Home

79/743/EEG: Beschikking van de Commissie van 27 juli 1979 betreffende een steunmaatregel die de Nederlandse Regering voornemens is te verlenen ten behoeve van de vergroting van de produktiecapaciteit van een sigarettenfabrikant (Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

79/743/EEG: Beschikking van de Commissie van 27 juli 1979 betreffende een steunmaatregel die de Nederlandse Regering voornemens is te verlenen ten behoeve van de vergroting van de produktiecapaciteit van een sigarettenfabrikant (Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

++++

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 27 juli 1979

betreffende een steunmaatregel die de Nederlandse Regering voornemens is te verlenen ten behoeve van de vergroting van de produktiecapaciteit van een sigarettenfabrikant

( Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek )

( 79/743/EEG )

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 93 , lid 2 , eerste alinea ,

Na belanghebbenden overeenkomstig genoemd artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken , en gezien deze opmerkingen ,

I

Overwegende dat bij artikel 6 van de Nederlandse Wet Investeringsrekening van 29 juni 1978 ( 1 ) een " aanvullend grote-projectentoeslag " is ingesteld ; dat deze toeslag bestemd is voor investeringsprojecten ter waarde van meer dan 30 miljoen gulden en dat het bedrag van deze toeslag afhankelijk is van het aantal geschapen arbeidsplaatsen , echter niet 4 % van de waarde van de betreffende investering kan overschrijden ;

Overwegende dat de Commissie bij het onderzoek van het ontwerp van bovengenoemde wet in het kader van de procedure van artikel 93 , lid 3 , van het EEG-Verdrag , had opgemerkt dat de " aanvullend grote-projectentoeslag " een algemene steunregeling vormt waarvan iedere sectoriële of regionale specifiteit ontbreekt ; dat deze steunregeling , aangezien zij kan worden toegekend aan investeringen van iedere willekeurige onderneming in om het even welke sector of gebied derhalve niet in aanmerking kon komen voor toepassing van de uitzonderingsbepalingen op de onverenigbaarheid van steunmaatregelen van de staat als bedoeld in artikel 92 , lid 3 , sub a ) of sub c ) ; dat de Commissie wegens het ontbreken van deze specificiteit de gevolgen van deze steunregeling voor het handelsverkeer en de mededinging tussen de Lid-Staten niet kon beoordelen en niet kon nagaan of toekenning daarvan strijdig zou zijn met de beginselen en de regels die zij voor het overige op het terrein van steunmaatregelen wil toepassen ;

Overwegende dat de Commissie in overeenstemming met het algemeen standpunt dat zij voorheen heeft ingenomen ten aanzien van alle soortgelijke bestaande steunregelingen of ontwerp-steunregelingen in de Gemeenschap derhalve verzocht heeft dat de individuele gevallen van toekenning van de " aanvullend grote-projectentoeslag " - gezien de omvang van de betreffende investeringen - haar alle tevoren tijdig worden medegedeeld conform artikel 93 , lid 3 , van het EEG-Verdrag ;

Overwegende dat de Commissie tijdens besprekingen met de Nederlandse instanties heeft gesteld dat zij elk geval van toepassing zou beoordelen op zijn eigen merites en in het licht van de in de artikelen 92 e.v . neergelegde beginselen , of later uitgewerkt bij de toepassing van deze bepalingen ; dat de Nederlandse Regering hieruit niet mag afleiden dat de Commissie in enig opzicht gunstig staat tegenover de " aanvullend grote-projectentoeslag " omdat zij geëist heeft dat haar deze mededelingen systematisch tevoren moeten worden gedaan ;

Overwegende dat de Nederlandse Regering gehoor heeft gegeven aan het verzoek van de Commissie en deze procedure van voorafgaande mededeling heeft geregeld in de artikelen 6 , lid 7 , en artikel 7 , lid 3 , van hoofdstuk V van genoemde Nederlandse wet van 29 juni 1978 ;

II

Overwegende dat de Nederlandse Regering bij brief van 4 oktober 1978 de Commissie overeenkomstig deze procedure in kennis heeft gesteld van haar voornemen de " aanvullend grote-projectentoeslag " te verlenen aan de Nederlandse dochteronderneming van een belangrijke internationale fabrikant van verwerkte tabak ;

Overwegende dat het hier gaat om deze dochteronderneming te helpen haar sigarettenproduktie te concentreren en verder uit te breiden in één van de twee fabrieken die zij in Nederland bezit en die in 1978 11,1 miljard sigaretten hebben geproduceerd ; dat , aangezien de eerste fabriek ( te Eindhoven ) is gesloten , de jaarlijkse produktiecapaciteit van de tweede fabriek ( te Bergen op Zoom ) zou worden verhoogd tot 16 miljard sigaretten , leidende tot een stijging van de produktiecapaciteit van deze onderneming met 40 % en van de totale Nederlandse produktie met ongeveer 13 % ; dat deze uitbreiding/modernisering van de installaties een investering vraagt van 165 miljoen gulden ( ongeveer 60,7 miljoen ERE ) ;

Overwegende dat de onderneming nadat deze investeringen zijn gedaan , met een ongeveer gelijk aantal werknemers als in de vroeger bestaande twee produktie-eenheden , bijna 50 % van de Nederlandse sigarettenproduktie zal leveren ;

Overwegende dat de onderneming verwacht meer dan 80 % van haar produktie te zullen uitvoeren naar de overige Lid-Staten ;

Overwegende dat de Nederlandse sigarettenuitvoer naar de overige Lid-Staten in 1977 een waarde had van 94 miljoen ERE , terwijl de invoer 63,7 miljoen ERE bedroeg zodat Nederland voor dit produkt een positieve balans had van 30,3 miljoen ERE ;

Overwegende dat de produktie en het verbruik van sigaretten in de Gemeenschap sinds enkele jaren slechts in zeer geringe mate stijgt ; dat de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief ( tariefpost nr . 24.02 A ) voor sigaretten 90 % ad valorem bedragen waardoor de onderneming er nog meer belang bij heeft de gemeenschappelijke markt te bedienen vanuit in de Gemeenschap gelegen produktiecentra ;

Overwegende dat de " aanvullend grote-projectentoeslag " die in het onderhavige geval wordt verleend 6,2 miljoen gulden zal bedragen ( 2,3 miljoen ERE ) , d.w.z . 3,8 % van het geïnvesteerde bedrag , wat het maximaal toepasbare percentage voor de toeslag benadert ;

Overwegende voorts dat ten behoeve van deze investeringen , aangezien zij worden gedaan in een regionale ontwikkelingszone , een subsidie zal worden verstrekt van 10 miljoen gulden ( 3,7 miljoen ERE ) overeenkomstig de Nederlandse regionale steunregeling ( Investeringspremieregeling ) , aangezien hiervan een bijdrage wordt verwacht tot een beter sociaal-economisch evenwicht in de regio Bergen op Zoom ;

III

Overwegende dat de door de Nederlandse Regering geprogrammeerde steun in de hierboven geanalyseerde context het handelsverkeer tussen Lid-Staten nadelig beïnvloedt en de concurrentie dreigt te vervalsen door de betrokken onderneming te begunstigen in de zin van artikel 92 , lid 1 , EEG-Verdrag ;

Overwegende dat volgens deze bepaling van het Verdrag steunmaatregelen die aan de daarin vermelde criteria voldoen in beginsel onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt ; dat derhalve de uitzonderingen op deze onverenigbaarheid als bedoeld in artikel 92 , lid 3 , strikt moeten worden geïnterpreteerd , met name in die zin dat zij slechts kunnen worden toegepast op steunmaatregelen ten aanzien waarvan de Commissie kan vaststellen dat bij ontstentenis van deze maatregelen de begunstigde ondernemingen via het marktmechanisme alleen niet zouden overgaan tot de verwezenlijking van één der doelstellingen waarop deze uitzonderingen betrekking hebben ;

Overwegende dat , wanneer deze uitzonderingsbepalingen zouden worden toegepast op steunmaatregelen waarbij de begunstigden niet een dergelijke tegenprestatie op zich zouden nemen , dit zou betekenen dat uit een oogpunt van gemeenschappelijk belang niet-gerechtvaardigde vervalsing van het handelsverkeer en de mededinging tussen de Lid-Staten wordt aanvaard , met als gevolg dat sommige Lid-Staten ten onrechte voordelen zouden genieten ;

Overwegende dat in het onderhavige geval een dergelijke tegenprestatie van de begunstigde onderneming niet te onderkennen is ;

Overwegende dat de Nederlandse Regering geen rechtvaardiging heeft kunnen geven en de Commissie geen argument heeft kunnen ontdekken op grond waarvan vastgesteld kan worden dat de technische voorwaarden voor toepassing van een der uitzonderingsbepalingen van artikel 92 , lid 3 , van het EEG-Verdrag op de voorgenomen steunmaatregel aanwezig zijn ;

Overwegende dat wat betreft de uitzonderingsbepalingen van artikel 92 , lid 3 , sub a ) en c ) , ten behoeve van steunmaatregelen ter bevordering van de ontwikkeling van bepaalde streken in beschouwing moet worden genomen dat de streek van Bergen op Zoom geen regio is waarin de levensstandaard " abnormaal laag " is of waar een " ernstig gebrek aan werkgelegenheid " heerst in de zin van de uitzondering van littera " a " ; dat wat betreft de uitzondering van littera " c " de Nederlandse Regering reeds in aanmerking heeft genomen dat deze investeringen een bijdrage kunnen leveren voor een beter sociaal-economisch evenwicht in deze regio , door hiervoor een andere steun toe te kennen uit hoofde van de Nederlandse steunregeling met regionale strekking , de " Investeringspremieregeling " ( IPR ) ; dat de Nederlandse Regering in haar opmerkingen aan de Commissie zelf onderstreept heeft dat de " aanvullend grote-projectentoeslag " niet verstrekt wordt op grond van regionale overwegingen ;

Overwegende voorts in verband met de uitzonderingsbepalingen van artikel 92 , lid 3 , sub b ) , dat deze investeringen geen " belangrijk project van gemeenschappelijk belang " betreffen ; overwegende eveneens dat de Commissie bij haar onderzoek van de " aanvullend groteprojectentoeslag " , met name gelet op de betrekkelijk gunstige sociaal-economische toestand van Nederland binnen het geheel van de Gemeenschap , van oordeel was dat deze steunregeling niet kon worden gelijkgesteld met een steunmaatregel om " een ernstige verstoring in de economie van een Lid-Staat op te heffen " ; dat een ander standpunt innemen het Nederland mogelijk gemaakt zou hebben om bij een vertraagde groei en een grote werkloosheid in de gehele Gemeenschap , te zijnen voordele investeringen aan te trekken die in andere Lid-Staten met een minder gunstige positie zouden kunnen worden verwezenlijkt ; overwegende dat de recente economische en sociale ontwikkeling in de Gemeenschap pleit voor handhaving van dit standpunt zowel ten opzichte van de steunregeling zelf als ten aanzien van de eventuele concrete toepassing daarvan ;

Overwegende tenslotte wat betreft de uitzonderingsbepaling van artikel 92 , lid 3 , sub c ) , voor " steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken " dat het onderzoek van de sector van sigarettenproduktie in de Gemeenschap en in Nederland laat blijken dat het marktmechanisme op zichzelf zonder tussenkomst van staatswege instaat voor een normale uitbreiding van de produktie van verwerkte tabak in Nederland en de Gemeenschap ; dat de voorgenomen steun niet beschouwd kan worden de ontwikkeling hiervan te vergemakkelijken ; dat bovendien , gezien het feit dat de toegenomen produktie voornamelijk zal worden uitgevoerd naar de overige Lid-Staten , bij vertraagde toeneming van het verbruik , de conclusie niet gewettigd is dat de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet door de voorgenomen steun zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang door een dergelijke steunmaatregel wordt geschaad ;

Overwegende , gezien het bovengemelde , dat de voorgenomen steun in Nederland niet aan de nodige voorwaarden tot toepassing van de uitzonderingsbepalingen van artikel 92 , lid 3 , van het EEG-Verdrag , voldoet ,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN :

Artikel 1

Het Koninkrijk der Nederlanden kan zijn bij schrijven van de minister van Buitenlandse Zaken van 4 oktober 1978 aan de Commissie aangemelde voornemen om de " aanvullend grote-projectentoeslag " toe te kennen ten behoeve van investeringen die te Bergen op Zoom zijn gedaan door de Nederlandse dochteronderneming van een internationale fabrikant van verwerkte tabak , niet tot uitvoering brengen .

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden .

Gedaan te Brussel , 27 juli 1979 .

Voor de Commissie

Raymond VOUEL

Lid van de Commissie

( 1 ) Staatsblad 1978 , nr . 368 .