Home

Verordening (EU) 2016/2134 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

Verordening (EU) 2016/2134 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1236/2005 wordt als volgt gewijzigd:

  1. Artikel 1 wordt vervangen door:

    In deze verordening worden de regels van de Unie vastgelegd met betrekking tot de handel met derde landen in goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en met betrekking tot de verlening van tussenhandeldiensten, van technische bijstand, opleiding en reclame met betrekking tot dergelijke goederen.”.

  2. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

    1. de punten a), b), c), d) en e) worden vervangen door:

      „a) „foltering” :
      iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard dan ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op instigatie van dan wel met de instemming of het gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Foltering omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen. De doodstraf wordt onder geen enkele omstandigheid beschouwd als een wettige straf;
      b) „andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing” :
      iedere handeling waardoor pijn die of leed dat een bepaalde mate van ernst bereikt, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op instigatie van dan wel met de instemming of het gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Dit omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen. De doodstraf wordt onder geen enkele omstandigheid beschouwd als een wettige straf;
      c) „wetshandhavingsinstantie” :
      iedere autoriteit die verantwoordelijk is voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken, bestrijden en bestraffen van misdaden, met inbegrip van doch niet beperkt tot de politie, aanklagers, juridische autoriteiten, openbare of particuliere gevangenisautoriteiten en, indien van toepassing, nationale veiligheidsdiensten en militaire autoriteiten;
      d) „uitvoer” :
      elk vertrek van goederen uit het douanegebied van de Unie, met inbegrip van het vertrek van goederen waarvoor een douaneaangifte vereist is en het vertrek van goederen na de opslag ervan in een vrije zone in de zin van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad(*);
      e) „invoer” :
      elke binnenkomst in het douanegebied van de Unie van goederen, met inbegrip van tijdelijke opslag, plaatsing in een vrije zone, plaatsing onder een bijzondere regeling en het in het vrije verkeer brengen in de zin van Verordening (EU) nr. 952/2013;

    2. de punten h) en i) worden vervangen door:

      „h) „bevoegde autoriteit” :
      een in bijlage I vermelde autoriteit van een van de lidstaten, die overeenkomstig artikel 8 gerechtigd is een besluit te nemen inzake een vergunningsaanvraag of een exporteur te verbieden de algemene Unie-uitvoervergunning te gebruiken;
      i) „aanvrager” :
      1. de exporteur, in geval van uitvoer zoals bedoeld in artikel 3, 5, of 7 ter;

      2. de natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie die de goederen binnen het douanegebied van de Unie vervoert, in geval van doorvoer zoals bedoeld in artikel 4 bis;

      3. de verlener van de technische bijstand, in geval van verlening van technische bijstand zoals bedoeld in artikel 3;

      4. het museum dat de goederen zal tentoonstellen, in geval van invoer en verlening van technische bijstand zoals bedoeld in artikel 4, en

      5. de verlener van de technische bijstand of de tussenhandelaar, in geval van verlening van technische bijstand zoals bedoeld in artikel 7 bis, of tussenhandeldiensten zoals bedoeld in artikel 7 sexies;”;

    3. de volgende punten worden toegevoegd:

      „j) „douanegebied van de Unie” :
      het grondgebied zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013;
      k) „tussenhandeldiensten” :
      1. het onderhandelen over of regelen van transacties met het oog op de aankoop, verkoop of levering van desbetreffende goederen door een derde land van/aan een ander derde land, of

      2. het verkopen of aankopen van desbetreffende goederen in derde landen met het oog op de overbrenging ervan naar een ander derde land.

      Voor de toepassing van deze verordening geldt deze definitie niet voor het louter verstrekken van nevendiensten. Nevendiensten zijn vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering dan wel algemene reclame of promotie;

      l) „tussenhandelaar” :
      een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, verblijvend of gevestigd in een lidstaat, die of dat vanuit de Unie onder k) gedefinieerde diensten verricht; een natuurlijke persoon met de nationaliteit van een lidstaat, ongeacht zijn verblijfplaats, die dergelijke diensten vanuit de Unie verricht, en een volgens het recht van een lidstaat erkende of opgerichte rechtspersoon, entiteit of instantie, ongeacht de verblijfplaats ervan, die dergelijke diensten vanuit de Unie verricht;
      m) „verlener van technische bijstand” :
      een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, verblijvend of gevestigd in een lidstaat, die of dat vanuit de Unie onder f) gedefinieerde technische bijstand verleent; een natuurlijke persoon met de nationaliteit van een lidstaat, ongeacht zijn verblijfplaats, die dergelijke bijstand vanuit de Unie verleent, en een volgens het recht van een lidstaat erkende of opgerichte rechtspersoon, entiteit of instantie, ongeacht de verblijfplaats ervan, die dergelijke bijstand vanuit de Unie verricht;
      n) „exporteur” :
      een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap namens wie of waarvan een uitvoeraangifte wordt gedaan, zijnde de persoon, entiteit of instantie die op het tijdstip waarop de uitvoeraangifte wordt aanvaard, een contract heeft gesloten met de ontvanger in het betrokken derde land en die gemachtigd is te beslissen dat de producten naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie worden verzonden. Indien geen dergelijk uitvoercontract is gesloten of indien de houder van dat contract niet namens zichzelf handelt, wordt onder de exporteur verstaan de persoon, entiteit of instantie die gemachtigd is te beslissen dat de producten naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie worden verzonden. Indien het recht over de goederen te beschikken, toekomt aan een persoon, entiteit of instantie die blijkens dat contract buiten de Unie verblijft of is gevestigd, wordt de exporteur geacht de in de Unie verblijvende of gevestigde contractpartij te zijn;
      o) „algemene Unie-uitvoervergunning” :
      een onder d) gedefinieerde uitvoervergunning die voor uitvoer naar bepaalde landen beschikbaar is voor alle exporteurs die zich houden aan de gebruiksvoorwaarden ervan zoals vermeld in bijlage III ter;
      p) „individuele vergunning” :

      een vergunning die wordt verleend aan:

      1. één specifieke exporteur voor onder d) gedefinieerde uitvoer voor één eindgebruiker of ontvanger in een derde land en die betrekking heeft op een of meer goederen;

      2. één specifieke tussenhandelaar voor de verlening van onder k) gedefinieerde tussenhandeldiensten voor één eindgebruiker of ontvanger in een derde land en die betrekking heeft op een of meer goederen, of

      3. een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie die goederen binnen het douanegebied van de Unie vervoert voor onder s) gedefinieerde doorvoer;

      q) „globale vergunning” :

      een vergunning die aan één specifieke exporteur of tussenhandelaar voor een in bijlage III of bijlage III bis vermelde soort goederen wordt verleend, die kan gelden voor:

      1. onder d) gedefinieerde uitvoer naar een of meer met naam genoemde eindgebruikers in een of meer met naam genoemde derde landen;

      2. onder d) gedefinieerde uitvoer naar één of meer met naam genoemde distributeurs in één of meer met naam genoemde derde landen, waar de exporteur een fabrikant is van de in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III of in deel 1 van bijlage III bis vermelde goederen;

      3. de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot overbrengingen van goederen in derde landen naar één of meer met naam genoemde eindgebruikers in één of meer met naam genoemde derde landen;

      4. de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot overbrengingen van goederen in derde landen, naar één of meer met naam genoemde distributeurs in één of meer met naam genoemde derde landen wanneer de tussenhandelaar in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III of in deel 1 van bijlage III bis vermelde goederen produceert;

      r) „distributeur” :
      een marktdeelnemer die groothandelsactiviteiten verricht op het vlak van goederen vermeld in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III of in deel 1 van bijlage III bis, zoals het aankopen van dergelijke goederen bij fabrikanten of het opslaan, leveren of uitvoeren van dergelijke goederen; groothandelsactiviteiten op het vlak van dergelijke goederen omvatten niet de aankoop door een ziekenhuis, een apotheek of een zorgverlener met als enig doel dergelijke goederen te leveren aan de bevolking;
      s) „doorvoer” :
      vervoer binnen het douanegebied van de Unie van niet-Uniegoederen die het douanegebied van de Unie doorkruisen met een bestemming buiten het douanegebied van de Unie.”.

  3. In artikel 3 wordt lid 1 vervangen door:

    „1.

    Het is verboden in bijlage II vermelde goederen uit te voeren, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

    Bijlage II omvat goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    Het is een verlener van technische bijstand verboden om, al dan niet tegen vergoeding, technische bijstand te verlenen die samenhangt met in bijlage II vermelde goederen aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land.”.

  4. In artikel 4 wordt lid 1 vervangen door:

    „1.

    Het is verboden in bijlage II vermelde goederen in te voeren ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

    Het is een persoon, entiteit of instantie in de Unie verboden technische bijstand te aanvaarden die samenhangt met in bijlage II vermelde goederen, en die al dan niet tegen vergoeding door een persoon, entiteit of instantie vanuit een derde land wordt verleend.”.

  5. De volgende artikelen worden ingevoegd:

    1.

    Het is verboden de in bijlage II vermelde goederen door te voeren.

    2.

    In afwijking van lid 1 mag de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor de doorvoer van in bijlage II vermelde goederen indien wordt aangetoond dat dergelijke goederen in het land van bestemming uitsluitend worden gebruikt om in een museum te worden tentoongesteld wegens hun historische betekenis.

    Het is een tussenhandelaar verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land tussenhandeldiensten te verlenen voor in bijlage II vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

    Het is een verlener van technische bijstand of een tussenhandelaar verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land een opleiding over het gebruik van in bijlage II vermelde goederen te verlenen of aan te bieden.

    Het is een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, al dan niet verblijvend of gevestigd in een lidstaat, verboden om in bijlage II vermelde goederen tentoon te stellen of voor verkoop aan te bieden in een tentoonstelling of beurs in de Unie, behalve als wordt aangetoond dat, gezien de aard van de tentoonstelling of beurs, een dergelijke tentoonstelling of aanbod voor verkoop de verkoop of levering van de betrokken goederen aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land niet bevordert of eraan bijdraagt.

    Het is een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, verblijvend of gevestigd in een lidstaat die reclameruimte of reclametijd verkoopt of aankoopt binnen de Unie, een natuurlijke persoon met de nationaliteit van een lidstaat die reclameruimte of reclametijd verkoopt of aankoopt binnen de Unie, en een volgens het recht van een lidstaat erkende of opgerichte rechtspersoon, entiteit of instantie die reclameruimte of reclametijd verkoopt of aankoopt binnen de Unie, verboden om reclameruimte in gedrukte media of op internet of reclametijd op televisie of radio met betrekking tot in bijlage II vermelde goederen te verkopen aan of te kopen van een persoon, entiteit of instantie in een derde land.

    1.

    Onverminderd de toepasselijke Unieregels, met inbegrip van het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit, mogen de lidstaten nationale maatregelen aannemen of handhaven om vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering, of algemene reclame of promotie met betrekking tot in bijlage II vermelde goederen, te beperken.

    2.

    De lidstaten delen alle op grond van lid 1 genomen maatregelen mee aan de Commissie. Bestaande maatregelen worden uiterlijk op 17 februari 2017 meegedeeld. Nieuwe maatregelen, wijzigingen en intrekkingen worden vóór de inwerkingtreding ervan meegedeeld.”.

  6. In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:

    „1.

    Voor de in bijlage III vermelde goederen is een vergunning vereist, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen. Een vergunning is evenwel niet vereist voor goederen die slechts worden doorgevoerd over het douanegebied van de Unie; dit zijn goederen die geen andere douanebestemming hebben dan extern communautair douanevervoer in het kader van artikel 226 van Verordening (EU) nr. 952/2013, met inbegrip van opslag van niet-Uniegoederen in een vrije zone.

    Bijlage III omvat uitsluitend de volgende goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing:

    1. goederen die voornamelijk voor rechtshandhaving worden gebruikt, en

    2. goederen waarvoor, gezien hun ontwerp en technische kenmerken, een aanzienlijk risico bestaat dat zij worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    Bijlage III omvat niet:

    1. vuurwapens die onder Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad(*) vallen;

    2. producten voor tweeërlei gebruik die onder Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad(**) vallen, en

    3. goederen die overeenkomstig Gemeenschappelijke Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad(***) worden gecontroleerd.

  7. Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

    1. lid 1 wordt vervangen door:

      „1.

      De bevoegde autoriteiten beslissen over uitvoervergunningen met betrekking tot de in bijlage III vermelde goederen, rekening houdend met alle relevante overwegingen, waaronder met name de vraag of een aanvraag voor een vergunning voor in wezen identieke uitvoer in de afgelopen drie jaar is afgewezen door een andere lidstaat en overwegingen over het beoogde eindgebruik en het risico op bestemmingswijziging.”;

    2. de volgende leden worden toegevoegd:

      „3.

      De volgende regels zijn van toepassing op de controle van het beoogde eindgebruik en het risico op bestemmingswijziging:

      1. Indien de fabrikant van in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III vermelde goederen een vergunning aanvraagt om dergelijk goederen naar een distributeur uit te voeren, beoordeelt de bevoegde autoriteit de contractuele afspraken tussen de fabrikant en de distributeur en de maatregelen die zij nemen om ervoor te zorgen dat deze goederen en, indien van toepassing, de producten waarin deze worden opgenomen, niet worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

      2. Indien een vergunning is aangevraagd om in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III vermelde goederen naar een eindgebruiker uit te voeren, mag de bevoegde autoriteit bij de beoordeling van het risico op een bestemmingswijziging rekening houden met de toepasselijke contractsbepalingen en de door de eindgebruiker ondertekende eindgebruiksverklaring, indien een dergelijke verklaring ter beschikking is gesteld. Indien geen eindgebruiksverklaring ter beschikking is gesteld, staat het aan de exporteur om aan te tonen wie de eindgebruiker is en waarvoor de goederen zullen worden gebruikt. Indien de exporteur niet voldoende informatie levert over de eindgebruiker en het eindgebruik, dan heeft de bevoegde autoriteit gegronde redenen om aan te nemen dat de goederen zouden kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

      4.

      De bevoegde autoriteiten houden bij de beoordeling van een aanvraag voor een globale vergunning niet alleen rekening met de in lid 1 vermelde criteria, maar ook met de toepassing door de exporteur van evenredige en passende middelen en procedures om ervoor te zorgen dat de bepalingen en de doelstellingen van deze verordening en de voorwaarden van de vergunning in acht worden genomen.”.

  8. Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    Het is een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, al dan niet verblijvend of gevestigd in een lidstaat, verboden in bijlage III vermelde goederen door te voeren, indien hij of zij ervan op de hoogte is dat enig deel van de zending van dergelijke goederen bedoeld is voor gebruik voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in een derde land.”.

  9. Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    1.

    Een vergunning is vereist voor de verlening, al dan niet tegen vergoeding, door een verlener van technische bijstand of een tussenhandelaar van een van de volgende diensten aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land:

    1. technische bijstand met betrekking tot in bijlage III vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, en

    2. tussenhandeldiensten met betrekking tot in bijlage III vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

    2.

    Bij beslissingen over aanvragen voor een vergunning voor de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot in bijlage III vermelde goederen, is artikel 6 van overeenkomstige toepassing.

    Bij beslissingen over aanvragen voor een vergunning voor de verlening van technische bijstand met betrekking tot in bijlage III vermelde goederen, wordt rekening gehouden met de in artikel 6 neergelegde criteria om te beoordelen:

    1. of de technische bijstand zal worden verleend aan een persoon, entiteit of instantie die de goederen waarop de technische bijstand betrekking heeft voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing zou kunnen gebruiken, en

    2. of de technische bijstand zal worden gebruikt om in bijlage III vermelde goederen te repareren, ontwikkelen, produceren, testen, onderhouden of assembleren voor of om technische bijstand te verlenen aan een persoon, entiteit of instantie die de goederen waarop de technische bijstand betrekking heeft voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing zou kunnen gebruiken.

    3.

    Lid 1 is niet van toepassing op de verlening van technische bijstand indien

    1. de technische bijstand wordt verleend aan een wetshandhavingsinstantie van een lidstaat of aan militair of civiel personeel van een lidstaat zoals omschreven in de eerste zin van artikel 5, lid 3;

    2. de technische bijstand bestaat uit de verstrekking van informatie die algemeen bekend is, of

    3. de technische bijstand het noodzakelijke minimum is voor de installatie, de werking, het onderhoud of de reparatie van in bijlage III vermelde goederen waarvan de uitvoer is goedgekeurd door een bevoegde autoriteit overeenkomstig deze verordening.

    4.

    Niettegenstaande lid 1 mag een lidstaat een verbod op de levering van tussenhandeldiensten met betrekking tot voetboeien, groepskluisters en draagbare elektrische schokapparatuur handhaven. Indien een lidstaat een dergelijk verbod handhaaft, deelt zij de aangenomen maatregelen uiterlijk op 17 februari 2017 aan de Commissie mee en brengt deze de Commissie op de hoogte van de eventuele wijziging of intrekking van die maatregelen.”.

  10. Na artikel 7 bis wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

    1.

    Voor de uitvoer van in bijlage III bis vermelde goederen is een vergunning vereist, ongeacht de oorsprong daarvan. Een vergunning is evenwel niet vereist voor goederen die slechts worden doorgevoerd over het douanegebied van de Unie; dit zijn goederen die geen andere douanebestemming hebben dan extern communautair douanevervoer in het kader van artikel 226 van Verordening (EU) nr. 952/2013, met inbegrip van opslag van niet-Uniegoederen in een vrije zone.

    Bijlage III bis omvat uitsluitend goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf en die zijn goedgekeurd of daadwerkelijk worden gebruikt voor de doodstraf door een of meer derde landen die de doodstraf niet hebben afgeschaft. De bijlage omvat niet:

    1. vuurwapens die onder Verordening (EU) nr. 258/2012 vallen;

    2. producten voor tweeërlei gebruik die onder Verordening (EG) nr. 428/2009 vallen, en

    3. goederen die overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB worden gecontroleerd.

    2.

    Wanneer voor de uitvoer van geneesmiddelen een uitvoervergunning vereist is overeenkomstig deze verordening en tevens overeenkomstig internationale verdragen inzake narcotica en psychotrope stoffen, zoals het Verdrag inzake psychotrope stoffen uit 1971, dan kunnen lidstaten één procedure gebruiken om de door deze verordening en door het desbetreffende verdrag opgelegde verplichtingen uit te voeren.

    1.

    De bevoegde autoriteiten beslissen over uitvoervergunningen met betrekking tot in bijlage III bis vermelde goederen, rekening houdend met alle relevante overwegingen, met inbegrip van met name de vraag of een aanvraag voor een vergunning voor een in wezen identieke uitvoer in de afgelopen drie jaar is afgewezen door een andere lidstaat en overwegingen over het beoogde eindgebruik en het risico op bestemmingswijziging.

    2.

    De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de in bijlage III bis vermelde goederen zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf in een derde land.

    3.

    De volgende regels zijn van toepassing op de controle van het beoogde eindgebruik en het risico op bestemmingswijziging:

    1. Indien de fabrikant van in deel 1 van bijlage III bis vermelde goederen een vergunning aanvraagt om dergelijke producten naar een distributeur uit te voeren, beoordeelt de bevoegde autoriteit de contractuele afspraken tussen de fabrikant en de distributeur en de maatregelen die zij nemen om ervoor te zorgen dat de goederen niet voor de voltrekking van de doodstraf worden gebruikt.

    2. Indien een vergunning is aangevraagd om in deel 1 van bijlage III bis vermelde goederen naar een eindgebruiker uit te voeren, kan de bevoegde autoriteit bij de beoordeling van het risico op een bestemmingswijziging rekening houden met de van toepassing zijnde contractsbepalingen en de door de eindgebruiker ondertekende eindgebruiksverklaring, indien een dergelijke verklaring ter beschikking is gesteld. Indien geen eindgebruiksverklaring ter beschikking is gesteld, staat het aan de exporteur om aan te tonen wie de eindgebruiker is en waarvoor de goederen zullen worden gebruikt. Indien de exporteur niet voldoende informatie levert over de eindgebruiker en het eindgebruik, dan heeft de bevoegde autoriteit redelijke gronden om aan te nemen dat de goederen voor de voltrekking van de doodstraf zouden kunnen worden gebruikt.

    3. De Commissie kan, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, richtsnoeren met beste praktijken aannemen betreffende de beoordeling van het eindgebruik en van het doel waarvoor technische bijstand zal worden gebruikt.

    4.

    De bevoegde autoriteit houdt bij de beoordeling van een aanvraag voor een globale vergunning niet alleen rekening met de in lid 1 vermelde criteria, maar ook met de toepassing door de exporteur van evenredige en passende middelen en procedures om ervoor te zorgen dat de bepalingen en de doelstellingen van deze verordening en de voorwaarden van de vergunning in acht worden genomen.

    Het is een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, al dan niet verblijvend of gevestigd in een lidstaat, verboden in bijlage III bis vermelde goederen door te voeren, indien hij of zij ervan op de hoogte is dat enig deel van de zending van dergelijke goederen bedoeld is voor gebruik voor de doodstraf in een derde land.

    1.

    Een vergunning is vereist voor de verlening, al dan niet tegen vergoeding, door een verlener van technische bijstand of een tussenhandelaar van een van de volgende diensten aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land:

    1. technische bijstand met betrekking tot in bijlage III bis vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, en

    2. tussenhandeldiensten met betrekking tot in bijlage III bis vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

    2.

    Bij beslissingen over aanvragen voor een vergunning voor de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot in bijlage III bis vermelde goederen, is artikel 7 quater van overeenkomstige toepassing.

    Bij beslissingen over aanvragen voor een vergunning voor de verlening van technische bijstand met betrekking tot in bijlage III bis vermelde goederen, wordt rekening gehouden met de in artikel 7 quater vastgestelde criteria om te beoordelen:

    1. of de technische bijstand zal worden verleend aan een persoon, entiteit of instantie die de goederen waarop deze betrekking heeft voor de doodstraf zou kunnen gebruiken, en

    2. of de technische bijstand zal worden gebruikt om in bijlage III bis vermelde goederen te repareren, ontwikkelen, produceren, testen, onderhouden of assembleren voor of om technische bijstand te verlenen aan een persoon, entiteit of instantie die de goederen waarop de technische bijstand betrekking heeft voor de doodstraf zou kunnen gebruiken.

    3.

    Lid 1 is niet van toepassing op de verlening van technische bijstand indien

    1. de technische bijstand bestaat uit de verstrekking van informatie die algemeen bekend is, of

    2. de technische bijstand het noodzakelijke minimum is voor de installatie, de werking, het onderhoud of de reparatie van in bijlage III bis vermelde goederen waarvan de uitvoer is goedgekeurd door een bevoegde autoriteit overeenkomstig deze verordening.”.

  11. Artikel 8 wordt vervangen door:

    1.

    Bij deze verordening wordt een algemene Unie-uitvoervergunning ingesteld, voor bepaalde uitvoer zoals beschreven in bijlage III ter.

    De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur verblijvend of gevestigd is, kan de exporteur verbieden om deze vergunning te gebruiken als er redelijke twijfel bestaat over het vermogen van de exporteur om de voorwaarden van deze vergunning of een bepaling van de wetgeving inzake uitvoercontrole, na te leven.

    De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen informatie uit over alle exporteurs die het recht zijn ontnomen om de algemene Unie-uitvoervergunning te gebruiken, tenzij zij vaststellen dat een specifieke exporteur niet zal proberen de in bijlage III bis vermelde goederen via een andere lidstaat uit te voeren. Hiervoor zal een beveiligd en versleuteld systeem voor het uitwisselen van informatie worden gebruikt.

    2.

    Een vergunning voor andere dan de in lid 1 bedoelde uitvoer waarvoor overeenkomstig deze verordening een vergunning vereist is, wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur verblijvend of gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I. Een dergelijke vergunning kan een individuele of een globale vergunning zijn indien het in de bijlagen III of III bis vermelde goederen betreft. Voor in bijlage II vermelde goederen wordt alleen een individuele vergunning verleend.

    3.

    Een vergunning voor doorvoer van in bijlage II vermelde goederen wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie die de goederen binnen het douanegebied van de Unie vervoert, verblijvend of gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I. Indien deze persoon, entiteit of instantie niet verblijvend of gevestigd is in een lidstaat, wordt een vergunning verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de binnenkomst van goederen in het douanegebied van de Unie, plaatsvindt. In een dergelijk geval wordt alleen een individuele vergunning verleend.

    4.

    Een vergunning voor invoer waarvoor overeenkomstig deze verordening een vergunning is vereist, wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het museum is gevestigd, zoals vermeld in bijlage I. Voor in bijlage II vermelde goederen wordt alleen een individuele vergunning verleend.

    5.

    Een vergunning voor het verlenen van technische bijstand voor in bijlage II vermelde goederen wordt verleend door:

    1. de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de verlener van technische bijstand verblijvend of gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I, of, indien er geen dergelijke lidstaat is, de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de verlener van technische bijstand een onderdaan is of volgens het recht waarvan deze is erkend of opgericht, indien de bijstand wordt verleend aan een museum in een derde land, of

    2. de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het museum is gevestigd, zoals vermeld in bijlage I, indien de bijstand wordt verleend aan een museum in de Unie.

    6.

    Een vergunning voor het verlenen van technische bijstand voor in bijlage III of in bijlage III bis vermelde goederen wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de verlener van technische bijstand verblijvend of gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I, of, indien er geen dergelijke lidstaat is, de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de verlener van technische bijstand een onderdaan is of volgens het recht waarvan deze is erkend of opgericht.

    7.

    Een vergunning voor het verlenen van tussenhandeldiensten voor in bijlage III of in bijlage III bis vermelde goederen wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de tussenhandelaar verblijvend of gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I, of, indien er geen dergelijke lidstaat is, de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de tussenhandelaar een onderdaan is of volgens het recht waarvan deze is erkend of opgericht. Een dergelijke vergunning wordt afgegeven voor een bepaalde hoeveelheid specifieke goederen die tussen twee of meer derde landen worden verplaatst. De plaats van de goederen in het derde land van herkomst, de eindgebruiker en de precieze plaats waar die zich bevindt, moeten duidelijk vaststaan.

    8.

    De aanvragers verstrekken aan de bevoegde autoriteit alle relevante informatie die nodig is voor hun aanvraag voor een individuele of globale vergunning voor uitvoer of voor tussenhandeldiensten, voor een vergunning voor technische bijstand, voor een individuele invoervergunning of voor een individuele doorvoervergunning.

    Met betrekking tot uitvoer ontvangen de bevoegde autoriteiten volledige informatie, in het bijzonder over de eindgebruiker, het land van bestemming en het eindgebruik van de goederen.

    Met betrekking tot tussenhandeldiensten ontvangen de bevoegde autoriteiten in het bijzonder details over de plaats waar de goederen zich in het derde land van herkomst bevinden, een duidelijke beschrijving van de aard en het aantal goederen, de bij de transactie betrokken derden, het derde land van bestemming, de eindgebruiker in dat land en de precieze plaats waar die zich bevindt.

    Indien nodig kan ook een verklaring over het eindgebruik worden verlangd.

    9.

    In afwijking van lid 8 verstrekt de fabrikant, indien in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III of in deel I van bijlage III bis vermelde goederen worden uitgevoerd of worden verkocht en doorgevoerd door een fabrikant of een vertegenwoordiger van een fabrikant naar een distributeur in een derde land, informatie over de regelingen en maatregelen die zijn getroffen om te voorkomen dat de in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III vermelde goederen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing of om te voorkomen dat de in deel 1 van bijlage III bis vermelde goederen worden gebruikt voor de doodstraf, alsook over het land van bestemming en, indien beschikbaar, over het eindgebruik en de eindgebruikers van de goederen.

    10.

    Op verzoek van een nationaal preventiemechanisme opgericht in het kader van het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, mogen de bevoegde autoriteiten beslissen om de van een aanvrager ontvangen informatie over het land van bestemming, de ontvanger, het eindgebruik en de eindgebruikers of, indien van toepassing, de distributeur en de regelingen en maatregelen zoals vermeld in lid 9, aan dit nationale preventiemechanisme ter beschikking te stellen. De bevoegde autoriteiten verhoren de aanvrager voordat de informatie ter beschikking wordt gesteld en mogen beperkingen opleggen aan het gebruik dat van de informatie kan worden gemaakt. De bevoegde autoriteiten nemen hun beslissingen in overeenstemming met nationale wetgeving en praktijken.

    11.

    De lidstaten verwerken aanvragen voor individuele of globale vergunningen binnen een door de nationale wetgeving of praktijken vastgelegde periode.”.

  12. Artikel 9 wordt vervangen door:

    1.

    Vergunningen voor uitvoer, invoer of doorvoer worden verleend op een formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage V opgenomen model. Vergunningen voor tussenhandeldiensten worden verleend op een formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage VI opgenomen model. Vergunningen voor technische bijstand worden verleend op een formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage VII opgenomen model. Dergelijke vergunningen zijn in de gehele Unie geldig. De geldigheidsduur van een vergunning bedraagt tussen drie en twaalf maanden, met een mogelijke verlenging met maximaal twaalf maanden. De geldigheidsduur van een globale vergunning bedraagt tussen één en drie jaar, met een mogelijke verlenging met maximaal twee jaar.

    2.

    Met een overeenkomstig artikel 6 of artikel 7 quater verstrekte uitvoervergunning mag de exporteur technische bijstand verlenen aan de eindgebruiker voor zover dergelijke bijstand noodzakelijk is voor de installatie, de werking, het onderhoud of de reparatie van de goederen die mogen worden uitgevoerd.

    3.

    De vergunningen mogen elektronisch worden afgegeven. De specifieke procedures worden op nationaal niveau vastgesteld. Wanneer de lidstaten gebruikmaken van deze optie, stellen zij de Commissie daarvan in kennis.

    4.

    Vergunningen voor uitvoer, invoer, doorvoer, de verlening van technische bijstand of de verlening van tussenhandeldiensten zijn onderworpen aan de voorschriften en voorwaarden die de bevoegde autoriteit nodig acht.

    5.

    De bevoegde autoriteiten mogen overeenkomstig deze verordening weigeren een vergunning af te geven en reeds verleende vergunningen intrekken, schorsen, wijzigen of herroepen.”.

  13. In artikel 10 wordt lid 2 vervangen door:

    „2.

    Indien een douaneaangifte wordt gedaan voor de in bijlage II, bijlage III of bijlage III bis vermelde goederen en wordt bevestigd dat geen vergunning uit hoofde van deze verordening is verleend voor de voorgenomen in- of uitvoer, dan leggen de douaneautoriteiten beslag op de aangegeven goederen en wijzen zij de exporteur of importeur op de mogelijkheid om een vergunning aan te vragen uit hoofde van deze verordening. Indien binnen zes maanden na de beslaglegging geen vergunningsaanvraag is ingediend of indien de bevoegde autoriteit een dergelijke aanvraag afwijst, kunnen de douaneautoriteiten over de vastgehouden goederen beschikken overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.”.

  14. Artikel 11 wordt vervangen door:

    1.

    Een lidstaat stelt de overige lidstaten en de Commissie ervan in kennis indien de bijlage I vermelde bevoegde autoriteiten van deze lidstaat beslissen om uit hoofde van deze verordening een vergunningsaanvraag af te wijzen of indien zij een reeds verleende vergunning intrekken. Deze kennisgeving geschiedt uiterlijk 30 dagen na de datum waarop de beslissing of intrekking werd genomen.

    2.

    De bevoegde autoriteit raadpleegt, indien nodig of gepast via diplomatieke weg, de autoriteiten die in de afgelopen drie jaar uit hoofde van deze verordening een aanvraag voor een vergunning voor uitvoer, doorvoer, technische bijstandsverlening aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land of verlening van tussenhandeldiensten hebben afgewezen, indien die bevoegde autoriteit een aanvraag ontvangt voor uitvoer, doorvoer, technische bijstandsverlening aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land of verlening van tussenhandeldiensten voor een transactie die in wezen identiek is aan die welke in zo'n eerdere aanvraag was vermeld, en zij van oordeel is dat een vergunning toch zou moeten worden verleend.

    3.

    Indien de bevoegde autoriteit, na de in lid 2 bedoelde raadplegingen, beslist om een vergunning te verlenen, stelt de betrokken lidstaat de overige lidstaten en de Commissie onmiddellijk van deze beslissing in kennis en zet zij de aan die beslissing ten grondslag liggende redenen uiteen, waarbij in voorkomend geval informatie ter staving wordt verstrekt.

    4.

    Indien een weigering om een vergunning te verlenen gebaseerd is op een nationaal verbod dat in overeenstemming met artikel 7, lid 1, of artikel 7 bis, lid 4, is aangenomen, is dat geen beslissing tot afwijzing van een aanvraag in de zin van lid 1 van dit artikel.

    5.

    Alle overeenkomstig dit artikel vereiste kennisgevingen geschieden via een beveiligd en versleuteld systeem voor informatie-uitwisseling.”.

  15. Artikel 12 wordt vervangen door:

    De Commissie is overeenkomstig artikel 15 bis bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I, II, III, III bis, III ter, IV, V, VI en VII te wijzigen. De gegevens in bijlage I inzake de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wordt gewijzigd op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie.

    Wanneer de bijlagen II, III, III bis of III ter, om dwingende redenen van urgentie moeten worden gewijzigd, is de in artikel 15 ter vastgelegde procedure van toepassing op gedelegeerde handelingen die overeenkomstig dit artikel zijn vastgesteld.”.

  16. Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    1.

    Elke lidstaat kan bij de Commissie een met redenen omkleed verzoek indienen om voor rechtshandhaving ontworpen of in de handel gebrachte goederen aan de bijlagen II, III of III bis toe te voegen. Een dergelijk verzoek omvat informatie over:

    1. het ontwerp en de kenmerken van de goederen;

    2. alle doeleinden waarvoor deze kunnen worden gebruikt, en

    3. de internationale of nationale regels die zouden worden overtreden indien deze goederen voor rechtshandhaving zouden worden gebruikt.

    Wanneer een lidstaat een verzoek aan de Commissie richt, stuurt deze lidstaat dit verzoek ook aan de andere lidstaten door.

    2.

    De Commissie kan de verzoekende lidstaat binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek vragen om aanvullende informatie te verstrekken, indien zij vindt dat het verzoek een of meerdere relevante punten niet behandelt of dat meer informatie over een of meer relevante punten noodzakelijk is. De Commissie vermeldt de punten waarvoor aanvullende informatie vereist is. De Commissie stuurt haar vragen aan de overige lidstaten door. De overige lidstaten kunnen de Commissie ook verdere informatie verstrekken voor de beoordeling van het verzoek.

    3.

    Indien de Commissie van mening is dat er geen aanvullende informatie nodig is of, indien van toepassing, na ontvangst van de gevraagde aanvullende informatie, start de Commissie binnen twintig weken na ontvangst van de informatie, respectievelijk aanvullende informatie, de procedure voor het vaststellen van de gevraagde wijziging of informeert zij de verzoekende lidstaat over de redenen om dit niet te doen.”.

  17. In artikel 13 wordt het volgende lid ingevoegd:

    „3 bis.

    De Commissie bereidt een jaarverslag voor dat bestaat uit de in lid 3 genoemde jaarlijkse activiteitenverslagen. Dat jaarverslag wordt voor het publiek toegankelijk gemaakt.”.

  18. Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    Persoonsgegevens worden verwerkt en uitgewisseld overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(*) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(**).

  19. Artikel 15 bis wordt vervangen door:

    1.

    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.

    De in artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf 16 december 2016. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

    3.

    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.

    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(*).

    5.

    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving het Europees Parlement en de Raad.

    6.

    Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.

  20. De volgende artikelen worden ingevoegd:

    1.

    Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

    2.

    Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 15 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

    1.

    Er wordt een coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering ingesteld waarvan het voorzitterschap door een vertegenwoordiger van de Commissie wordt bekleed. Elke lidstaat wijst voor deze groep een vertegenwoordiger aan.

    2.

    De coördinatiegroep onderzoekt alle vragen in verband met de toepassing van deze verordening met inbegrip van onder meer de uitwisseling van informatie over administratieve praktijken en alle vragen die door de voorzitter of door een vertegenwoordiger van een lidstaat aan de orde worden gesteld.

    3.

    De coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering kan, wanneer zij dit nodig acht, exporteurs, tussenhandelaars, verleners van technische bijstand en andere relevante belanghebbenden waarop deze verordening betrekking heeft raadplegen.

    4.

    De Commissie legt het Europees Parlement een schriftelijk jaarverslag voor over de activiteiten, onderzoeken en raadplegingen van de coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering.

    Bij de opstelling van het jaarverslag wordt naar behoren rekening gehouden met de noodzaak om geen afbreuk te doen aan de commerciële belangen van natuurlijke personen of rechtspersonen. De in de groep gevoerde discussies zijn vertrouwelijk.

    1.

    Uiterlijk op 31 juli 2020, en vervolgens om de vijf jaar beoordeelt de Commissie de tenuitvoerlegging van deze verordening en legt zij het Europees Parlement en de Raad een uitgebreid uitvoerings- en effectbeoordelingsverslag voor, waarin voorstellen tot wijziging ervan kunnen worden opgenomen. Bij de beoordeling wordt overwogen of de activiteiten van Unieonderdanen in het buitenland in het verslag moeten worden opgenomen. De lidstaten verstrekken de Commissie alle dienstige informatie die voor de voorbereiding van dit verslag.

    2.

    In specifieke delen van het verslag worden de volgende zaken behandeld:

    1. de Coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering en de activiteiten van deze groep. Bij de opstelling van het verslag wordt naar behoren rekening gehouden met de noodzaak om geen afbreuk te doen aan de commerciële belangen van natuurlijke personen of rechtspersonen. De in de groep gevoerde discussies zijn vertrouwelijk, en

    2. informatie over de maatregelen die door de lidstaten zijn genomen krachtens artikel 17, lid 1, en waarvan zij de Commissie in kennis hebben gesteld krachtens artikel 17, lid 2.”.

  21. In artikel 18 wordt lid 1 vervangen door:

    „1.

    Deze verordening heeft dezelfde territoriale werkingssfeer als de Verdragen, met uitzondering van artikel 3, lid 1, eerste alinea, artikel 4, lid 1, eerste alinea, de artikelen 4 bis, 5, 6 bis, 7, 7 ter en 7 quinquies, artikel 8, leden 1 tot en met 4, en artikel 10, die betrekking hebben op:

    • het douanegebied van de Unie,

    • de Spaanse gebieden Ceuta en Melilla,

    • het Duitse gebied Helgoland.”.

  22. De bijlagen worden als volgt gewijzigd:

    1. in bijlage II wordt rubriek 1.1 vervangen door het volgende:

      GN-code

      Beschrijving

      „ex44219097

      ex82089000

      Galgen, guillotines en bladen voor guillotines”;

    2. in bijlage III worden de delen 4 en 5 geschrapt;

    3. een nieuwe bijlage III bis, waarvan de tekst te vinden is in bijlage I bij deze verordening, wordt ingevoegd;

    4. een nieuwe bijlage III ter, waarvan de tekst te vinden is in bijlage II bij deze verordening, wordt ingevoegd;

    5. er wordt een nieuwe bijlage VI toegevoegd, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage III bij deze verordening;

    6. er wordt een nieuwe bijlage VII toegevoegd, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage IV bij deze verordening.

HOOFDSTUK III bis Goederen die voor de doodstraf zouden kunnen worden gebruikt

1.

Voor de uitvoer van in bijlage III bis vermelde goederen is een vergunning vereist, ongeacht de oorsprong daarvan. Een vergunning is evenwel niet vereist voor goederen die slechts worden doorgevoerd over het douanegebied van de Unie; dit zijn goederen die geen andere douanebestemming hebben dan extern communautair douanevervoer in het kader van artikel 226 van Verordening (EU) nr. 952/2013, met inbegrip van opslag van niet-Uniegoederen in een vrije zone.

Bijlage III bis omvat uitsluitend goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf en die zijn goedgekeurd of daadwerkelijk worden gebruikt voor de doodstraf door een of meer derde landen die de doodstraf niet hebben afgeschaft. De bijlage omvat niet:

  1. vuurwapens die onder Verordening (EU) nr. 258/2012 vallen;

  2. producten voor tweeërlei gebruik die onder Verordening (EG) nr. 428/2009 vallen, en

  3. goederen die overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB worden gecontroleerd.

2.

Wanneer voor de uitvoer van geneesmiddelen een uitvoervergunning vereist is overeenkomstig deze verordening en tevens overeenkomstig internationale verdragen inzake narcotica en psychotrope stoffen, zoals het Verdrag inzake psychotrope stoffen uit 1971, dan kunnen lidstaten één procedure gebruiken om de door deze verordening en door het desbetreffende verdrag opgelegde verplichtingen uit te voeren.

1.

De bevoegde autoriteiten beslissen over uitvoervergunningen met betrekking tot in bijlage III bis vermelde goederen, rekening houdend met alle relevante overwegingen, met inbegrip van met name de vraag of een aanvraag voor een vergunning voor een in wezen identieke uitvoer in de afgelopen drie jaar is afgewezen door een andere lidstaat en overwegingen over het beoogde eindgebruik en het risico op bestemmingswijziging.

2.

De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de in bijlage III bis vermelde goederen zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf in een derde land.

3.

De volgende regels zijn van toepassing op de controle van het beoogde eindgebruik en het risico op bestemmingswijziging:

  1. Indien de fabrikant van in deel 1 van bijlage III bis vermelde goederen een vergunning aanvraagt om dergelijke producten naar een distributeur uit te voeren, beoordeelt de bevoegde autoriteit de contractuele afspraken tussen de fabrikant en de distributeur en de maatregelen die zij nemen om ervoor te zorgen dat de goederen niet voor de voltrekking van de doodstraf worden gebruikt.

  2. Indien een vergunning is aangevraagd om in deel 1 van bijlage III bis vermelde goederen naar een eindgebruiker uit te voeren, kan de bevoegde autoriteit bij de beoordeling van het risico op een bestemmingswijziging rekening houden met de van toepassing zijnde contractsbepalingen en de door de eindgebruiker ondertekende eindgebruiksverklaring, indien een dergelijke verklaring ter beschikking is gesteld. Indien geen eindgebruiksverklaring ter beschikking is gesteld, staat het aan de exporteur om aan te tonen wie de eindgebruiker is en waarvoor de goederen zullen worden gebruikt. Indien de exporteur niet voldoende informatie levert over de eindgebruiker en het eindgebruik, dan heeft de bevoegde autoriteit redelijke gronden om aan te nemen dat de goederen voor de voltrekking van de doodstraf zouden kunnen worden gebruikt.

  3. De Commissie kan, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, richtsnoeren met beste praktijken aannemen betreffende de beoordeling van het eindgebruik en van het doel waarvoor technische bijstand zal worden gebruikt.

4.

De bevoegde autoriteit houdt bij de beoordeling van een aanvraag voor een globale vergunning niet alleen rekening met de in lid 1 vermelde criteria, maar ook met de toepassing door de exporteur van evenredige en passende middelen en procedures om ervoor te zorgen dat de bepalingen en de doelstellingen van deze verordening en de voorwaarden van de vergunning in acht worden genomen.

Het is een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, al dan niet verblijvend of gevestigd in een lidstaat, verboden in bijlage III bis vermelde goederen door te voeren, indien hij of zij ervan op de hoogte is dat enig deel van de zending van dergelijke goederen bedoeld is voor gebruik voor de doodstraf in een derde land.

1.

Een vergunning is vereist voor de verlening, al dan niet tegen vergoeding, door een verlener van technische bijstand of een tussenhandelaar van een van de volgende diensten aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land:

  1. technische bijstand met betrekking tot in bijlage III bis vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, en

  2. tussenhandeldiensten met betrekking tot in bijlage III bis vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

2.

Bij beslissingen over aanvragen voor een vergunning voor de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot in bijlage III bis vermelde goederen, is artikel 7 quater van overeenkomstige toepassing.

Bij beslissingen over aanvragen voor een vergunning voor de verlening van technische bijstand met betrekking tot in bijlage III bis vermelde goederen, wordt rekening gehouden met de in artikel 7 quater vastgestelde criteria om te beoordelen:

  1. of de technische bijstand zal worden verleend aan een persoon, entiteit of instantie die de goederen waarop deze betrekking heeft voor de doodstraf zou kunnen gebruiken, en

  2. of de technische bijstand zal worden gebruikt om in bijlage III bis vermelde goederen te repareren, ontwikkelen, produceren, testen, onderhouden of assembleren voor of om technische bijstand te verlenen aan een persoon, entiteit of instantie die de goederen waarop de technische bijstand betrekking heeft voor de doodstraf zou kunnen gebruiken.

3.

Lid 1 is niet van toepassing op de verlening van technische bijstand indien

  1. de technische bijstand bestaat uit de verstrekking van informatie die algemeen bekend is, of

  2. de technische bijstand het noodzakelijke minimum is voor de installatie, de werking, het onderhoud of de reparatie van in bijlage III bis vermelde goederen waarvan de uitvoer is goedgekeurd door een bevoegde autoriteit overeenkomstig deze verordening.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, punt 9, en artikel 1, punt 10, voor zover het artikel 7 sexies toevoegt, zijn van toepassing met ingang van 17 maart 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

BIJLAGE I

„BIJLAGE III BIS

GOEDEREN DIE VOOR DE DOODSTRAF ZOUDEN KUNNEN WORDEN GEBRUIKT ZOALS VERMELD IN ARTIKEL 7 ter

GN-code

Beschrijving

1. Producten die zouden kunnen worden gebruikt voor de executie van mensen door middel van een dodelijke injectie:

1.1. Kort en middellang werkende anesthetica op basis van barbituraten, zoals onder meer:

ex29335390 (a tot en met f)

ex29335995 (g en h)

  1. amobarbital (CAS RN 57-43-2)

  2. natriumzout van amobarbital (CAS RN 64-43-7)

  3. pentobarbital (CAS RN 76-74-4)

  4. natriumzout van pentobarbital (CAS 57-33-0)

  5. secobarbital (CAS RN 76-73-3)

  6. natriumzout van secobarbital (CAS RN 309-43-3)

  7. thiopental (CAS RN 76-75-5)

  8. natriumzout van thiopental (CAS RN 71-73-8), ook bekend als thiopentonnatrium

ex30039000

ex30049000

ex38249096

Opmerking:

Dit artikel omvat tevens producten die een of meer van de anesthetica bevatten die zijn vermeld in de lijst van kort en middellang werkende anesthetica op basis van barbituraten.”

„BIJLAGE III BIS

BIJLAGE II

„BIJLAGE III TER

BIJLAGE III

„BIJLAGE VI

BIJLAGE IV

„BIJLAGE VII