Deze verordening is van toepassing op de kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG voor de handelsperiode van 2021 tot en met 2030.
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft
Artikel 1 Toepassingsgebied
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
-
“gemiddeld activiteitsniveau”: voor elke subinstallatie het rekenkundig gemiddelde van de desbetreffende jaarlijkse activiteitsniveaus voor de twee kalenderjaren voorafgaand aan de indiening van een verslag als bedoeld in artikel 3, lid 1;
-
“gevestigde installatie”: gevestigde installatie zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;
-
“warmtebenchmark-subinstallatie”: warmtebenchmark-subinstallatie zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;
-
“brandstofbenchmark-subinstallatie”: brandstofbenchmark-subinstallatie zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;
-
“toewijzingsperiode”: toewijzingsperiode zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;
-
“groep”: groep zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 11, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(1).
Artikel 3 Verslagleggingsvereisten
De exploitanten van installaties waaraan overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG kosteloze toewijzingen zijn verleend voor de handelsperiode van 2021 tot en met 2030, brengen vanaf 2021 jaarlijks verslag uit over het activiteitsniveau van elke subinstallatie in het voorgaande kalenderjaar. In 2021 zal dit verslag gegevens voor de twee jaren voorafgaand aan de indiening ervan bevatten.
Nieuwkomers kunnen de in artikel 5, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 bedoelde verslagen in het jaar na de eerste dag van de exploitatie indienen.
Het verslag over het activiteitsniveau moet informatie bevatten over het activiteitsniveau van elke subinstallatie en over elk van de in punt 1, met uitzondering van punt 1.3, onder c), en in de punten 2.3 tot en met 2.7 van bijlage IV bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 vermelde parameters. Het verslag over het activiteitsniveau bevat ook informatie over de structuur van de eventuele groep waartoe de installatie behoort en over de vraag of een subinstallatie niet langer actief is.
De bevoegde autoriteit kan van de exploitanten verlangen dat zij in het verslag over het activiteitsniveau ook verslag uitbrengen over de aanvullende parameters die zijn opgenomen in bijlage IV bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 of waarnaar wordt verwezen in punt 1 van die bijlage.
Het verslag over het activiteitsniveau wordt uiterlijk op 31 maart van elk jaar in de periode van 2021 tot en met 2030 ingediend bij de bevoegde autoriteit die de kosteloze toewijzing verleent, tenzij de bevoegde autoriteit voor deze indiening een eerdere termijn heeft vastgesteld. Het wordt samen met een verificatierapport over het verslag over het activiteitsniveau op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 ingediend.
De lidstaten kunnen voorschrijven dat een voorlopig verslag over het activiteitsniveau wordt ingediend, waarin alle bij de indiening beschikbare informatie is opgenomen. De lidstaten kunnen termijnen vaststellen voor de indiening van het voorlopige verslag over het activiteitsniveau.
De bevoegde autoriteit kan de verlening van kosteloze emissierechten aan een installatie opschorten totdat de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de toewijzing aan die installatie niet hoeft te worden aangepast of de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 een besluit heeft vastgesteld met betrekking tot de aanpassingen van de toewijzing aan die installatie.
In voorkomend geval vordert de bevoegde autoriteit de te veel toegewezen emissierechten terug overeenkomstig de procedure van artikel 48, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1122 van de Commissie(2).
De bevoegde autoriteit kan eisen dat de exploitanten en verificateurs elektronische sjablonen of specifieke bestandsformaten gebruiken voor de indiening van verslagen over het activiteitsniveau.
De bevoegde autoriteit beoordeelt het in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel bedoelde verslag over het activiteitsniveau in het licht van de vereisten van de artikelen 7 tot en met 12 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331. De bevoegde autoriteit kan in de volgende situaties een voorzichtige schatting van de waarde van een parameter maken:
-
de exploitant heeft binnen de in lid 3 bedoelde termijn geen geverifieerd verslag over het activiteitsniveau ingediend en de toewijzing van de emissierechten is niet opgeschort;
-
de meegedeelde geverifieerde waarde is in strijd met deze verordening of Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;
-
het verslag over het activiteitsniveau van een exploitant is niet overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 geverifieerd.
De bevoegde autoriteit mag de toewijzing aan een installatie niet verhogen op basis van een schatting in de onder a) bedoelde situatie.
Indien een verificateur in het verificatierapport overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 melding heeft gedaan van niet-beduidende onjuistheden die niet door de exploitant zijn gecorrigeerd voordat het verificatierapport is opgesteld, beoordeelt de bevoegde autoriteit die onjuistheden en doet zij waar mogelijk een voorzichtige schatting van de waarde van een parameter. De bevoegde autoriteit laat de exploitant weten of en welke correcties moeten worden aangebracht in het verslag over het activiteitsniveau. De exploitant stelt die informatie ter beschikking van de verificateur.
Artikel 4 Gemiddelde activiteitsniveaus
Jaarlijks bepaalt de bevoegde autoriteit op basis van de verslagen over het activiteitsniveau voor de betrokken periode van twee jaar het gemiddelde activiteitsniveau van elke subinstallatie.
Het gemiddelde activiteitsniveau van nieuwe subinstallaties en nieuwkomers wordt niet berekend voor de eerste drie kalenderjaren van exploitatie.
Artikel 5 Aanpassingen van de kosteloze toewijzing als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau
De bevoegde autoriteit vergelijkt jaarlijks het overeenkomstig artikel 4 bepaalde gemiddelde activiteitsniveau van elke subinstallatie met het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen. Wanneer de absolute waarde van het verschil tussen het gemiddelde activiteitsniveau en het historische activiteitsniveau van die subinstallatie meer dan 15 % bedraagt, wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten aan die installatie aangepast. Die aanpassing is van toepassing vanaf het jaar dat volgt op de twee kalenderjaren die zijn gebruikt voor de bepaling van het gemiddelde activiteitsniveau, mits de aanpassing van de jaarlijkse voorlopige hoeveelheid emissierechten die kosteloos aan de subinstallatie wordt toegewezen, ten minste 100 emissierechten bedraagt. Die aanpassing geschiedt door de kosteloze toewijzing voor de betrokken subinstallatie te vermeerderen of te verminderen met de exacte procentuele wijziging in het gemiddelde activiteitsniveau ten opzichte van het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen.
Indien tijdens een toewijzingsperiode een aanpassing overeenkomstig lid 1 is doorgevoerd, kunnen verdere aanpassingen alleen plaatsvinden indien de absolute waarde van het verschil tussen het gemiddelde activiteitsniveau en het historische activiteitsniveau van die subinstallatie het dichtstbijzijnde interval van 5 % boven de wijziging van 15 % waardoor de vorige aanpassing van de kosteloze toewijzing aan die installatie is veroorzaakt, overschrijdt, door de kosteloze toewijzing voor de betrokken subinstallatie te vermeerderen of te verminderen met de exacte procentuele wijziging in het gemiddelde activiteitsniveau ten opzichte van het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen, mits de aanpassing van de jaarlijkse voorlopige hoeveelheid emissierechten die kosteloos aan de subinstallatie wordt toegewezen, ten minste 100 emissierechten bedraagt.
Indien de toename of de daling van het gemiddelde activiteitsniveau van een subinstallatie niet langer meer dan 15 % bedraagt ten opzichte van het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen, is de kosteloze toewijzing van emissierechten aan die subinstallatie vanaf het jaar volgend op de twee kalenderjaren die werden gebruikt voor het bepalen van het gemiddelde activiteitsniveau gelijk aan de oorspronkelijke toewijzing overeenkomstig artikel 16 of 18 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331.
Indien een subinstallatie niet meer in bedrijf is, wordt de kosteloze toewijzing van deze subinstallatie vanaf het jaar volgend op de stopzetting van de activiteiten op nul vastgesteld.
Voor nieuwe subinstallaties en nieuwkomers wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten gedurende de eerste drie kalenderjaren van exploitatie niet aangepast. Voor het eerste en het tweede kalenderjaar van exploitatie wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten gebaseerd op het respectieve activiteitsniveau van elk jaar, en voor het derde kalenderjaar van exploitatie wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten gebaseerd op het voor de bepaling van de kosteloze toewijzing gebruikte historische activiteitsniveau.
De definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos aan een installatie toegewezen emissierechten is gelijk aan de som van de overeenkomstig artikel 16 of 18, naargelang het geval, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 berekende emissierechten van alle subinstallaties.