Home

Verordening (EEG) Nr. 3137/81 van de Commissie van 30 oktober 1981 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake de produktiesteun voor olijfolie

Verordening (EEG) Nr. 3137/81 van de Commissie van 30 oktober 1981 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake de produktiesteun voor olijfolie

Verordening (EEG) Nr. 3137/81 van de Commissie van 30 oktober 1981 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake de produktiesteun voor olijfolie

Publicatieblad Nr. L 312 van 31/10/1981 blz. 0064 - 0068


Verordening (EEG) nr. 3137/81 van de Commissie

van 30 oktober 1981

houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake de produktiesteun voor olijfolie

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten [1], laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3454/80 [2], en met name op artikel 5, lid 5,

Overwegende dat, krachtens artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2990/81 [3], elke producerende Lid-Staat een administratieve controle dient in te stellen waardoor wordt gewaarborgd dat voor het produkt waarvoor steun wordt aangevraagd, deze steun mag worden verleend; dat de door de belanghebbenden in te dienen teeltaangiften en steunaanvragen derhalve ten minste de gegevens dienen te bevatten die nodig zijn voor het verrichten van deze controle ;

Overwegende dat de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2990/81 bedoelde controles betrekking moeten hebben op een voldoende representatief aantal teeltaangiften van de olijfproducenten die lid zijn van de organisaties; dat de producentenorganisaties op grond van artikel 5, lid 2, de nodige bewijsstukken kunnen eisen om de produktie van hun leden te bepalen; dat om de uniforme toepassing van dit voorschrift te vergemakkelijken, de aard van deze bewijsstukken moet worden omschreven ;

Overwegende dat de steun die moet worden toegekend aan de olijfproducenten die geen lid zijn van een producentenorganisatie, moet worden berekend aan de hand van de forfaitaire opbrengst aan olijven en aan olie van de olijfbomen; dat eveneens van deze opbrengsten moet worden uitgegaan voor de bepaling van het bedrag van de steun aan de olijfproducenten die lid zijn van een organisatie, wanneer dezen de voortgebrachte olijven hebben verkocht aan een andere koper dan een erkende oliefabrikant ;

Overwegende dat met het oog op een goed administratief beheer moet worden bepaald dat de Lid-Staten aan het einde van ieder verkoopseizoen in kennis worden gesteld van het aantal olijfproducenten wier produktie door de producentenorganisaties nog moet worden gecontroleerd ;

Overwegende dat de producentenorganisaties op grond van artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 2990/81 de voorraadboekhouding en de activiteit moeten controleren van de erkende oliefabrieken die hun door de Lid-Staten worden opgegeven; dat, om een goede uitvoering van de controle mogelijk te maken, moet worden bepaald dat de organisaties toegang hebben tot de betrokken oliefabrieken en tot hun voor raadboekhouding ;

Overwegende dat, om een betere medewerking van de erkende oliefabrieken bij de toepassing van de steunregeling te verkrijgen, moet worden voorgeschreven dat hun beroepsorganisaties worden betrokken bij de controles die de producentenorganisaties in deze oliefabrieken uitvoeren ;

Overwegende dat, met het oog op de goede werking van de steunregeling, dient te worden bepaald welke controleverrichtingen als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 2990/81 door de producentenorganisaties moeten worden uitgevoerd in de erkende oliefabrieken ;

Overwegende dat, met het oog op de goede werking van de steunregeling, moet worden bepaald welke gegevens ten minste in de voorraadboekhouding van elke erkende oliefabriek dienen voor te komen enerzijds, en welke controles de betrokken Lid-Staat in dit verband dient uit te voeren anderzijds ;

Overwegende dat, voor het geval dat een erkende olie-fabriek haar verplichtingen met betrekking tot de voorraadboekhouding niet is nagekomen, criteria moeten worden vastgesteld voor de bepaling van het steunbedrag dat moet worden toegekend aan de leden van producentenorganisaties die hun produktie in die oliefabriek hebben laten verwerken ;

Overwegende dat de in artikel 8, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2990/81 bedoelde controles betrekking moeten hebben op een percentage dat voldoende waarborgen biedt voor de goede werking van de regeling, waarbij rekening moet worden gehouden met de controlemogelijkheden van de betrokken Lid-Staat ;

Overwegende dat de producerende Lid-Staten krachtens artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2990/81 voor elke producentenorganisatie ter plaatse en door middel van steekproeven de juistheid moeten controleren van de teeltaangiften en de steunaanvragen die hun leden betreffen; dat deze controles betrekking moeten hebben op een voldoende representatief aantal olijfproducenten waarbij rekening moet worden gehouden met de door de organisatie geboden waarborgen inzake controle ;

Overwegende dat twijfel kan bestaan over de hoeveelheid olie waarvoor steun mag worden verleend, wanneer de hoeveelheid waarvoor de steun is aangevraagd niet overeenstemt met de hoeveelheid die voorkomt in de voorraadboekhouding van de erkende oliefa-briek; dat, ter wille van een goed beheer, voor de betaling van de steun moet worden uitgegaan van de kleinste hoeveelheid ;

Overwegende dat, met het oog op een juiste toepassing van de steunregeling voor de niet-georganiseerde olijfproducenten, de in aanmerking te nemen opbrengsten moeten worden vastgesteld voor produktiegebie-den met bepaalde kenmerken ;

Overwegende dat het, ter vergemakkelijking van de vaststelling van de opbrengsten, wenselijk is dat ambtenaren van de Commissie deelnemen aan de voorbereidende werkzaamheden ;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor oliën en vetten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

Artikel 1

1. De in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2990/81 bedoelde teeltaangifte wordt uiterlijk ingediend op 30 juni 1982.

De producentenorganisaties kunnen de teeltaangifte evenwel uiterlijk bij de indiening van de steunaanvraag indienen.

2. In iedere teeltaangifte moeten met name worden vermeld :

a) bij indiening door een olijfproducent, diens naam, voorn(a)m(en) en adres ;

b) bij indiening door een producentenorganisatie, naam en adres van de organisatie, alsmede naam, voorna(a)m(en) en adres van elk van de leden ;

c) de ligging van het bedrijf of van de bedrijven ;

d) de kadastrale omschrijving van het bedrijf of van de bedrijven ;

e) voor elk bedrijf

- het aantal percelen en eventueel de met olijfbomen beplante oppervlakte ;

- het aantal produktieve olijfbomen waarvan de olijven worden gebruikt voor de olieproduktie.

De aangiften van niet-georganiseerde olijfproducenten moeten worden aangevuld met de volgende gegevens :

- bij verwerking van de olijven voor rekening van de aangever, het adres van de oliefabriek en de datum van verwerking,

- bij verkoop van de olijven, naam en adres van de koper en een kopie van de verkoopfactuur of van gelijk welk gelijkwaardig document.

3. De producerende Lid-Staten kunnen beslissen dat teeltaangiften die in de voorgaande verkoopseizoenen zijn ingediend, eveneens geldig zijn voor het verkoopseizoen 1981/1982 mits

- er op het betrokken bedrijf of op de betrokken bedrijven geen wijzigingen zijn geweest die van invloed kunnen zijn op de mogelijkheden voor de produktie van olijven en olie,

en

- de betrokken aangiften overeenkomstig lid 2 zijn aangevuld.

Artikel 2

De in artikel 3, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2990/81 bedoelde controle moet betrekking hebben op minstens 10 % van de teeltaangiften van de leden van de producentenorganisaties.

Artikel 3

1. In de steunaanvraag, die door elke producentenorganisatie moet worden ingediend, worden ten minste de volgende gegevens vermeld :

a) naam en adres van de organisatie ;

b) naam, voorna(a)m(en) en adres van alle leden die hun olieproduktie hebben afgesloten ;

c) de hoeveelheid olie die door elk van de leden is geproduceerd, met de vermelding dat het olijfolie van eerste persing betreft ;

d) de ligging van de bedrijven waar de olijven zijn geoogst, onder verwijzing naar de teeltaangifte ;

e) de erkende oliefabriek of de erkende oliefabrieken waarin de olie is geproduceerd, met vermelding van de verwerkte hoeveelheid olijven en de geproduceerde hoeveelheid olie per fabriek.

2. Indien de steunaanvraag olijfproducenten betreft die hun olijven hebben verkocht, moeten bij de aanvraag behalve de in lid 1, sub a) en d), bedoelde gegevens, bovendien de hieronder gevraagde gegevens worden verstrekt :

a) naam, voorna(a)m(en) en adres van de koper ;

b) de kopie van de verkoopfactuur van de olijven of van gelijk welk gelijkwaardig document ;

c) de metterdaad geproduceerde hoeveelheid olijfolie indien de olijven rechtstreeks aan een erkende oliefabriek zijn verkocht voor onmiddellijke verwerking.

Artikel 4

1. Wanneer olijfproducenten de lid zijn van een producentenorganisatie hun olijfproduktie geheel of gedeeltelijk hebben verkocht, hetzij op stam hetzij aan een andere koper dan die bedoeld in artikel 3, lid 2, sub c), wordt de hoeveelheid olijfolie van eerste persing waarvoor steun mag worden verleend, bepaald door op het in artikel 1, lid 2, sub e), tweede streepje, bedoelde aantal olijfbomen de op grond van artikel 12 voor het betrokken produkdegebied vastgestelde opbrengst aan olijven en aan olie toe te passen.

2. Voor olijfproducenten die geen lid zijn van een producentenorganisatie wordt de hoeveelheid olijfolie van eerste persing waarvoor steun mag worden verleend, bepaald door op het in artikel 1, lid 2, sub e), tweede streepje, bedoelde aantal olijfbomen de op grond van artikel 12 voor het betrokken produktiege- bied vastgestelde opbrengst aan olijven en aan olie toe te passen.

3. De hoeveelheid olie uit afvallen van olijven waarvoor steun mag worden verleend, bedraagt 8 % van de hoeveelheid olijfolie van eerste persing die is verkregen uit de olijven waarvan de afvallen afkomstig zijn en waarvoor, overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande leden, het recht op steun is erkend.

Artikel 5

Op grond van artikel 5, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 2990/81 moeten meer in het bijzonder de volgende bewijsstukken worden verstrekt :

a) stukken betreffende de bijzondere teeltverrichtingen in de olijfboomgaard ;

b) bewijs van het aantal in de olijfboomgaard werkzame arbeidskrachten of van het gebruik van mechanische of andere middelen voor het oogsten van olijven ;

c) aankoopfactuur van de gebruikte meststoffen en fytosanitaire produkten of het bewijs dat de daarbijhorende werkzaamheden zijn uitgevoerd.

Artikel 6

Wanneer de in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 2990/81 bedoelde controles bij het verstrijken van een verkoopseizoen niet voor alle leden beëindigd zijn, stelt de producentenorganisatie de betrokken Lid-Staat uiterlijk 31 oktober in kennis van het aantal leden wier produktie nog moet worden gecontroleerd.

Artikel 7

1. Tijdens de periode waarin de erkende oliefabrieken in bedrijf zijn controleren de producentenorganisaties bij de door de Lid-Staten aan hen opgegeven oliefabrieken :

- de voorraadboekhouding overeenkomstig het bepaalde in artikel 8,

- de verwerkingscapaciteit van de oliefabrieken,

- de opbrengsten aan olie uit de verwerkte olijven,

en zij controleren voorts aan de hand van de voorraadboekhouding :

- de overeenstemming tussen de hoeveelheden waarvan is aangegeven dat zij in een bepaalde periode zijn verwerkt, en de verwerkingscapaciteit van de betrokken oliefabriek,

- de opbrengsten aan olie verkregen door de olijfproducenten die hun olijfproduktie gedurende de aan de controles voorafgaande periode hebben laten verwerken.

Met het oog op de controle hebben de producentenorganisaties toegang tot de erkende oliefabrieken en tot hun voorraadboekhouding.

2. Wanneer deze oliefabrieken lid zijn van een beroepsorganisatie, worden vertegenwoordigers hiervan op hun verzoek bij de door de producentenorganisaties uitgevoerde controles betrokken.

3. Ingeval de producentenorganisaties :

- geen toegang krijgen tot de erkende oliefabrieken en hun voorraadboekhouding,

- of bij de in het eerste lid bedoelde controles het bestaan constateren van :

a) onregelmatigheden in de voorraadboekhouding, of

b) een aanzienlijk gebrek aan overeenstemming tussen de verwerkingscapaciteit van een erkende oliefabriek en de door deze verwerkte hoeveelheden olijven, of tussen de bij de controle van een oliefabriek vastgestelde opbrengsten aan olie en de opbrengsten aan olie welke blijken uit haar voorraadboekhouding,

stellen zij de betrokken Lid-Staten daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 8

Om erkend te kunnen worden houden de oliefabrieken, onverminderd de door de producerende Lid-Staat overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 2990/81 vastgestelde criteria, een dagelijks bijgewerkte voorraadboekhouding bij waaruit ten minste blijken :

a) de aangevoerde hoeveelheden olijven, per partij, met vermelding van de producent (eigenaar) van elke partij,

b) de verwerkte hoeveelheden olijven,

c) de verkregen hoeveelheden olie,

d) de hoeveelheden olie die de oliefabriek verlaten hebben, per partij, met vermelding van de geadresseerde,

e) de hoeveelheden afvallen van olijven die de oliefabriek verlaten hebben, per partij, met vermelding van de geadresseerde.

Bij verkoop van de verkregen olie en van de verkregen afvallen van olijven moet de verkoopfactuur van elke partij door de oliefabriek worden voorgelegd op verzoek van de instanties belast met de controle van de voorraadboekhouding.

Artikel 9

1. De producerende Lid-Staten controleren in de in artikel 7, lid 3, bedoelde gevallen de activiteit en de voorraadboekhouding van de betrokken erkende oliefabrieken.

2. Ten aanzien van niet onder controle van een producentenorganisatie staande oliefabrieken controleren de Lid-Staten steekproefsgewijze of :

- de voorraadboekhouding van de oliefabrieken overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 wordt bijgehouden,

- de in artikel 8, sub c), bedoelde hoeveelheden die voorkomen in de voorraadboekhouding over een bepaalde periode, overeenstemmen met de hoeveelheden olie die de betrokken oliefabriek, rekening houdend met de werkelijke benutting van haar verwerkingscapaciteit, in de loop van die periode kan hebben geproduceerd.

3. Wanneer bij de in de voorafgaande leden bedoelde controles onregelmatigheden aan het licht komen, wordt door de Lid-Staten, onverminderd andere van toepassing zijnde sancties :

- van de betrokken oliefabriek de erkenning ingetrokken,

- voor zover zij de effectieve produktie van de olijfproducenten die hun olijfproduktie in de betrokken oliefabriek hebben laten verwerken niet kunnen controleren, de hoeveelheid voor steun in aanmerking komende olijfolie bepaald op basis van de gegevens welke voorkomen in de teeltaangifte van deze olijfproducenten, alsmede van de gegevens inzake de opbrengsten aan olijven en aan olie voor het betrokken produktiegebied.

4. Ten aanzien van de overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2990/81 aan de Lid-Staat toegezonden dossiers, bepaalt de betrokken Lid-Staat de hoeveelheid voor steun in aanmerking komende olijfolie voor de betrokken olijfproducenten op basis van de gegevens die voorkomen in de teeltaangifte van deze olijfproducenten en de gegevens inzake de opbrengsten aan olijven en aan olie voor het betrokken produktiegebied.

Artikel 10

De op grond van artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2990/81 door de producerende Lid-Staten te verrichten controles moeten betrekking hebben op ten minste 5 % van de niet-aangesloten olijfproducenten.

Artikel 11

De Lid-Staat controleert steekproefsgewijze of de hoeveelheden olijven en olie opgegeven in de steunaanvraag ingediend door een producentenorganisatie overeenkomen met de hoeveelheden die zijn vermeld in de voorraadboekhouding van de erkende oliefabriek die de betrokken olijven heeft verwerkt. Indien de bovenbedoelde gegevens niet overeenkomen, bepaalt de betrokken Lid-Staat de hoeveelheid olie waarvoor steun mag worden verleend op basis van de kleinste hoeveelheid die bij de controle is geconstateerd.

Artikel 12

De opbrengst aan olijven en aan olie wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG.

Met het oog op deze vaststelling verstrekken de producerende Lid-Staten de Commissie gegevens die worden bepaald voor homogene produktiegebieden welke worden afgebakend met inachtneming van met name :

- de geografische situatie en de geologische kenmerken van het terrein,

- de overwegend voorkomende soorten olijfbomen, de meest toegepaste snoeiwijze en de leeftijd.

Bij de bepaling van de bovenbedoelde gegevens worden personen van de Commissie betrokken.

Voor ieder produktiegebied omvatten deze gegevens minstens :

a) de geografische begrenzing van het gebied,

b) een schatting van het olijfbomenareaal,

c) een schatting van het gemiddelde aantal olijfbomen van gespecialiseerde teelt per hectare,

d) de gemiddelde olijvenopbrengst per boom,

e) de gemiddelde olie-opbrengst per 100 kg olijven.

Artikel 13

Het in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2990/81 bedoelde voorschot kan enkel worden uitbetaald aan olijvenproducenten die lid zijn van een producentenorganisatie en die steun ontvangen voor de werkelijk geproduceerde hoeveelheid.

Artikel 14

Deze verordening treedt in werking op 1 november 1981.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 30 oktober 1981.

Voor de Commissie

Poul DALSAGER

Lid van de Commissie

[1] PB nr. 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66.

[2] PB nr. L 360 van 31. 12. 1980, blz. 16.

[3] PB nr. L 299 van 20. 10. 1981, blz. 17.

--------------------------------------------------