Home

Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

1.

In deze richtlijn worden de voorwaarden vastgesteld waaraan dient te worden voldaan om het spoorwegsysteem van de Unie interoperabel te maken op een wijze die verenigbaar is met Richtlijn (EU) 2016/798, met als doel een optimaal niveau van technische harmonisatie vast te stellen, de facilitering, verbetering en ontwikkeling van diensten voor vervoer per spoor binnen de Unie en met derde landen mogelijk te maken en bij te dragen aan de voltooiing van de eengemaakte Europese spoorwegruimte en aan de geleidelijke voltooiing van de interne markt. Deze voorwaarden betreffen het ontwerp, de constructie, de indienststelling, de verbetering, de vernieuwing, de exploitatie en het onderhoud van de onderdelen van dit systeem, alsmede de beroepskwalificaties van en de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften voor het personeel dat bij de exploitatie en het onderhoud betrokken is.

2.

In deze richtlijn worden voor elk subsysteem de voorschriften inzake interoperabiliteitsonderdelen, interfaces en procedures vastgesteld en wordt bepaald welke voorwaarden inzake de algemene compatibiliteit van het spoorwegsysteem moeten worden vervuld om een interoperabel spoorwegsysteem van de Unie tot stand te brengen.

3.

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

  1. metro's;

  2. trams en lightrailvoertuigen, en infrastructuur die uitsluitend door die voertuigen wordt gebruikt;

  3. netwerken die functioneel gescheiden zijn van de rest van het spoorwegsysteem van de Unie en die alleen bedoeld zijn voor de exploitatie van lokale, stads- of voorstadsreizigersdiensten alsmede ondernemingen die uitsluitend op deze netwerken opereren.

4.

De lidstaten kunnen bepalen dat de maatregelen voor de omzetting van deze richtlijn niet van toepassing zijn op:

  1. spoorweginfrastructuur, inclusief zijsporen, die particulier eigendom is en door de eigenaar of een exploitant wordt gebruikt voor zijn goederenvervoeractiviteiten of het vervoer van personen voor niet-commerciële doeleinden, en voertuigen die uitsluitend worden gebruikt op deze infrastructuur;

  2. infrastructuur en voertuigen bestemd voor strikt lokaal, historisch of toeristisch gebruik;

  3. lightrailinfrastructuur die soms door zware spoorvoertuigen wordt gebruikt onder de operationele omstandigheden van het lightrailsysteem, als dat nodig is voor verbindingen voor uitsluitend die voertuigen, en

  4. voertuigen die in de eerste plaats worden gebruikt op lightrailsystemen maar zijn uitgerust met enkele heavyrail-componenten die nodig zijn om de doorreis, uitsluitend voor verbindingsdoeleinden, op een afgesloten en beperkt deel van heavyrail-infrastructuur mogelijk te maken.

5.

In het geval van tramtreinen die op het spoorwegsysteem van de Unie actief zijn, geldt bij ontstentenis van TSI's voor tramtreinen het volgende:

  1. De betrokken lidstaten zorgen ervoor dat er nationale voorschriften of andere relevante toegankelijke maatregelen worden vastgesteld om te waarborgen dat dergelijke tramtreinen voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen;

  2. De lidstaten kunnen nationale voorschriften vaststellen om de voor dergelijke tramtreinen geldende vergunningsprocedure nader te omschrijven. De autoriteit die de vergunning voor voertuigen afgeeft, raadpleegt de betrokken nationale veiligheidsinstantie om ervoor te zorgen dat de gemengde exploitatie van tramtreinen en heavyrail-treinen voldoet aan alle essentiële eisen alsmede aan de desbetreffende gemeenschappelijke veiligheidsdoelen („GVD's”).

  3. In afwijking van artikel 21 werken de relevante bevoegde autoriteiten in geval van grensoverschrijdende activiteit samen met het oog op het afgeven van de voertuigvergunningen.

Dit lid is niet van toepassing op overeenkomstig leden 3 en 4 van het toepassingsgebied van deze richtlijn uitgesloten voertuigen.

Artikel 2 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1) „spoorwegsysteem van de Unie” :
    de in bijlage I genoemde elementen;
    2) „interoperabiliteit” :
    de geschiktheid van een spoorwegsysteem voor een veilig en ononderbroken treinverkeer dat de vereiste prestaties levert;
    3) „voertuig” :
    een spoorvoertuig dat op eigen wielen voortbeweegt op spoorlijnen, met of zonder aandrijving. Een voertuig bestaat uit een of meer structurele en functionele subsystemen;
    4) „netwerk” :
    de lijnen, stations, terminals en alle soorten vaste uitrusting die nodig zijn voor het veilig en continu functioneren van het spoorwegsysteem van de Unie;
    5) „subsystemen” :
    de structurele en functionele delen van het spoorwegsysteem van de Unie, als bepaald in bijlage II;
    6) „mobiel subsysteem” :
    het subsysteem rollend materieel en het subsysteem boorduitrusting voor besturing en seingeving;
    7) „interoperabiliteitsonderdeel” :
    een basiscomponent, groep componenten, deel van een samenstel of volledig samenstel van voorzieningen, deel uitmakend of bestemd om deel uit te maken van een subsysteem, waarvan de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem direct of indirect afhankelijk is, met inbegrip van materiële en immateriële objecten;
    8) „product” :
    een product dat met een fabricageproces wordt verkregen, met inbegrip van interoperabiliteitsonderdelen en subsystemen;
    9) „essentiële eisen” :
    het geheel van de in bijlage III omschreven voorwaarden waaraan het spoorwegsysteem van de Unie, de subsystemen en de interoperabiliteitsonderdelen, met inbegrip van de interfaces, voldoen;
    10) „Europese specificatie” :

    een specificatie die in één van onderstaande categorieën valt:

    • een gemeenschappelijke technische specificatie als gedefinieerd in bijlage VIII bij Richtlijn 2014/25/EU;

    • een Europese technische goedkeuring als bedoeld in artikel 60 van Richtlijn 2014/25/EU, of

    • een Europese norm als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1025/2012;

    11) „technische specificatie inzake interoperabiliteit” (TSI):
    een overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde specificatie die voor elk subsysteem of deel van een subsysteem geldt teneinde aan de essentiële eisen te voldoen en de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie te verzekeren;
    12) „fundamentele parameter” :
    elke regelgevende, technische of operationele voorwaarde die kritiek is voor de interoperabiliteit en die in de desbetreffende TSI's wordt vermeld;
    13) „specifiek geval” :
    elk deel van het spoorwegsysteem waarvoor om geografische of topografische redenen of omwille van het stadsmilieu en de compatibiliteit met het bestaande systeem, bijzondere tijdelijke of permanente bepalingen in de TSI's moeten worden opgenomen, in het bijzonder lijnen en netwerken die niet verbonden zijn met het netwerk in de rest van de Unie, het profiel, de spoorwijdte of de spoorafstand, alsmede voertuigen die bestemd zijn voor strikt lokaal, regionaal of historisch gebruik en voertuigen met een plaats van vertrek of bestemming in derde landen;
    14) „verbetering” :
    belangrijke werkzaamheden waarbij een subsysteem of een deel daarvan aanzienlijk wordt gewijzigd, die een aanpassing vergen van het technisch dossier dat de EG-keuringsverklaring vergezelt, indien dit technisch dossier er is, en die een verbetering van de algemene prestaties van het subsysteem tot gevolg hebben;
    15) „vernieuwing” :
    grote vervangingswerkzaamheden waarbij een subsysteem of een deel daarvan wordt gewijzigd en die geen wijziging van de algemene prestaties van het subsysteem tot gevolg hebben;
    16) „bestaand spoorwegsysteem” :
    het geheel van infrastructuur van het bestaande spoorwegnetwerk, bestaande uit enerzijds de lijnen en vaste installaties en anderzijds de voertuigen, ongeacht categorie of herkomst, die op deze infrastructuur rijden;
    17) „vervanging in het kader van onderhoud” :
    vervanging van onderdelen door onderdelen met een identieke functie en identieke prestaties in het kader van preventief onderhoud of herstelwerkzaamheden;
    18) „tramtrein” :
    een voertuig ontworpen voor gecombineerd gebruik op zowel een lightrailinfrastructuur als op een heavyrail-infrastructuur;
    19) „indienststelling” :
    alle handelingen door middel waarvan een subsysteem in bedrijf wordt genomen;
    20) „aanbestedende dienst” :
    een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke entiteit die opdracht geeft voor het ontwerp en/of de bouw of de vernieuwing of verbetering van een subsysteem;
    21) „houder” :
    de natuurlijke of rechtspersoon die eigenaar is van een voertuig of het recht heeft het te gebruiken, het voertuig exploiteert als vervoermiddel en als zodanig geregistreerd is in een voertuigregister bedoeld in artikel 47;
    22) „aanvrager” :
    een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die een vergunning aanvraagt en die een spoorwegonderneming, een beheerder van infrastructuur of andere personen of juridische entiteiten kan zijn, zoals de fabrikant, een eigenaar of een houder. Voor de toepassing van artikel 15 betekent „aanvrager” een aanbestedende dienst, een fabrikant of een gemachtigde daarvan. Voor de toepassing van artikel 19 betekent „aanvrager” een natuurlijke of rechtspersoon die aan het Bureau goedkeuring vraagt voor de beoogde technische oplossingen voor de projecten in verband met ERTMS-baanuitrusting;
    23) „project in vergevorderd stadium” :
    elk project waarvan de planning of de aanleg zodanig is gevorderd dat een wijziging van de technische specificaties de levensvatbaarheid van het project zoals gepland in het gedrang kan brengen;
    24) „geharmoniseerde norm” :
    een Europese norm als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1025/2012;
    25) „nationale veiligheidsinstantie” :
    een veiligheidsinstantie als gedefinieerd in artikel 3, punt 7, van Richtlijn (EU) 2016/798;
    26) „type” :
    een voertuigtype dat de fundamentele ontwerpkenmerken van het voertuig definieert, aangegeven in een type- of ontwerpkeuringscertificaat als beschreven in de toepasselijke keuringsmodule;
    27) „serie” :
    een aantal identieke voertuigen van een typeontwerp;
    28) „met het onderhoud belaste entiteit” :
    een entiteit die belast is met het onderhoud als gedefinieerd in artikel 3, punt 20, van Richtlijn (EU) 2016/798;
    29) „lightrail” :
    spoorvervoerssysteem voor stedelijk en/of voorstedelijk vervoer met een botsbestendigheid van C-III of C-IV (volgens EN 15227:2011) en een maximale voertuigstevigheid van 800 kN (langsdrukkracht in de koppelingszone); lightrailsystemen rijden op een eigen bedding of delen deze met het wegverkeer en kunnen gewoonlijk niet rijtuigen voor passagiersvervoer over lange afstand en goederenvervoer vervangen;
    30) „nationale voorschriften” :
    alle in een lidstaat vastgestelde bindende voorschriften, ongeacht de instantie die ze heeft uitgevaardigd, die vereisten inzake veiligheid op het spoor of technische vereisten bevatten, andere dan de door uniale of internationale voorschriften vastgestelde, die binnen de betrokken lidstaat van toepassing zijn op spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders of derden;
    31) „exploitatietoestand” :
    de normale bedrijfsmodus en de te verwachten gevallen van gestoord bedrijf (waaronder slijtage) binnen de in het technisch dossier en het onderhoudsdossier vermelde gebruiksvoorwaarden;
    32) „gebruiksgebied van een voertuig” :
    een of meer netwerken binnen een lidstaat of groep van lidstaten waarop een voertuig is bedoeld om te worden gebruikt;
    33) „aanvaardbare wijzen van naleving” :
    niet-bindende adviezen van het Bureau waarin wordt aangegeven op welke manieren het voldoen aan de essentiële eisen kan worden vastgesteld;
    34) „aanvaardbare nationale wijzen van naleving” :
    niet-bindende adviezen van de lidstaat waarin wordt aangegeven op welke manieren het voldoen aan de nationale voorschriften kan worden vastgesteld;
    35) „in de handel brengen” :
    de eerste keer dat een interoperabiliteitsonderdeel, subsysteem, of voertuig dat klaar is om in zijn exploitatietoestand te functioneren op de markt van de Unie wordt aangeboden;
    36) „fabrikant” :
    een natuurlijke of rechtspersoon die een product in de vorm van een interoperabiliteitsonderdeel of subsysteem of voertuig maakt of laat ontwerpen of laat maken, en dat onder zijn naam of merk verhandelt;
    37) „gemachtigde” :
    een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door een fabrikant of een aanbestedende dienst is gemachtigd om namens die fabrikant of dienst specifieke taken te vervullen;
    38) „technische specificatie” :
    een document dat aangeeft aan welke technische eisen een product, een subsysteem, een proces of een dienst moet voldoen;
    39) „accreditatie” :
    accreditatie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EG) nr. 765/2008;
    40) „nationale accreditatie-instantie” :
    nationale accreditatie-instantie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 11, van Verordening (EG) nr. 765/2008;
    41) „conformiteitsbeoordeling” :
    het proces waarin wordt aangetoond of voldaan is aan de vastgestelde eisen voor een product, proces, dienst, subsysteem, persoon of instantie;
    42) „conformiteitsbeoordelingsinstantie” :
    een instantie die is aangemeld of aangewezen als verantwoordelijke voor conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, zoals ijken, testen, certificeren en inspecteren; een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt na aanmelding door een lidstaat ingedeeld als een „aangemelde instantie”; een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt na aanwijzing door een lidstaat ingedeeld als een „aangewezen instantie”;
    43) „persoon met een handicap en persoon met beperkte mobiliteit” :
    elke persoon met een permanente of tijdelijke fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking die hem, in wisselwerking met uiteenlopende obstakels, kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met andere passagiers gebruik te maken van vervoersdiensten, of van wie de mobiliteit bij het gebruiken van vervoersdiensten is beperkt door zijn leeftijd;
    44) „infrastructuurbeheerder” :
    de infrastructuurbeheerder als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(1);
    45) „spoorwegonderneming” :
    spoorwegonderneming als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2012/34/EU en elke andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke onderneming die goederen en/of reizigers over het spoor vervoert en die zelf de tractie levert; daar vallen ook ondernemingen onder die alleen tractie leveren.

Artikel 3 Essentiële eisen

1.

Het spoorwegsysteem van de Unie, de subsystemen, de interoperabiliteitsonderdelen, inclusief de interfaces, voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen.

2.

De in artikel 60 van Richtlijn 2014/25/EU bedoelde technische specificaties die noodzakelijk zijn ter aanvulling van de Europese specificaties of de andere normen die in gebruik zijn in de Unie, mogen niet in strijd zijn met de essentiële eisen.

HOOFDSTUK II TECHNISCHE SPECIFICATIES INZAKE INTEROPERABILITEIT

Artikel 4 Inhoud van de TSI's

Artikel 5 Opstelling, aanneming en evaluatie van TSI's

Artikel 6 Tekortkomingen van TSI's

Artikel 7 Niet-toepassing van TSI's

HOOFDSTUK III INTEROPERABILITEITSONDERDELEN

Artikel 8 Voorwaarden voor het in de handel brengen van interoperabiliteitsonderdelen

Artikel 9 Conformiteit of geschiktheid voor gebruik

Artikel 10 Procedure voor de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik

Artikel 11 Het niet voldoen van interoperabiliteitsonderdelen aan essentiële eisen

HOOFDSTUK IV SUBSYSTEMEN

Artikel 12 Vrij verkeer van subsystemen

Artikel 13 Conformiteit met TSI's en nationale voorschriften

Artikel 14 Aanmelding van nationale voorschriften

Artikel 15 Procedure voor de opstelling van de EG-keuringsverklaring

Artikel 16 Het niet voldoen van subsystemen aan essentiële eisen

Artikel 17 Vermoeden van conformiteit

HOOFDSTUK V IN DE HANDEL BRENGEN EN IN DIENST STELLEN

Artikel 18 Vergunning voor het in dienst stellen van vaste installaties

Artikel 19 Geharmoniseerde implementatie van ERTMS in de EU

Artikel 20 Het in de handel brengen van mobiele subsystemen

Artikel 21 Vergunning om een voertuig in de handel te brengen

Artikel 22 Registratie van voertuigen die in de handel mogen worden gebracht

Artikel 23 Controles voorafgaand aan het gebruik van toegelaten voertuigen

Artikel 24 Typegoedkeuring van voertuigen

Artikel 25 Conformiteit van voertuigen met een goedgekeurd type voertuig

Artikel 26 Het niet voldoen van voertuigen of typen voertuigen aan essentiële eisen

HOOFDSTUK VI CONFORMITEITSBEOORDELINGSORGANEN

Artikel 27 Aanmeldende instanties

Artikel 28 Eisen voor aanmeldende instanties

Artikel 29 Informatieverplichting voor aanmeldende instanties

Artikel 30 Conformiteitsbeoordelingsinstanties

Artikel 31 Onpartijdigheid van conformiteitsbeoordelingsinstanties

Artikel 32 Personeel van conformiteitsbeoordelingsinstanties

Artikel 33 Vermoeden van conformiteit van een conformiteitsbeoordelingsinstantie

Artikel 34 Ondergeschikte instanties van en uitbesteding door aangemelde instanties

Artikel 35 Geaccrediteerde interne instanties

Artikel 36 Verzoek om aanmelding

Artikel 37 Aanmeldingsprocedure

Artikel 38 Identificatienummers en lijsten van aangemelde instanties

Artikel 39 Wijzigingen van de aanmelding

Artikel 40 Betwisting van de bekwaamheid van aangemelde instanties

Artikel 41 Operationele verplichtingen van aangemelde instanties

Artikel 42 Informatieverplichting voor aanmeldende instanties

Artikel 43 Uitwisseling van beste praktijken

Artikel 44 Coördinatie van aangemelde instanties

Artikel 45 Aangewezen instanties

HOOFDSTUK VII REGISTERS

Artikel 46 Nummeringssysteem voor voertuigen

Artikel 47 Voertuigregisters

Artikel 48 Europees register van goedgekeurde voertuigtypen

Artikel 49 Infrastructuurregister

HOOFDSTUK VIII OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 50 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 51 Comitéprocedure

Artikel 52 Motivering

Artikel 53 Verslaglegging en informatie

Artikel 54 Overgangsregeling voor het gebruik van voertuigen

Artikel 55 Andere overgangsbepalingen

Artikel 56 Aanbevelingen en adviezen van het Bureau

Artikel 57 Omzetting

Artikel 58 Intrekking

Artikel 59 Inwerkingtreding

Artikel 60 Adressaten

BIJLAGE IONDERDELEN VAN HET SPOORWEGSYSTEEM VAN DE UNIE

BIJLAGE IISUBSYSTEMEN

BIJLAGE IIIESSENTIËLE EISEN

BIJLAGE IVEG-KEURINGSPROCEDURE VOOR SUBSYSTEMEN

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

Verklaring van de Commissie betreffende toelichtende stukken