorwerpen in de zending zijn verborgen.
6.2.1.2.
Wanneer de screener niet zeker is dat de zending geen verboden voorwerpen bevat, wordt de zending geweigerd of opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen tot de screener tevreden is over het resultaat.
6.2.1.3.
Beveiligingsonderzoeken van vracht en post zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
6.2.1.4.
Personen die een beveiligingsonderzoek van vracht uitvoeren door middel van röntgenapparatuur of apparatuur voor de detectie van explosieven mogen normaal gezien niet meer dan 20 minuten na elkaar beelden bekijken. Na elke periode dient de persoon in kwestie minstens 10 minuten geen beelden te bekijken. Deze eis is alleen van toepassing wanneer een continue stroom van beelden moet worden bekeken.
6.2.1.5.
Vracht en post worden onderzocht met minstens een van de onderstaande methoden, in overeenstemming met aanhangsel 6-J:
-
een handmatig onderzoek;
-
röntgenapparatuur;
-
EDS-apparatuur;
-
explosievenspeurhonden (EDD);
-
ETD-apparatuur;
-
visuele controle;
-
metaaldetectieapparatuur (MDE).
6.2.1.6.
Voor zover de bevoegde autoriteit daarmee instemt en de Commissie daarvan in kennis wordt gesteld, mogen andere passende beveiligingscontroles worden toegepast als het wegens de aard van de zending niet mogelijk is een van de andere in punt 6.2.1.5 gespecificeerde middelen of methoden toe te passen.
6.2.2. Vrijstelling van het beveiligingsonderzoek
Bepalingen met betrekking tot vrijstelling van het beveiligingsonderzoek zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
6.3. ERKENDE AGENTEN
6.3.1. Goedkeuring van erkende agenten
6.3.1.1.
Erkende agenten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.
De goedkeuring als erkende agent is locatiegebonden.
Een entiteit die de in punt 6.3.2 vermelde beveiligingscontroles toepast, wordt goedgekeurd als erkende agent. Dit omvat tevens leveranciers van logistieke diensten die als derde partij verantwoordelijk zijn voor geïntegreerde opslag- en vervoersdiensten, alsook luchtvaartmaatschappijen en afhandelaars.
Een erkende agent mag:
-
al de in punt 6.3.2 bedoelde beveiligingscontroles uitbesteden aan een ander erkende agent;
-
al de in punt 6.3.2 bedoelde beveiligingscontroles uitbesteden aan een andere entiteit, wanneer de controles op de locatie van de erkende agent of op een luchthaven worden uitgevoerd, en onder het beveiligingsprogramma van de erkende agent of de luchthaven vallen;
-
al de in punt 6.3.2 bedoelde beveiligingscontroles uitbesteden aan een andere entiteit, wanneer de controles elders dan op de locatie van de erkende agent of op een luchthaven worden uitgevoerd, en de entiteit door de bevoegde autoriteit is gecertificeerd, goedgekeurd of op een lijst geplaatst met het oog op het verlenen van deze diensten;
-
de bescherming en het vervoer van zendingen uitbesteden aan een vervoersonderneming die aan de vereisten van punt 6.6 voldoet.
6.3.1.2.
Voor de goedkeuring van erkende agenten geldt de volgende procedure:
-
de aanvrager vraagt de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de in de aanvraag opgenomen locaties zich bevinden.
De aanvrager moet een beveiligingsprogramma indienen bij de desbetreffende bevoegde autoriteit. In het programma worden de methoden en procedures beschreven die de agent moet volgen om aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan te voldoen. In het programma is ook beschreven hoe de agent toezicht zal houden op de naleving van deze methoden en procedures. Een beveiligingsprogramma van een luchtvaartmaatschappij waarin de methoden en procedures zijn beschreven die door de luchtvaartmaatschappij moeten worden gevolgd om aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan te voldoen, wordt geacht te voldoen aan de vereisten voor een beveiligingsprogramma van een erkende agent.
De aanvrager moet ook de in aanhangsel 6-A opgenomen „Verbintenisverklaring — Erkende agent” indienen. Deze verbintenisverklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger van de aanvrager of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging.
De ondertekende verbintenisverklaring wordt bewaard door de desbetreffende bevoegde autoriteit.
-
de bevoegde autoriteit of een onafhankelijke EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur die namens die autoriteit optreedt, onderzoekt het beveiligingsprogramma alvorens een controle ter plaatse van de gespecificeerde locaties uit te voeren, teneinde na te gaan of de aanvrager voldoet aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.
Behalve voor de in punt 6.2 vastgestelde eisen voor beveiligingsonderzoeken, wordt een onderzoek van de locatie van de aanvrager door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 29 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie(5) als een controle ter plaatse beschouwd als het niet vroeger plaatsvond dan drie jaar vóór de datum waarop de aanvrager heeft verzocht om goedkeuring als erkende agent. Het AEO-certificaat en de desbetreffende beoordeling van de douaneautoriteiten worden door de aanvrager ter beschikking gesteld voor verdere inspectie.
-
Als de bevoegde autoriteit tevreden is met de onder de punten a) en b) verstrekte informatie, zorgt zij ervoor dat de nodige gegevens van de agent uiterlijk de volgende werkdag in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen worden ingevoerd. Bij de invoer van de gegevens in de gegevensbank geeft de bevoegde autoriteit elke goedgekeurde locatie een unieke alfanumerieke identificatiecode in het standaardformaat.
Als de bevoegde autoriteit niet tevreden is met de onder a) en b) verstrekte informatie deelt zij de redenen hiervoor onmiddellijk mee aan de entiteit die de goedkeuring als erkende agent heeft aangevraagd;
-
een erkende agent wordt pas als goedgekeurd beschouwd wanneer zijn gegevens zijn opgenomen in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen.
6.3.1.3.
Een erkende agent duidt per locatie minstens een persoon aan die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van het ingediende beveiligingsprogramma. Deze persoon moet met succes een achtergrondonderzoek overeenkomstig punt 11.1 hebben doorlopen.
6.3.1.4.
Een erkende agent moet geregeld, en uiterlijk om de vijf jaar opnieuw worden goedgekeurd. Dit omvat een controle ter plaatse om na te gaan of hij nog steeds voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.
Een inspectie in de bedrijfsruimten van de erkende agent door de bevoegde autoriteit, overeenkomstig haar nationaal kwaliteitscontroleprogramma, kan als een controle ter plaatse worden beschouwd voor zover ze betrekking heeft op alle eisen waaraan moet worden voldaan met het oog op de goedkeuring.
Met uitzondering van de in punt 6.2 vastgestelde eisen voor beveiligingsonderzoeken wordt een onderzoek van de locatie van de erkende agent dat door de desbetreffende douaneautoriteit wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 29 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, beschouwd als een controle ter plaatse.
6.3.1.5.
Als de bevoegde autoriteit er niet meer van overtuigd is dat de erkende agent voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008, trekt zij de status van erkende agent voor de gespecificeerde locatie(s) in.
Onmiddellijk na de intrekking, en in elk geval binnen 24 uur, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de verandering van status van de erkende agent wordt ingevoerd in de “EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen”.
Als de erkende agent niet langer houder is van een AEO-certificaat als bedoeld in artikel 38, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad(6) en artikel 33 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, of als zijn AEO-vergunning is opgeschort wegens niet-naleving van artikel 39, punt e), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 28 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de erkende agent voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008.
De erkende agent stelt de bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen die verband houden met zijn AEO-certificaat als bedoeld in artikel 38, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 33 van Verordening (EU) 2015/2447.
6.3.1.6.
Onverminderd het recht van elke lidstaat om strengere maatregelen toe te passen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 300/2008, wordt een overeenkomstig punt 6.3 van deze bijlage goedgekeurde erkende agent in alle lidstaten erkend.
6.3.1.7.
De eisen van punt 6.3.1, behalve punt 6.3.1.2, onder d), zijn niet van toepassing wanneer de bevoegde autoriteit zelf een aanvraag tot goedkeuring als erkende agent indient.
6.3.1.8.
De bevoegde autoriteit verstrekt de douaneautoriteit alle informatie met betrekking tot de status van een erkende agent die relevant kan zijn voor die houder van een AEO-certificaat, als bedoeld in punt b) of c) van artikel 38, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 33 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447. Die omvat de informatie in verband met nieuwe goedkeuringen van erkende agenten, intrekking van de status van erkende agent, verlenging van de geldigheid en inspecties, verificatieschema’s en resultaten van die beoordelingen.
De voorwaarden voor die uitwisseling van informatie worden vastgesteld tussen de bevoegde autoriteit en de nationale douaneautoriteiten.
6.3.2. Door erkende agenten toe te passen beveiligingscontroles
6.3.2.1.
Wanneer een erkende agent een zending aanvaardt, gaat hij na of de entiteit van wie hij de zending ontvangt een erkende agent, een bekende afzender, een vaste afzender of geen van deze is.
6.3.2.2.
De erkende agent of de luchtvaartmaatschappij vraagt de persoon die de zending afgeeft om een identiteitskaart, paspoort, rijbewijs of ander document met zijn/haar foto voor te leggen, dat is afgegeven of wordt erkend door de nationale autoriteit. De kaart of het document wordt gebruikt om de identiteit vast te stellen van de persoon die de zendingen afgeeft.
6.3.2.3.
De erkende agent zorgt ervoor dat zendingen waarop niet eerder alle vereiste beveiligingscontroles zijn toegepast:
-
worden gescreend overeenkomstig punt 6.2, of
-
voor opslag worden aanvaard onder de exclusieve bevoegdheid van de erkende agent, niet kunnen worden geïdentificeerd als zendingen voor vervoer aan boord van een luchtvaartuig vóór selectie, en autonoom worden geselecteerd zonder tussenkomst van de afzender of een andere persoon of entiteit dan die welke voor dat doel zijn aangewezen en opgeleid door de erkende agent.
Punt b) mag alleen worden toegepast als het voor de afzender onvoorspelbaar is of de zending via de lucht zal worden vervoerd.
6.3.2.4.
Nadat de in de punten 6.3.2.1 tot en met 6.3.2.3 van deze verordening en in punt 6.3 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie vermelde beveiligingscontroles zijn uitgevoerd, ziet de erkende agent erop toe dat vracht en post worden beschermd overeenkomstig punt 6.6.
6.3.2.5.
Nadat de beveiligingscontroles waarnaar wordt verwezen in de punten 6.3.2.1 tot en met 6.3.2.4 zijn uitgevoerd, ziet de erkende agent erop toe dat alle zendingen die aan een luchtvaartmaatschappij of een andere erkende agent worden aangeboden, vergezeld gaan van passende documenten, ofwel in de vorm van een luchtvrachtbrief ofwel in de vorm van een afzonderlijke verklaring, hetzij schriftelijk, hetzij in elektronisch formaat.
6.3.2.6.
De bevoegde autoriteit moet de in punt 6.3.2.5 vermelde documenten op elk ogenblik kunnen inspecteren tot de zending aan boord van een luchtvaartuig wordt geladen en daarna gedurende 24 uur of de duur van de vlucht, indien deze langer dan 24 uur duurt; de documenten moeten de volgende informatie bevatten:
-
de van de passende autoriteit ontvangen unieke alfanumerieke identificatiecode van de erkende agent;
-
een unieke identificatiecode van de zending, zoals het nummer van de house-luchtvrachtbrief of de master-luchtvrachtbrief;
-
de inhoud van de zending, behalve voor zendingen die zijn vermeld in punt 6.2.1, onder d) en e), van Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie;
-
de beveiligingsstatus van de zending, met vermelding van:
- — „SPX”:
- veilig voor passagiers-, vracht- en postluchtvaartuigen, of
- — „SCO”:
- veilig voor vracht- en postluchtvaartuigen, of
- — „SHR”
- veilig voor passagiers-, vracht- en postluchtvaartuigen, overeenkomstig de eisen met betrekking tot grote risico's;
-
de reden waarom de beveiligingsstatus is afgegeven, met vermelding van:
-
„KC”: ontvangen van bekende afzender, of
-
„AC”: ontvangen van vaste afzender, of
-
„RA”: geselecteerd door een erkend agent, of
-
de gebruikte middelen of methoden voor het beveiligingsonderzoek:
-
doorzoeking met de hand (PHS),
-
röntgenapparatuur (XRY),
-
EDS-apparatuur (EDS),
-
explosievenspeurhonden (EDD),
-
ETD-apparatuur (ETD),
-
visuele controle (VCK),
-
metaaldetectieapparatuur (CMD),
-
elke andere methode (AOM) overeenkomstig punt 6.2.1.6, waarbij de gebruikte methode dient te worden gespecificeerd, of
-
-
de redenen waarom de zending is vrijgesteld van het beveiligingsonderzoek;
-
-
de naam van de persoon die de beveiligingsstatus heeft afgegeven, of een gelijkwaardige identificatie, en de datum en het tijdstip van afgifte;
-
de van de bevoegde autoriteit ontvangen unieke identificatiecode van een erkende agent die de door een andere erkende agent aan een zending gegeven beveiligingsstatus heeft geaccepteerd, ook tijdens transfers.
Een erkende agent die zendingen aanbiedt aan een andere erkende agent of aan een luchtvaartmaatschappij mag ook besluiten alleen de bij de punten a) tot en met e) en g) vereiste informatie te verstrekken en de bij punt f) vereiste informatie bij te houden gedurende de vlucht of voor 24 uur, als dat langer is.
Transfervracht of -post waarvoor de luchtvaartmaatschappij, of de erkende agent die namens haar optreedt, niet in de begeleidende documentatie kan bevestigen dat de krachtens dit punt of punt 6.3.2.7, naargelang het geval, vereiste informatie zal worden gecontroleerd alvorens aan boord van een luchtvaartuig te worden geladen voor de volgende vlucht.
6.3.2.7.
In het geval van consolidaties wordt geacht te zijn voldaan aan de eisen van de punten 6.3.2.5 en 6.3.2.6 wanneer:
-
de erkende agent die de consolidatie uitvoert de krachtens punt 6.3.2.6, onder a) tot en met g), vereiste informatie voor elke individuele zending bijhoudt gedurende 24 uur of voor de duur van de vlucht(en), als deze langer duurt (duren), en
-
de documenten bij de consolidatie de alfanumerieke code bevatten van de erkende agent die de consolidatie heeft uitgevoerd, alsook een unieke identificatiecode van de consolidatie en de veiligheidsstatus ervan.
Het bepaalde onder a) is niet van toepassing op consolidaties die altijd aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen of die zijn vrijgesteld van een beveiligingsonderzoek overeenkomstig punt 6.2.1, onder d) en e), van Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 als de erkende agent een unieke identificatiecode toekent aan de consolidatie, de beveiligingsstatus vermeldt en een reden opgeeft waarom deze beveiligingsstatus is toegekend.
6.3.2.8.
Wanneer de erkende agent zendingen aanvaardt die niet aan alle vereiste beveiligingscontroles zijn onderworpen, mag hij ook er ook voor kiezen de in punt 6.3.2 vermelde beveiligingscontroles niet uit te voeren, maar de zendingen over te dragen aan een andere erkende agent om deze controles te laten uitvoeren.
6.3.2.9.
Een erkende agent ziet erop toe dat alle personeelsleden die beveiligingscontroles uitvoeren, worden in dienst genomen en opgeleid overeenkomstig de eisen van hoofdstuk 11 en dat alle personeelsleden met toegang tot identificeerbare luchtvracht of identificeerbare luchtpost waarop de vereiste beveiligingscontroles zijn uitgevoerd, zijn in dienst genomen en onderworpen aan een beveiligingsbewustmakingsopleiding overeenkomstig de eisen van hoofdstuk 11.
Met betrekking tot beveiligingscontroles die door een erkende agent moeten worden uitgevoerd, zijn ook aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
6.4. BEKENDE AFZENDERS
6.4.1. Goedkeuring van bekende afzenders
6.4.1.1.
Bekende afzenders moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.
De goedkeuring als bekende afzender geldt voor een bepaalde locatie.
6.4.1.2.
Voor de goedkeuring van bekende afzenders geldt de volgende procedure:
-
de aanvrager vraagt de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin zijn locatie zich bevindt.
De aanvrager moet een beveiligingsprogramma indienen bij de desbetreffende bevoegde autoriteit. In het programma worden de methoden en procedures beschreven die de afzender moet volgen om aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan te voldoen. In het programma is ook beschreven hoe de afzender toezicht zal houden op de naleving van deze methoden en procedures.
De in aanhangsel 6-B opgenomen „Richtsnoeren voor bekende afzenders” en de in aanhangsel 6-C opgenomen „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders” worden aan de aanvrager verstrekt;
-
de bevoegde autoriteit of een onafhankelijke EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur die namens deze autoriteit optreedt, onderzoekt het beveiligingsprogramma en voert een controle ter plaatse van de gespecificeerde locaties uit teneinde na te gaan of de aanvrager voldoet aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.
Om na te gaan of de aanvrager voldoet aan deze vereisten, maakt de bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur die namens deze autoriteit optreedt, gebruik van de in aanhangsel 6-C opgenomen „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders”. Deze controlelijst bevat een verbintenisverklaring die moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger van de aanvrager of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de desbetreffende locatie.
De informatie op de ingevulde controlelijst wordt als vertrouwelijk behandeld.
De ondertekende verbintenisverklaring wordt door de bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur bewaard en ter beschikking van de betrokken bevoegde autoriteit gesteld;
-
een onderzoek van de locatie van de aanvrager door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 29 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 wordt als een controle ter plaatse beschouwd als dat onderzoek niet eerder plaatsvond dan drie jaar vóór de datum waarop de aanvrager heeft verzocht om goedkeuring als bekende afzender. In die gevallen vult de aanvrager de informatie in die gevraagd wordt in deel 1 van de in aanhangsel 6-C opgenomen “Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders” en stuurt die naar de bevoegde autoriteit, samen met de verbintenisverklaring, die moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger van de aanvrager of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de locatie.
Het AEO-certificaat en de desbetreffende beoordeling van de douaneautoriteiten worden door de aanvrager ter beschikking gesteld voor verdere inspectie.
De ondertekende verklaring wordt door de betrokken bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur bewaard en op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit gesteld;
-
als de bevoegde autoriteit tevreden is met de onder de punten a) en b) of, indien van toepassing, a) en c) verstrekte informatie, zorgt zij ervoor dat de nodige gegevens van de afzender uiterlijk de volgende werkdag in de „EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen” worden ingevoerd. Bij de invoer van de gegevens in de gegevensbank geeft de bevoegde autoriteit elke goedgekeurde locatie een unieke alfanumerieke identificatiecode in het standaardformaat.
Als de bevoegde autoriteit niet tevreden is met de onder a) en b) of, indien van toepassing, a) en c) verstrekte informatie deelt zij de redenen hiervoor onmiddellijk mee aan de entiteit die de goedkeuring als bekende afzender heeft aangevraagd;
-
een bekende afzender wordt pas als goedgekeurd beschouwd wanneer zijn gegevens zijn opgenomen in de „EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen”.
6.4.1.3.
Een bekende afzender duidt per locatie minstens één persoon aan die verantwoordelijk is voor de toepassing van en het toezicht op de beveiligingscontroles op die locatie. Deze persoon moet met succes een achtergrondonderzoek hebben doorstaan overeenkomstig punt 11.1.
6.4.1.4.
Een bekende afzender moet geregeld, en uiterlijk om de vijf jaar, opnieuw worden goedgekeurd. Dit omvat een controle ter plaatse om na te gaan of de bekende afzender nog steeds voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.
Een inspectie in de bedrijfsruimten van de bekende afzender door de bevoegde autoriteit, overeenkomstig haar nationaal kwaliteitscontroleprogramma, kan als een controle ter plaatse worden beschouwd voor zover ze betrekking heeft op alle in de controlelijst van aanhangsel 6-C vermelde domeinen.
Een onderzoek van de locatie van de bekende afzender, uitgevoerd door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 29 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, wordt beschouwd als een controle ter plaatse.
6.4.1.5.
Als de bevoegde autoriteit er niet meer van overtuigd is dat de bekende afzender voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008, trekt zij de status van bekende afzender voor de gespecificeerde locatie(s) in.
Onmiddellijk na de intrekking, en in elk geval binnen 24 uur, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de verandering van status van de bekende afzender wordt ingevoerd in de “EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen”.
Als de bekende afzender niet langer houder is van een AEO-certificaat als bedoeld in artikel 38, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 33 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, of als zijn AEO-certificaat is opgeschort wegens niet-naleving van artikel 39, punt e), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 28 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de bekende afzender voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008.
De bekende afzender stelt de bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen die verband houden met zijn AEO-certificaat als bedoeld in artikel 38, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 33 van Verordening (EU) 2015/2447.
6.4.1.6.
Onverminderd het recht van elke lidstaat om strengere maatregelen toe te passen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 300/2008, wordt een overeenkomstig punt 6.4 van deze bijlage goedgekeurde bekende afzender in alle lidstaten erkend.
6.4.1.7.
De bevoegde autoriteit verstrekt de douaneautoriteit alle informatie met betrekking tot de status van een bekende afzender die relevant kan zijn voor de houder van een AEO-certificaat als bedoeld in artikel 38, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 33 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447. Die omvat de informatie in verband met nieuwe goedkeuringen van bekende afzenders, intrekking van de status van bekende afzender, verlenging van de geldigheid en inspecties, verificatieschema’s en resultaten van die beoordelingen.
De voorwaarden voor die uitwisseling van informatie worden vastgesteld tussen de bevoegde autoriteit en de nationale douaneautoriteiten.
6.4.2. Door bekende afzenders toe te passen beveiligingscontroles
6.4.2.1.
Een bekende afzender ziet erop toe dat:
-
het beveiligingsniveau op de locatie of in de bedrijfsruimten voldoende is om identificeerbare luchtvracht en identificeerbare luchtpost te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden, en
-
alle personeelsleden die beveiligingscontroles uitvoeren, worden in dienst genomen en opgeleid overeenkomstig de eisen van hoofdstuk 11 en alle personeelsleden met toegang tot identificeerbare luchtvracht of identificeerbare luchtpost waarop de vereiste beveiligingscontroles zijn uitgevoerd, worden in dienst genomen en onderworpen aan een beveiligingsbewustmakingsopleiding overeenkomstig de eisen van hoofdstuk 11, en
-
identificeerbare luchtvracht en identificeerbare luchtpost tijdens de productie, verpakking, opslag, verzending en/of het vervoer, voor zover van toepassing, worden beschermd tegen manipulatie door onbevoegden of sabotage.
Indien deze beveiligingscontroles, om welke reden dan ook, niet zijn toegepast op een zending, of indien de bekende afzender de zending niet voor eigen rekening verstuurt, deelt de bekende afzender dit duidelijk mee aan de erkende agent, zodat punt 6.3.2.3 kan worden toegepast.
6.4.2.2.
De bekende afzender gaat ermee akkoord dat zendingen waarop de passende beveiligingscontroles niet zijn toegepast, overeenkomstig punt 6.2.1 aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen.
6.5. VASTE AFZENDERS
6.5.1.
De erkende agent houdt een gegevensbank bij met de volgende informatie over alle bekende afzenders die hij heeft aangewezen vóór 1 juni 2017:
-
de bedrijfsgegevens, inclusief het bonafide bedrijfsadres;
-
de aard van de activiteiten;
-
de contactgegevens, inclusief die van de persoon of personen die verantwoordelijk zijn voor de beveiliging;
-
het btw-nummer of het handelsregisternummer;
-
een ondertekend exemplaar van de in aanhangsel 6-D opgenomen “Verbintenisverklaring — vaste afzender”.
Als de vaste afzender houder is van een AEO-certificaat als bedoeld in artikel 38, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 33 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, wordt het nummer van het AEO-certificaat bijgehouden in de in de eerste alinea bedoelde gegevensbank.
Die gegevensbank moet beschikbaar zijn voor inspectie door de bevoegde autoriteit.
6.5.2.
Als binnen een periode van twee jaar geen activiteiten met betrekking tot het luchtvervoer van vracht of post worden ondernomen voor rekening van de vaste afzender, vervalt de status van vaste afzender.
6.5.3.
Als de bevoegde autoriteit of de erkende agent er niet langer van overtuigd is dat de vaste afzender aan de instructies van aanhangsel 6-D voldoet, trekt de erkende agent onmiddellijk de status van vaste afzender in. De status van alle vaste afzenders die door een erkende agent zijn aangewezen, loopt af op 30 juni 2021.
6.5.4.
Indien de in de „Luchtvaartbeveiligingsinstructies voor vaste afzenders” gespecificeerde beveiligingscontroles, om welke reden dan ook, niet zijn toegepast op een zending, of indien de vaste afzender de zending niet voor eigen rekening verstuurt, deelt de vaste afzender dit duidelijk mee aan de erkende agent, zodat punt 6.3.2.3 kan worden toegepast.
6.6. BESCHERMING VAN VRACHT EN POST
6.6.1. Bescherming van vracht en post tijdens het vervoer
6.6.1.1.
Teneinde te garanderen dat zendingen die de vereiste beveiligingscontroles hebben ondergaan, tijdens het vervoer beschermd worden tegen manipulatie door onbevoegden:
-
moeten de zendingen worden verpakt of verzegeld door de erkende agent, bekende afzender of vaste afzender, teneinde te garanderen dat het duidelijk is of ermee geknoeid is; als dit niet mogelijk is, worden alternatieve beschermingsmaatregelen genomen die de integriteit van de zending garanderen, en
-
moet de vrachtruimte van het voertuig waarmee de zendingen worden vervoerd, gesloten of verzegeld zijn, of moeten huifvoertuigen beveiligd zijn met TIR-koorden, zodat manipulaties zichtbaar zijn, of moet het laadoppervlak van flatbedvoertuigen onder toezicht staan, en
-
moet de vervoerder die de vervoersovereenkomst heeft gesloten met de erkende agent, bekende afzender of vaste afzender, instemmen met de in aanhangsel 6-E opgenomen vervoerdersverklaring, tenzij de vervoerder zelf is goedgekeurd als erkende agent.
De ondertekende verbintenisverklaring wordt bewaard door de erkende agent, bekende afzender of vaste afzender namens wie de vervoerder het vervoer verzorgt. Op verzoek wordt een kopie van de ondertekende verbintenisverklaring ter beschikking gesteld van de erkende agent of de luchtvaartmaatschappij die de zending ontvangt of van de betrokken bevoegde autoriteit.
Bij wijze van alternatief voor punt c) moet de vervoerder aan de erkende agent, bekende afzender of vaste afzender voor wie hij het vervoer verzorgt, het bewijs leveren dat hij gecertificeerd of goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit.
Deze bewijzen moeten voldoen aan de eisen van aanhangsel 6-E en kopieën ervan worden bewaard door de erkende agent, bekende afzender of vaste afzender. Op verzoek wordt ook een kopie ter beschikking gesteld van de erkende agent of de luchtvaartmaatschappij die de zending ontvangt of aan een andere bevoegde autoriteit.
6.6.1.2.
Punt 6.6.1.1, onder b) en c), is niet van toepassing tijdens vervoer aan de luchtzijde.
6.6.1.3.
De vervoerder garandeert dat het personeel dat luchtvracht en -post waarop beveiligingscontroles zijn toegepast, ophaalt, vervoert, opslaat en aflevert ten minste:
-
een controle ondergaat van de persoonlijke integriteit, bestaande uit de verificatie van de identiteit en het curriculum vitae en/of verstrekte referenties;
-
overeenkomstig punt 11.2.7 een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding volgt.
6.6.1.4.
Het personeel van de vervoerder dat zonder toezicht toegang krijgt tot vracht en post bij de uitvoering van een van de in punt 6.6.1.3 bedoelde taken of bij de uitvoering van de in dit hoofdstuk beschreven beveiligingscontroles:
-
heeft met succes een achtergrondcontrole doorstaan;
-
volgt overeenkomstig punt 11.2.3.9 een beveiligingsopleiding.
6.6.1.5.
Als een vervoerder een beroep doet op de diensten van een andere onderneming om een of meer van de in punt 6.6.1.3 genoemde taken uit te voeren, moet die andere onderneming aan de volgende voorwaarden voldoen:
-
een vervoerdersovereenkomst met de vervoerder ondertekenen;
-
zich onthouden van verdere onderaanneming;
-
de bepalingen van de punten 6.6.1.3 en 6.6.1.4, voor zover van toepassing, ten uitvoer leggen.
De vervoerder die de onderaanneming verricht, blijft volledig verantwoordelijk voor het volledige vervoer namens de agent of afzender.
6.6.2. Bescherming van vracht en post tijdens handling, opslag en inladen in een luchtvaartuig
6.6.2.1.
Zendingen van vracht of post die zich in een kritiek deel bevinden, worden beschouwd als zijnde beschermd tegen manipulatie door onbevoegden.
6.6.2.2.
Zendingen van vracht en post die zich in een ander dan een kritiek deel van een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone bevinden, worden beschermd tegen manipulatie door onbevoegden tot ze worden overgedragen aan een andere erkende agent of luchtvaartmaatschappij. Zendingen van vracht en post worden ondergebracht in de delen van de bedrijfsruimten van de erkende agent waartoe de toegang gecontroleerd wordt, of worden, als ze zich buiten deze delen bevinden:
-
fysiek beschermd, teneinde te voorkomen dat er voorwerpen aan worden toegevoegd, of
-
niet onbewaakt gelaten en de toegang ertoe wordt beperkt tot personen die betrokken zijn bij de bescherming en bij het inladen van de vracht en post in een luchtvaartuig.
6.7. HOOGRISICOVRACHT EN -POST
Bepalingen met betrekking tot hoogrisicovracht en -post zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.
6.8. BEVEILIGINGSPROCEDURES VOOR VRACHT EN POST DIE VANUIT DERDE LANDEN NAAR DE UNIE WORDEN VERVOERD
6.8.1. Aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen
6.8.1.1.
Elke luchtvaartmaatschappij die vracht of post vervoert vanuit een luchthaven in een derde land dat niet is opgenomen in de lijst in aanhangsel 6-Fi of 6-Fii, voor transfer, transit of lossing in elke luchthaven die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 300/2008 valt, wordt als een „luchtvaartmaatschappij die vracht of post vanuit een luchthaven in een derde land naar de Unie vervoert” (ACC3) aangewezen door een van de volgende autoriteiten, voor zover van toepassing:
-
door de bevoegde autoriteit van de lidstaat die het Air Operator Certificate van de luchtvaartmaatschappij heeft afgegeven;
-
door de bevoegde autoriteit van de lidstaat die vermeld is in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 748/2009 van de Commissie(7), voor luchtvaartmaatschappijen die geen houder zijn van een door een lidstaat afgegeven Air Operator Certificate;
-
door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de luchtvaartmaatschappij haar belangrijkste vestiging heeft in de Unie, of door een andere bevoegde autoriteit van de Unie, in overeenstemming met die autoriteit, voor luchtvaartmaatschappijen die geen houder zijn van een door een lidstaat afgegeven Air Operator Certificate en niet in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 748/2009 zijn vermeld.
6.8.1.2.
De aanwijzing van een luchtvaartmaatschappij als ACC3 voor vracht- en postactiviteiten van een luchthaven waarvoor ACC3-aanwijzing is vereist (hierna „de relevante vrachtactiviteiten” genoemd) gebeurt op basis van:
-
de benoeming van een persoon die namens de luchtvaartmaatschappij verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake beveiliging van vracht en post met betrekking tot de relevante vrachtactiviteiten, en
-
een verslag van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering waarin wordt bevestigd dat beveiligingsmaatregelen ten uitvoer worden gelegd.
6.8.1.3.
De bevoegde autoriteit kent de aangewezen ACC3 een unieke alfanumerieke identificatiecode toe in het standaardformaat, ter identificatie van de luchtvaartmaatschappij en de luchthaven uit het derde land waarvoor de luchtvaartmaatschappij is aangewezen om vracht of post naar de Unie te vervoeren.
6.8.1.4.
De aanwijzing is geldig vanaf de datum waarop de bevoegde autoriteit de gegevens van de ACC3 in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen heeft opgeslagen en blijft geldig voor een maximumperiode van vijf jaar.
6.8.1.5.
Een ACC3 die is opgenomen in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen wordt in alle lidstaten erkend voor alle vervoersactiviteiten van de luchthaven in het derde land naar de Unie.
6.8.1.6.
Na de kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van zijn voornemen om zich uit de Europese Unie terug te trekken overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelden voor de door deze lidstaat afgegeven ACC3-aanwijzingen de volgende bepalingen:
-
de verantwoordelijkheid voor de huidige aanwijzingen wordt overgedragen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 748/2009 van de Commissie, als gewijzigd met het oog op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;
-
de verantwoordelijkheid voor ACC3-aanwijzingen van luchtvaartmaatschappijen die niet zijn opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 748/2009, als gewijzigd, wordt overgedragen aan de bevoegde autoriteit als vastgesteld in punt 6.8.1.1, onder c);
-
de bevoegde autoriteit van de lidstaat, als beschreven onder a) en b), kan met haar tegenpartij in een andere lidstaat overeenkomen dat de laatstgenoemde de verantwoordelijkheid aanvaardt voor de ACC3-aanwijzing van een bepaalde luchtvaartmaatschappij. De betrokken lidstaten stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis;
-
de Commissie zal de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk in kennis stellen van de lidstaten die de verantwoordelijkheid voor de ACC3-aanwijzingen overnemen;
-
de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk zal de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat een kopie bezorgen van de nodige documentatie op basis waarvan zij de onder a) vermelde luchtvaartmaatschappijen heeft aangewezen als ACC3. Die documentatie bevat ten minste het volledige valideringsverslag, het beveiligingsprogramma en, indien van toepassing, het stappenplan dat met de betrokken luchtvaartmaatschappij is overeengekomen;
-
als aan de onder e) genoemde verplichtingen is voldaan, wordt de verantwoordelijkheid voor de ACC3-aanwijzingen overgedragen op de dag van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie;
-
ACC3-aanwijzingen van luchtvaartmaatschappijen die uitsluitend in het Verenigd Koninkrijk actief zijn, worden stopgezet;
-
de overgedragen ACC3-aanwijzingen blijven geldig tot zij vervallen en de ontvangende lidstaat de in deze verordening beschreven verantwoordelijkheden en verplichtingen overneemt;
-
de Commissie zal de administratieve overgang vergemakkelijken, met inbegrip van de vermelding van de ACC3-gegevens in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen.
6.8.1.7.
Tijdens de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2021 mag de bevoegde autoriteit afwijken van het in punt 6.8.2 vastgestelde proces en tijdelijk een luchtvaartmaatschappij aanwijzen als ACC3, in het geval een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering niet kon plaatsvinden om objectieve redenen die verband houden met de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte crisis en die buiten de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij vallen. Die aanwijzing vindt plaats onder de volgende voorwaarden:
-
de luchtvaartmaatschappij is houder van een actieve ACC3-status op de desbetreffende locatie in een derde land, of is houder geweest van een ACC3-status, voor zover die niet is verstreken vóór 1 februari 2020;
-
de luchtvaartmaatschappij vraagt de nieuwe status aan bij de bevoegde autoriteit die in punt 6.8.1.1 is geïdentificeerd of die verantwoordelijk is voor de aanwijzing die op het punt staat te verstrijken, en bevestigt dat de naleving van de eisen van punt 6.8.2 wordt verhinderd of vertraagd om objectieve redenen die buiten haar verantwoordelijkheid vallen;
-
de luchtvaartmaatschappij dient haar beveiligingsprogramma in, dat relevant en volledig moet zijn met betrekking tot alle in aanhangsel 6-G vermelde punten, of bevestigt dat het huidige programma nog steeds actueel is;
-
de luchtvaartmaatschappij dient een ondertekende verklaring in waarin zij bevestigt dat zij zich ertoe verbindt de beveiligingseisen waarvoor zij de huidige of verstreken ACC3-status had gekregen, volledig en doeltreffend te blijven toepassen;
-
de aanwijzing van een luchtvaartmaatschappij als ACC3 uit hoofde van dit punt wordt verleend voor een periode van hoogstens zes maanden vanaf de datum waarop de huidige status verstrijkt of de vorige status is verstreken, al naargelang van toepassing;
-
de aanvraag, het beveiligingsprogramma van de luchtvaartmaatschappij en de verbintenisverklaring worden schriftelijk of in elektronische vorm ingediend.
6.8.1.8.
Indien van toepassing kan de bevoegde autoriteit met de desbetreffende luchtvaartmaatschappij overeenkomen de in punt 6.8.2.2, lid 2, onder d), bedoelde jaarlijkse luchtvaartbeveiligingsvalideringen van de EU uit te stellen en toe te voegen aan het aantal luchthavens dat tijdens het volgende jaar van het stappenplan van de luchtvaartmaatschappij zal worden gevalideerd.
6.8.1.9.
Binnen de in punt 6.8.1.7 vermelde periode van de tijdelijke aanwijzing voert de bevoegde autoriteit op de luchthaven(s) van de lidstaat waar vluchten afkomstig van de ACC3-locatie aankomen, minstens drie activiteiten in het kader van het toezicht op de naleving uit met betrekking tot de door de ACC3 uitgevoerde beveiligingscontroles en de RA3- en KC3-delen van zijn toeleveringsketen. Wanneer de ACC3 geen rechtstreekse vluchten uitvoert naar de aanwijzende lidstaat, wordt de uitvoering van de activiteiten in het kader van het toezicht op de naleving gecoördineerd met een andere lidstaat waar de ACC3 naartoe vliegt.
6.8.2. EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering voor ACC3
6.8.2.1.
De EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering voor de relevante vrachtactiviteiten van een luchtvaartmaatschappij bestaat uit:
-
een onderzoek van het beveiligingsprogramma van de luchtvaartmaatschappij, waarbij wordt nagegaan of het relevant en volledig is voor wat alle in aanhangsel 6-G uiteengezette punten betreft, en
-
een verificatie van de tenuitvoerlegging van luchtvaartbeveiligingsmaatregelen met betrekking tot de relevante vrachtactiviteiten door gebruik te maken van de controlelijst in aanhangsel 6-C3.
6.8.2.2.
De verificatie van de tenuitvoerlegging in het kader van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gebeurt ter plaatse, ofwel:
-
op de luchthaven van waaruit de luchtvaartmaatschappij de relevante vrachtactiviteiten uitvoert vóór ACC3-aanwijzing kan worden toegekend aan die luchthaven.
Als vervolgens tijdens de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering wordt vastgesteld dat een of meer van de in de controlelijst in aanhangsel 6-C3 vermelde doelstellingen niet ten uitvoer zijn gelegd, wijst de bevoegde autoriteit de luchtvaartmaatschappij niet aan als ACC3 voor de relevante vrachtactiviteiten indien niet is aangetoond dat de luchtvaartmaatschappij maatregelen heeft genomen om de vastgestelde tekortkoming te verhelpen.
-
ofwel op een representatief aantal luchthavens met relevante vrachtactiviteiten van een luchtvaartmaatschappij vóór ACC3-aanwijzing wordt toegekend aan alle luchthavens met relevante vrachtactiviteiten van die luchtvaartmaatschappij. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:
-
deze optie wordt aangevraagd door een luchtvaartmaatschappij die diverse relevante luchtvrachtactiviteiten exploiteert, en
-
de bevoegde autoriteit is nagegaan of de luchtvaartmaatschappij een intern programma dat de kwaliteit van de beveiliging waarborgt onderhoudt dat gelijkwaardig is aan EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering, en
-
het representatieve aantal minstens 3 of 5 % bedraagt, waarbij het hoogste aantal van toepassing is, en alle luchthavens die zich bevinden in een risicogebied, en
-
de bevoegde autoriteit heeft ingestemd met een stappenplan dat EU-luchtvaartbeveiligingsvalideringen garandeert voor elk jaar van de aanwijzing op aanvullende luchthavens waarvoor ACC3-aanwijzing wordt toegekend of tot alle luchthavens zijn gevalideerd. Het aantal van die valideringen moet elk jaar minstens gelijk zijn aan het onder c) vereiste aantal. In het stappenplan worden de redenen voor de keuze van aanvullende luchthavens vermeld, en
-
alle ACC3-aanwijzingen eindigen op dezelfde dag, en
-
als in het kader van een van de in het stappenplan overeengekomen EU-luchtvaartbeveiligingsvalideringen wordt vastgesteld dat een of meer van de in de controlelijst in aanhangsel 6-C3 vermelde doelstellingen niet ten uitvoer zijn gelegd, eist de bevoegde autoriteit die de aanwijzing verleent bewijzen van de tenuitvoerlegging van maatregelen om de op die luchthaven vastgestelde tekortkoming te verhelpen en vraagt zij, afhankelijk van de ernst van de tekortkoming:
-
een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering van alle luchthavens waarvoor ACC3-aanwijzing is vereist, overeenkomstig punt 6.8.2.2.1, binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn, of
-
het dubbele van het onder d) vastgestelde aantal EU-luchtvaartbeveiligingsvalideringen voor elk van de resterende jaren van de ACC3-aanwijzingen.
-
-
6.8.2.3.
De bevoegde autoriteit mag het EU-luchtvaartbeveiligingsvalideringsverslag van een entiteit uit een derde land of van een andere ACC3 aanvaarden voor de aanwijzing als ACC3 in gevallen waarin die entiteit of die ACC3 namens de verzoekende ACC3 alle vrachtactiviteiten uitvoert, inclusief het inladen in het ruim van het luchtvaartuig, en als het EU-luchtvaartbeveiligingsvalideringsverslag betrekking heeft op al deze activiteiten.
6.8.2.4.
De EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering wordt geregistreerd in een valideringsverslag dat minstens bestaat uit de verbintenisverklaring in aanhangsel 6-H1, de controlelijst in aanhangsel 6-C3 en de verklaring van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur in aanhangsel 11-A. De EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur dient het valideringsverslag in bij de bevoegde autoriteit en bezorgt een kopie aan de gevalideerde luchtvaartmaatschappij.
6.8.3. Beveiligingscontroles voor vracht en post die aankomen uit een derde land
6.8.3.1.
De ACC3 ziet erop toe dat alle vracht en post die aankomen voor transfer, transit of lossing in een EU-luchthaven aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen, tenzij:
-
een erkende agent die in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering is gevalideerd (RA3) de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van die beveiligingscontroles tot het ogenblik van inladen beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden, of
-
een bekende afzender die in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering is gevalideerd (KC3) de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van die beveiligingscontroles tot het ogenblik van inladen beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden, of
-
een vaste afzender (AC3), onder verantwoordelijkheid van de ACC3 of een in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent (RA3) de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van beveiligingscontroles tot het ogenblik van inladen, beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden en niet in een passagiersluchtvaartuig wordt vervoerd, of
-
de zending van beveiligingsonderzoeken is vrijgesteld overeenkomstig punt 6.1.1, onder d), en tegen manipulatie door onbevoegden is beschermd vanaf het ogenblik dat ze identificeerbare luchtvracht of identificeerbare luchtpost werden tot het ogenblik van inladen.
Optie c) is van toepassing tot en met 30 juni 2021.
6.8.3.2.
Vracht en post die naar de Unie worden vervoerd, worden aan een beveiligingsonderzoek onderworpen met een van de in punt 6.2.1 vermelde middelen of methoden, volgens een norm die volstaat om redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen in zijn verborgen.
6.8.3.3.
De ACC3 garandeert met betrekking tot
-
transfer- of transitvracht of -post, dat beveiligingsonderzoeken overeenkomstig punt 6.8.3.2 of beveiligingscontroles zelf of door een in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde entiteit zijn uitgevoerd op de plaats van herkomst of elders in de toeleveringsketen en dat deze zendingen beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik dat de beveiligingscontroles zijn uitgevoerd tot de zendingen worden ingeladen, en
-
hoogrisicovracht of -post, dat beveiligingsonderzoeken overeenkomstig punt 6.7 door haarzelf of door een in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde entiteit zijn uitgevoerd op de plaats van herkomst of elders in de toeleveringsketen en dat deze zendingen als SHR zijn gemerkt en beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik dat de beveiligingscontroles zijn uitgevoerd tot de zendingen worden ingeladen.
6.8.3.4.
Wanneer de ACC3, RA3, of KC3 zendingen die hij aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen, aanbiedt aan een andere ACC3 of RA3, vermeldt hij in de begeleidende documenten de unieke alfanumerieke identificatiecode die hij heeft ontvangen van de aanwijzende bevoegde autoriteit.
6.8.3.5.
Wanneer een ACC3 of RA3 zendingen ontvangt, gaat hij, op een van de onderstaande wijzen, na of de luchtvaartmaatschappij of entiteit waarvan hij de zendingen ontvangt een andere ACC3, AC3 of KC3 is:
-
door na te gaan of de unieke alfanumerieke identificatiecode van de entiteit die de zendingen afgeeft, is vermeld op de begeleidende documenten, en
-
door na te gaan of de luchtvaartmaatschappij of de entiteit die de zendingen afgeeft, in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen vermeld staat als actief voor de desbetreffende luchthaven of locatie, al naargelang van toepassing.
Als de identificatiecode niet vermeld is op de begeleidende documenten of als de luchtvaartmaatschappij of entiteit die de zending afgeeft niet als actief vermeld staat in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen, wordt ervan uitgegaan dat nog geen beveiligingscontroles zijn toegepast en worden de zendingen door de ACC3 of een andere in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde RA3 aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens in het luchtvaartuig te worden geladen.
6.8.3.6. Nadat de beveiligingscontroles waarnaar wordt verwezen in de punten 6.8.3.1 tot en met 6.8.3.5 zijn uitgevoerd, ziet de ACC3 of de in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent (RA3) die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de beveiligingscontroles, erop toe dat de begeleidende documenten, hetzij een luchtvrachtbrief, hetzij gelijkwaardige postdocumenten, hetzij een afzonderlijke elektronische of schriftelijke verklaring, minstens het volgende bevatten:
-
de unieke alfanumerieke identificatiecode van de ACC3;
-
de beveiligingsstatus van de zending, als bedoeld in punt 6.3.2.6, d), die is afgegeven door de ACC3 of een in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent (RA3), waar nodig;
-
de unieke identificatiecode van de zending, zoals het nummer van de house-luchtvrachtbrief of de master-luchtvrachtbrief, voor zover van toepassing;
-
de inhoud van de zending, of een indicatie van consolidatie, voor zover van toepassing;
-
de redenen voor de afgifte van de beveiligingsstatus, met inbegrip van de voor het beveiligingsonderzoek gebruikte middelen of methoden of de redenen waarom de zending is vrijgesteld van een beveiligingsonderzoek, waarbij gebruik wordt gemaakt van de normen die zijn vastgesteld in de Consignment Security Declaration van de ICAO.
In het geval van consolidaties bewaart de ACC3 of de in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent (RA3) die de consolidatie heeft uitgevoerd, voor elke individuele zending de in de punten a) tot en met e) van de eerste alinea beschreven informatie, ten minste tot de geschatte tijd van aankomst van de zendingen in de eerste luchthaven in de Europese Unie of gedurende 24 uur, afhankelijk van welke periode het langste is.
6.8.3.7 Elke luchtvaartmaatschappij die aankomt uit een in aanhangsel 6-F vermeld derde land, verzekert dat aan de toepasselijke punten als vastgelegd in punt 6.8.3.6 is voldaan voor vracht en post die aan boord worden vervoerd. De begeleidende documenten met betrekking tot dergelijke zendingen moeten ten minste voldoen aan de Consignment Security Declaration van de ICAO of aan een alternatieve regeling waarbij de vereiste informatie op gelijkwaardige wijze wordt verstrekt.
6.8.3.8.
Transit- of transferzendingen die aankomen uit een derde land dat is opgenomen in aanhangsel 6-I en waarvan de begeleidende documenten niet in overeenstemming zijn met punt 6.8.3.6, worden vóór de volgende vlucht behandeld in overeenstemming met hoofdstuk 6.7.
6.8.3.9.
Transit- of transferzendingen die aankomen uit een derde land dat niet is opgenomen in punt 6.8.3.8 en waarvan de begeleidende documenten niet in overeenstemming zijn met punt 6.8.3.6, worden vóór de volgende vlucht behandeld in overeenstemming met hoofdstuk 6.2.
6.8.4. Aanwijzing van erkende agenten en bekende afzenders
6.8.4.1.
Entiteiten uit derde landen die deel uitmaken van de toeleveringsketen van een luchtvaartmaatschappij die de status van ACC3 heeft of voornemens zijn daar deel van uit te maken, kunnen worden aangewezen als „erkend agent uit een derde land” (RA3) of „bekende afzender uit een derde land” (KC3).
6.8.4.2.
De entiteit moet het verzoek om aanwijzing indienen bij:
-
de bevoegde autoriteit van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de ACC3-aanwijzing van een luchtvaartmaatschappij op de luchthaven in het derde land waar de aanvrager vracht behandelt die bestemd is voor de EU, of
-
als er geen als ACC3 aangewezen luchtvaartmaatschappij is in dat land, de bevoegde autoriteit van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de goedkeuring van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur die de validering uitvoert of heeft uitgevoerd.
De bevoegde autoriteit die het verzoekt ontvangt, begint met het aanwijzingsproces of bereikt overeenstemming over zijn aanwijzing met de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, rekening houdende met politieke samenwerking en samenwerking op luchtvaartgebied, of beide.
6.8.4.3.
Vóór de aanwijzing wordt bevestigd of de luchtvaartmaatschappij in aanmerking komt voor de status van RA3 of KC3, overeenkomstig punt 6.8.4.1.
6.8.4.4.
De aanwijzing van een entiteit als RA3 of KC3 voor vracht- en postactiviteiten („relevante vrachtactiviteiten”) gebeurt op basis van:
-
de benoeming van een persoon die namens de entiteit verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake beveiliging van vracht en post met betrekking tot de relevante vrachtactiviteiten, en
-
een verslag van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering waarin wordt bevestigd dat beveiligingsmaatregelen ten uitvoer worden gelegd.
6.8.4.5.
De bevoegde autoriteit kent de aangewezen RA3 of KC3 een unieke alfanumerieke identificatiecode toe in het standaardformaat, ter identificatie van de entiteit en het derde land waarvoor zij is aangewezen om beveiligingsvoorschriften toe te passen op vracht of post die bestemd zijn voor de Unie.
6.8.4.6.
De aanwijzing is geldig vanaf de datum waarop de bevoegde autoriteit de gegevens van de entiteit in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen heeft opgeslagen en blijft geldig voor een maximumperiode van drie jaar.
6.8.4.7.
Een entiteit die als RA3 of KC3 is opgenomen in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen wordt in alle lidstaten erkend voor vervoer van vracht of post van de luchthaven in het derde land naar de Unie door een ACC3.
6.8.4.8.
Aanwijzingen als RA3 of KC3 die vóór 1 juni 2017 zijn afgegeven, verlopen vijf jaar na de aanwijzing of op 31 maart 2020, als dat eerder is.
6.8.4.9.
Op verzoek van de bevoegde autoriteit die hen heeft goedgekeurd, verstrekken EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateurs de bijzonderheden van deel 1 van de controlelijst in aanhangsel 6-C2 of aanhangsel 6-C4, al naargelang van toepassing, voor elke entiteit die zij hebben aangewezen, teneinde een geconsolideerde lijst op te stellen van entiteiten die zijn aangewezen als EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateurs.
6.8.4.10.
Na de kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van zijn voornemen om zich uit de Europese Unie terug te trekken overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelden voor de door deze lidstaat afgegeven RA3- en KC3-aanwijzingen de volgende bepalingen:
-
de verantwoordelijkheid voor de RA3- of KC3-aanwijzing van een entiteit die bestaat uit een filiaal of dochteronderneming van een luchtvaartmaatschappij of een luchtvaartmaatschappij zelf, wordt overgedragen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat die is vermeld in punt 6.8.1.1 van deze verordening;
-
de verantwoordelijkheid voor de RA3- of KC3-aanwijzing van een entiteit die niet rechtstreeks aan een luchtvaartmaatschappij is gekoppeld, wordt overgedragen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat die volgens punt 6.8.1.1 verantwoordelijk is voor de nationale of belangrijkste luchtvaartmaatschappij van het derde land waar de RA3 of KC3 actief is;
-
de verantwoordelijkheid voor de RA3- of KC3-aanwijzing van een entiteit die niet onder a) of b) valt, wordt overgedragen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat die volgens punt 6.8.1.1 verantwoordelijk is voor een van de luchtvaartmaatschappijen uit de Unie die werkzaam zijn op de luchthaven waar de RA3 of KC3 actief is, of de luchthaven die zich het dichtste bij de locatie van die entiteit bevindt;
-
de bevoegde autoriteit van de lidstaat, als beschreven onder a) tot en met c), kan met haar tegenpartij in een andere lidstaat overeenkomen dat de laatstgenoemde de verantwoordelijkheid aanvaardt voor de RA3- of KC3-aanwijzing van een bepaalde entiteit of luchtvaartmaatschappij. De betrokken lidstaten stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis;
-
de Commissie zal de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk in kennis stellen van de lidstaten die de verantwoordelijkheid voor de RA3- en KC3-aanwijzingen overnemen;
-
de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk zal de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat een kopie bezorgen van de nodige documentatie op basis waarvan zij een entiteit of luchtvaartmaatschappij heeft aangewezen als RA3 of KC3. Die documentatie bevat ten minste het volledige valideringsverslag en het beveiligingsprogramma van de betrokken entiteit of luchtvaartmaatschappij;
-
als aan de onder f) genoemde verplichtingen is voldaan, wordt de verantwoordelijkheid voor de RA3- en KC3-aanwijzingen overgedragen op de dag van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie;
-
de overgedragen RA3- en KC3-aanwijzingen blijven geldig tot zij vervallen en de ontvangende lidstaat de in deze verordening beschreven verantwoordelijkheden en verplichtingen overneemt;
-
de Commissie zal de administratieve overgang vergemakkelijken, met inbegrip van de vermelding van de RA3- en KC3-gegevens in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen.
6.8.4.11.
Tijdens de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2021 mag de bevoegde autoriteit afwijken van het in punt 6.8.5 vastgestelde proces en tijdelijk een entiteit uit een derde land aanwijzen als RA3 of KC3, in het geval een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering niet kon plaatsvinden om objectieve redenen die verband houden met de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte crisis en die buiten de verantwoordelijkheid van de entiteit vallen. Die aanwijzing vindt plaats onder de volgende voorwaarden:
-
de entiteit is houder van een actieve RA3- of KC3-status of is houder geweest van een RA3- of KC3-status, voor zover die status niet is verstreken vóór 1 februari 2020;
-
de entiteit vraagt de nieuwe status aan bij de bevoegde autoriteit die op dat ogenblik verantwoordelijk is voor de aanwijzing die op het punt staat te verstrijken of is verstreken, en bevestigt dat de naleving van de eisen van punt 6.8.5 wordt verhinderd of vertraagd om objectieve redenen die buiten haar verantwoordelijkheid vallen;
-
de entiteit dient haar beveiligingsprogramma in, dat relevant en volledig moet zijn met betrekking tot de uitgevoerde activiteiten, of bevestigt dat het huidige programma nog steeds actueel is;
-
de entiteit dient een ondertekende verklaring in waarin zij bevestigt dat zij zich ertoe verbindt de beveiligingseisen waarvoor zij de huidige of verstreken RA3- of KC3-status had gekregen, volledig en doeltreffend te blijven toepassen;
-
de aanwijzing van een entiteit als RA3 of KC3 uit hoofde van dit punt wordt verleend voor een periode van hoogstens zes maanden vanaf de datum waarop de huidige status verstrijkt of de vorige status is verstreken, al naargelang van toepassing;
-
de aanvraag, het beveiligingsprogramma van de entiteit en de verbintenisverklaring worden schriftelijk of in elektronische vorm ingediend.
6.8.4.12.
De in punt 6.8.4.8 vermelde entiteiten waarvan de RA3- of KC3-status in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 is verstreken en die om de in punt 6.8.4.11 vermelde redenen het in punt 6.8.5 vastgestelde proces van EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering niet konden doorlopen en derhalve niet konden worden aangewezen door een bevoegde autoriteit, zoals bepaald in punt 6.8.4, mogen onder de volgende voorwaarden een tijdelijke aanwijzing aanvragen bij de Commissie:
-
de entiteit vraagt de RA3- of KC3-status aan bij de Commissie en bevestigt dat de naleving van de eisen van punt 6.8.5 wordt verhinderd of vertraagd om objectieve redenen die buiten haar verantwoordelijkheid vallen;
-
de entiteit dient een ondertekende verklaring in waarin zij bevestigt dat zij zich ertoe verbindt de beveiligingseisen waarvoor zij de verstreken RA3- of KC3-status had gekregen, volledig en doeltreffend te blijven toepassen, en dat haar beveiligingsprogramma nog steeds actueel is;
-
de aanvraag en de verbintenisverklaring worden schriftelijk of in elektronische vorm ingediend;
-
de aanwijzing wordt verleend voor een periode van ten hoogste zes maanden en kan worden verlengd binnen de in punt 6.8.4.11 vastgestelde afwijkingsperiode.
6.8.5. Validering van erkende agenten en bekende afzenders
6.8.5.1.
Om als EU-luchtvaartbeveiligingsgevalideerde erkende agent of bekende afzender te worden aangewezen, worden entiteiten uit derde landen gevalideerd volgens een van de twee onderstaande opties:
-
in het beveiligingsprogramma van de ACC3 worden de details uiteengezet van de beveiligingscontroles die namens de ACC3 worden toegepast door entiteiten uit derde landen waarvan hij rechtstreeks vracht of post aanvaardt voor vervoer naar de Unie. Tijdens de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering van de ACC3 worden de beveiligingscontroles die deze entiteiten toepassen, gevalideerd, of
-
de entiteiten uit derde landen laten hoogstens om de drie jaar een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering van de relevante vrachtbehandelingsactiviteiten uitvoeren. De EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering bestaat uit:
-
een onderzoek van het beveiligingsprogramma van de entiteit, waarbij wordt nagegaan of het relevant en volledig is voor de uitgevoerde activiteiten, en
-
een verificatie ter plaatse van de tenuitvoerlegging van luchtvaartbeveiligingsmaatregelen met betrekking tot de relevante vrachtactiviteiten.
-
Voor erkende agenten van derde landen bestaat het valideringsverslag uit de in aanhangsel 6-H2 vermelde verbintenisverklaring en de in aanhangsel 6-C2 vermelde controlelijst; voor bekende afzenders uit derde landen bestaat het uit de in aanhangsel 6-H3 vermelde verbintenisverklaring en de in aanhangsel 6-C4 vermelde controlelijst. Het valideringsverslag omvat ook een verklaring van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur, zoals uiteengezet in aanhangsel 11-A.
6.8.5.2.
Zodra de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering overeenkomstig punt 6.8.5.1, onder b), is voltooid, dient de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur het valideringsverslag in bij de bevoegde autoriteit en verstrekt hij een kopie ervan aan de gevalideerde entiteit.
6.8.5.3.
Een activiteit in het kader van het toezicht op de naleving, die wordt uitgevoerd door de bevoegde autoriteit van een lidstaat of door de Commissie, kan worden beschouwd als een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering voor zover die activiteit betrekking heeft op alle gebieden die zijn gespecificeerd in de controlelijst van aanhangsel 6-C2 of 6-C4, al naargelang van het geval.
6.8.5.4.
De ACC3 moet een gegevensbank bijhouden met minstens de onderstaande informatie voor elke overeenkomstig punt 6.8.5.1 aan een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering onderworpen erkende agent of bekende afzender waarvan hij rechtstreeks vracht of post voor vervoer naar de Unie aanvaardt:
-
de bedrijfsgegevens, inclusief het bonafide bedrijfsadres, en
-
de aard van de bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van gevoelige bedrijfsinformatie, en
-
de contactgegevens, inclusief die van de persoon of personen die verantwoordelijk zijn voor de beveiliging, en
-
het registratienummer van het bedrijf, indien van toepassing, en
-
het valideringsverslag, indien beschikbaar, en
-
de unieke alfanumerieke identificatiecode die is toegekend in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen.
Voor zover van toepassing, moet de gegevensbank de bovenstaande informatie bevatten voor elke vaste afzender die onder de verantwoordelijkheid van de ACC3 valt, overeenkomstig punt 6.8.3.1, onder c), en van wie de ACC3 rechtstreeks vracht of post aanvaardt voor vervoer naar de Unie.
De gegevensbank dient ter beschikking te staan voor inspectie van de ACC3.
Ook andere krachtens een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde entiteiten mogen een dergelijke gegevensbank bijhouden.
6.8.6. Niet-naleving en stopzetting van de aanwijzing als ACC3, RA3 en KC3
6.8.6.1. Niet-naleving
1. Als de Commissie of een bevoegde autoriteit een ernstige tekortkoming met betrekking tot de activiteiten van een ACC3, een RA3 of een KC3 vaststelt die naar verwachting ernstige gevolgen zal hebben voor het algemene niveau van de luchtvaartbeveiliging in de Unie, of daar schriftelijke informatie over ontvangt, zal zij:
-
de betrokken luchtvaartmaatschappij of entiteit onmiddellijk in kennis stellen en vragen toelichting te verstrekken en passende maatregelen te nemen met betrekking tot de ernstige tekortkoming;
-
de andere lidstaten en de Commissie onmiddellijk in kennis stellen.
De in de eerste alinea bedoelde ernstige tekortkoming kan worden vastgesteld tijdens een van de volgende activiteiten:
-
tijdens activiteiten in het kader van het toezicht op de naleving;
-
tijdens het documentonderzoek, met inbegrip van het verslag van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering van andere exploitanten die deel uitmaken van de toeleveringsketen van de ACC3, RA3 of KC3;
-
na ontvangst van feitelijke schriftelijke informatie van andere autoriteiten en/of exploitanten over de activiteiten van de betrokken ACC3, RA3 of KC3, in de vorm van schriftelijk bewijsmateriaal dat duidelijk wijst op inbreuken op de beveiliging.
2. Als de ACC3, de RA3 of de KC3 de ernstige tekortkoming niet binnen een bepaalde termijn heeft verholpen, of als de ACC3, de RA3 of de KC3 niet reageert op het in punt 6.8.6.1, onder a), vermelde verzoek, dan zal de autoriteit of de Commissie:
-
de status van ACC3, RA3 of KC3 van de exploitant of entiteit in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen deactiveren, of
-
de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de aanwijzing verzoeken om de status van ACC3, RA3 of KC3 van de exploitant of entiteit in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen te deactiveren.
In de in lid 1 vermelde situatie stelt de autoriteit of de Commissie de andere lidstaten en de Commissie onmiddellijk in kennis.
3. Een luchtvaartmaatschappij of entiteit waarvan de status als respectievelijk ACC3, RA3 of KC3 is gedeactiveerd overeenkomstig punt 6.8.6.1.2, wordt niet gereactiveerd of opgenomen in de EU-gegevensbank inzake de beveiliging van de toeleveringsketen tot een nieuwe aanwijzing overeenkomstig punt 6.8.1 of 6.8.4 heeft plaatsgevonden.
4. Als een luchtvaartmaatschappij of entiteit niet langer houder is van de ACC3-, RA3- of KC3-status, nemende bevoegde autoriteiten passende maatregelen om na te gaan of de andere ACC3's, RA3's en KC3's onder hun bevoegdheid, die actief zijn in de toeleveringsketen van de luchtvaartmaatschappij of entiteit die de status heeft verloren, nog steeds voldoen aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008.
6.8.6.2. Schrapping
1. De bevoegde autoriteit die de ACC3, de RA3 of de KC3 heeft aangewezen, is verantwoordelijk voor het schrappen van de gegevens uit de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen:
-
op verzoek van de luchtvaartmaatschappij of in overleg met de luchtvaartmaatschappij of de entiteit, of
-
als de ACC3, de RA3 of de KC3 geen relevante vrachtactiviteiten uitvoert en niet reageert op een verzoek om toelichting of op een andere wijze de beoordeling van de risico's voor de luchtvaart belemmert.
2. Als een luchtvaartmaatschappij of entiteit niet langer houder is van de ACC3-, RA3- of KC3-status, nemende bevoegde autoriteiten passende maatregelen om na te gaan of de andere ACC3's, RA3's en KC3's onder hun bevoegdheid, die actief zijn in de toeleveringsketen van de luchtvaartmaatschappij of entiteit die uit de gegevensbank is geschrapt, nog steeds voldoen aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008.
6.8.7. Vroegtijdige uitwisseling van informatie over ladingen (Pre-Loading Advance Cargo Information (PLACI))
6.8.7.1. Krachtens artikel 186 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 wordt de PLACI verricht vóór vertrek uit een derde land, nadat de douaneautoriteit van eerste binnenkomst de minimale gegevensset van de summiere aangifte bij binnenbrengen heeft ontvangen als bedoeld in artikel 106, lid 2 en lid 2 bis, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie(8).
6.8.7.2. Als het douanekantoor van eerste binnenkomst gedurende de PLACI redelijke gronden heeft om aan te nemen dat een zending die door de lucht het douanegebied van de Unie binnenkomt een ernstige bedreiging voor de burgerluchtvaart zou kunnen vormen, wordt die zending behandeld als hoogrisicovracht of -post (HRCM) in overeenstemming met punt 6.7.
6.8.7.3. De luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon in een ander derde land dan IJsland dat niet in aanhangsel 6-F is opgenomen, moet na ontvangst van een kennisgeving van het douanekantoor van eerste binnenkomst dat een zending overeenkomstig punt 6.8.7.2 als hoogrisicovracht of -post (HRCM) moet worden behandeld:
-
met betrekking tot de specifieke zending de in de punten 6.7.3 en 6.7.4 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 vermelde beveiligingscontroles uitvoeren, in het geval van een ACC3 of RA3 die voor de uitvoering van dergelijke beveiligingscontroles is goedgekeurd;
-
waarborgen dat een ACC3 of RA3 die is goedgekeurd voor de uitvoering van dergelijke beveiligingscontroles, voldoet aan de bepalingen van punt a). Als de zending voor de toepassing van de beveiligingscontroles zal worden aanbesteed of is aanbesteed bij een andere exploitant, entiteit of autoriteit, wordt informatie verstrekt aan het douanekantoor van eerste binnenkomst. Die andere exploitant, entiteit of autoriteit zorgt voor de uitvoering van de in punt a) bedoelde beveiligingscontroles en bevestigt aan de luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon van wie de zending is ontvangen, de uitvoering van dergelijke beveiligingscontroles en bezorgt de resultaten ervan;
-
aan het douanekantoor van eerste binnenkomst de uitvoering van de in punt a) bedoelde veiligheidscontroles bevestigen en de resultaten daarvan bezorgen.
De punten a) en b) van de eerste alinea zijn niet van toepassing als de gevraagde beveiligingscontroles eerder zijn uitgevoerd. Als er echter pas na de uitvoering van de vorige beveiligingscontroles specifieke dreigingsinformatie beschikbaar is gekomen, kan de luchtvaartmaatschappij, de exploitant, de entiteit of de persoon worden verzocht de beveiligingscontroles te herhalen met behulp van specifieke middelen en methoden, en een bevestiging te verstrekken als bedoeld in punt c) van de eerste alinea. De luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon kan op de hoogte worden gebracht van alle elementen en informatie die nodig zijn om daadwerkelijk aan de beveiligingsdoelstelling te voldoen.
6.8.7.4. De luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon in een ander derde land dan IJsland dat niet in aanhangsel 6-F is opgenomen, moet na ontvangst van een kennisgeving van het douanekantoor van eerste binnenkomst dat een zending overeenkomstig punt 6.8.7.2 als hoogrisicovracht of -post (HRCM) moet worden behandeld:
-
met betrekking tot de specifieke zending ten minste de beveiligingscontroles uitvoeren die zijn vastgesteld bij ICAO-bijlage 17 voor hoogrisicovracht of -post(9);
-
waarborgen dat een exploitant, entiteit of autoriteit die door de desbetreffende bevoegde autoriteit in het derde land is erkend, voldoet aan de vereisten van punt a) voor de uitvoering van dergelijke beveiligingscontroles. Als de zending voor de toepassing van de beveiligingscontroles zal worden aanbesteed of is aanbesteed bij een andere exploitant, entiteit of autoriteit, wordt informatie verstrekt aan het douanekantoor van eerste binnenkomst. Die andere exploitant, entiteit of autoriteit zorgt voor de uitvoering van de in punt a) bedoelde beveiligingscontroles en bevestigt aan de luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon van wie de zending is ontvangen, de uitvoering van dergelijke beveiligingscontroles en bezorgt de resultaten ervan;
-
aan het douanekantoor van eerste binnenkomst de uitvoering van de in punt a) bedoelde veiligheidscontroles bevestigen en de resultaten daarvan bezorgen.
De punten a) en b) van de eerste alinea zijn niet van toepassing als de gevraagde beveiligingscontroles eerder zijn uitgevoerd. Als er echter pas na de uitvoering van de vorige beveiligingscontroles specifieke dreigingsinformatie beschikbaar is gekomen, kan de luchtvaartmaatschappij, de exploitant, de entiteit of de persoon worden verzocht de beveiligingscontroles te herhalen met behulp van specifieke middelen en methoden, en een bevestiging te verstrekken als bedoeld in punt c) van de eerste alinea. De luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon kan op de hoogte worden gebracht van alle elementen en informatie die nodig zijn om daadwerkelijk aan de beveiligingsdoelstelling te voldoen.
6.8.7.5. Als het douanekantoor van eerste binnenkomst in de loop van de PLACI redelijke gronden heeft om aan te nemen dat een zending die door de lucht het douanegebied van de Unie binnenkomt een ernstige bedreiging voor de burgerluchtvaart vormt en als gevolg daarvan een “niet laden”-kennisgeving doet, wordt die zending niet in het luchtvaartuig geladen of wordt ze uitgeladen, naargelang het geval.
6.8.7.6. De luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon in een ander derde land die van het douanekantoor van eerste binnenkomst een kennisgeving ontvangt dat een zending overeenkomstig punt 6.8.7.5 niet in een luchtvaartuig mag worden geladen:
-
waarborgt dat de zending in haar/zijn bezit niet in een luchtvaartuig wordt geladen of onmiddellijk wordt uitgeladen als de zending zich reeds aan boord van het luchtvaartuig bevindt;
-
bevestigt aan het douanekantoor van eerste binnenkomst in het douanegebied van de Unie dat zij/hij aan het verzoek heeft voldaan;
-
werkt samen met de betrokken autoriteiten van de lidstaat van het douanekantoor van eerste binnenkomst;
-
informeert de bevoegde autoriteit voor de beveiliging van de burgerluchtvaart in het land waar de luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon die de kennisgeving ontvangt, is gevestigd en in het derde land waar de zending zich op dat moment bevindt, indien dat een ander land is.
6.8.7.7. Als de zending reeds in het bezit is van een andere luchtvaartmaatschappij, exploitant of entiteit in de toeleveringsketen, deelt de luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon die de in punt 6.8.7.5 bedoelde “niet laden”-kennisgeving heeft ontvangen, die andere luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon onmiddellijk mee dat zij/hij:
-
waarborgt dat de bepalingen van punt 6.8.7.6, punten a), c) en d), worden nageleefd;
-
bevestigt dat punt 6.8.7.6, b), van toepassing is op de luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon die de in punt 6.8.7.5 bedoelde kennisgeving heeft ontvangen.
6.8.7.8. Als het luchtvaartuig reeds is opgestegen met aan boord een zending waarvoor het douanekantoor van eerste binnenkomst overeenkomstig punt 6.8.7.5 een “niet laden”-kennisgeving heeft gedaan, stelt de luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon die de kennisgeving heeft ontvangen onmiddellijk de volgende instanties daarvan in kennis:
-
de betrokken autoriteiten van de in punt 6.8.7.6, onder c), bedoelde lidstaat teneinde informatie te verstrekken aan en contact te leggen met de betrokken autoriteiten van de eerste lidstaat van de Unie die wordt overgevlogen;
-
de bevoegde autoriteit voor de beveiliging van de burgerluchtvaart van het derde land waar de luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon die de kennisgeving heeft ontvangen, is gevestigd en van het derde land waar de vlucht is vertrokken, indien dat een ander land is.
6.8.7.9. Naar aanleiding van de kennisgeving van het douanekantoor van eerste binnenkomst dat een kennisgeving heeft gedaan als bedoeld in punt 6.8.7.5, voert de bevoegde autoriteit van dezelfde lidstaat de nodige veiligheidsnoodprotocollen uit of zorgt zij voor de uitvoering daarvan of werkt zij mee aan eventuele verdere acties, met inbegrip van de coördinatie met de autoriteiten van het derde land van vertrek en, indien van toepassing, in het land of de landen van doorvoer en/of overbrenging, overeenkomstig het nationale programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart van de lidstaat en de internationale normen en aanbevolen praktijken ter regulering van crisisbeheersing en reacties op wederrechtelijke daden.
6.8.7.10. De luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon in een derde land die een kennisgeving ontvangt van de douaneautoriteit van een derde land die een systeem voor vroegtijdige uitwisseling van informatie over ladingen toepast overeenkomstig de beginselen van het Safe Framework of Standards van de Werelddouaneorganisatie, waarborgt dat de voorschriften van de punten 6.8.7.3, 6.8.7.4, 6.8.7.6, 6.8.7.7 en 6.8.7.8 worden toegepast.
Dit punt is alleen van toepassing op zendingen van vracht of post die aan een van de onderstaande criteria voldoen:
-
zij worden vervoerd voor transit of transfer op een luchthaven in de Unie voordat zij hun eindbestemming bereiken op een luchthaven in het derde land van de kennisgevende douaneautoriteit;
-
zij worden vervoerd voor transit of transfer op een luchthaven in de Unie voordat er opnieuw een transit of transfer plaatsvindt op een luchthaven in het derde land van de kennisgevende douaneautoriteit.
Voor de toepassing van de voorschriften van punt 6.8.7.6, c), en punt 6.8.7.8, a), informeert de luchtvaartmaatschappij, exploitant, entiteit of persoon die de kennisgeving in een derde land ontvangt, onmiddellijk de betrokken autoriteiten van de lidstaat van eerste landing in de Unie.
Als het luchtvaartuig reeds is opgestegen, wordt de informatie verstrekt aan de betrokken autoriteiten van de eerste lidstaat van de Unie die wordt overgevlogen, die zorgt voor de uitvoering van de in punt 6.8.7.9 bedoelde acties, in overleg met de betrokken autoriteiten van de lidstaat van eerste landing in de Unie.
De betrokken autoriteiten van zowel de eerste lidstaat van de Unie die wordt overgevlogen als van de lidstaat van eerste landing in de Unie, stellen de respectieve douaneautoriteit daarvan in kennis.
AANHANGSEL 6-A
VERBINTENISVERKLARING — ERKENDE AGENT
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad(10) tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan,
verklaar ik dat
-
voor zover ik weet, de informatie in het beveiligingsprogramma van de onderneming correct en nauwkeurig is,
-
de in dit beveiligingprogramma uiteengezette praktijken en procedures blijvend zullen worden toegepast op alle locaties waarop het programma betrekking heeft;
-
dit beveiligingsprogramma zal worden bijgestuurd en aangepast om te voldoen aan alle relevante toekomstige wijzigingen van de Uniewetgeving, tenzij [naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] ervan in kennis stelt dat hij niet langer handel wenst te drijven als erkende agent;
-
[naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] schriftelijk in kennis stelt van:
-
kleine wijzigingen van zijn beveiligingsprogramma, zoals de naam van de onderneming, de persoon die verantwoordelijk is voor beveiligings- of contactgegevens, wijzigingen van de persoon die toegang nodig heeft tot de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen, en dit binnen uiterlijk tien werkdagen, en
-
geplande grote wijzigingen, zoals nieuwe onderzoeksprocedures, grote bouwwerken die een invloed kunnen hebben op de naleving van de relevante Uniewetgeving of wijzigingen van de locatie/het adres, en dit minstens 15 werkdagen vóór het begin van de geplande wijziging.
-
-
[naam van de onderneming] volledig zal meewerken met alle inspecties, voor zover vereist, en toegang zal verlenen tot alle door de inspecteurs gevraagde documenten, teneinde de overeenstemming met de relevante Uniewetgeving te garanderen;
-
[naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] in kennis zal stellen van ernstige inbreuken op de beveiliging en van verdachte omstandigheden die relevant zijn voor de beveiliging van luchtvracht/luchtpost, met name pogingen om verboden voorwerpen in zendingen te verbergen;
-
[naam van de onderneming] ervoor zorgt dat alle relevante personeelsleden een passende opleiding krijgen overeenkomstig hoofdstuk 11 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 en zich bewust zijn van hun beveiligingsverantwoordelijkheden in het kader van het beveiligingsprogramma van de onderneming, en
-
[naam van de onderneming] [naam van de bevoegde autoriteit] schriftelijk op de hoogte brengt wanneer deze:
-
niet langer handel drijft;
-
niet langer activiteiten met betrekking tot luchtvracht/luchtpost uitvoert, of
-
niet langer kan voldoen aan de eisen van de relevante Uniewetgeving.
-
Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.
Naam:
Functie in het bedrijf:
Datum:
Handtekening:
AANHANGSEL 6-B
RICHTSNOEREN VOOR BEKENDE AFZENDERS
Aan de hand van deze richtsnoeren kunt u uw bestaande beveiligingsregelingen toetsen aan de eisen voor bekende afzenders die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad(11) en de uitvoeringsbesluiten daarvan. Hierdoor kunt u zich ervan vergewissen of u aan de eisen voldoet alvorens een officieel validatiebezoek ter plaatse te organiseren.
Het is belangrijk dat de validateur tijdens het validatiebezoek met de juiste mensen kan praten (bv. de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging en de persoon die verantwoordelijk is voor de indienstname van personeel). Er wordt een EU-controlelijst gebruikt om de beoordeling van de validateur te registreren. De controlelijst is niet openbaar en mag alleen door de validateur worden gebruikt. De informatie op de ingevulde controlelijst wordt als vertrouwelijk behandeld.
De EU-controlelijst bevat twee types vragen: 1) vragen die, wanneer ze negatief worden beantwoord, automatisch tot gevolg hebben dat u niet als bekende afzender kan worden aanvaard, en 2) vragen die worden gebruikt om een algemeen beeld van uw beveiligingsvoorzieningen te schetsen, zodat de validateur een algemene conclusie kan opstellen. Vragen die automatisch tot gevolg hebben dat u niet als bekende afzender kan worden aanvaard, hebben betrekking op de hierna vetgedrukt vermelde eisen. Indien u niet aan dergelijke vetgedrukte eisen voldoet, wordt u in kennis gesteld van de redenen daarvoor en krijgt u advies over aanpassingen die u kan aanbrengen om wel aan de eisen te voldoen.
Indien u houder bent van een AEO-certificaat dat vermeld is in artikel 14 bis, lid 1, onder b) of c), van Verordening (EEG) nr. 2454/93(12) van de Commissie (de zogenaamde AEOF- en AEOS-certificaten) en de locatie waarvoor u de status van bekende afzender aanvraagt ten vroegste drie jaar vóór de datum waarop de status van bekende afzender is aangevraagd met succes is onderzocht door douaneautoriteiten, moet u deel 1, dat betrekking heeft op de organisatie en verantwoordelijkheden, en de in Aanhangsel 6-C opgenomen verbintenisverklaring van de „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders” invullen en laten ondertekenen door een wettelijke vertegenwoordiger van uw bedrijf.
De vracht moet afkomstig zijn van de te inspecteren locatie van uw bedrijf. Dit betekent dat de productie van de goederen en de „pick and pack”-activiteiten, waarbij de goederen niet identificeerbaar zijn als luchtvracht tot ze worden geselecteerd om een bestelling uit te voeren, ter plaatse moeten gebeuren. (Zie ook opmerking.)
U moet vaststellen op welk punt een vracht-/postzending identificeerbaar wordt als luchtvracht/luchtpost en aantonen dat u de nodige maatregelen heeft genomen om ze te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden. Hiertoe moet u ook bijzonderheden over de productie, verpakking, opslag en/of verzending verstrekken.
U moet nadere informatie verstrekken over uw organisatie (naam, btw-nummer of nummer van de kamer van koophandel of handelsregisternummer, indien van toepassing, nummer van het AEO-certificaat en datum van het laatste onderzoek van deze locatie door de douaneautoriteiten, indien van toepassing), het adres van de locatie die moet worden gevalideerd en het hoofdadres van de organisatie (indien verschillend van de te valideren locatie). Vermeld ook de datum van het vorige valideringsbezoek en de laatste unieke alfanumerieke identificatiecode (indien van toepassing), alsook de aard van de bedrijfsactiviteiten, het aantal werknemers in de locatie, de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van luchtvracht/luchtpost en de contactgegevens.
U wordt gevraagd bijzonderheden te verstrekken over uw procedure voor de indienstname van alle personeelsleden (permanent personeel, tijdelijk personeel, uitzendkrachten, chauffeurs) die toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht/luchtpost. De procedure voor indienstname moet bestaan uit een aan de indienstname voorafgaande controle of een achtergrondonderzoek overeenkomstig punt 11.1 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998. Het valideringsbezoek ter plaatse omvat een gesprek met de persoon die verantwoordelijk is voor de indienstname van personeel. Hij/zij moet bewijzen voorleggen (bv. blanco formulieren) om de procedures van het bedrijf te staven. Deze procedure voor indienstname is van toepassing op personeel dat in dienst is genomen na 29 april 2010.
U moet aantonen dat alle personeelsleden (permanent personeel, tijdelijk personeel, uitzendkrachten, chauffeurs) die toegang hebben tot luchtvracht/luchtpost een passende beveiligingsbewustmakingsopleiding hebben genoten. Deze opleiding moet worden verstrekt overeenkomstig punt 11.2.7 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998. Van alle individuele opleidingen moet een dossier worden bijgehouden. Bovendien moet u aantonen dat alle relevante personeelsleden die beveiligingscontroles uitvoeren een opleiding of periodieke opleiding hebben genoten overeenkomstig hoofdstuk 11 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
U moet aantonen dat uw locatie beveiligd is (bv. met omheiningen of afsluitingen) en dat u over relevante procedures voor toegangscontrole beschikt. Voor zover van toepassing moet u bijzonderheden verstrekken over eventuele alarm- en/of CCTV-systemen. Het is van essentieel belang dat de toegang tot de zone waar de luchtvracht/luchtpost wordt verwerkt of opgeslagen, wordt gecontroleerd. Alle deuren, ramen en andere toegangspunten tot luchtvracht/luchtpost moeten beveiligd zijn of aan toegangscontrole onderworpen zijn.
U moet aantonen dat de toegang tot het productiegedeelte gecontroleerd wordt en dat het productieproces onder toezicht staat. Als het product tijdens de productie kan worden geïdentificeerd als luchtvracht/luchtpost, moet u aantonen dat maatregelen zijn genomen om de luchtvracht/luchtpost in dit stadium te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden.
U moet aantonen dat de toegang tot het verpakkingsgedeelte gecontroleerd wordt en dat het verpakkingsproces onder toezicht staat. Als het product tijdens de verpakking kan worden geïdentificeerd als luchtvracht/luchtpost, moet u aantonen dat maatregelen zijn genomen om de luchtvracht/luchtpost in dit stadium te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden.
U moet bijzonderheden verstrekken over uw verpakkingsproces en aantonen dat alle afgewerkte vracht wordt gecontroleerd alvorens te worden verpakt.
U moet de afgewerkte buitenste verpakking beschrijven en aantonen dat deze stevig is. U moet ook aantonen hoe de afgewerkte buitenste verpakking manipulatieaantonend is gemaakt, bijvoorbeeld door gebruik te maken van genummerde zegels, veiligheidsplakband, speciale stempels of kartonnen dozen die met plakband zijn vastgemaakt. U moet ook aantonen dat u deze manipulatieaantonende middelen onder veilige omstandigheden bewaart wanneer ze niet worden gebruikt, en dat u de verdeling ervan controleert.
U moet aantonen dat de toegang tot het opslaggedeelte wordt gecontroleerd. Als het product tijdens de opslag kan worden geïdentificeerd als luchtvracht/luchtpost, moet u aantonen dat maatregelen zijn genomen om de luchtvracht/luchtpost in dit stadium te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden.
Ten slotte moet u aantonen dat de afgewerkte en verpakte luchtvracht/luchtpost wordt gecontroleerd alvorens te worden verzonden.
U moet aantonen dat de toegang tot het verzendingsgedeelte wordt gecontroleerd. Als het product tijdens de verzending kan worden geïdentificeerd als luchtvracht/luchtpost, moet u aantonen dat maatregelen zijn genomen om de luchtvracht/luchtpost in dit stadium te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden.
U moet bijzonderheden verstrekken over de wijze waarop de vracht/post naar de erkende agent wordt vervoerd.
Indien u gebruikmaakt van eigen vervoer, moet u aantonen dat uw chauffeurs een opleiding van het vereiste niveau hebben genoten. Indien uw bedrijf een beroep doet op een subcontractant, moet u garanderen dat a) de luchtvracht/luchtpost door u verzegeld of verpakt is, teneinde te garanderen dat eventuele manipulatie door onbevoegden duidelijk zichtbaar is, en b) de in aanhangsel 6-E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 opgenomen vervoerdersverklaring door de vervoerder is ondertekend.
Als u verantwoordelijk bent voor het vervoer van luchtvracht/luchtpost moet u aantonen dat de vervoersmiddelen beveiligbaar zijn, ofwel door het gebruik van zegels, indien mogelijk, of op een andere wijze. Wanneer gebruik wordt gemaakt van genummerde zegels moet u aantonen dat de toegang tot de zegels wordt gecontroleerd en dat de nummers worden geregistreerd; wanneer andere methoden worden gebruikt, moet u aantonen hoe de vracht/post manipulatieaantonend is gemaakt en/of veilig wordt bewaard. Bovendien moet u aantonen dat u maatregelen heeft genomen om de identiteit te controleren van de bestuurders van de voertuigen die uw luchtvracht/luchtpost ophalen. U moet ook aantonen dat u ervoor zorgt dat de vracht/post beveiligd is als hij uw bedrijfsruimten verlaat. U moet aantonen dat luchtvracht/luchtpost tijdens het vervoer beschermd wordt tegen manipulatie door onbevoegden.
Als een erkende agent het vervoer voor het ophalen van de luchtvracht/luchtpost in uw bedrijfsruimten heeft geregeld, hoeft u geen bewijsstukken over te leggen met betrekking tot de opleiding van de chauffeurs, noch een kopie van de expediteursverklaring.
U moet verklaren dat u aanvaardt dat de inspecteurs van de bevoegde autoriteit onaangekondigde inspecties mogen uitvoeren om toezicht te houden op deze normen.
U moet ook verklaren dat u [naam van de bevoegde autoriteit] onverwijld, en uiterlijk binnen tien werkdagen, relevante bijzonderheden zal verstrekken als:
-
de algemene verantwoordelijkheid voor de beveiliging is toegewezen aan iemand anders dan de genoemde persoon
-
er andere wijzigingen met betrekking tot uw bedrijfsruimten of procedures hebben plaatsgevonden die aanzienlijke gevolgen voor de beveiliging kunnen hebben
-
uw bedrijf ophoudt handel te drijven, geen luchtvracht/luchtpost meer behandelt of niet meer kan voldoen aan de eisen van de relevante EU-wetgeving.
Ten slotte moet u verklaren dat u de beveiligingsnormen zal handhaven tot het volgende valideringsbezoek ter plaatse en/of de volgende inspectie.
Vervolgens moet u de volledige verantwoordelijkheid voor de verklaring aanvaarden en het valideringsdocument ondertekenen.
OPMERKINGEN
Explosieve en brandgevaarlijke apparaten
Geassembleerde explosieve en brandgevaarlijke apparaten mogen worden vervoerd in zendingen luchtvracht wanneer alle veiligheidsregels volledig zijn gevolgd.
Zendingen uit andere bronnen
Een bekende afzender mag zendingen die hij niet voor eigen rekening vervoert, doorgeven aan een erkende agent, voor zover:
-
ze worden gescheiden van de zendingen die hij voor eigen rekening vervoert, en
-
de herkomst duidelijk is aangegeven op de zending of op de begeleidende documentatie.
Dergelijke zendingen moeten allemaal aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen alvorens ze in een luchtvaartuig worden geladen.
AANHANGSEL 6-C
VALIDERINGSCONTROLELIJST VOOR BEKENDE AFZENDERS
Aanwijzingen voor het invullen:
Hou bij het invullen van dit formulier rekening met het volgende:
-
Punten die gevolgd worden door (*) hebben betrekking op verplichte gegevens en MOETEN worden ingevuld.
-
Als het antwoord op een vetgedrukte vraag NEEN is, MOET de validering NEGATIEF zijn. Dit geldt niet als de vragen niet van toepassing zijn.
-
De algemene beoordeling kan alleen POSITIEF zijn als de afzender de verbintenisverklaring op de laatste bladzijde heeft ondertekend.
-
De originele verbintenisverklaring moet worden bijgehouden of ter beschikking worden gesteld van de bevoegde autoriteit tot de validering verstrijkt. Een kopie van de validering moet ook aan de afzender worden afgegeven.
Organisatie en verantwoordelijkheden
1.1. Datum van de validering (*) |
|
dd/mm/jjjj |
|
1.2. Datum van de vorige validering en unieke identificatiecode, indien van toepassing |
|
dd/mm/jjjj |
|
UNI |
|
1.3. Naam van de te valideren organisatie (*) |
|
Naam Btw-nummer/nummer van de kamer van koophandel/handelsregisternummer (indien van toepassing) |
|
1.4. Informatie over het AEOF- of AEOS-certificaat, indien van toepassing |
|
Nummer van het AEO-certificaat |
|
De datum waarop de douaneautoriteiten deze locatie voor het laatst hebben onderzocht |
|
1.5. Adres van de te valideren locatie (*) |
|
Nummer/Eenheid/Gebouw |
|
Straat |
|
Plaats |
|
Postcode |
|
Land |
|
1.6. Hoofdadres van de organisatie (indien verschillend van dat van de te valideren locatie, voor zover het zich in hetzelfde land bevindt) |
|
Nummer/Eenheid/Gebouw |
|
Straat |
|
Plaats |
|
Postcode |
|
Land |
|
1.7. Aard van de activiteit(en) — types behandelde vracht |
|
1.8. Is de aanvrager verantwoordelijk voor: |
|
|
|
1.9. Aantal werknemers in de locatie (bij benadering) |
|
1.10. Naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de luchtvracht/luchtpost (*) |
|
Naam |
|
Functie |
|
1.11. Telefoonnummer |
|
Tel. nr. |
|
1.12. E-mail:adres (*) |
|
|
Identificeerbare luchtvracht/luchtpost
Doel: Vaststellen op welk punt (of welke plaats) vracht/post identificeerbaar wordt als luchtvracht/luchtpost.
2.1. Door inspectie van de productie, verpakking, opslag, selectie, verzending en andere relevante aspecten nagaan waar en hoe een zending luchtvracht/luchtpost als zodanig identificeerbaar wordt.
Beschrijf:
NB: Gedetailleerde informatie over de bescherming van identificeerbare luchtvracht/luchtpost tegen manipulatie door onbevoegden of sabotage moet worden verstrekt in de delen 5 tot en met 8.
Indienstname en opleiding van personeel
Doel: Garanderen dat alle personeelsleden (permanent personeel, tijdelijk personeel, uitzendkrachten, chauffeurs) die toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht/luchtpost, een passende aan de indienstname voorafgaande controle en/of achtergrondcontrole hebben ondergaan en zijn opgeleid overeenkomstig punt 11.2.7 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998. Bovendien moet u aantonen dat alle relevante personeelsleden die beveiligingscontroles van leveringen uitvoeren, zijn opgeleid overeenkomstig hoofdstuk 11 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
Of vragen 3.1 en 3.2 al dan nietvetgedruktzijn (hetgeen betekent dat NEEN antwoorden een negatieve beoordeling tot gevolg heeft), hangt af van de toepasselijke nationale regels van het land waarin de locatie zich bevindt. Een van deze twee vragen moet echtervetgedruktzijn, waarbij ook moet worden toegestaan dat een aan de indienstname voorafgaande controle niet vereist is wanneer een achtergrondcontrole is uitgevoerd. De persoon die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de beveiligingscontroles moet altijd een achtergrondonderzoek hebben ondergaan.
3.1. Bestaat er voor alle personeelsleden die toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht/luchtpost een procedure voor indienstname die een aan de indienstname voorafgaande controle omvat overeenkomstig punt 11.1.4 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998? Dit is van toepassing op personeel dat in dienst is genomen na 29 april 2010. |
|
JA of NEEN |
|
Indien JA, welk type |
|
3.2. Omvat deze procedure voor indienstname ook een achtergrondcontrole, inclusief een controle van het strafregister overeenkomstig punt 11.1.3 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998? Dit is van toepassing op personeel dat in dienst is genomen na 29 april 2010. |
|
JA of NEEN |
|
Indien JA, welk type |
|
3.3. Omvat de aanstellingsprocedure voor de genoemde persoon die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de beveiligingscontroles in de locatie en het toezicht daarop de eis dat deze persoon een achtergrondcontrole, inclusief een controle van het strafregister overeenkomstig punt 11.1.3 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998, moet ondergaan? |
|
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef een beschrijving. |
|
3.4. Krijgen personeelsleden die toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht/luchtpost een beveiligingsbewustmakingsopleiding overeenkomstig punt 11.2.7 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 alvorens toegang tot de identificeerbare luchtvracht/luchtpost te krijgen? Krijgen personeelsleden die beveiligingscontroles van leveringen uitvoeren een opleiding overeenkomstig hoofdstuk 11 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998? |
|
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef een beschrijving. |
|
3.5. Krijgen (de bovenvermelde) personeelsleden een opfriscursus overeenkomstig de frequentie die voor deze opleiding is vastgesteld? |
|
JA of NEEN |
|
3.6. Beoordeling — Volstaan de maatregelen om te garanderen dat alle personeelsleden die toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht/luchtpost en personeelsleden die beveiligingsonderzoeken uitvoeren op correcte wijze in dienst zijn genomen en opgeleid overeenkomstig hoofdstuk 11 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998? |
|
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
|
Fysieke beveiliging
Doel: Vaststellen of het niveau van (fysieke) beveiliging in de bedrijfsruimten van de locatie voldoende is om identificeerbare luchtvracht/luchtpost te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden.
4.1. Is de locatie beschermd door een fysieke omheining of afsluiting? |
|
JA of NEEN |
|
4.2. Wordt op alle toegangspunten tot de locatie toegangscontrole toegepast? |
|
JA of NEEN |
|
4.3. Zo JA, zijn de toegangspunten…? |
|
bemand |
|
met de hand bediend |
|
automatisch |
|
elektronisch |
|
Andere (specificeren) |
|
4.4. Is het gebouw stevig gebouwd? |
|
JA of NEEN |
|
4.5. Beschikt het gebouw over een effectief alarmsysteem? |
|
JA of NEEN |
|
4.6. Beschikt het gebouw over een effectief CCTV-systeem? |
|
JA of NEEN |
|
4.7. Zo ja, worden de beeld van het CCTV-systeem opgenomen? |
|
JA of NEEN |
|
4.8. Zijn alle deuren, ramen en andere toegangspunten tot luchtvracht/luchtpost beveiligd of aan toegangscontrole onderworpen? |
|
JA of NEEN |
|
4.9. Indien neen, vermeld waarom |
|
4.10. Beoordeling: Volstaan de door de organisatie genomen maatregelen om te voorkomen dat onbevoegden zich toegang verschaffen tot de delen van de locatie en de bedrijfsruimten waar identificeerbare luchtvracht/luchtpost wordt verwerkt of opgeslagen? |
|
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
|
Productie
Doel: Identificeerbare luchtvracht/luchtpost beschermen tegen manipulatie door onbevoegden.
Beantwoord deze vragen als het product als luchtvracht/luchtpost kan worden geïdentificeerd tijdens het productieproces.
5.1. Wordt de toegang tot het productiegedeelte gecontroleerd? |
|
JA of NEEN |
|
5.2. Zo JA, hoe? |
|
5.3. Staat het productieproces onder toezicht? |
|
JA of NEEN |
|
5.4. Zo JA, hoe? |
|
5.5. Worden controles toegepast om manipulatie tijdens de productiefase te voorkomen? |
|
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef een beschrijving. |
|
5.6. Beoordeling: Volstaan de door de organisatie genomen maatregelen om identificeerbare luchtvracht/luchtpost tijdens de productie te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden? |
|
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
|
Verpakking
Doel: Identificeerbare luchtvracht/luchtpost beschermen tegen manipulatie door onbevoegden.
Beantwoord deze vragen als het product als luchtvracht/luchtpost kan worden geïdentificeerd tijdens het verpakkingsproces.
6.1. Staat het verpakkingsproces onder toezicht? |
|
JA of NEEN |
|
6.2. Zo JA, hoe? |
|
6.3. Geef een beschrijving van de afgewerkte buitenste verpakking: |
|
a) Is de afgewerkte buitenste verpakking stevig? |
|
JA of NEEN Beschrijf: |
|
b) Is de afgewerkte buitenste verpakking manipulatieaantonend? |
|
JA of NEEN |
|
Beschrijf: |
|
6.4. a) Wordt gebruikgemaakt van genummerde zegels, veiligheidsplakband of met plakband vastgemaakte kartonnen dozen om de luchtvracht/luchtpost manipulatieaantonend te maken? |
|
JA of NEEN |
|
Zo JA: |
|
6.4. b) Worden de zegels, veiligheidsplakband of speciale stempels veilig bewaard wanneer ze niet worden gebruikt? |
|
JA of NEEN |
|
Beschrijf: |
|
6.4. c) Wordt de afgifte van genummerde zegels, veiligheidsplakband en/of stempels gecontroleerd? |
|
JA of NEEN |
|
Beschrijf: |
|
6.5. Als het antwoord op 6.4 a) JA is, hoe wordt dit dan gecontroleerd? |
|
6.6. Beoordeling: Volstaan de verpakkingsprocedures om identificeerbare luchtvracht/luchtpost te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden? |
|
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
|
Opslag
Doel: Identificeerbare luchtvracht/luchtpost beschermen tegen manipulatie door onbevoegden.
Beantwoord deze vragen als het product als luchtvracht/luchtpost kan worden geïdentificeerd tijdens de opslag.
7.1. Wordt de afgewerkte en verpakte luchtvracht/luchtpost veilig opgeslagen en gecontroleerd op manipulatie? |
|
JA of NEEN |
|
7.2. Beoordeling: Volstaan de opslagprocedures om identificeerbare luchtvracht/luchtpost te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden? |
|
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
Verzending
Doel: Identificeerbare luchtvracht/luchtpost beschermen tegen manipulatie door onbevoegden.
Beantwoord deze vragen als het product als luchtvracht/luchtpost kan worden geïdentificeerd tijdens het verzendingsproces.
8.1. Wordt de toegang tot het verzendingsgedeelte gecontroleerd? |
|
JA of NEEN |
|
8.2. Zo JA, hoe? |
|
8.3. Wie heeft toegang tot het verzendingsgedeelte? |
|
Werknemers? |
|
JA of NEEN |
|
Chauffeurs? |
|
JA of NEEN |
|
Bezoekers? |
|
JA of NEEN |
|
Contractanten? |
|
JA of NEEN |
|
8.4. Beoordeling: Volstaat de bescherming om de luchtvracht/luchtpost te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden in het verzendingsgedeelte? |
|
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
Zendingen uit andere bronnen
Doel: Procedures voor de verwerking van onbeveiligde zendingen vaststellen.
Beantwoord deze vragen alleen als van andere bedrijven zendingen voor vervoer door de lucht worden aanvaard.
8A.1. Aanvaardt het bedrijf vrachtzendingen voor vervoer door de lucht van andere bedrijven? |
|
JA of NEEN |
|
8A.2. Zo JA, hoe worden deze dan gescheiden gehouden van de eigen vracht van het bedrijf en hoe wordt ervoor gezorgd dat de erkende agent/expediteur ze kan herkennen? |
Vervoer
Doel: Identificeerbare luchtvracht/luchtpost beschermen tegen manipulatie door onbevoegden.
9.1. Hoe wordt de luchtvracht/luchtpost overgebracht naar de erkende agent? |
|
a) Door of namens de erkende agent? |
|
JA of NEEN |
|
b) Met eigen vervoer van de afzender? |
|
JA of NEEN |
|
c) Doet de afzender een beroep op een contractant? |
|
JA of NEEN |
|
9.2. Als de afzender een beroep doet op een contractant:
|
|
JA of NEEN |
|
Beantwoord de volgende vragen alleen als de punten 9.1 b) of 9.1 c) van toepassing zijn 9.3. Kan het goederencompartiment van het voor het vervoer gebruikte voertuig worden beveiligd? |
|
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef dan aan hoe. |
|
9.4. a) Als het goederencompartiment van het voor het vervoer gebruikte voertuig kan worden beveiligd, worden dan genummerde zegels gebruikt? |
|
JA of NEEN |
|
b) Wanneer genummerde zegels worden gebruikt, wordt de toegang tot de zegels dan gecontroleerd en worden de nummers bij de afgifte geregistreerd? |
|
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef dan aan hoe. |
|
9.5. Als het goederencompartiment van het voor het vervoer gebruikte voertuig niet kan worden beveiligd, is de luchtvracht/luchtpost dan manipulatieaantonend? |
|
JA of NEEN |
|
9.6. Zo JA, beschrijf dan hoe de luchtvracht/luchtpost manipulatieaantonend is gemaakt. |
|
9.7. Indien NEEN, hoe wordt de luchtvracht/luchtpost dan beveiligd? |
|
9.8. Beoordeling: volstaan de maatregelen om luchtvracht/luchtpost tijdens het vervoer te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden? |
|
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
|
Ik verklaar dat:
-
Ik aanvaard dat de inspecteurs van de bevoegde autoriteit onaangekondigde inspecties mogen uitvoeren om toezicht te houden op deze normen. Als de inspecteur ernstige beveiligingsproblemen vaststelt, kan dit leiden tot de intrekking van mijn status als bekende afzender;
-
Ik verstrek [naam van de bevoegde autoriteit] onverwijld, en uiterlijk binnen tien werkdagen, relevante bijzonderheden als:
-
de algemene verantwoordelijkheid voor de beveiliging is toegewezen aan iemand anders dan de in punt 1.10 genoemde persoon;
-
er andere wijzigingen in bedrijfsruimten of procedures hebben plaatsgevonden die aanzienlijke gevolgen voor de beveiliging kunnen hebben, en
-
het bedrijf ophoudt handel te drijven, geen luchtvracht/luchtpost meer behandelt of niet meer kan voldoen aan de eisen van de relevante Uniewetgeving.
-
-
Ik zal de beveiligingsnormen instandhouden tot het volgende valideringsbezoek ter plaatse en/of de volgende inspectie.
-
Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.
Handtekening |
|
Functie in het bedrijf |
|
Beoordeling (en kennisgeving)
Positief/Negatief |
|
Als de eindbeoordeling negatief is, vermeld dan de gebieden waarop de afzender niet beantwoordt aan de vereiste beveiligingsnorm of een specifieke tekortkoming vertoont. Geef ook advies over de aanpassingen die nodig zijn om de vereiste norm te halen en een positieve beoordeling te krijgen. |
|
Handtekening |
|
(Naam van de validateur) |
AANHANGSEL 6-C2
VALIDERINGSCONTROLELIJST VOOR KRACHTENS EEN EU-LUCHTVAARTBEVEILIGINGSVALIDERING GEVALIDEERDE ERKENDE AGENTEN IN DERDE LANDEN
Entiteiten in derde landen hebben de keuze om onderdeel te worden van de veilige toeleveringsketen van een ACC3 (een luchtvaartmaatschappij die vracht of post vanuit een luchthaven in een derde land naar de Unie vervoert) door een aanvraag in te dienen voor aanwijzing als een krachtens een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent in een derde land (RA3). Een RA3 is een in een derde land gevestigde entiteit die vrachtdiensten verricht en die als zodanig is gevalideerd en goedgekeurd op basis van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering.
Een RA3 moet ervoor zorgen dat de beveiligingscontroles, in voorkomend geval met inbegrip van beveiligingsonderzoeken, op zendingen met bestemming de Unie zijn toegepast en dat de zendingen beschermd worden tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik dat de beveiligingscontroles zijn verricht en totdat de zendingen in een luchtvaartuig worden geladen of op een andere wijze worden overhandigd aan een ACC3 of een andere RA3.
De noodzakelijke voorwaarden voor het vervoeren van luchtvracht of luchtpost in de Unie(13) of in IJsland, Noorwegen en Zwitserland zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
De controlelijst is het instrument dat een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur gebruikt om het beveiligingsniveau te beoordelen dat wordt toegepast op luchtvracht of -post(14) die voor de EU/EER is bestemd door of onder de verantwoordelijkheid van een entiteit die aanwijzing als een RA3 aanvraagt. De controlelijst mag alleen worden gebruikt in de in punt 6.8.5.1, onder b), van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 vastgestelde gevallen. In de gevallen vastgesteld in punt 6.8.5.1, onder a), van genoemde bijlage gebruikt de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur de controlelijst voor ACC3's.
Binnen een maand na de verificatie ter plaatse wordt een valideringsverslag verstrekt aan de aanwijzende bevoegde autoriteit en de gevalideerde entiteit. Het valideringsverslag bevat minstens de volgende integrerende delen:
-
de volledige controlelijst, ondertekend door een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur en, voor zover van toepassing, van commentaar voorzien door de gevalideerde entiteit, en
-
de verbintenisverklaring (aanhangsel 6-H2 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998), ondertekend door de gevalideerde entiteit, en
-
een onafhankelijkheidsverklaring (aanhangsel 11-A bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998) met betrekking tot de gevalideerde entiteit, ondertekend door de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur.
De bladzijdenummering, de datum van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering en de parafering van elke bladzijde door de validateur en de gevalideerde entiteit bewijzen de integriteit van het valideringsverslag.
De RA3 mag het verslag gebruiken in zijn zakelijke relaties met ACC3's en, voor zover van toepassing, RA3's.
Het valideringsverslag wordt standaard in het Engels opgesteld.
Deel 5 — Beveiligingsonderzoeken — en deel 6 — Hoogrisicovracht of -post (HCRM) — worden getoetst aan de eisen van de hoofdstukken 6.7 en 6.8 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998. De basisnormen voor de delen die niet kunnen worden beoordeeld op basis van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 zijn de normen en aanbevolen praktijken (SARPs) van bijlage 17 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en de richtsnoeren in de luchtvaartbeveiligingshandleiding van de ICAO (Doc 8973-Restricted).
Aanwijzingen voor het invullen:
-
Alle toepasselijke en relevante delen van de controlelijst moeten worden ingevuld, in overeenstemming met het bedrijfsmodel en de activiteiten van de gevalideerde entiteit. Indien geen informatie beschikbaar is, moet dit worden toegelicht.
-
Na elk deel concludeert de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur of en in welke mate de doelstellingen van dat deel zijn gehaald.
DEEL 1
Identificatie van de gevalideerde entiteit en de validateur
1.1. Datum(s) van de validering | |
---|---|
Gebruik een exacte datumvermelding, zoals vanaf 1.10.2012 tot 2.10.2012 |
|
dd/mm/jjjj |
|
1.2. Datum van de vorige validering, indien van toepassing | |
dd/mm/jjjj |
|
Vorig RA3-registratienummer, indien beschikbaar |
|
AEO-certificaat of C-TPAT-status of andere certificeringen, indien beschikbaar |
|
1.3. Informatie over de luchtvaartbeveiligingsvalidateur | |
Naam |
|
Bedrijf/Organisatie/Autoriteit |
|
Unieke alfanumerieke identificatiecode (UAI) |
|
E-mailadres |
|
Telefoonnummer — inclusief internationale codes |
|
1.4. Naam van de entiteit | |
Naam |
|
Ondernemingsnummer (bv. het identificatienummer in het handelsregister, indien van toepassing) |
|
Nummer/Eenheid/Gebouw |
|
Straat |
|
Plaats |
|
Postcode |
|
Staat (voor zover relevant) |
|
Land |
|
Postbusadres indien van toepassing |
|
1.5. Hoofdadres van de organisatie (indien dit verschilt van het adres van de te valideren locatie) | |
Nummer/Eenheid/Gebouw |
|
Straat |
|
Plaats |
|
Postcode |
|
Staat (voor zover relevant) |
|
Land |
|
Postbusadres indien van toepassing |
|
1.6. Aard van de activiteiten — Er kan meer dan één soort activiteiten van toepassing zijn | |
|
|
1.7. Wat doet de aanvrager? | |
a) hij ontvangt vracht van een andere uit een derde land afkomstige erkende agent |
|
b) hij ontvangt vracht van uit een derde land afkomstige bekende afzenders |
|
c) hij ontvangt vracht van uit een derde land afkomstige vaste afzenders |
|
d) hij ontvangt vrijgestelde vracht |
|
e) hij onderwerpt vracht aan beveiligingsonderzoeken |
|
f) hij slaat vracht op |
|
g) overige (toelichten) |
|
1.8. Aantal werknemers in de locatie (bij benadering) | |
Aantal |
|
1.9. Naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de luchtvracht of luchtpost uit een derde land | |
Naam |
|
Functie |
|
E-mailadres |
|
Telefoonnummer — inclusief internationale codes |
|
DEEL 2
Organisatie en verantwoordelijkheden van de krachtens een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent in een derde land
Doelstelling: alleen luchtvracht of -post die aan beveiligingscontroles is onderworpen, wordt naar de EU of EER vervoerd. Vracht en post die door een RA3 zijn afgeleverd aan een ACC3 of aan een andere RA3 mogen alleen als veilige vracht of post worden aanvaard als die beveiligingscontroles door de RA3 zijn verricht. In de volgende delen van de controlelijst wordt nadere informatie verstrekt over deze beveiligingscontroles.
De RA3 beschikt over procedures om te garanderen dat passende beveiligingscontroles worden toegepast op alle luchtvracht en luchtpost met bestemming EU of EER en dat beveiligde vracht of post beschermd is totdat deze wordt overgedragen aan een ACC3 of een andere RA3. De beveiligingscontroles bestaan uit een van de volgende onderzoeken/controles:
-
fysieke beveiligingsonderzoeken, die dienen te voldoen aan een norm die voldoende hoog is om redelijkerwijs te garanderen dat geen verboden voorwerpen in de zending zijn verborgen;
-
andere beveiligingscontroles, die deel uitmaken van een proces ter beveiliging van de toeleveringsketen dat redelijkerwijs garandeert dat geen verboden voorwerpen in de zending zijn verborgen, en die worden toegepast door een andere RA3 of een door de RA3 aangewezen bekende afzender uit een derde land (KC3) of vaste afzender uit een derde land (AC3).
Referentie: punt 6.8.3 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
2.1. Heeft de entiteit een beveiligingsprogramma vastgesteld? | |
---|---|
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, ga direct naar punt 2.5. |
|
2.2. Beveiligingsprogramma van de entiteit | |
Datum — gebruik exact datumformaat dd/mm/jjjj |
|
Versie |
|
Is het beveiligingsprogramma ingediend en/of goedgekeurd door de desbetreffende bevoegde autoriteit van het land van de entiteit? Zo JA, beschrijf de procedure. |
|
2.3. Heeft het beveiligingsprogramma voldoende betrekking op de elementen die vermeld zijn in de delen 9 tot en met 9 van de controlelijst? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, waarom niet? |
|
2.4. Is het beveiligingsprogramma bewijskrachtig, robuust en volledig? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
|
2.5. Heeft de entiteit een procedure opgesteld om te garanderen dat luchtvracht of luchtpost aan passende beveiligingscontroles wordt onderworpen alvorens te worden overgedragen aan een ACC3 of een andere RA3? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf de procedure |
|
2.6. Beschikt de entiteit over een beheersysteem (bv. instrumenten, instructies) dat ervoor zorgt dat de vereiste beveiligingscontroles worden verricht? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf het beheersysteem en leg uit of het door de desbetreffende autoriteit of een andere entiteit is goedgekeurd, gecontroleerd of verschaft. |
|
Zo NEEN, leg uit hoe de entiteit garandeert dat de beveiligingscontroles op de vereiste wijze worden uitgevoerd. |
|
2.7. Conclusies en algemene opmerkingen betreffende de betrouwbaarheid, bewijskracht en robuustheid van het proces. | |
Opmerkingen van de entiteit |
|
Opmerkingen van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur |
|
DEEL 3
Indienstname en opleiding van personeel
Doelstelling: Teneinde ervoor te zorgen dat de vereiste beveiligingscontroles worden verricht, stelt de RA3 verantwoordelijk en bevoegd personeel aan om te werken op het gebied van de beveiliging van luchtvracht of -post. Personeelsleden met toegang tot beveiligde luchtvracht beschikken over alle vaardigheden die vereist zijn om hun taken uit te voeren en worden op passende wijze opgeleid.
Daartoe beschikt de RA3 over een procedure om te garanderen dat alle personeelsleden (zoals permanent personeel, tijdelijk personeel, uitzendkrachten, chauffeurs) met rechtstreekse en onbegeleide toegang tot luchtvracht of luchtpost waarop beveiligingscontroles worden of zijn toegepast:
-
zijn onderworpen aan initiële en periodieke aan de indienstneming voorafgaande controles of achtergrondcontroles, die ten minste beantwoorden aan de eisen van de lokale autoriteiten van de gevalideerde RA3-locaties, en
-
een initiële en periodieke beveiligingsopleiding hebben gevolgd om hen bewust te maken van hun beveiligingsverantwoordelijkheden overeenkomstig de eisen van de lokale autoriteiten van de gevalideerde RA3-locaties.
Noot:
-
Een achtergrondcontrole is een controle van de identiteit en eerdere ervaring van een persoon, inclusief — indien wettelijk toegestaan — een eventueel strafblad, als onderdeel van de beoordeling van de geschiktheid van die persoon om een beveiligingscontrole uit te voeren en/of onbegeleide toegang te krijgen tot een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone (ICAO-bijlage 17, definitie).
-
Bij een aan de indienstneming voorafgaande controle wordt de identiteit van een persoon vastgesteld op basis van documenten, worden de opleiding en de loopbaan van de betrokken persoon tijdens de voorbije vijf jaar onderzocht, alsmede eventuele onderbrekingen in deze opleiding en loopbaan, en wordt de persoon verzocht een verklaring te ondertekenen waarin zijn eventuele criminele antecedenten in al zijn verblijfplaatsen in ten minste de afgelopen vijf jaar in detail worden toegelicht (EU-definitie).
Referentie: punt 6.8.3.1 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
3.1. Bestaat er een procedure om te garanderen dat alle personeelsleden met rechtstreekse en onbegeleide toegang tot beveiligde luchtvracht/-post aan de indienstneming voorafgaande controles ondergaan om hun achtergrond en vaardigheden te onderzoeken? | |
---|---|
JA of NEEN |
|
Zo JA, vermeld dan op hoeveel voorafgaande jaren de aan de indienstname voorafgaande controle betrekking heeft en door welke entiteit ze wordt uitgevoerd. |
|
3.2. Heeft deze procedure betrekking op | |
Licht deze punten toe, geef aan welke entiteit dit element uitvoert en vermeld, voor zover van toepassing, met welk tijdsbestek rekening is gehouden. |
|
3.3. Bestaat er een procedure om te garanderen dat de persoon die verantwoordelijk is voor de toepassing van en het toezicht op de tenuitvoerlegging van beveiligingscontroles ter plaatse is onderworpen aan een aan de indienstneming voorafgaande controle waarbij zijn achtergrond en vaardigheden zijn onderzocht? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, vermeld dan op hoeveel voorafgaande jaren de aan de indienstname voorafgaande controle betrekking heeft en door welke entiteit ze wordt uitgevoerd. |
|
3.4. Heeft deze procedure betrekking op | |
Licht deze punten toe, geef aan welke entiteit dit element uitvoert en vermeld, voor zover van toepassing, met welk tijdsbestek rekening is gehouden. |
|
3.5. Krijgen personeelsleden die rechtstreekse en onbegeleide toegang hebben tot beveiligde luchtvracht of luchtpost een beveiligingsopleiding alvorens toegang tot de beveiligde luchtvracht of luchtpost te krijgen? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf dan de elementen en de duur van de opleiding |
|
3.6. Krijgen de personeelsleden die luchtvracht of luchtpost in ontvangst nemen, aan beveiligingsonderzoeken onderwerpen of beschermen een specifieke werkgerelateerde opleiding? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf dan de elementen en de duur van de opleiding |
|
3.7. Krijgen de in de punten 3.5 en 3.6 vermelde personeelsleden een periodieke opleiding? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, specificeer dan de elementen en de frequentie van de periodieke opleiding |
|
3.8. Conclusie: volstaan de maatregelen met betrekking tot de indienstname van personeel om te garanderen dat alle personeelsleden die toegang hebben tot beveiligde luchtvracht of luchtpost op correcte wijze zijn aangesteld en opgeleid, volgens een norm die voldoende hoog is om te garanderen dat ze zich bewust zijn van hun beveiligingsverantwoordelijkheden? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
|
Opmerkingen van de entiteit |
|
Opmerkingen van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur |
|
DEEL 4
Aanvaardingsprocedures
Doelstelling: de RA3 kan vracht of post ontvangen van een andere RA3, een KC3, een AC3 of een onbekende afzender. De RA3 beschikt over passende aanvaardingsprocedures voor vracht en post om vast te stellen of een zending al dan niet afkomstig is van een veilige toeleveringsketen en om vervolgens vast te stellen welke beveiligingsmaatregelen erop moeten worden toegepast.
Als de RA3 zendingen in ontvangst neemt, controleert hij de status van de entiteit waarvan hij de zendingen ontvangt, waarbij hij nagaat of de unieke alfanumerieke identificatiecode (UAI) van de entiteit die de zendingen afgeeft, vermeld is op de begeleidende documenten, en bevestigt hij dat de luchtvaartmaatschappij of entiteit die de zendingen afgeeft als actief vermeld staat in de gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen voor de desbetreffende luchthaven of locatie, al naargelang van toepassing.
Als de unieke alfanumerieke identificatiecode niet vermeld is op de documenten of als de status van de luchtvaartmaatschappij of de entiteit niet actief is in de gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen, behandelt de RA3 de zendingen als zendingen die aankomen uit een onbekende bron.
Bovendien moet een RA3 moet een gegevensbank bijhouden met ten minste de onderstaande informatie voor elke overeenkomstig punt 6.8.5.1 aan een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering onderworpen erkende agent of bekende afzender waarvan hij rechtstreeks vracht of post aanvaardt die aan een ACC3 moet worden geleverd voor vervoer naar de Unie:
-
de bedrijfsgegevens, inclusief het bonafide bedrijfsadres;
-
de aard van de bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van gevoelige bedrijfsinformatie;
-
de contactgegevens, inclusief die van de persoon of personen die verantwoordelijk zijn voor de beveiliging;
-
het registratienummer van het bedrijf, indien van toepassing;
-
het valideringsverslag, indien beschikbaar.
-
de unieke alfanumerieke identificatiecode die is toegekend in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen.
Referentie: punten 6.8.3.1, 6.8.3.5, en 6.8.5.4 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
Noot: een RA3 mag vracht van een AC3 uitsluitend als veilige vracht aanvaarden als deze RA3 deze afzender zelf als een AC3 heeft aangewezen, overeenkomstig punt 6.8.3.1, onder c), van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998, en als deze RA3 verantwoording aflegt voor de vracht die door deze afzender is geleverd.
4.1. Stelt de entiteit bij de aanvaarding van een zending vast of deze afkomstig is van een andere RA3, een KC3, een AC3 of een onbekende afzender? | |
---|---|
JA of NEEN |
|
Zo JA, hoe? |
|
4.2. Gaat de entiteit na of de unieke alfanumerieke identificatiecode vermeld is op de documenten bij de zendingen die ontvangen zijn van een andere ACC3, RA3 of KC3, en bevestigt de entiteit dat de ACC3, RA3 of KC3 met actieve status vermeld is in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen? | |
JA of NEEN |
|
4.3. Beschikt de entiteit over een procedure om te garanderen dat de zending wordt behandeld als een zending uit een onbekende bron in het geval de unieke alfanumerieke identificatiecode niet vermeld is op de documenten of de entiteit van wie de vracht is ontvangen geen actieve status heeft in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen? | |
JA of NEEN |
|
4.4. Duidt de entiteit afzenders aan als AC3? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf dan de procedure en de waarborgen die de entiteit van de afzender vereist. |
|
4.5. Als de entiteit een zending aanvaardt, gaat zij dan na of de bestemming een luchthaven in de EU of EER is? | |
JA of NEEN — leg uit |
|
4.6. Zo JA — past de entiteit op alle luchtvracht of -post dezelfde beveiligingscontroles toe als de bestemming een luchthaven in de EU of EER is? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf de procedure |
|
4.7. Als de entiteit een zending aanvaardt, gaat zij dan na of deze zending als hoogrisicovracht en -post (HRCM) (zie definitie in deel 6) moet worden beschouwd, ook voor zendingen die met andere vervoerswijzen dan luchtvervoer worden geleverd? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, hoe? Beschrijf de procedure |
|
4.8. Als de gevalideerde entiteit een beveiligde zending aanvaardt, gaat zij dan na of deze zending beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden of sabotage? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf met welke middelen (bijvoorbeeld door het gebruik van zegels, sloten, inspectie) |
|
4.9. Moet de persoon die de zending aflevert een officieel identificatiedocument met een foto tonen? | |
JA of NEEN |
|
4.10. Bestaat er een proces dat zendingen identificeert waarvoor beveiligingsonderzoeken vereist zijn? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, hoe? |
|
4.11. Conclusie: volstaan de aanvaardingsprocedures om na te gaan of luchtvracht of luchtpost bestemd voor een luchthaven in de EU of EER afkomstig is van een beveiligde toeleveringsketen of aan beveiligingsonderzoek moet worden onderworpen? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
|
Opmerkingen van de entiteit |
|
Opmerkingen van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur |
|
DEEL 5
Beveiligingsonderzoek
Doelstelling: wanneer de RA3 vracht en post aanvaardt die niet afkomstig is van een beveiligde toeleveringsketen, moet de RA3 deze zendingen aan een passend beveiligingsonderzoek onderwerpen voordat ze als veilige vracht aan een ACC3 mogen worden afgeleverd. De RA3 moet over een procedure beschikken om te garanderen dat luchtvracht en -post met bestemming EU of EER voor transfer, transit of lossing op een EU-luchthaven aan een beveiligingsonderzoek wordt onderworpen volgens de middelen of methoden die in de EU-wetgeving zijn vermeld, overeenkomstig een norm die volstaat om redelijkerwijs te garanderen dat de vracht of post geen verboden voorwerpen bevat.
Als het beveiligingsonderzoek van luchtvracht of -post wordt uitgevoerd door of namens de bevoegde autoriteit in het derde land, meldt de RA3 dit en specificeert hij hoe hij erop toeziet dat een passend beveiligingsonderzoek wordt uitgevoerd.
Referentie: punt 6.8.3 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
5.1. Worden door een andere entiteit beveiligingsonderzoeken uitgevoerd in naam van de entiteit? | |
---|---|
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf de aard van deze entiteiten en verstrek nadere informatie:
Specificeer de aard van de overeenkomst/het contract tussen de gevalideerde entiteit en de entiteit die de beveiligingsonderzoeken in haar naam verricht. |
|
5.2. Is de entiteit in staat passende beveiligingscontroles aan te vragen in het geval het beveiligingsonderzoek wordt uitgevoerd door een van de bovenvermelde entiteiten? | |
JA of NEEN |
|
Indien NEEN, geef nadere informatie |
|
5.3. Via welke instrumenten en instructies (zoals toezicht, monitoring en kwaliteitscontrole) zorgt de entiteit ervoor dat deze dienstverleners de beveiligingscontroles op de vereiste manier toepassen? | |
|
|
5.4. Welke methoden voor beveiligingsonderzoeken worden gebruikt voor luchtvracht en post? | |
Geef nadere informatie over de apparatuur die wordt gebruikt voor beveiligingsonderzoeken van luchtvracht en -post (zoals fabrikant, type, softwareversie, norm, serienummer) voor alle gebruikte methoden |
|
5.5. Is de gebruikte apparatuur of methode (zoals explosievenspeurhonden) opgenomen in de meest recente lijst van apparatuur die voldoet aan de voorschriften van de EU, de Europese Burgerluchtvaartconferentie (ECAC) of de Transportation Security Administration van de VS (TSA)? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef dan nadere informatie |
|
Zo NEE, geef dan nadere informatie over de goedkeuring van de apparatuur en de datum daarvan, en alle indicaties dat de apparatuur voldoet aan de EU-normen. |
|
5.6. Wordt de apparatuur gebruikt overeenkomstig het werkingsconcept (concept of operations, CONOPS) van de fabrikant en wordt hij regelmatig getest en onderhouden? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf de procedure |
|
5.7. In het geval gebruik wordt gemaakt van explosievenspeurhonden, volgen deze dan een basisopleiding en periodieke opleidingen en zijn ze onderworpen aan een kwaliteitscontroleproces dat voldoet aan een norm waarvan de eisen gelijkwaardig zijn aan die van de EU of de TSA? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf het volledige proces en de bijbehorende documenten ter ondersteuning van de beoordeling |
|
5.8. In het geval gebruik wordt gemaakt van explosievenspeurhonden, volgt het proces voor beveiligingsonderzoeken dan een uitrolmethodologie die gelijkwaardig is aan de normen van de EU of TSA? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf het volledige proces en de bijbehorende documenten ter ondersteuning van de beoordeling |
|
5.9. Wordt bij het beveiligingsonderzoek rekening gehouden met de aard van de zending? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf hoe wordt gegarandeerd dat de gekozen methode voor beveiligingsonderzoeken wordt toegepast volgens een norm die volstaat om redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen verborgen zijn in de zending. |
|
5.10. Bestaat er een procedure voor het oplossen van alarmen die door de apparatuur voor beveiligingsonderzoeken worden gegeven? Voor sommige apparatuur (zoals röntgenapparatuur) wordt het alarm door de operator zelf gegeven. | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf dan het proces voor het oplossen van alarmen teneinde redelijkerwijs te garanderen dat de zending geen verboden voorwerpen bevat. |
|
Zo NEEN, beschrijf dan wat er met de zending gebeurt. |
|
5.11. Zijn er zendingen vrijgesteld van beveiligingsonderzoeken? | |
JA of NEEN |
|
5.12. Zijn er vrijstellingen die niet overeenstemmen met de lijst van de Unie? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef dan nadere informatie |
|
5.13. Wordt de toegang tot de zone waar de beveiligingsonderzoeken worden uitgevoerd gecontroleerd teneinde te garanderen dat alleen gemachtigd en opgeleid personeel toegang krijgt? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef een beschrijving |
|
5.14. Bestaat er een vaste regeling voor kwaliteitscontrole en/of tests? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef een beschrijving |
|
5.15. Conclusie: wordt luchtvracht of luchtpost aan een beveiligingsonderzoek onderworpen aan de hand van een van de in punt 6.2.1 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1998 vermelde middelen of methoden, volgens een norm die volstaat om redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen in zijn verborgen? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de reden daarvoor |
|
Opmerkingen van de entiteit |
|
Opmerkingen van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur |
|
DEEL 6
Hoogrisicovracht en -post
Doelstelling: zendingen die afkomstig zijn uit of die in transfer zijn in locaties die door de EU als hoogrisicogebieden worden beschouwd of zendingen die tekenen van ernstige manipulatie vertonen, worden als hoogrisicovracht en -post (HRCM) beschouwd. Dergelijke zendingen moeten aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen, overeenkomstig specifieke instructies. De RA3 moet over procedures beschikken om te garanderen dat HRCM met bestemming EU of EER wordt geïdentificeerd en aan passende controles wordt onderworpen, zoals gedefinieerd in de EU-wetgeving.
De ACC3 aan wie de RA3 luchtvracht of -post aflevert voor verder vervoer krijgt de bevoegdheid om de RA3 op de hoogte te brengen van de meest recente stand van relevante informatie betreffende de oorsprong van hoge risico's.
De RA3 past dezelfde maatregelen toe op hoogrisicovracht en -post die hij van een andere luchtvaartmaatschappij of via andere vervoerswijzen ontvangt.
Referentie: punt 6.7 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
Noot: HRCM die is vrijgegeven voor vervoer naar de EU/EER krijgt de beveiligingsstatus „SHR”: veilig voor passagiers-, vracht- en postluchtvaartuigen, overeenkomstig de eisen voor hoogrisicovracht en -post.
6.1. Weet het personeel dat verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de beveiligingscontroles welke luchtvracht en -post als hoogrisicovracht en -post (HRCM) moet worden behandeld? | |
---|---|
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef een beschrijving |
|
6.2. Beschikt de entiteit over procedures voor de identificatie van HRCM? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef een beschrijving |
|
6.3. Wordt HRCM onderworpen aan procedures voor beveiligingsonderzoeken van HRCM overeenkomstig de Uniewetgeving? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, geef dan aan welke procedures worden toegepast |
|
6.4. Vermeldt de luchtvaartmaatschappij na het beveiligingsonderzoek de beveiligingsstatus „SHR” in de begeleidende documenten bij de zending? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf hoe de beveiligingsstatus wordt vermeld en in welk document |
|
6.5. Conclusie: is de procedure van de entiteit relevant en volstaat ze om te garanderen dat alle hoogrisicovracht en -post op passende wijze is behandeld alvorens te worden ingeladen? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de reden daarvoor |
|
Opmerkingen van de entiteit |
|
Opmerkingen van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur |
|
DEEL 7
Bescherming van beveiligde luchtvracht en -post
Doelstelling: de RA3 moet over procedures beschikken om te garanderen dat luchtvracht en/of -post met bestemming EU of EER beschermd wordt tegen manipulatie door onbevoegden en/of sabotage vanaf het punt waarop beveiligingsonderzoeken of andere beveiligingscontroles worden toegepast of vanaf het punt van aanvaarding nadat de beveiligingsonderzoeken of beveiligingscontroles zijn toegepast, tot de luchtvracht en/of -post wordt ingeladen of aan een ACC3 of een andere RA3 wordt overgedragen. Indien eerder beveiligde luchtvracht en -post achteraf niet beschermd wordt, mag deze niet als veilige luchtvracht of -post worden ingeladen of overgedragen aan een ACC3 of een andere RA3.
De luchtvracht en/of -post kan met verschillende middelen worden beschermd, bijv. fysieke (bijvoorbeeld afsluitingen, gesloten ruimten), menselijke (bijvoorbeeld patrouilles, opgeleid personeel) of technologische (bijvoorbeeld CCTV, inbraakalarm).
Beveiligde luchtvracht of -post met bestemming EU of EER moet worden gescheiden van luchtvracht of -post die niet is beveiligd.
Referentie: punt 6.8.3.1 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
7.1. Wordt beveiligde luchtvracht en -post beschermd namens de gevalideerde entiteit of door een andere entiteit? | |
---|---|
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf de aard van deze entiteiten en verstrek nadere informatie:
|
|
7.2. Wordt tijdens het beveiligingsonderzoek voorzien in beveiligingscontroles en bescherming om sabotage te voorkomen? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef een beschrijving Beschrijf welke beschermingsmaatregel(en) er genomen zijn:
Leg uit hoe deze zijn georganiseerd. |
|
7.3. Is de veilige luchtvracht/luchtpost alleen toegankelijk voor bevoegde personen? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, geef een beschrijving Beschrijf hoe alle toegangspunten (waaronder deuren en ramen) tot identificeerbare en beveiligde luchtvracht of luchtpost worden gecontroleerd. |
|
7.4. Zijn er processen om te garanderen dat luchtvracht of luchtpost met bestemming EU of EER waarop beveiligingscontroles zijn toegepast, beschermd wordt tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik dat de luchtvracht/post is beveiligd tot hij wordt ingeladen of wordt overgedragen aan een ACC3 of een andere RA3? | |
JA of NEEN |
|
Indien JA, beschrijf hoe de luchtvracht/-post wordt beschermd (bijvoorbeeld fysieke, menselijke, technologische middelen.). Vermeld ook of het gebouw een vaste structuur heeft en welke materialen er gebruikt zijn, indien beschikbaar. |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
|
7.5. Conclusie: Is de bescherming van zendingen voldoende robuust om manipulatie door onbevoegden te voorkomen? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de reden daarvoor |
|
Opmerkingen van de entiteit |
|
Opmerkingen van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur |
|
DEEL 8
Documentatie
Doelstelling: De RA3 zorgt ervoor dat de documenten bij een zending waarop de RA3 beveiligingscontroles heeft toegepast (zoals beveiligingsonderzoeken, bescherming), minstens het volgende bevatten:
-
de unieke alfanumerieke identificatiecode die is ontvangen van de aanwijzende bevoegde autoriteit, en
-
de unieke identificatiecode van de zending, zoals het nummer van de house-luchtvrachtbrief of de master-luchtvrachtbrief, voor zover van toepassing, en
-
de inhoud van de zending, en
-
de beveiligingsstatus, als volgt aangegeven:
-
„SPX”: veilig voor passagiers-, vracht- en postluchtvaartuigen, of
-
„SCO”: veilig voor vracht- en postluchtvaartuigen, of
-
„SHR” veilig voor passagiers-, vracht- en postluchtvaartuigen, overeenkomstig de eisen met betrekking tot grote risico's;
-
Als de beveiligingsstatus is afgegeven door de RA3, vermeldt de entiteit bovendien ook de redenen voor de afgifte, zoals de middelen of methoden die voor het beveiligingsonderzoek zijn gebruikt of de redenen waarom de zending is vrijgesteld van het beveiligingsonderzoek, waarbij gebruik wordt gemaakt van de normen die zijn vastgesteld in de Consignment Security Declaration.
De begeleidende documenten bij de zending kunnen de vorm aannemen van een luchtvrachtbrief of gelijkwaardige postdocumenten, ofwel een afzonderlijke verklaring, schriftelijk of in elektronisch formaat.
Referentie: punt 6.3.2.6, onder d), en punten 6.8.3.4, 6.8.3.5 en 6.8.3.6 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
8.1. Ziet de entiteit erop toe dat passende begeleidende documenten worden opgesteld, die de bij punt 6.3.2.6, onder d), en de punten 6.8.3.4, 6.8.3.5 en 6.8.3.6 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 vereiste informatie bevatten? | |
---|---|
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, leg uit |
|
8.2. Vermeldt de entiteit met name de status van de vracht en de wijze waarop deze status is verkregen? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, leg uit |
|
8.3. Conclusie: Volstaat het documenteringsproces om te garanderen dat de vracht of post vergezeld gaat van begeleidende documentatie waarin de juiste beveiligingsstatus en alle vereiste informatie is vermeld? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de reden daarvoor |
|
Opmerkingen van de entiteit |
|
Opmerkingen van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur |
|
DEEL 9
Vervoer
Doelstelling: luchtvracht en luchtpost moeten worden beschermd tegen manipulatie door onbevoegden of sabotage vanaf het ogenblik dat de luchtvracht/-post is beveiligd tot hij wordt ingeladen of tot hij overgedragen aan een ACC3 of een andere RA3. Dit omvat bescherming tijdens het vervoer naar het luchtvaartuig, de ACC3 of een andere RA3. Indien eerder beveiligde luchtvracht en luchtpost niet beschermd wordt tijdens het vervoer, mag hij niet als veilige vracht worden ingeladen of overgedragen aan een ACC3 of RA3.
Tijdens het vervoer naar een luchtvaartuig, een ACC3 of een andere RA3, is de RA3 verantwoordelijk voor de bescherming van de veilige zendingen. Dit omvat de gevallen waarin het vervoer in zijn naam wordt uitgevoerd door een andere entiteit, zoals een expediteur. Dit omvat niet de gevallen waarin de zendingen worden vervoerd onder de verantwoordelijkheid van een ACC3 of een andere RA3.
Referentie: punt 6.8.3 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998.
9.1. Hoe wordt de luchtvracht of luchtpost overgebracht naar de ACC3 of een andere RA3? | |
---|---|
a) Met eigen vervoer van de gevalideerde entiteit? |
|
JA of NEEN |
|
b) Met vervoer van de andere RA3 of de ACC3? |
|
JA of NEEN |
|
c) Via een contractant die door de gevalideerde entiteit wordt ingeschakeld? |
|
JA of NEEN |
|
9.2. Is de luchtvracht of luchtpost manipulatieaantonend verpakt? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, hoe? |
|
9.3. Wordt het voertuig verzegeld of afgesloten vóór het vervoer? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, hoe? |
|
9.4. Wanneer genummerde zegels worden gebruikt, wordt de toegang tot de zegels dan gecontroleerd en worden de nummers geregistreerd? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, hoe? |
|
9.5. Indien van toepassing, ondertekent de betrokken vervoerder de vervoerdersverklaring? | |
JA of NEEN |
|
9.6. Is de persoon die de vracht vervoert, onderworpen aan specifieke beveiligingscontroles en heeft deze persoon een opleiding gekregen die hem bewust maakt van beveiligingskwesties voordat hij toestemming heeft gekregen om beveiligde luchtvracht of luchtpost of beide te vervoeren? | |
JA of NEEN |
|
Zo JA, beschrijf die beveiligingscontroles (zoals aan de indienstneming voorafgaande controle, achtergrondcontrole) en opleiding (zoals opleiding ter bewustmaking van beveiligingskwesties). |
|
9.7. Conclusie: volstaan de maatregelen om luchtvracht of luchtpost tijdens het vervoer te beschermen tegen manipulatie door onbevoegden? | |
JA of NEEN |
|
Zo NEEN, vermeld dan de redenen daarvoor. |
|
Opmerkingen van de entiteit |
|
Opmerkingen van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur |
|
DEEL 10
Naleving
Doelstelling: na delen 1 tot en met 9 van deze controlelijst te hebben gecontroleerd, moet de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur concluderen of zijn verificatie ter plaatse bevestigt dat de beveiligingscontroles ten uitvoer worden gelegd in overeenstemming met de doelstellingen die zijn vermeld in deze controlelijst voor luchtvracht of luchtpost met bestemming EU/EER.
Er zijn twee verschillende scenario's mogelijk. De EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur concludeert dat de entiteit:
-
erin is geslaagd de doelstellingen te verwezenlijken die in deze controlelijst zijn vermeld. Binnen een maand na de verificatie ter plaatse wordt een valideringsverslag verstrekt aan de aanwijzende bevoegde autoriteit en de gevalideerde entiteit;
-
er niet in is geslaagd de doelstellingen te verwezenlijken die in deze controlelijst zijn vermeld. In dat geval mag de entiteit geen beveiligde luchtvracht of luchtpost met bestemming EU/EER afleveren aan een ACC3 of een andere RA3. De entiteit ontvangt een kopie van de ingevulde controlelijst, met vermelding van de tekortkomingen.
10.1. Algemene conclusie: Geef aan welk geval de gevalideerde situatie het best omschrijft | |
---|---|
1 of 2 |
|
Opmerkingen van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur |
|
Opmerkingen van de entiteit |
|
Naam van de validateur:
Datum:
Handtekening: