Home

Verordening (EEG) nr. 3057/83 van de Raad van 17 oktober 1983 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van het communautair tariefcontingent voor ferrosilicium van post 73.02 C van het gemeenschappelijk douanetarief (1984)

Verordening (EEG) nr. 3057/83 van de Raad van 17 oktober 1983 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van het communautair tariefcontingent voor ferrosilicium van post 73.02 C van het gemeenschappelijk douanetarief (1984)

Verordening (EEG) nr. 3057/83 van de Raad van 17 oktober 1983 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van het communautair tariefcontingent voor ferrosilicium van post 73.02 C van het gemeenschappelijk douanetarief (1984)

Publicatieblad Nr. L 304 van 05/11/1983 blz. 0020 - 0022


++++

VERORDENING ( EEG ) Nr . 3057/83 VAN DE RAAD

van 17 oktober 1983

betreffende de opening , de verdeling en de wijze van beheer van het communautair tariefcontingent voor ferrosilicium van post 73.02 C van het gemeenschappelijk douanetarief ( 1984 )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 113 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Overwegende dat de Europese Economische Gemeenschap de verplichting op zich heeft genomen om voor ferrosilicium van post 73.02 C een jaarlijks communautair tariefcontingent van ten hoogste 20 000 ton met vrijstelling van invoerrechten te openen ; dat dit contingent echter verminderd moet worden tot 12 600 ton om rekening te kunnen houden met de traditionele invoer uit de EFTA-landen die krachtens de met deze landen gesloten overeenkomsten met vrijstelling van rechten kan plaatsvinden , alsook met verplichtingen die werden aangegaan ten opzichte van een derde land dat oorspronkelijke onderhandelingsrechten bezit voor een dergelijk contingentair volume ; dat daarom op 1 januari 1984 het betrokken tariefcontingent dient te worden geopend en over de Lid-Staten te worden verdeeld ;

Overwegende dat met name dient te worden gewaarborgd dat alle importeurs te allen tijde en in gelijke mate gebruik kunnen maken van de door het bedoelde contingent geboden mogelijkheden en dat het aan dat contingent verbonden recht zonder onderbreking wordt toegepast op alle invoer , totdat het contingent geheel is uitgeput ; dat een systeem voor de benutting van het communautaire tariefcontingent , gebaseerd op een verdeling over de Lid-Staten in overeenstemming lijkt te zijn met het communautaire karakter van genoemd contingent ; dat deze verdeling , om zo goed mogelijk de werkelijke ontwikkeling op de markt van het betrokken produkt weer te geven , moet worden toegepast naar verhouding van de behoeften , berekend enerzijds op grond van de statistische gegevens betreffende de invoer uit derde landen gedurende een representatieve referentieperiode en anderzijds op grond van de economische vooruitzichten voor het betrokken contingentsjaar ;

Overwegende dat de dienovereenkomstige invoer van ieder van de Lid-Staten gedurende de laatste drie jaren waarover volledige statistische gegevens beschikbaar zijn , ten opzichte van de totale invoer van bedoeld produkt op de hierna volgende percentages uitkomt :

* 1980 * 1981 * 1982 *

Benelux * 8,93 * 9,99 * 7,75 *

Denemarken * 0 * 0 * 0 *

Duitsland * 51,88 * 59,50 * 72,26 *

Griekenland * 0,07 * 0,06 * 0,01 *

Frankrijk * 3,24 * 2,96 * 1,31 *

Ierland * 0 * 0 * 0,01 *

Italië * 14,62 * 14,48 * 13,62 *

Verenigd Koninkrijk * 21,26 * 13,01 * 5,04 *

Overwegende dat in verband met deze gegevens en de voor 1984 te verwachten ontwikkeling van de markt van ferrosilicium de aanvankelijke percentages voor de verdeling van het contingent bij benadering als volgt kunnen worden vastgesteld :

Benelux : 9,35

Denemarken : 0,01

Duitsland : 56,67

Griekenland : 0,04

Frankrijk : 4,26

Ierland : 0,01

Italië : 11,90

Verenigd Koninkrijk : 17,76 ;

Overwegende dat , ten einde rekening te houden met de eventuele ontwikkeling van de invoer van genoemd produkt , het contingent in twee gedeelten moet worden gesplitst , waarbij het eerste gedeelte wordt verdeeld en het tweede gedeelte een reserve vormt om de latere behoeften te dekken van de Lid-Staten die hun aanvankelijk quotum hebben uitgeput ; dat , ten einde de importeurs een zekere waarborg te geven , het eerste gedeelte van het communautaire tariefcontingent zou moeten worden vastgesteld op een hoog niveau , dat in het onderhavige geval ongeveer 95 % van het contingent zou kunnen bedragen ;

Overwegende dat de aanvankelijke quota meer of minder spoedig kunnen zijn uitgeput ; dat , ten einde hiermee rekening te houden en elke onderbreking te vermijden , het van belang is dat iedere Lid-Staat die zijn aanvankelijke quotum nagenoeg geheel heeft benut , een extra quotum uit de reserve opneemt ; dat deze opneming door iedere Lid-Staat moet worden verricht , wanneer elk van zijn extra quota bijna geheel is benut en wel zo vaak als de reserve dat toelaat ; dat de aanvankelijke en de extra quota geldig moeten zijn tot aan het einde van de contingentsperiode ; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie , die met name de benuttingsgraad van het contingent moet kunnen volgen en de Lid-Staten hierover moet kunnen inlichten ;

Overwegende dat het , indien in een Lid-Staat op een bepaald tijdstip van de contingentsperiode een belangrijk overschot bestaat , noodzakelijk is dat land daarvan een aanmerkelijk percentage terugstort in de reserve , ten einde te vermijden dat een gedeelte van het communautaire contingent in een Lid-Staat onbenut blijft , terwijl andere Lid-Staten er gebruik van zouden kunnen maken ;

Overwegende dat , aangezien het Koninkrijk België , het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie , elke handeling met betrekking tot het beheer van de aan de genoemde Economische Unie toegewezen quota kan worden verricht door één van haar leden ,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . Voor het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 1984 wordt in de Gemeenschap een communautair tariefcontingent geopend van 12 600 ton voor ferrosilicium van post 73.02 C van het gemeenschappelijk douanetarief .

2 . Invoer van bedoeld produkt waarvoor reeds vrijstelling van rechtengeldt krachtens een andere preferentiële tariefregeling , kan niet op dit tariefcontingent worden afgeboekt .

3 . Binnen de grenzen van dit tariefcontingent wordt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief geheel geschorst .

4 . In het kader van dit tariefcontingent past Griekenland rechten toe die worden berekend overeenkomstig de bepalingen ter zake in de Akte van Toetreding van 1979 .

Artikel 2

1 . Het in artikel 1 genoemde communautaire tariefcontingent wordt in twee gedeelten gesplitst .

2 . Een eerste gedeelte van 12 000 ton wordt over de Lid-Staten verdeeld ; de quota die , behoudens artikel 5 , van 1 januari tot en met 31 december 1984 gelden , bedragen voor de Lid-Staten de volgende hoeveelheden :

* ( in ton ) *

Benelux * 1 122 *

Denemarken * 1 *

Duitsland * 6 801 *

Griekenland * 5 *

Frankrijk * 511 *

Ierland * 1 *

Italië * 1 428 *

Verenigd Koninkrijk * 2 131 . *

3 . Het tweede gedeelte , ter grootte van 600 ton , vormt de reserve .

Artikel 3

1 . Indien het aanvankelijk aan een Lid-Staat toegekende quotum - zoals dit in artikel 2 , lid 2 , is vastgesteld - dan wel dat zelfde quotum , verminderd met het bij toepassing van artikel 5 in de reserve teruggestorte gedeelte , voor 90 % of meer is benut , gaat deze Lid-Staat door middel van een kennisgeving aan de Commissie onverwijld over tot opneming , voor zover de reserve zulks toelaat , van een tweede quotum , gelijk aan 5 % van zijn aanvankelijke quotum , eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond .

2 . Indien , na uitputting van zijn aanvankelijke quotum , ook het tweede door een Lid-Staat opgenomen quotum voor 90 % of meer is benut , gaat deze Lid-Staat onder de in lid 1 genoemde voorwaarden onverwijld over tot opneming van een derde quotum , gelijk aan 2,5 % van zijn aanvankelijke quotum , eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond .

3 . Indien , na uitputting van zijn tweede quotum , ook het derde door een Lid-Staat opgenomen quotum voor 90 % of meer is benut , gaat deze Lid-Staat onder de in lid 1 genoemde voorwaarden over tot opneming van een vierde quotum , dat gelijk is aan het derde .

Deze handelwijze wordt toegepast totdat de reserve is uitgeput .

4 . In afwijking van de leden 1 tot en met 3 kan elke Lid-Staat overgaan tot opneming van kleinere quota dan in die leden is bepaald , indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze wellicht niet zullen worden uitgeput . Hij deelt aan de Commissie de redenen mede die tot toepassing van dit lid hebben geleid .

Artikel 4

De overeenkomstig artikel 3 opgenomen extra quota gelden tot en met 31 december 1984 .

Artikel 5

De Lid-Staten storten uiterlijk op 1 oktober 1984 van het niet benutte gedeelte van hun aanvankelijke quotum dat deel in de reserve terug dat op 15 september 1984 20 % van het aanvankelijke quotum te boven gaat . Zij kunnen een grotere hoeveelheid terugstorten , indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze wellicht niet zal worden benut .

Elke Lid-Staat doet de Commissie uiterlijk op 1 oktober 1984 mededeling van de totale invoer van het betrokken produkt , die tot en met 15 september 1984 heeft plaatsgevonden en op het communautaire contingent is afgeboekt , alsmede eventueel van het gedeelte van zijn aanvankelijke quotum , dat hij in de reserve terugstort .

Artikel 6

De Lid-Staten kunnen bepalen dat alleen produkten met bepaalde bestemmingen op hun quota kunnen worden afgeboekt . In dit geval geschiedt de controle op de aanwending voor de voorgeschreven bijzondere bestemmingen overeenkomstig de communautaire bepalingen ter zake .

Artikel 7

De Commissie houdt boek van de hoeveelheden van de door de Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 2 en 3 geopende quota en brengt elke Lid-Staat , zodra de opgaven haar bereiken , op de hoogte van de uitputtingsgraad van de reserve .

Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 5 oktober 1984 in kennis van de omvang van de reserve na de overeenkomstig artikel 5 verrichte terugstortingen .

Zij draagt er zorg voor dat de opneming uit de reserve tot de nog beschikbare hoeveelheid beperkt blijft en deelt daartoe aan de Lid-Staat die deze laatste opneming verricht mede hoeveel dit saldo bedraagt .

Artikel 8

1 . De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen opdat bij opening van de met toepassing van artikel 3 door hen opgenomen extra quota , de door hen ingevoerde hoeveelheden zonder onderbreking kunnen worden afgeboekt op hun gecumuleerd aandeel in het communautaire contingent .

2 . De Lid-Staten waarborgen aan de importeurs van het produkt vrije toegang tot de hun toegekende quota .

3 . De uitputtingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld op grond van de ingevoerde hoeveelheden van het betrokken produkt die bij de douane ten invoer in het vrije verkeer worden aangegeven .

Artikel 9

De Lid-Staten stellen de Commissie op haar verzoek op de hoogte van de invoer die daadwerkelijk op hun quota is afgeboekt .

Artikel 10

De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat deze verordening wordt nagekomen .

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1984 .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .

Gedaan te Luxemburg , 17 oktober 1983 .

Voor de Raad

De Voorzitter

G . VARFIS