Home

Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad

Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad

Artikel 1 Doelstellingen

Deze verordening draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vermeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 met betrekking tot diepzeesoorten en -habitats. Daarnaast heeft zij het volgende ten doel:

  1. het verbeteren van wetenschappelijke kennis inzake diepzeesoorten en hun habitats;

  2. het voorkomen van aanzienlijke nadelige gevolgen voor VME's in het kader van de diepzeevisserij en het garanderen van de instandhouding van diepzeevisbestanden op de lange termijn;

  3. het waarborgen dat de maatregelen van de Unie die gericht zijn op het duurzame beheer van diepzeevisbestanden in overeenstemming zijn met de door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen resoluties, met name de Resoluties 61/105 en 64/72.

Artikel 2 Werkingssfeer

1.

Deze verordening is van toepassing op visserijactiviteiten of voorgenomen visserijactiviteiten in de volgende wateren:

  1. door Unievissersvaartuigen en vissersvaartuigen van derde landen in de Uniewateren van de Noordzee, van de noordwestelijke wateren en de zuidwestelijke wateren alsmede de Uniewateren van ICES-gebied IIa;

  2. door Unievissersvaartuigen in internationale wateren van Cecaf-gebieden 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.

2.

Lid 1 van dit artikel laat artikel 16, lid 5, onverlet.

Artikel 3 Onderwerp

1.

Deze verordening is van toepassing op soorten die voorkomen in diepzeewateren en gekenmerkt worden door een combinatie van de volgende biologische factoren: rijping op betrekkelijk hoge leeftijd, trage groei, hoge levensverwachting, lage natuurlijke sterftegraad, onregelmatige populatietoename van succesvolle jaarklassen en paaien dat niet noodzakelijk elk jaar voorkomt („diepzeesoorten”).

2.

Voor de toepassing van deze verordening worden de diepzeesoorten en de meest kwetsbare soorten in die categorie vermeld in bijlage I.

Artikel 4 Definities

1.

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad(1).

2.

Bovendien gelden de volgende definities:

a) „ICES-gebieden” :
de gebieden omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad(2);
b) „de Cecaf-gebieden” :
de gebieden omschreven in Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad(3);
c) „het gereglementeerde gebied van de NEAFC” :
de wateren die onder het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan vallen en die buiten de wateren onder de visserijjurisdictie van de partijen bij dat verdrag liggen;
d) „meest kwetsbare soorten” :
de in de derde kolom, „Meest kwetsbaar (x)”, van de tabel in bijlage I opgenomen diepzeesoorten;
e) „metier” :
met een bepaald vistuig in een bepaald gebied op een bepaalde soort gerichte visserijactiviteiten;
f) „diepzeemetier” :
een metier dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, op diepzeesoorten is gericht;
g) „visserijcontrolecentrum” :
een operationeel centrum dat door een vlaggenlidstaat is opgericht en dat beschikt over computerapparatuur en -programmatuur waarmee gegevens automatisch kunnen worden ontvangen en verwerkt en elektronisch kunnen worden doorgestuurd;
h) „aantreffen” :
vangsten van indicatorsoorten voor VME's, in hoeveelheden die boven de in bijlage IV vermelde drempels liggen;
i) „onbedoelde vangst” :
incidentele vangst van mariene organismen die op grond van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangeland en op de quota in mindering gebracht moet worden omdat de organismen kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of omdat de vangst de uit hoofde van de vangstsamenstellings- en bijvangstvoorschriften toegestane hoeveelheden overschrijdt;
j) „VME-indicatoren” :
de indicatoren die zijn opgenomen in bijlage III;
k) „bestaande diepzeevisserijgebieden” :
het deel van het in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde gebied, waarin in het verleden diepzeevisserij heeft plaatsgevonden en dat wordt bepaald in overeenstemming met artikel 7.

Artikel 5 Vismachtigingen

1.

Op diepzeesoorten gerichte visserij is onderworpen aan een vismachtiging (de „machtiging voor gerichte visserij”). De machtiging voor gerichte visserij geeft aan op welke diepzeesoorten het vaartuig zich mag richten.

2.

Voor de toepassing van lid 1 wordt een visserijactiviteiten uitvoerend vissersvaartuig geacht op diepzeesoorten te zijn gericht indien de vangstmededelingen (in het logboek, aanvoeraangiften, verkoopdocumenten of gelijkaardige documenten) in een bepaald kalenderjaar minstens 8 % diepzeesoorten in een bepaalde visreis bevatten.

Echter, dit is niet van toepassing op vissersvaartuigen waarvan de totale registratie van diepzeesoorten in dat kalenderjaar minder dan 10 ton bedraagt. Deze alinea geldt onverminderd lid 6.

3.

Visserijactiviteiten van vissersvaartuigen die, hoewel zij zich niet richten op diepzeesoorten, deze soorten toch als bijvangst vangen, zijn onderworpen aan een vismachtiging (de „machtiging voor bijvangsten”). De machtiging voor bijvangsten geeft aan welke diepzeesoorten het vaartuig mag aantreffen als bijvangst, terwijl het zich op andere soorten richt.

4.

De beide in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde soorten vismachtigingen zijn duidelijk te onderscheiden in het in artikel 116 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde elektronische gegevensbestand.

5.

Vissersvaartuigen die niet in het bezit zijn van een vismachtiging uit hoofde van dit artikel, mogen diepzeesoorten niet bevissen tenzij tot een vangst van 100 kg per visreis. De hoeveelheid door dergelijke vaartuigen gevangen diepzeesoorten die de 100 kg overschrijdt, wordt niet aan boord gehouden, overgeladen of aangeland, behalve voor onbedoelde vangst van diepzeesoorten, waarvoor de aanlandingsverplichting van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geldt; deze vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt.

6.

Een vissersvaartuig dat in het bezit is van een vismachtiging voor bijvangsten en dat toegang heeft tot een quotum voor de bijvangst van diepzeesoorten dat de in lid 2 van dit artikel vermelde drempel van 10 ton met niet meer dan 15 % overschrijdt, wordt niet geacht op diepzeesoorten te zijn gericht. Het vaartuig landt deze vangsten aan en boekt ze af op de quota. Onbedoelde vangst van diepzeesoorten waarvoor de aanlandingsverplichting van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geldt, worden aangeland en op de quota afgeboekt.

7.

Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op de afgifte van vismachtigingen aan vissersvaartuigen van derde landen krachtens Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad(4).

Artikel 6 Capaciteitsbeheer

Artikel 7 Bestaande diepzeevisserijgebieden

Artikel 8 Algemene voorwaarden voor vismachtigingsaanvragen

Artikel 9 Specifieke vereisten voor de bescherming van VME's

Artikel 10 Toepassing van specifieke controlebepalingen

Artikel 11 Aangewezen havens

Artikel 12 Voorafgaande kennisgeving

Artikel 13 In het logboek te noteren gegevens bij diepzeevisserij

Artikel 14 Intrekking van vismachtigingen

Artikel 15 Regels inzake gegevensverzameling en rapportage

Artikel 16 Waarnemerstoezicht

Artikel 17 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 18 Comitéprocedure

Artikel 19 Evaluatie

Artikel 20 Intrekking en overgangsbepalingen

Artikel 21 Inwerkingtreding

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV