Richtlijn 81/214/EEG van de Raad van 16 maart 1981 houdende zestiende wijziging van Richtlijn 64/54/EEG betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten inzake conserveermiddelen die mogen worden gebruikt in voor menselijke voeding bestemde waren
Richtlijn 81/214/EEG van de Raad van 16 maart 1981 houdende zestiende wijziging van Richtlijn 64/54/EEG betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten inzake conserveermiddelen die mogen worden gebruikt in voor menselijke voeding bestemde waren
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 16 maart 1981 houdende zestiende wijziging van Richtlijn 64/54/EEG betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake conserveermiddelen die mogen worden gebruikt in voor menselijke voeding bestemde waren (81/214/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europese Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat in artikel 3 van Richtlijn 64/54/EEG van de Raad van 5 november 1963 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake conserveermiddelen die mogen worden gebruikt in voor menselijke voeding bestemde waren (4), laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1979, is bepaald dat de Lid-Staten het roken van bepaalde levensmiddelen slechts toelaten, voor zover daarbij gebruik wordt gemaakt van rook die wordt verkregen op basis van hout of houtachtige gewassen, in natuurlijke staat, en mits het roken geen enkel gevaar voor de gezondheid van de mens oplevert;
Overwegende dat volgens artikel 5 van Richtlijn 64/54/EEG de Lid-Staten het gebruik van waterige rookoplossingen mogen toestaan tot en met 31 december 1980;
Overwegende dat waterige rookoplossingen in de eerste plaats wegens hun aromatische eigenschappen worden gebruikt, doch dat zij daarnaast een conserverende werking kunnen hebben;
Overwegende dat er momenteel in verschillende Lid-Staten onderzoek wordt verricht naar de toxicologische aanvaardbaarheid en naar de juiste technische functie van waterige rookoplossingen en dat soortgelijk onderzoek wordt uitgevoerd met betrekking tot het gebruik om levensmiddelen te roken ; dat de situatie opnieuw moet worden bezien in het licht van dit onderzoek;
Overwegende dat het derhalve nog niet mogelijk is een definitief besluit te nemen inzake het al dan niet toestaan van het gebruik van waterige rookoplossingen in de Gemeenschap noch over de wijze waarop deze machtiging moet worden gegeven en dat het gebruik om levensmiddelen te roken opnieuw moet worden bezien in communautair verband;
Overwegende dat de Lid-Staten krachtens Richtlijn 64/54/EEG tevens hun nationale wettelijke voorschriften inzake het gebruik van formaldehyde in Grana Padano-kaas mogen handhaven, onder het voorbehoud dat de Commissie deze afwijking opnieuw bestudeert;
Overwegende dat deze mogelijkheid gedurende een periode van nog eens drie jaar gehandhaafd moet blijven,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 64/54/EEG wordt als volgt gewijzigd: 1. artikel 3 wordt als volgt gelezen:
"Artikel 3
De Lid-Staten mogen het roken van bepaaldelevensmiddelen uitsluitend toestaan voor zoverdaarbij gebruik wordt gemaakt van rook ofwaterige rookoplossingen die worden verkregenop basis van hout of houtachtige gewassen, innatuurlijke staat, met uitsluiting van hout ofgewassen die geïmpregneerd, gekleurd, gelijmdof geverfd zijn dan wel een soortgelijke behandelinghebben ondergaan, en mits dit rokengeen enkel gevaar voor de gezondheid van demens oplevert."; (1) PB nr. C 208 van 13.8.1980, blz. 3. (2) PB nr. C 327 van 15.12.1980, blz. 8. (3) PB nr. C 348 van 31.12.1980, blz. 3. (4) PB nr. 12 van 27.1.1964, blz. 161/64.
2. lid 2 en lid 3, sub b), van artikel 5 komen te vervallen ;lid 3, sub a), wordt lid 2.
Artikel 2
Binnen drie jaar na de kennisgeving van deze richtlijn bestudeert de Commissie artikel 1 opnieuw en stelt zij de Raad elke nodige wijziging voor.
Artikel 3
Artikel 1 wordt van kracht met ingang van 1 januari 1981.
Artikel 4
De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 1 juli 1981 aan deze richtlijn te voldoen ; zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Artikel 5
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
Gedaan te Brussel, 16 maart 1981.
Voor de Raad
De Voorzitter
G. BRAKS