Home

Richtlijn 70/451/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden tot vervaardiging van films

Richtlijn 70/451/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden tot vervaardiging van films

Richtlijn 70/451/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden tot vervaardiging van films

Publicatieblad Nr. L 218 van 03/10/1970 blz. 0037 - 0038
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0095
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1970(II) blz. 0546
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0095
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1970(II) blz. 0620
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0121
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0117
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0117


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 29 september 1970

betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden tot vervaardiging van films

( 70/451/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 54 , leden 2 en 3 , en artikel 63 , leden 2 en 3 ,

Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging ( 1 ) , inzonderheid op de titels III en IV ,

Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten ( 2 ) , inzonderheid op de titels III en V ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlament ( 3 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 4 ) ,

Overwegende dat de onderhavige richtlijn betrekking heeft op de onder groep 841 C.I.T.I . genoemde anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden tot vervaardiging van films ; dat de werkzaamheden van studio's of ondernemingen die de producent diensten kunnen verlenen alsmede de werkzaamheden van de rechtstreekse medewerkers van de producent , gezien de bijzondere voorschriften waaraan zij zijn onderworpen , onder specifieke richtlijnen vallen ;

Overwegende dat overeenkomstig artikel 54 , lid 3 , sub h ) , de voorwaarden van vestiging niet mogen worden vervalst door steunmaatregelen van de Lid-Staat waaruit de door deze richtlijn begunstigde persoon afkomstig is ;

Overwegende dat overeenkomstig de bepalingen van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging , de beperkingen inzake de bevoegdheid om zich aan te sluiten bij beroeps - en bedrijfsorganisaties , voor zover de beroepswerkzaamheden van de betrokkene de uitoefening van deze bevoegdheid medebrengen , moeten worden opgeheven ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

De Lid-Staten heffen , ten behoeve van de in titel I van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten genoemde natuurlijke personen en vennootschappen , hierna begunstigden genoemd , de in titel III van deze Programma's bedoelde beperkingen op ten aanzien van de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 2 vermelde werkzaamheden .

Artikel 2

De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op de in bijlage IV van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging , ex klasse 84 , ex groep 841 , genoemde anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden tot vervaardiging van films .

Zij zijn niet van toepassing op de werkzaamheden van de rechtstreekse medewerkers van de producent .

Artikel 3

1 . De Lid-Staten heffen de beperkingen op welke met name :

a ) de begunstigden verhinderen zich in het ontvangende land te vestigen of daar diensten te verrichten onder dezelfde voorwaarden en met gelijke rechten als de onderdanen van dat land ;

b ) voortvloeien uit een administratieve of door de beroeps - en bedrijfsorganisaties toegepaste handelwijze die ten gevolge heeft dat op de begunstigden , in vergelijking met de nationale onderdanen , een discriminerende behandeling wordt toegepast .

2 . Onder de op te heffen beperkingen komen in het bijzonder voor die , welke zijn vervat in de bepalingen die voor de begunstigden op de volgende wijze een verbod of beperking van de vestiging of het verrichten van diensten inhouden :

a ) in België :

- door de verplichting in het bezit te zijn van een beroepskaart ( artikel 1 van de wet van 19 februari 1965 ) ,

- door het eisen van de Belgische nationaliteit , of door het voorbehoud inzake wederkerigheid , voor producenten , natuurlijke of rechtspersonen , van films ( artikel 3 , lid 1 , sub a ) , van het Koninklijk Besluit van 23 oktober 1963 ) en door het eisen van de Belgische nationaliteit voor de producenten , natuurlijke of rechtspersonen , van journaalfilms ( artikel 3 , lid 2 , sub a ) , van het Koninklijk Besluit van 23 oktober 1963 ) ;

b ) in Frankrijk :

- door de verplichting in het bezit te zijn van een legitimatiebewijs als buitenlandse handelaar ( carte d'identité d'étranger commerçant ) ( wetsbesluit van 12 november 1938 , wet van 8 oktober 1940 , wet van 14 april 1954 , besluit nr . 59-852 van 9 juli 1959 ) ,

- door het eisen van de Franse nationaliteit om in aanmerking te komen voor financiële steun bij de produktie * ( artikel 14 van besluit nr . 59-1512 van 30 december 1959 ) ,

- door de uitsluiting van het recht huurovereenkomsten voor bedrijfsruimten te verlengen ( artikel 38 van het besluit van 30 september 1953 ) ;

c ) in Italië :

door het eisen van de Italiaanse nationaliteit voor producenten , natuurlijke of rechtspersonen ( wet nr . 1213 van 4 november 1965 ) ;

d ) in Luxemburg :

door de beperkte duur van de aan buitenlanders verleende vergunning ( artikel 21 van de wet van 2 juni 1962 ) .

Artikel 4

De Lid-Staten verlenen aan diegenen van hun onderdanen die zich voor het verrichten van een van de in artikel 2 bedoelde werkzaamheden naar een andere Lid-Staat begeven , geen steun waardoor de voorwaarden voor de vestiging kunnen worden vervalst .

Artikel 5

1 . De Lid-Staten zien erop toe dat de begunstigden het recht hebben zich aan te sluiten bij beroeps - en bedrijfsorganisaties onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde rechten en verplichtingen als de eigen onderdanen .

2 . In geval van vestiging brengt het recht van aansluiting het recht mede binnen de beroeps - en bedrijfsorganisatie verkiesbaar of benoembaar te zijn in een bestuursfunctie . Deze bestuursfuncties kunnen echter aan de nationale onderdanen worden voorbehouden , wanneer de betrokken organisatie uit hoofde van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling deelneemt aan de uitoefening van het openbaar gezag .

3 . In het Groothertogdom Luxemburg houdt het lidmaatschap van de Kamer van Koophandel voor de begunstigden niet het recht in , deel te nemen aan de verkiezing van de bestuursorganen daarvan .

Artikel 6

1 . Indien een ontvangende Lid-Staat van zijn onderdanen voor de toegang tot een van de in artikel 2 omschreven werkzaamheden een bewijs van betrouwbaarheid en het bewijs dat er voorheen geen faillissement heeft plaatsgehad , of slechts één van beide bewijzen eist , dan erkent deze Staat als voldoende bewijs voor de onderdanen der andere Lid-Staten het overleggen van een uittreksel uit het strafregister , of , bij het ontbreken daarvan , een gelijkwaardig document , afgegeven door een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of van herkomst , waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan .

Indien er voor het feit dat er geen faillissement heeft plaatsgehad , geen document wordt afgegeven door het land van oorsprong of herkomst , kan dit worden vervangen door een door betrokkene onder ede afgelegde verklaring ten overstaan van een rechterlijke of overheidsinstantie , een notaris of een bevoegde beroeps - of bedrijfsorganisatie in het land van oorsprong of herkomst .

2 . De overeenkomstig lid 1 afgegeven documenten mogen bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden .

3 . De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 7 gestelde termijn de instanties en organisaties aan die tot de afgifte van bovenbedoelde documenten bevoegd zijn en stellen de overige Lid-Staten en de Commissie onverwijld daarvan in kennis .

4 . Wanneer in de ontvangende Lid-Staat de financiële draagkracht moet worden aangetoond , erkent deze Staat de door de banken van het land van oorsprong of herkomst afgegeven verklaringen als gelijkwaardig met de op zijn eigen grondgebied afgegeven verklaringen .

Artikel 7

Binnen een termijn van zes maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor het volgen van deze richtlijn . Zij stellen de Commissie onverwijld daarvan in kennis .

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 29 september 1970 .

Voor de Raad

De Voorzitter

S . von BRAUN

( 1 ) PB nr . 2 van 15 . 1 . 1962 , blz . 36/62 .

( 2 ) PB nr . 2 van 15 . 1 . 1962 , blz . 32/62 .

( 3 ) PB nr . C 65 van 5 . 6 . 1970 , blz . 11 .

( 4 ) PB nr . C 28 van 9 . 3 . 1970 , blz . 5 .