Richtlijn 79/967/EEG van de Raad van 12 november 1979 houdende wijziging van de Richtlijnen 66/403/EEG, 70/457/EEG en 70/458/EEG betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen, de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen en het in de handel brengen van groentezaad
Richtlijn 79/967/EEG van de Raad van 12 november 1979 houdende wijziging van de Richtlijnen 66/403/EEG, 70/457/EEG en 70/458/EEG betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen, de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen en het in de handel brengen van groentezaad
++++
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 12 november 1979
houdende wijziging van de Richtlijnen 66/403/EEG , 70/457/EEG en 70/458/EEG betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen , de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen en het in de handel brengen van groentezaad
( 79/967/EEG )
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op de artikelen 43 en 100 ,
Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ) ,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ) ,
Overwegende dat de Lid-Staten de categorieën pootaardappelen mogen indelen in klassen waarvoor verschillende eisen gelden ; dat erin dient te worden voorzien dat communautaire klassen en de daarvoor geldende eisen kunnen worden vastgesteld volgens een versnelde procedure ; dat de Lid-Staten de mogelijkheid moeten hebben te besluiten in hoeverre zij deze klassen toepassen op hun eigen produktie ;
Overwegende dat de bepalingen met betrekking tot de gemeenschappelijke rassenlijsten voor landbouwgewassen en voor groentegewassen het de Lid-Staten mogelijk maken voor hun grondgebied een termijn toe te staan voor de afzet van zaaizaad of pootgoed van rassen waarvan de toelatingsduur is verstreken ; dat een communautaire uitlooptermijn vastgesteld dient te worden voor zaaizaad of pootgoed van rassen die op een van de twee gemeenschappelijke rassenlijsten waren ingeschreven ;
Overwegende dat ter verbetering van de werking van het systeem van de gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen sommige bepalingen met betrekking tot de toelating van rassen op nationaal niveau , de benaming van rassen en de uitwisseling van informatie tussen Lid-Staten dienen te worden aangepast aan op internationaal vlak vastgestelde regels , gezien de dienovereenkomstige aanpassing van sommige bepalingen met betrekking tot de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen , die reeds tot stand is gebracht middels Richtlijn 79/692/EEG van de Raad van 24 juli 1979 houdende wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG , 66/402/EEG , 70/458/EEG en 70/457/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen , zaaigranen , groentezaad en betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen ( 4 ) ,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
Aan artikel 3 van Richtlijn 66/403/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen ( 5 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 78/816/EEG ( 6 ) , wordt het volgende lid toegevoegd :
" 3 . Volgens de procedure van artikel 19 kunnen voor officieel gecertificeerd pootgoed
- communautaire klassen ,
- de daarvoor geldende eisen ,
- de daarvoor geldende benamingen ,
worden vastgesteld .
De Lid-Staten mogen voorschrijven in hoeverre zij die communautaire klassen toepassen bij de certificering van hun eigen produktie . " .
Artikel 2
Richtlijn 70/457/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen ( 7 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 79/692/EEG , wordt als volgt gewijzigd :
1 . artikel 14 , lid 2 , wordt als volgt gelezen :
" 2 . De Lid-Staten kunnen voor hun grondgebied een uitlooptermijn toestaan voor de keuring en het in de handel brengen van zaaizaad of pootgoed tot en met uiterlijk 30 juni van het derde jaar na het einde van de toelating .
Voor rassen die uit hoofde van artikel 15 , lid 1 , voorkwamen in de in artikel 18 bedoelde gemeenschappelijke rassenlijst , geldt voor het in de handel brengen in alle Lid-Staten de uitlooptermijn die het laatste verstrijkt van de termijnen die uit hoofde van de eerste alinea zijn toegestaan door de diverse toelating verlenende Lid-Staten , voor zover het zaaizaad of pootgoed van het betrokken ras niet aan enige handelsbeperking ten aanzien van het ras is onderworpen . " ;
2 . artikel 18 wordt als volgt aangevuld :
" De publikatie omvat de rassen waarvoor krachtens artikel 14 , lid 2 , tweede alinea , een uitlooptermijn wordt toegepast . Daarbij worden de duur van de uitlooptermijn en in voorkomend geval de Lid-Staten waarvoor de termijn niet geldt , vermeld . " .
Artikel 3
Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad ( 8 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 79/692/EEG , wordt als volgt gewijzigd :
1 . artikel 5 , lid 1 , wordt als volgt gelezen :
" 1 . Een ras is , ongeacht de kunstmatige of natuurlijke oorsprong van de eerste mutatie waaruit het is ontstaan , onderscheidbaar wanneer het zich door een of meer belangrijke eigenschappen duidelijk onderscheidt van elk ander in de Gemeenschap bekend ras .
De eigenschappen moeten duidelijk kunnen worden herkend en beschreven .
Als in de Gemeenschap bekend ras wordt beschouwd ieder ras dat , op het ogenblik waarop de aanvraag tot toelating van het te beoordelen ras volgens de voorschriften wordt ingediend ,
- of wel voorkomt op de gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen of op de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen ,
- of wel , zonder op een van die lijsten te staan , is toegelaten dan wel het onderwerp is van een aanvraag tot toelating in de betrokken Lid-Staat of in een andere Lid-Staat , hetzij tot de keuring en de handel , hetzij tot de keuring voor andere landen , hetzij tot de controle als standaardzaad ,
tenzij voor het besluit inzake het verzoek om toelating van het te beoordelen ras niet meer in alle betrokken Lid-Staten aan voornoemde voorwaarden wordt voldaan . " ;
2 . in artikel 7 , lid 1 , eerste alinea , wordt na de tweede zin het volgende ingevoegd :
" Om het onderscheid te bepalen omvat het onderzoek op het veld ten minste de beschikbare vergelijkbare rassen die in de Gemeenschap bekend zijn in de zin van artikel 5 , lid 1 . Voor de toepassing van artikel 10 behoren hiertoe andere beschikbare vergelijkbare rassen . " ;
3 . artikel 10 , lid 3 , wordt als volgt gelezen :
" 3 . De Lid-Staten zien er , rekening houdend met de beschikbare informaties , bovendien op toe dat een ras dat zich niet duidelijk onderscheidt
- van een ras dat voorheen in de betrokken Lid-Staat of in een andere Lid-Staat was toegelaten ,
of
- van een ander ras dat inzake het onderscheid , de bestendigheid en de homogeniteit is beoordeeld volgens regels die overeenkomen met die van deze richtlijn , zonder evenwel een in de Gemeenschap bekend ras in de zin van artikel 5 , lid 1 , te zijn ,
de naam van dat ras draagt . Deze bepaling is niet van toepassing indien deze benaming misleidend of verwarrend kan werken voor wat het ras betreft , of indien andere feiten krachtens de gezamenlijke voorschriften van de betrokken Lid-Staat inzake de rasbenamingen het gebruik ervan beletten , of indien een recht van een derde het vrije gebruik van deze benaming voor het betrokken ras in de weg staat . " ;
4 . het voormalige lid 3 van artikel 10 wordt lid 4 ;
5 . artikel 11 , lid 1 , wordt als volgt gelezen :
" 1 . Elke aanvraag of intrekking van een aanvraag om toelating van een ras , de opneming ervan in een rassenlijst en de wijzigingen van deze lijst worden onverwijld ter kennis gebracht van de overige Lid-Staten en van de Commissie . " ;
6 . het volgende artikel wordt ingevoegd :
" Artikel 13 bis
1 . De Lid-Staten zien erop toe dat twijfel die na de toelating van een ras is gerezen met betrekking tot de beoordeling van het onderscheid of van de benaming op het tijdstip van toelating , wordt opgeheven .
2 . Wanneer na de toelating van een ras blijkt dat op het tijdstip van toelating niet aan de voorwaarde van onderscheidbaarheid in de zin van artikel 5 was voldaan , wordt de toelating vervangen door een ander besluit , in voorkomend geval een intrekking ervan , overeenkomstig deze richtlijn .
Krachtens dat andere besluit wordt het ras , vanaf het moment van zijn aanvankelijke toelating , niet meer als een in de Gemeenschap bekend ras in de zin van artikel 5 , lid 1 , beschouwd .
3 . Wanneer na de toelating van een ras blijkt dat de benaming in de zin van artikel 10 op het tijdstip van toelating niet aanvaardbaar was , wordt de benaming zodanig aangepast dat zij in overeenstemming is met deze richtlijn . De Lid-Staten kunnen toestaan dat de vroegere benaming tijdelijk als extra aanduiding wordt gebruikt . De nadere voorschriften omtrent het gebruik van de vroegere benaming als extra aanduiding kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 40 . " ;
7 . artikel 15 , lid 2 , wordt als volgt gelezen :
" 2 . De Lid-Staten kunnen voor hun grondgebied een uitlooptermijn toestaan voor de keuring , de controle van het standaardzaad en het in de handel brengen van zaaizaad tot en met uiterlijk 30 juni van het derde jaar na het einde van de toelating .
Voor rassen die uit hoofde van artikel 16 , lid 1 , voorkwamen in de in artikel 17 bedoelde gemeenschappelijke rassenlijst , geldt voor het in de handel brengen in alle Lid-Staten de uitlooptermijn die het laatst verstrijkt van de termijnen die uit hoofde van de eerste alinea zijn toegestaan door de diverse toelating verlenende Lid-Staten , voor zover het zaaizaad van het betrokken ras niet aan enige handelsbeperking ten aanzien van het ras is onderworpen . " ;
8 . artikel 17 wordt als volgt aangevuld :
" De publikatie omvat de rassen waarvoor krachtens artikel 15 , lid 2 , tweede alinea , een uitlooptermijn wordt toegepast . Daarbij worden de duur van de uitlooptermijn en in voorkomend geval de Lid-Staten waarvoor de termijn niet geldt , vermeld . " .
Artikel 4
De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om te voldoen :
- aan artikel 1 , met ingang van 1 januari 1980 ,
- aan de overige bepalingen van deze richtlijn , met ingang van 1 juli 1982 .
Artikel 5
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .
Gedaan te Brussel , 12 november 1979 .
Voor de Raad
De Voorzitter
J . GIBBONS
( 1 ) PB nr . C 130 van 3 . 6 . 1977 , blz . 2 , en PB nr . C 174 van 21 . 7 . 1978 , blz . 8 .
( 2 ) PB nr . C 183 van 1 . 8 . 1977 , blz . 64 , en PB nr . C 239 van 9 . 10 . 1979 , blz . 54 .
( 3 ) PB nr . C 180 van 28 . 7 . 1977 , blz . 29 , en PB nr . C 114 van 7 . 5 . 1979 , blz . 26 .
( 4 ) PB nr . L 205 van 13 . 8 . 1979 , blz . 1 .
( 5 ) PB nr . 125 van 11 . 7 . 1966 , blz . 2320/66 .
( 6 ) PB nr . L 281 van 6 . 10 . 1978 , blz . 18 .
( 7 ) PB nr . L 225 van 12 . 10 . 1970 , blz . 1 .
( 8 ) PB nr . L 225 van 12 . 10 . 1970 , blz . 7 .