Verordening (EEG) nr. 2790/79 van de Raad van 10 december 1979 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor ruwe en niet tot verbruik bereide tabak van de soort Virginia, van oorsprong uit ontwikkelingslanden
Verordening (EEG) nr. 2790/79 van de Raad van 10 december 1979 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor ruwe en niet tot verbruik bereide tabak van de soort Virginia, van oorsprong uit ontwikkelingslanden
++++
VERORDENING ( EEG ) Nr . 2790/79 VAN DE RAAD
van 10 december 1979
betreffende de opening , de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor ruwe en niet tot verbruik bereide tabak van de soort Virginia , van oorsprong uit ontwikkelingslanden
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 43 ,
Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ) ,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ) ,
Overwegende dat de Gemeenschap zich in de gemeenschappelijke verklaring van intentie betreffende de ontwikkeling van de handelsbetrekkingen met Sri Lanka , India , Maleisië , Pakista en Singapore ( 4 ) bereid beeft verklaard oplossingen te vinden voor de vraagstukken die zich op handelsgebied voor bedoelde landen zouden kunnen voordoen ;
Overwegende dat enerzijds voor verscheidene landen van het Gemenebest in Azië en inzonderheid voor India de betrokken ruwe tabakssoort een belangrijk exportprodukt is waarvan de handelsstromen dreigen te worden verstoord ingevolge de uitbreiding van de Gemeenschap , en dat deze landen anderzijds behoren tot die welke het zwaarst getroffen worden door de huidige economische crisis ; dat het stelsel van algemene preferenties voor dit soort vraagstukken een oplossing kan bieden en dat derhalve deze tabakssoort in het stelsel van algemene preferenties moet worden opgenomen ;
Overwegende dat de Europese Economische Gemeenschap in het kader van de UNCTAD een aanbod heeft gedaan met betrekking tot de tokenning van tariefpreferenties voor bepaalde verwerkte landbouwprodukten van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van het gemeenschappelijk douanetarief , van oorsprong uit de ontwikkelingslanden ; dat de voorkeursbehandeling waarin dit aanbod voorziet voor sommige goederen , vallende onder de bij Verordening ( EEG ) nr . 1059/69 vastgestelde handelsregeling , bestaat in een verlaging van het vaste element van de krachtens genoemde verordening op die goederen geheven belasting en voor de enkel aan een douanerecht onderworpen produkten in een verlaging van dit recht ; dat de preferentiële invoer voor de betrokken produkten zonder kwantitatieve beperking zal kunnen geschieden ; dat evenwel , enerzijds , wegens de gevoeligheid van de sector tabak in het algemeen en , anderzijds , de noodzaak om de belangen van de geassocieerde staten en de ACS-Staten te vrijwaren , voor ruwe tabak en niet tot verbruik bereide tabak van de soort Virginia , een bijzondere regeling dient te worden vastgesteld bestaande in de toekenning van een verlaging van het voor dit produkt geldende douanerecht binnen de grenzen van een communautair tariefcontingent ;
Overwegende dat aan het betrokken aanbod een clausule is verbonden die bepaalt dat de Gemeenschap dit aanbod heeft gedaan in de veronderstelling dat alle belangrijke industrielanden die lid zijn van de OESO deelnemen in de toekenning van de preferenties en zich hiervoor in vergelijkbare mate inspannen ; dat uit de conclusies , overeengekomen binnen de UNCTAD , blijkt dat dit aanbod , hoewel van tijdelijke aard , geen verplichting is en later in zijn geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken ; dat deze mogelijkbeid ondere kan worden aangewend om verbetering te brengen in ongunstige situaties die in de ACS-Staten zouden kunnen ontstaan ten gevolge van de toepassing van het stelsel van de algemene preferenties ;
Overwegende voorts dat de Conferentie van Staatshoofden of Regeringsleiders van de Lid-Staten en toetredende Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen , gehouden te Parijs van 19 tot en met 21 oktober 1972 , de Instellingen van de Gemeenschap en de Lid-Staten heeft verzocht geleidelijk een globaal beleid van ontwikkelingssamenwerking op wereldniveau ten uitvoer te leggen , beleid dat met name een verbefering van de algemene preferenties inhoudt met het doel een regelmatige toeneming van de invoer van industrieprodukten uit de ontwikkelingslanden te bewerkstelligen ;
Overwegende dat de tariefpreferenties vanaf het tweede halfjaar van 1971 van toepassing zijn ; dat genoemd stelsel van tariefpreferenties evenwel voor tabak van het type Virginia " flue cured " vanaf 1974 van toepassing is geworden en dat het wenselijk is dit stelsel voortaan op alle tabak van de soort Virginia toe te passen ;
Overwegende dat de Gemeenschap derhalve voor genoemde ruwe en niet tot verbruik bereide tabakssoort van oorsprong uit de landen en gebieden vermeld in de bijlage , voor het jaar 1980 een communautair tariefcontingent moet openen dat de 60 000 ton niet overschrijdt , tegen een douanerecht van 7 % met minimum van 13 ERE per 100 kg nettogewicht en een maximum van 45 ERE per 100 kg nettogewicht voor tabak van de soort Virginia van post 24.01 ex A en ex B ;
Overwegende evenwel dat de Gemeenschap tijdens de multilaterale handelsbesprekingen , overeenkomstig paragraaf 6 van de Verklaring van Tokio , opnieuw heeft bevestigd dat , telkens wanneer zulks mogelijk is , ten gunste van de minst ontwikkelingslanden een bijzondere behandeling moet worden vastgesteld ; dat derhalve in het kader van het bovengenoemde communautaire tariefcontingent op de produkten van van oorsprong uit de minst ontwikkelde ontwikkelingslanden die voorkomen op de bij resolutie 3487 ( XXX ) van de Verenigde Naties van 12 december 1975 opgestelde lijst een algehele schorsing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief dient te worden toegepast ;
Overwegende dat het stelsel van algemene preferenties overeenkomstig Protocol nr . 23 dat gehecht is aan de Toetredingsakte ( 5 ) , sinds 1 januari 1974 integraal toepasselijk is in de nieuwe Lid-Staten ;
Overwegende dat dit tariefcontingent uitsluitend moet gelden voor produkten van oorsprong uit de betrokken landen en gebieden , waarbij het begrip " produkten van oorsprong " dient te worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 14 van Verordening ( EEG ) nr . 802/68 van de Raad van 27 juni 1968 betreffende de gemeenschappelijke definitie van het begrip " oorsprong van goederen " ( 6 ) ;
Overwegende dat met name dient te worden gewaarborgd , dat alle importeurs van de Gemeenschap te allen tijde en in gelijke mate toegang hebben tot genoemd contingent en dat het aan dit contingent verbonden recht zonder onderbreking wordt toegepast op alle invoer van het betrokken produkt in alle Lid-Staten tot dit tariefcontingent geheel is uitgeput ; dat het communautaire karakter van genoemd contingent in het licht van de hierboven uiteengezette beginselen lijkt gewaarborgd wanneer bij het benutten van dit communautair tariefcontingent van een verdeling over de Lid-Staten wordt uitgegaan ; dat daartoe bovendien in het kader van dit stelsel van benutting slechts die produkten daadwerkelijk kunnen worden afgeboekt , waarvoor bij de douane een aangifre tot het in het vrije verkeer brengen is ingediend en die vergezeld zijn van een certificaat van oorsprong ;
Overwegende dat ten einde rekening te houden met de ontwikkeling van de invoer van de betrokken produkten in de verschillende Lid-Staten de contingenten in twee gedeelten dienen te worden gesplitst , waarbij het eerste gedeelte onder de Lid-Staten wordt verdeeld en het tweede gedeelte een reserve vormt die ten doel heeft later de behoeften van de Lid-Staten die hun aanvankelijk contingent volledig hebben benut te dekken ; dat de vorengenoemde reserve er bovendien toe strekt een onbenut blijven van de contingenten ten nadele van belanghebbende ontwikkelingslanden te voorkomen en beantwoordt aan bovengenoemd doel van verbetering van het stelsel van algemene preferenties ; dat het om aan de importeurs van elke Lid-Staat enige zekerheid te waarborgen aanbeveling verdient het eerste gedeelte van het communautaire tariefcontingent op een tamelijk hoog niveau vast te stellen , in het onderhavige geval op 95 % van het volledige contingent ;
Overwegende dat de aandelen in het eerste gedeelte op basis van de beschikbare statistische gegevens die slechts op een betrekkelijk korte periode betrekking hebben , gewogen aan de hand van de ramingen voor het contingentsjaar , als volgt kunnen worden vastgesteld :
Duitsland : 10 315 ton ,
Benelux : 5 586 ton ,
Frankrijk : 980 ton ,
Italië : 3 920 ton ,
Denemarken : 1 862 ton ,
Ierland : 1 935 ton ,
Verenigd Koninkrijk : 34 202 ton ;
Overwegende dat de aanvankelijke contingenten van de Lid-Staten voor de betrokken produkten snel of minder snel uitgeput kunnen zijn ; dat het - om hiermee rekening te houden en elke onderbreking te vermijden - van belang is dat elke Lid-Staat die zijn aanvankelijk contingent bijna volledig heeft benut , overgaat tot het opnemen van een aanvullend contingent uit de reserve ; dat door elke Lid-Staat tot deze opname moet worden overgegaan wanneer elk van zijn aanvullende contingenten bijna geheel is benut , en wel zolang de reserve dit toelaat ; dat de aanvankelijke en aanvullende contingenten geldig moeten zijn tot het einde van de contingentsperiode ; dat het evenwel dienstig lijkt , de Lid-Staten in staat te stellen de uitoefening van hun gecumuleerde verplichting tot opneming uit de hoeveelheid van de reserve te beperken tot een niveau dat niet hoger is dan 40 % van hun aanvankelijke quotum ; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie , welke met name moet kunnen volgen in hoeverre de contingenten zijn benut , en de Lid-Staten hiervan in kennis stelt ;
Overwegende dat , indien er op een bepaalde datum van de contingentsperiode in één of andere Lid-Staat een belangrijk overschot bestaat , het noodzakelijk is dat deze staat daarvan een aanzienlijk percentage in de reserve terugboekt ten einde te vermijden dat een deel van het communautaire tariefcontingent in een Lid-Staat onbenut blijft terwijl het in andere Lid-Staten benut zou kunnen worden ;
Overwegende dat aangezien het Koninkrijk België , het het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie , elke handeling met betrekking tot het beheer van het aan voornoemde Economische Unie toegewezen quotum kan worden verricht door één van haar leden ,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :
Artikel 1
1 . Met ingang van 1 januari en tot en met 31 december 1980 wordt in de Gemeenschap een communautair tariefcontingent van 60 000 ton geopend voor de invoer van ruwe en niet tot verbruik bereide tabak van de soort Virginia , van post 24.01 ex A en ex B van het gemeenschappelijk douanetarief . In het kader van dat contingent wordt het douanerecht geschorst tot een niveau van 7 % met een minimum van 13 ERE per 100 kg nettogewicht en een maximum van 45 ERE per 100 kg nettogewicht .
In het kader van dit tariefcontingent wordt het douanerecht evenwel geheel geschorst voor de invoer uit de in bijlage B genoemde landen .
2 . De toegang tot dit tariefcontingent geldt uitsluitend voor produkten van oorsprong uit de in de bijlage A vermelde landen en gebieden . De invoer evenwel waarvoor reeds vrijstelling van douanerechten geldt uit hoofde van een ander door de Gemeenschap toegekend preferentieel tariefstelsel , wordt niet op dit tariefcontingent afgeboekt .
Voor de toepassing van deze verordening wordt het begrip " produkten van oorsprong " vastgesteld volgens de procedure van artikel 14 van Verordening ( EEG ) nr . 802/68 .
De toegang tot dit tariefcontingent is afhankelijk gesteld van de overlegging van een bewijs van echtheid in het certificaat van oorsprong , opgesteld volgens de in de tweede alinea bedoelde procedure .
Artikel 2
1 . Een eerste contingentsgedeelte van 58 800 ton wordt onder de Lid-Staten verdeeld ; de quota die behoudens het bepaalde in artikel 5 tot en met 31 december 1980 geldig zijn , belopen per Lid-Staat :
Duitsland : 10 315 ton ,
Benelux : 5 586 ton ,
Frankrijk : 980 ton ,
Italië : 3 920 ton ,
Denemarken : 1 862 ton ,
Ierland : 1 935 ton ,
Verenigd Koninkrijk : 34 202 ton ,
2 . Het tweede gedeelte van 1 200 ton vormt de reserve .
Artikel 3
1 . Indien het aanvankelijke quotum van een Lid-Staat zoals vastgesteld in artikel 2 , lid 1 , dan wel dat zelfde quotum , verminderd met het bij toepassing van artikel 5 in de reserve teruggestorte gedeelte , voor 90 % of meer is benut , gaat deze Lid-Staat , door middel van een kennisgeving aan de Commissie , onverwijld over tot opneming , voor zover in de reserve nog een voldoende hoeveelheld aanwezig is , van een tweede quotum ter grootte van 10 % van zijn aanvankelijk quotum , eventueel op één eenheid naar boven afgerond .
2 . Indien een Lid-Staat , na volledige benutting van een van zijn aanvankelijke quota , het door hem opgenomen tweede quotum voor 90 % of meer heeft benut , gaat hij op de in lid 1 vermelde voorwaarden over tot opneming van een derde quotum ter grootte van 5 % van zijn aanvankelijk quotum , eventueel op één eenheid naar boven afgerond .
3 . Indien een Lid-Staat , na volledige benutting van zijn tweede quotum , het door hem opgenomen derde quotum voor 90 % of meer heeft aangewend gaat hij volgens dezelfde voorwaarden over tot opneming van een vierde quotum , dat gelijk is aan het derde . Deze procedure wordt verder toegepast totdat de reserve is uitgeput .
4 . In afwijking van het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 kan een Lid-Staat overgaan tot opneming van geringere hoeveelheden dan de in die leden vastgestelde quota , wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat die quota wellicht niet geheel zullen worden benut . Hij deelt aan de Commissie de redenen mede die tot toepassing van de bepalingen van het onderhavige lid hebben geleid .
5 . Iedere Lid-Staat kan , onder mededeling hiervan aan de Commissie , het gecumuleerde totaal van zijn , extra quota beperken tot 40 % van zijn aanvankelijk quotum .
Artikel 4
De overeenkomstig artikel 3 opgenomen extra quota gelden tot en met 31 december 1980 .
Artikel 5
Indien een Lid-Staat op 25 oktober 1980 een van zijn aanvankelijke quota niet geheel heeft aangewend , stort hij uiterlijk op 7 november 1980 van de niet-benutte hoeveelheid het gedeelte boven 15 % van zijn aanvankelijk quotum in de reserve terug . Hij kan een grotere hoeveelheid terugstorten , wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat deze anders onbenut zal blijven .
De Lid-Staten geven uiterlijk op 7 november 1980 aan de Commissie kennis van de totale invoer van de betrokken produkten die tot en met 25 oktober 1980 heeft plaatsgevonden en op het communautaire contingent is afgeboekt , alsmede eventueel van het gedeelte van hun aanvankelijke quotum dat zij in de reserve terugstorten .
Artikel 6
De Commissie houdt bock van de door de Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 2 en 3 geopende quota , en geeft , zodra de opgaven haar bereiken , iedere Lid-Staat kennis van de in de reserve nog aanwezige hoeveelheid .
Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 21 november 1980 in kennis van de stand van de reserve , na de overeenkomstig artikel 5 verrichte terugstortingen .
Zij ziet erop toe dat le opneming waardoor de reserve volledig wordt uitgeput , tot de nog beschikbare hoeveelheid beperkt blijft en deelt daartoe aan de Lid-Staat die de laatste opneming verricht , mede hoeveel dit saldo bedraagt .
De Lid-Staten treffen alle dienstige maatregelen opdat bij opening van de overeenkomstig artikel 3 door hen opgenomen extra quota , de door hen ingevoerde hoeveelheden zonder onderbreking afgeboekt kunnen worden op hun gecumuleerd aandeel in het communautaire contingent .
Artikel 7
1 . De Lid-Staten waarborgen aan de op hun grodgebied gevestigde importeurs van bedoelde produkten de vrije toegang tot het hun toegekende quotum .
2 . De werkelijke uitputtingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld op basis van de invoer van bedoelde produkten waarvoor bij de douane een aangifte tot het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend en die vergezeld gaan van een certificaat van oorsprong , conform het bepaalde in artikel 1 , lid 2 .
3 . Een produkt kan slechts voor het tariefcontingent in aanmerking komen , indien het in lid 2 bedoelde certificaat van oorsprong voor de datum waarop de heffing van rechten opnieuw wordt ingesteld , is overgelegd .
Artikel 8
De Lid-Staten doen maandelijks opgave aan de Commissie van de ingevoerde hoeveelheid van bedoeld produkt die werkelijk op hun quota is afgeboekt , waarbij deze hoeveelheid zowel in Europese rekeneenheden als in ton is uitgedrukt .
Artikel 9
Wanneer de invoer van de produkten waarvoor de regeling van artikel 1 geldt in de Gemeenschap geschiedt tegen prijzen waardoor ernstig nadeel ontstaat of dreigt te ontstaan voor de producenten van de Gemeenschap van soortgelijke produkten of produkten die daarmede rechtstreeks concurreren dan wel een ongunstige situatie in de ACS-Staten wordt geschapen , kan de heffing van de douanerechten voor de betrokken produkten gedeeltelijk of geheel opnieuw worden ingesteld ten opzichte van de landen of gebieden die het nadeel veroorzaken . Deze maatregelen kunnen eveneens worden genomen indien ernstig nadeel ontstaat of dreigt te ontstaan voor één enkel gebied van de Gemeenschap .
Artikel 10
1 . Ten einde de toepassing van artikel 9 te verzekeren kan de Commissie bij verordening besluiten de heffing van de douanerechten voor een bepaalde periode opnieuw in te stellen .
2 . Indien een Lid-Staat de Commissie om deze maatregel verzoekt spreekt deze zich uit binnen een termijn van hoogstens 10 werkdagen na ontvangst van het verzoek en deelt de Lid-Staten mede welk gevolg hieraan is gegeven .
3 . Elke Lid-Staat kan de door de Commissie getroffen maatregel binnen een termijn van 10 werkdagen volgend op de dag van de mededeling aan de Raad voorleggen . De voorlegging aan de Raad leidt niet tot schorsing . De Raad komt onverwijld bijeen . Hij kan de betrokken maatregel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wijzigen of teniet doen .
Artikel 11
De artikelen 9 en 10 laten de toepassing van de vrijwaringsclausules die op grond van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ingevolge artikel 43 van het Verdrag of op grond van de gemeenschappelijke handelspolitiek ingevolge artikel 113 van het Verdrag worden vastgesteld onverlet .
Artikel 12
De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat de bovenstaande artikelen worden nagekomen .
Artikel 13
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1980 .
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .
Gedaan te Brussel , 10 december 1979 .
Voor de Raad
De Voorzitter
T . HUSSEY
( 1 ) PB nr . C 234 van 17 . 9 . 1979 , blz . 73 .
( 2 ) PB nr . C 309 van 10 . 12 . 1979 , blz . 57 .
( 3 ) PB nr . C 297 van 28 . 11 . 1979 , blz . 11 .
( 4 ) PB nr . L 73 van 27 . 3 . 1972 , blz . 195 .
( 5 ) PB nr . L 73 van 27 . 3 . 1972 , blz . 178 .
( 6 ) PB nr . L 148 van 28 . 6 . 1968 , blz . 1 .
BIJLAGE A
Lijst van ontwikkelingslanden en -gebieden die algemene tariefpreferenties genieten ( 1 )
I . ONAFHANKFLIJKE LANDES
660 Afghanistan ( 2 )
208 Algerië
330 Angola
428 Argentinië
453 Bahamas
640 Bahrein
666 Bangla Desh ( 2 )
469 Barbados
284 Benin ( 2 )
675 Bhoetan ( 2 )
676 Birma
328 Boeroendt ( 2 )
516 Bolivia
391 Botswana ( 2 )
508 Brazilië
306 Centraal Afrikaanse Republiek ( 2 )
512 Chili
480 Colombia
375 Comoren
436 Costa-Rica
448 Cuba
600 Cyprus
338 Djibouti
460 Dominica
456 Dominicaanse Republiek
500 Ecuador
220 Egypte
428 El Salvador
310 Equatoriaal Guinnea
334 Ethiopië ( 2 )
815 Fidji-eilanden
708 Filippijnen
314 Gabon
252 Gambia ( 2 )
276 Ghana
473 Grenada
416 Guatemala
260 Guinnea ( 2 )
257 Guinnea Bissau
488 Guyana
452 Haïti ( 2 )
424 Honduras
664 India
700 Indonesië
612 Irak
616 Iran
272 Ivoorkust
464 Jamaica
048 Joegoslavië
628 Jordanië
247 Kaapverdische Republiek
696 Kambodja
302 Kameroen
644 Katar
346 Kenya
810 Kiribati
636 Koeweit
318 Kongo
684 Laos ( 2 )
395 Lesotho ( 2 )
604 Libanon
268 Liberia
216 Libië
370 Madagaskar
386 Malawi ( 2 )
667 Malediven ( 2 )
701 Maleisië
232 Mali ( 2 )
204 Marokko
228 Mauretanië
373 Mauritius
412 Mexico
366 Mozambique
803 Nauroe
672 Nepal ( 2 )
432 Nicaragua
240 Niger ( 2 )
288 Nigeria
652 Noord-Jemen ( 2 )
350 Oeganda ( 2 )
649 Oman
236 Opper-Volta ( 2 )
662 Pakistan
440 Panama
801 Papoea Nieuw-Guinea
520 Paraguay
504 Peru
066 Roemenië
324 Rwanda ( 2 )
806 Salomonseilanden
632 Saoedi-Arabië
311 Sao Tome en Principe
248 Senegal
355 Seychellen en onderhorigheden
264 Sierra Leone
706 Singapore
224 Soedan ( 2 )
342 Somalia ( 2 )
669 Sri Lanka
465 St.-Lucia
467 St.-Vincent
492 Suriname
393 Swaziland
608 Syrie
352 Tanzama ( 2 )
680 Thailand
280 Togo
817 Tonga
472 Trinidad en Tobago
244 Tsjaad ( 2 )
212 Tunesië
807 Tuvalu
524 Uruguay
484 Venezuela
647 Verenigde Arabische Emiraten
690 Vietnam
819 West Samoa ( 2 )
322 Zaïre
378 Zambia
656 Zuid-Jemen ( 2 )
728 Zuid Korea
II . LANDEN EN GEBIEDEN
afhankelijk van of beheerd door of waarvan de buitenlandse betrekkingen gehed of gedeeltelijk worden waargenomen door Lid-Staten van de Gemeenschap of derde landen
808 Amerikaans Oceanië ( 3 )
802 Australisch Oceanië ( Christmaseiland , Cocos-(Keeling-)eilanden , Heard - en McDonald-eilanden , Norfolk )
421 Belize
413 Bermuda
357 Brits gebied in de Indische Oceaan
703 Brunei
463 Cayman-eilanden
529 Falkland-eilanden en onderhorigheden
822 Frans Polynesië
044 Gibraltar
740 Hong-Kong
457 Maagdeneilanden behorende tot de Verenigde Staten
743 Macao
377 Mayotte
476 Nederlandse Antillen
809 Nieuw-Caledonië en onderhorigheden
816 Nieuwe Hebriden
814 Nieuw-Zeelands Oceanië ( Cook-eilanden , Niue , Tokelau-eilanden )
810 Pitcairn-eilanden
890 Poolgebieden Australische Zuidpoolgebieden
890 Poolgebieden Britse Zuidpoolgebieden
890 Poolgebieden Franse Zuidpoolgebieden
329 Sint-Helena en onderhorigheden
454 Turks - en Caicos-eilanden
811 Wallis - en Futuna-eilanden
451 West-Indië
Opmerking : Bovenstaande lijsten kunnen later worden gewijzigd , rekening houdend met veranderingen in de internationale status van landen of gebieden .
( 1 ) De nummers voor de landen en gebieden zijn de codenummers van de Geonomenclatuur 1980 ( Verordening EEG ) nr . 2566/79 PB nr . L 294 van 21 . 11 . 1979 , blz . 5 .
( 2 ) Dit land komt ook voor in bijlage B .
( 3 ) Amerikaans Oceanië omvat : Guam , Amerikaans Samoa ( met inbegrip van het eiland Swains ) , de Midway eilanden , Johnston en Sand , Wake ; de eilanden onder mandaat ; de Carolinen , de Marianen en de Marshall-eilanden .
BIJLAGE B
Lijst van de minst ontwikkelde ontwikkelingslanden
660 Afghanistan
666 Bangla Desh
284 Benin
675 Bhoetan
328 Boeroendi
391 Botswana
306 Centraal Afrikaanse Republiek
334 Ethiopië
252 Gambia
260 Guinea
452 Haïti
684 Laos
395 Lesotho
386 Malawi
667 Malediven
232 Mali
672 Nepal
240 Niger
652 Noord-Jemen
350 Oeganda
236 Opper-Volta
324 Rwanda
224 Soedan
342 Somalia
352 Tanzania
244 Tsjaad
819 West-Samoa
656 Zuid-Jemen