Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Geconsolideerde Versie Amsterdam)#Vijfde deel: De instellingen van de Gemeenschap#Titel I: Bepalingen inzake de instellingen#Hoofdstuk 1: De instellingen#Vierde afdeling: Het Hof van Justitie#Artikel 234#Artikel 177 - Verdrag EG (Geconsolideerde Versie Maastricht)#Artikel 177 - Verdrag EEG
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Geconsolideerde Versie Amsterdam)#Vijfde deel: De instellingen van de Gemeenschap#Titel I: Bepalingen inzake de instellingen#Hoofdstuk 1: De instellingen#Vierde afdeling: Het Hof van Justitie#Artikel 234#Artikel 177 - Verdrag EG (Geconsolideerde Versie Maastricht)#Artikel 177 - Verdrag EEG
Verdrag tot oprichting van de Europeese Gemeenschap (Geconsolideerde Versie Amsterdam) - Vijfde deel: De instellingen van de Gemeenschap - Titel I: Bepalingen inzake de instellingen - Hoofdstuk 1: De instellingen - Vierde afdeling: Het Hof van Justitie - Artikel 234 - Artikel 177 - Verdrag EG (Geconsolideerde Versie Maastricht) - Artikel 177 - Verdrag EEG
Publicatieblad Nr. C 340 van 10/11/1997 blz. 0273 - Geconsolideerde versie
Publicatieblad Nr. C 224 van 31/08/1992 blz. 0063 - Geconsolideerde versie
(EEG Verdrag - geen officiële publicatie beschikbaar)
Verdrag tot oprichting van de Europeese Gemeenschap (Geconsolideerde Versie Amsterdam)
Vierde afdeling: Het Hof van Justitie
Artikel 234
Het Hof van Justitie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen
a) over de uitlegging van dit Verdrag,
b) over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen van de Gemeenschap en van de ECB,
c) over de uitlegging van de statuten van bij besluit van de Raad ingestelde organen, wanneer die statuten daarin voorzien.
Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een der lidstaten, kan deze instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, het Hof van Justitie verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen.
Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof van Justitie te wenden.