Home

Richtlijn 81/575/EEG van de Raad van 20 juli 1981 tot wijziging van Richtlijn 76/115/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels in motorvoertuigen

Richtlijn 81/575/EEG van de Raad van 20 juli 1981 tot wijziging van Richtlijn 76/115/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels in motorvoertuigen

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 20 juli 1981

tot wijziging van Richtlijn 76/115/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels in motorvoertuigen

( 81/575/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ) ,

Overwegende dat Richtlijn 76/115/EEG van de Raad van 18 december 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen ( 4 ) in bijlage I onder andere voorschriften bevat betreffende het minimumaantal bevestigingspunten dat aanwezig moet zijn in motorvoertuigen van categorie M1 als omschreven in bijlage I bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 5 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 80/1267/EEG ( 6 ) ;

Overwegende dat het voor de veiligheid van het wegverkeer nodig is onmiddellijk de uitrusting met veiligheidsgordels en bevestigingssystemen die voldoen aan Richtlijn 77/541/EEG van de Raad van 28 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen ( 7 ) voor te schrijven voor de voertuigen van bepaalde categorieën M en N en toe te staan en te bevorderen voor de voertuigen van de overige categorieën M en N ; dat dit de verplichting meebrengt binnen het kader van de EEG-goedkeuring bevestigingspunten aan te brengen in de verschillende categorieën voertuigen ; dat hiervoor het toepassingsgebied van Richtlijn 76/115/EEG moet worden uitgebreid , ten einde ervoor te zorgen dat de fabrikanten deze voertuigen voorzien van bevestigingspunten die aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen en dat een dergelijke uitbreiding mogelijk wordt gemaakt door de technische vooruitgang op het gebied van de automobielfabricage ;

Overwegende dat te dien einde Richtlijn 76/115/EEG moet worden gewijzigd ;

Overwegende dat deze wijziging medebrengt dat bepaalde voorschriften van de bijlagen bij Richtlijn 76/115/EEG moeten worden aangepast aan de technische vooruitgang ; dat de inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn dient samen te vallen met die van de bepalingen die ingevolge de aanneming van de onderhavige richtlijn zullen worden vastgesteld ten einde de voorschriften van de bijlagen bij Richtlijn 76/115/EEG aan de technische vooruitgang aan te passen ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

Richtlijn 76/115/EEG wordt als volgt gewijzigd :

1 . artikel 2 wordt als volgt gelezen :

" Artikel 2

Onder voertuig in de zin van deze richtlijn wordt verstaan elk voor het wegverkeer bestemd motorvoertuig van de categorieën M en N als omschreven in bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG met ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km/uur . " ;

2 . in bijlage I :

a ) wordt punt 4.3.1 als volgt gelezen :

" 4.3.1 . De zitplaatsen vóór van voertuigen van de categorieën M1 , M2 ( voor zover het toelaatbare maximumgewicht van deze laatste categorie voertuigen niet meer bedraagt dan 3 500 kilogram en zij geen staanplaatsen bevatten ) , N1 , N2 en N3 moeten voorzien zijn van twee bevestigingspunten onder en één bevestigingspunt boven . Met betrekking tot de middenzitplaatsen vóór worden echter twee bevestigingspunten onder als voldoende beschouwd wanneer de voorruit zich buiten de in bijlage II van Richtlijn 74/60/EEG omschreven referentiezone bevindt . Voor wat de bevestigingspunten betreft , wordt de voorruit beschouwd als een deel van de referentiezone , wanneer zij met de proefinrichting in statisch contact kan komen volgens de in genoemde bijlage beschreven methode . " ;

b ) komen de punten 4.3.1.1 en 4.3.1.2 te vervallen ;

c ) wordt punt 4.3.2 als volgt gelezen :

" 4.3.2 . De overige zijzitplaatsen van voertuigen van categorie M1 moeten voorzien zijn van twee bevestigingspunten onder en één bevestigingspunt boven . " ;

d ) wordt punt 4.3.3 als volgt gelezen :

" 4.3.3 . Voor alle overige zitplaatsen van voertuigen van categorie M1 en , wat de voertuigen van de andere in punt 4.3.1 bedoelde categorieën betreft , voor alle overige onbeschermde zitplaatsen zijn ten minste twee bevestigingspunten onder vereist .

Ter definiëring van een beschermde zitplaats wordt " beschermde ruimte " genoemd , de ruimte gelegen vóór een zitplaats en

- tussen twee horizontale vlakken , waarvan één vlak door punt H loopt en het tweede gelegen is op 400 mm boven het eerste vlak ;

- tussen twee verticale vlakken in de lengterichting , symmetrisch gelegen ten opzichte van punt H , op 400 mm afstand van elkaar ;

- achter een verticaal vlak in de breedterichting , op 1,30 m afstand van punt H .

In een verticaal vlak in de breedterichting wordt " afschermingszone " genoemd , een zodanig doorlopend oppervlak dat , wanneer een bol van 165 mm diameter horizontaal volgens de lengterichting wordt geprojecteerd door een willekeurig punt van de zone en door het middelpunt van de bol , er in de beschermende ruimte geen enkele opening is waar de bol doorheen kan .

Een zitplaats wordt " beschermd " genoemd als de afschermingszones binnen de beschermingsruimte een gecumuleerde oppervlakte van ten minste 800 cm2 hebben . " ;

e ) wordt punt 4.3.4 als volgt gelezen :

" 4.3.4 . Voor klapstoelen en alle andere zitplaatsen in ongeacht welk voertuig , die niet zijn bedoeld in de punten 4.3.1 , 4.3.2 en 4.3.3 zijn geen bevestigingspunten vereist . Indien in het voertuig voor dergelijke zitplaatsen bevestigingspunten aanwezig zijn , moeten die echter voldoen aan het bepaalde in deze richtlijn . " .

Artikel 2

De Lid-Staten doen de nodige bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen op hetzelfde tijdstip dat wordt vastgesteld voor de inwerkingtreding van de bepalingen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de richtlijn welke ingevolge de aanneming van deze richtlijn overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 76/115/EEG zal worden vastgesteld ten einde de voorschriften van de bijlagen bij laatstgenoemde richtlijn aan de technische vooruitgang aan te passen . Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis .

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 20 juli 1981 .

Voor de Raad

De Voorzitter

P. WALKER

( 1 ) PB nr. C 87 van 9 . 4 . 1980 , blz. 5 .

( 2 ) PB nr. C 265 van 13 . 10 . 1980 , blz. 77 .

( 3 ) PB nr. C 230 van 8 . 9 . 1980 , blz. 6 .

( 4 ) PB nr. L 24 van 30 . 1 . 1976 , blz. 6 .

( 5 ) PB nr. L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz. 1 .

( 6 ) PB nr. L 375 van 31 . 12 . 1980 , blz. 34 .

( 7 ) PB nr. L 220 van 29 . 8 . 1977 , blz. 95 .