Home

Richtlijn 72/169/EEG van de Commissie van 14 april 1972 betreffende de vaststelling van de kenmerken en van de minimumeisen voor het onderzoek van de wijnstokrassen

Richtlijn 72/169/EEG van de Commissie van 14 april 1972 betreffende de vaststelling van de kenmerken en van de minimumeisen voor het onderzoek van de wijnstokrassen

Richtlijn 72/169/EEG van de Commissie van 14 april 1972 betreffende de vaststelling van de kenmerken en van de minimumeisen voor het onderzoek van de wijnstokrassen

Publicatieblad Nr. L 103 van 02/05/1972 blz. 0025 - 0029
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 4 blz. 0124
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1972(II) blz. 0366
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 4 blz. 0124
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1972(II) blz. 0383
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 03 Deel 7 blz. 0218
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 5 blz. 0219
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 5 blz. 0219


++++

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE

van 14 april 1972

betreffende de vaststelling van de kenmerken en van de minimumeisen voor het onderzoek van de wijnstokrassen

( 72/169/EEG )

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ,

Gelet op de richtlijn van de Raad van 9 april 1968 betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken ( 1 ) , gewijzigd bij de richtlijn van 22 maart 1971 ( 2 ) , en met name op artikel 5 quinquies , lid 2 ,

Overwegende dat de Lid-Staten overeenkomstig de bepalingen van hogergenoemde richtlijn een lijst dienen op te stellen van de rassen die op hun grondgebied voor goedkeuring alsmede voor controle van standaardteelmateriaal zijn toegelaten ;

Overwegende dat voor de toelating van de rassen moet worden voldaan aan communautaire eisen waarvan de naleving moet worden gewaarborgd door officiële onderzoekingen en met name door keuringen te velde ;

Overwegende dat de onderzoekingen betrekking moeten hebben op een voldoende groot aantal eisen aan de hand waarvan de rassen kunnen worden omschreven ;

Overwegende dat het noodzakelijk is op communautair vlak de kenmerken te bepalen waarop het onderzoek ten minste betrekking moet hebben ;

Overwegende verder dat de minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek moeten worden vastgesteld ;

Overwegende dat de genoemde kenmerken en minimumeisen voor de onderzoekingen moeten worden vastgesteld rekening houdend met de stand van wetenschap en techniek ;

Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land - , tuin - en bosbouw ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

De Lid-Staten schrijven voor dat de officiële onderzoekingen die worden verricht met het oog op de toelating van wijnstokrassen ten minste betrekking moeten hebben op de in bijlage I vermelde kenmerken .

Zij zorgen ervoor dat bij het verrichten van de onderzoekingen is voldaan aan de in bijlage II vermelde minimumeisen .

Artikel 2

De Lid-Staten doen uiterlijk op 1 juli 1972 de maatregelen van kracht worden die nodig zijn om aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis .

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 14 april 1972 .

Voor de Commissie

De Voorzitter

S . L . MANSHOLT

( 1 ) PB nr . L 93 van 17 . 4 . 1968 , blz . 15 .

( 2 ) PB nr . L 71 van 25 . 3 . 1971 , blz . 16 .

BIJLAGE I

DEEL A

MORFOLOGISCHE KENMERKEN BETREFFENDE HET ONDERZOEK VAN DE ONDERSCHEIDBAARHEID , DE BESTENDIGHEID EN DE HOMOGENITEIT

1 . Uitbotting van een groeiende tak met een lengte van 10 tot 20 cm :

1.1 vorm

1.2 kleur ( bij het opengaan van de knoppen voor het vaststellen van de anthocyaankleuring )

1.3 beharing

2 . Groene , nog niet verhoute rank tijdens de bloeitijd :

2.1 dwarsdoorsnede ( vorm en omtrek )

2.2 beharing

3 . Verhoute rank :

3.1 oppervlakte

3.2 stengellid

4 . Verdeling van de hechtranken

5 . Jonge bovenste bladeren op een groeiende tak met een lengte van 10 tot 30 cm ( de eerste 3 duidelijk van de groeitop gescheiden bladeren , geteld vanaf de groeitop ) :

5.1 beharing

5.2 kleur

6 . Volgroeid blad ( tussen de 8e en de 11e knoop ) :

6.1 foto

6.2 tekening of bladafdruk met schaal

6.3 algemene vorm

6.4 aantal bladlobben

6.5 bladsteelsinus

6.6 diepte van de bovenste en onderste laterale sinus

6.7 beharing op de onderzijde

6.8 oppervlakte

6.9 insnijding van de bladrand

7 . Bloem :

herkenbaar geslacht

8 . Industrieel rijpe druiventros ( bij wijn - en tafeldruivenrassen ) :

8.1 foto ( met schaal )

8.2 vorm

8.3 grootte

8.4 steel van de tros ( lengte )

8.5 gemiddeld gewicht in gram

8.6 weerstand bij het afristen van de druiven

8.7 compactheid van de tros

9 . Industrieel rijpe druif ( bij wijn - en tafeldruivenrassen ) :

9.1 foto ( met schaal )

9.2 vorm

9.3 grootte met vermelding van het gemiddeld gewicht

9.4 kleur

9.5 schil ( bij tafeldruivenrassen )

9.6 aantal pitten ( bij tafeldruivenrassen )

9.7 vruchtvlees

9.8 sap

9.9 aroma

10 . Zaad ( bij wijn - en tafeldruivenrassen ) :

foto van 2 zijden en in profiel ( met schaal ) .

DEEL B

FYSIOLOGISCHE KENMERKEN BETREFFENDE HET ONDERZOEK VAN DE ONDERSCHEIDBAARHEID , DE BESTENDIGHEID EN DE HOMOGENITEIT

1 . VEGETATIEVE VERSCHIJNSELEN :

1.1 Vasstelling van de fenologische kenmerken :

De fenologische kenmerken worden vastgesteld in vergelijking met een of meer van de volgende controlerassen .

1.1.1 voor Duitsland :

1.1.1.1 rassen die witte druiven geven * - Weisser Riesling , Weisser Gutedel , Mueller-Thurgau *

1.1.1.2 rassen die blauwe druiven geven * - Blauer Spaetburgunder *

1.1.2 voor Frankrijk :

1.1.2.1 rassen die witte druiven geven * - Riesling , Chasselas blanc , Mueller-Thurgau , Sauvignon , Ugni blanc *

1.1.2.2 rassen die blauwe druiven geven * - Pinot noir , Gamay , Merlot , Cabernet , Sauvignon , Carignan , Grenache noir *

1.1.2.3 rassen die tafeldruiven geven * - Cardinal rouge , Chasselas blanc , Alphonse Lavallée , Servant blanc *

1.1.3 voor Italië :

1.1.3.1 rassen die witte druiven geven * - Trebbiano toscano , Pinot bianco , Chasselas dorato *

1.1.3.2 rassen die blauwe druiven geven * - Barbera , Merlot , Sangiovese *

1.1.3.3 rassen die tafeldruiven geven * - Regina , Chasselas dorato , Cardinal *

1.1.4 voor Luxemburg :

rassen die witte druiven geven * - Riesling , Mueller-Thurgau

1.2 Datum van het opengaan van de knoppen :

De datum waarop de helft der ogen van een normaal gesnoeide tak zijn opengegaan , waardoor hun interne beharing ten opzichte van controlerassen zichtbaar is geworden .

1.3 Datum van de volle bloei :

De datum waarop bij een geheel van planten de helft der bloemen zijn opengegaan ten opzichte van controlerassen .

1.4 Rijpheid ( bij wijn - en tafeldruivenrassen ) :

Naast de rijpheidsperiode zal ook de dichtheid of de waarschijnlijke sterkte van de mest , de zuurgraad en de opbrengst in druiven , uitgedrukt in kilogram per overeenkomstige hectare , vergeleken met een of meer controlerassen die zo mogelijk ongeveer een even grote opbrengst hebben , worden aangegeven .

2 . KENMERKEN :

2.1 groekracht

2.2 snoeiwijze ( plaats van de 1e vruchtdragende knop , meest geschikte snoeiwijze )

2.3 produktie :

2.3.1 regelmatigheid

2.3.2 opbrengst

2.3.3 anomalieën

2.4 weerstand of gevoeligheid :

2.4.1 voor ongunstige milieufactoren

2.4.2 voor schadelijke organismen

2.4.3 eventuele gevoeligheid van de druif voor het barsten

2.5 gedrag tijdens de vegetatieve vermenigvuldiging :

2.5.1 enting

2.5.2 stekking

3 . GEBRUIK :

3.1 als wijndruiven

3.2 als tafeldruiven

3.3 als onderstam

3.4 industrieel gebruik

BIJLAGE II

MINIMUMEISEN VOOR HET VERRICHTEN VAN DE ONDERZOEKINGEN

1 . Ecologische kenmerken :

1.1 plaats

1.2 geografische omstandigheden :

1.2.1 geografische lengte

1.2.2 geografische breedte

1.2.3 hoogte

1.2.4 expositie en helling

1.3 klimatologische omstandigheden

1.4 bodemgesteldheid

2 . Technische uitvoeringsbepalingen :

2.1 bij wijn - en tafeldruivenrassen :

2.1.1 24 planten , zo mogelijk op meerdere onderstammen

2.1.2 ten minste 3 teeltjaren

2.1.3 ten minste 2 ecologisch verschillende plaatsen

2.1.4 de verhouding van welslagen bij het enten wordt ten minste bij 3 verschillende rassen van onderstammen onderzocht

2.2 bij onderstammen :

2.2.1 5 planten , die ten minste op 2 wijzen zijn geleid

2.2.2 5 jaren , te berekenen vanaf het tijdstip van de planting

2.2.3 3 ecologisch verschillende plaatsen

2.2.4 de verhouding van welslagen bij het enten wordt ten minste bij 3 verschillende entrijzen onderzocht .