Verordening (EEG) nr. 1866/82 van de Raad van 29 juni 1982 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor haring van post 03.01 B I a) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief
Verordening (EEG) nr. 1866/82 van de Raad van 29 juni 1982 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor haring van post 03.01 B I a) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief
Verordening (EEG) nr. 1866/82 van de Raad van 29 juni 1982 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor haring van post 03.01 B I a) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief
Publicatieblad Nr. L 206 van 14/07/1982 blz. 0003 - 0005
*****
VERORDENING (EEG) Nr. 1866/82 VAN DE RAAD
van 29 juni 1982
betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor haring van post 03.01 B I a) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 28 en 113,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende dat de Gemeenschap voor haring, vers, gekoeld of bevroren, in gehele staat, van kop ontdaan of in moten gesneden, van post 03.01 B I a) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief, ingevoerd van 16 juni tot en met 14 februari, de verbintenis is aangegaan om elk jaar een communautair tariefcontingent te openen binnen de grenzen van een hoeveelheid van 34 000 ton met een nulrecht, mits de referentieprijs wordt nageleefd; dat de Gemeenschap haar verbintenissen is nagekomen door bij Verordening (EEG) nr. 3798/81 (1) voor de tijdvakken van 16 juni 1982 tot en met 14 februari 1983 en van 16 juni 1983 tot en met 14 februari 1984 tariefcontingenten met een nulrecht te openen van respectievelijk 84 700 en 74 000 ton;
Overwegende dat het nu reeds duidelijk is dat, rekening houdend met de te verwachten mogelijkheden van de produktie in de Gemeenschap gedurende de periode van 16 juni 1984 tot en met 14 februari 1985, de grootte van het op overeenkomst berustende contingent van 34 000 ton onvoldoende zal zijn om de te verwachten invoer te dekken; dat bijgevolg in een autonome aanvullende hoeveelheid moet worden voorzien die, ten einde het evenwicht op de markt niet te verstoren en een parallelle ontwikkeling van de afzet van de communautaire produktie alsmede een bevredigende bevoorrading van de verwerkende industrieën te verzekeren, op een zodanig peil moet worden vastgesteld dat het totale contingent niet het te verwachten laagste verbruik overschrijdt; dat het om die redenen ook nodig is de geldigheidsduur van het aanvullende autonome contingent te beperken tot 31 december 1984; dat het dus dienstig is, voor de tijdvakken van 16 juni 1984 tot en met 14 februari 1985 en van 16 juni 1984 tot en met 31 december 1984, tariefcontingenten met een nulrecht te openen, met een omvang van respectievelijk 34 000 en 26 000 ton, en deze te verdelen over de Lid-Staten, zulks met inachtneming van de verplichting om de eventueel vastgestelde referentieprijs na te leven;
Overwegende dat de Helleense Republiek, overeenkomstig artikel 64 van de Toetredingsakte van 1979, gehouden is om voor het betrokken produkt met ingang van 1 januari 1981 het invoerrecht van het gemeenschappelijk douanetarief volledig toe te passen; dat het derhalve van belang is om met gebruikmaking van het betrokken tariefcontingent te voorzien in de behoeften van deze Lid-Staat in de loop van de contingentstijdvakken;
Overwegende dat met name dient te worden gewaarborgd dat alle importeurs in gelijke mate en te allen tijde gebruik kunnen maken van genoemde contingenten en dat het aan de contingenten verbonden recht op alle invoer zonder onderbreking wordt toegepast totdat deze contingenten geheel zijn benut; dat een systeem voor de benutting van de communautaire tariefcontingenten, gebaseerd op een verdeling over de Lid-Staten in overeenstemming lijkt te zijn met het communautaire karakter van genoemde contingenten, gelet op bovengenoemde beginselen; dat deze verdeling, om zo goed mogelijk de werkelijke ontwikkeling op de markt van het betrokken produkt weer te geven, moet worden toegepast naar verhouding van de behoeften, berekend enerzijds op grond van de statistische gegevens betreffende de invoer uit derde landen gedurende een representatieve referentieperiode en anderzijds op grond van de economische vooruitzichten voor de betrokken contingentstijdsvakken;
Overwegende dat gedurende de laatste drie periodes waarover volledige statistische gegevens beschikbaar zijn, de invoer van elke aan deze verdeling deelnemende Lid-Staat ten opzichte van de totale invoer van het betrokken produkt de volgende percentages opleverde:
1.2.3.4.5 // // // // // // // 1978 // 1979 // 1980 // // // // // // // Benelux // 13,04 // 5,60 // 5,83 // // Denemarken // 45,80 // 52,76 // 55,89 // // Duitsland // 32,15 // 30,09 // 29,27 1.2,4 // Griekenland // te verwaarlozen // // 1.2.3.4 // Frankrijk // 5,39 // 5,36 // 3,59 // Ierland // 0 // 0 // 0 // Italie // 0,03 // 0,04 // 0 // Verenigd Koninkrijk // 3,59 // 6,15 // 5,42 // // // //
Overwegende dat, rekening houdende daarmee en gezien de te verwachten ontwikkeling van de markt van deze produkten tijdens de contingentstijdvakken, de quota van de aanvankelijke verdeling kunnen worden vastgesteld zoals is aangegeven in de artikelen 2 en 3;
Overwegende dat, ten einde rekening te houden met de eventuele ontwikkeling van de invoer van genoemd produkt, de contingenten in twee gedeelten moeten worden gesplitst, waarbij het eerste gedeelte wordt verdeeld en het tweede gedeelte een reserve vormt om de latere behoeften te dekken van de Lid-Staten die hun aanvankelijke quota hebben uitgeput; dat, ten einde de importeurs een zekere waarborg te geven, het eerste gedeelte van de communautaire tariefcontingenten zou moeten worden vastgesteld op een hoog niveau, dat in het onderhavige geval 90 % van de contingenten zou kunnen bedragen;
Overwegende dat de aanvankelijke quota meer of minder spoedig kunnen zijn uitgeput; dat, ten einde hiermee rekening te houden en elke onderbreking te vermijden, het van belang is, dat iedere Lid-Staat die een van zijn aanvankelijke quota nagenoeg geheel heeft benut, een extra quotum uit de betreffende reserve opneemt; dat deze opneming door iedere Lid-Staat moet worden verricht, wanneer elk van zijn extra quota bijna geheel is benut en wel zo vaak als de reserve dat toelaat; dat de aanvankelijke en de extra quota geldig moeten zijn tot aan het einde van de contingentsperiode; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie, die met name de benuttingsgraad van de contingenten moet kunnen volgen en de Lid-Staten hierover moet kunnen inlichten;
Overwegende dat het, indien in een Lid-Staat op een bepaald tijdstip van een van de contingentstijdvakken een belangrijk overschot bestaat, noodzakelijk is dat dat land daarvan een aanmerkelijk percentage terugstort in de reserve, ten einde te vermijden dat een gedeelte van het communautaire contingent in een Lid-Staat onbenut blijft, terwijl andere Lid-Staten er gebruik van zouden kunnen maken;
Overwegende dat, aangezien het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie, elke handeling met betrekking tot het beheer van de aan de genoemde Economische Unie toegewezen quota kan worden verricht door één van haar leden,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Onverminderd lid 2 en artikel 8, lid 3, tweede alinea, worden voor haring van post 03.01 B I a) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief de volgende communautaire tariefcontingenten geopend:
a) 34 000 ton voor het tijdvak van 16 juni 1984 tot en met 14 februari 1985;
b) 26 000 ton voor de periode van 16 juni 1984 tot en met 31 december 1984.
2. Van de in lid 1 genoemde contingenten kan alleen gebruik worden gemaakt indien de eventueel vastgestelde referentieprijs wordt nageleefd.
3. Binnen de grenzen van deze tariefcontingenten wordt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief volledig geschorst.
Artikel 2
1. Elk van de in artikel 1, lid 1, vermelde communautaire tariefcontingenten wordt in twee gedeelten gesplitst.
2. Het eerste gedeelte wordt over bepaalde Lid-Staten verdeeld; de quota die, behoudens artikel 6, geldig zijn van 16 juni 1984 tot en met 31 december 1984, bedragen:
(in ton)
1.2.3 // // // // // van 16 juni 1984 tot en met 14 februari 1985 // van 16 juni 1984 tot en met 31 december 1984 // // // // Benelux // 2 096 // 1 555 // Denemarken // 18 014 // 13 365 // Duitsland // 9 216 // 6 838 // Frankrijk // 837 // 621 // Verenigd Koninkrijk // 837 // 621 // // //
3. Het tweede gedeelte, dat de reserve vormt, bedraagt 3 000 ton voor het tijdvak van 16 juni 1984 tot en met 14 februari 1985 en 3 000 ton voor het tijdvak van 16 juni 1984 tot en met 31 december 1984.
Artikel 3
Indien een importeur de betrokken produkten in Griekenland, Ierland of Italië overweegt in te voeren en hij verzoekt om voor de contingenten in aanmerking te komen, neemt de betrokken Lid-Staat uit de overeenkomstige reserve een quotum op dat gelijk is aan deze behoeften, voor zover het beschikbare saldo van deze reserve zulks toelaat.
Artikel 4
1. Indien één der aanvankelijke quota van een Lid-Staat - zoals dit in artikel 2, lid 2, is vastgesteld - dan wel dat zelfde quotum, verminderd met het bij toepassing van artikel 6 in de reserve teruggestorte gedeelte, voor 90 % of meer is benut, gaat deze Lid-Staat door middel van een kennisgeving aan de Commissie onverwijld over tot opneming, voor zover de betreffende reserve zulks toelaat, van een tweede quotum, gelijk aan 10 % van zijn aanvankelijke quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.
2. Indien, na uitputting van één zijner aanvankelijk quota ook het tweede door een Lid-Staat opgenomen quotum voor 90 % of meer is benut, gaat deze Lid-Staat onder de in lid 1 genoemde voorwaarden onverwijld over tot opneming van een derde quotum gelijk aan 5 % van zijn aanvankelijke quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond. 3. Indien, na uitputting van zijn tweede quotum, ook het derde door een Lid-Staat opgenomen quotum voor 90 % of meer is benut, gaat deze Lid-Staat onder de in lid 1 genoemde voorwaarden over tot opneming van een vierde quotum, dat gelijk is aan het derde.
Deze handelswijze wordt toegepast totdat beide reserves zijn uitgeput.
4. In afwijking van de leden 1, 2 en 3 kan elke Lid-Staat overgaan tot opneming van kleinere quota dan in die leden is bepaald, indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze wellicht niet zullen worden uitgeput. Hij deelt aan de Commissie de redenen mede die tot toepassing van dit lid hebben geleid.
Artikel 5
De overeenkomstig artikel 4 opgenomen extra quota gelden tot 14 februari 1985 respectievelijk 31 december 1984.
Artikel 6
De Lid-Staten storten uiterlijk op 15 november 1984 van het niet benutte gedeelte van hun aanvankelijke quota dat deel in de reserve terug dat op 1 november 1984 10 % van het aanvankelijke quotum te boven gaat. Zij kunnen een grotere hoeveelheid terugstorten, indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze wellicht niet zal worden benut.
De Lid-Staten doen de Commissie uiterlijk op 15 november 1984 mededeling van de totale invoer van het betrokken produkt die tot 1 november 1984 heeft plaatsgevonden en op de communautaire contingenten is afgeboekt, alsmede eventueel van de gedeelten van hun aanvankelijke quota die zij in de overeenkomstige reserve terugstorten.
Artikel 7
De Commissie boekt de hoeveelheden van de door de Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 2, 3 en 4 geopende quota en brengt elke Lid-Staat, zodra de opgaven haar bereiken, op de hoogte van de uitputtingsgraad van de reserves.
Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 20 november 1984 in kennis van de omvang van de reserves na de overeenkomstig artikel 6 verrichte terugstortingen.
Zij draagt er zorg voor dat de opneming uit de betreffende reserve tot de nog beschikbare hoeveelheid beperkt blijft en deelt daartoe aan de Lid-Staat die deze laatste opneming verricht, mede hoeveel dit saldo bedraagt.
Artikel 8
1. De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen opdat bij opening van de uit hoofde van artikel 4 door hen opgenomen extra quota, de door hen ingevoerde hoeveelheden zonder onderbreking kunnen worden afgeboekt op hun gecumuleerde aandeel in de communautaire contingenten.
2. De Lid-Staten waarborgen aan de importeurs van het produkt vrije toegang tot de hun toegekende quota.
3. De Lid-Staten boeken de ingevoerde hoeveelheden af op hun quota naar gelang het betrokken produkt bij de douane ten invoer in het vrije verkeer wordt aangegeven. Afboekingen op het tariefcontingent, bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b), kunnen in een Lid-Staat slechts plaatsvinden na volledige uitputting van het hun toegekende aanvankelijke quotum in het kader van het in artikel 1, lid 1, sub a), bedoelde contingent, en nadat alle mogelijkheden tot opneming uit de voor laatstgenoemd contingent ingestelde communautaire reserve zijn benut.
4. De benuttingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld op grond van de ingevoerde hoeveelheden, die onder de in lid 3 bepaalde voorwaarden worden afgeboekt.
Artikel 9
De Lid-Staten stellen de Commissie op haar verzoek op de hoogte van de invoer die daadwerkelijk op hun quota is afgeboekt.
Artikel 10
De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat deze verordening wordt nagekomen.
Artikel 11
Deze verordening treedt in werking op 16 juni 1984.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Brussel, 29 juni 1982.
Voor de Commissie
De Voorzitter
P. de KEERSMAEKER
(1) PB nr. L 379 van 31. 12. 1981, blz. 48.