Home

Verordening (EEG) nr. 3199/83 van de Raad van 4 november 1983 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor andere weefsels van katoen van post 55.09 van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Spanje (1984)

Verordening (EEG) nr. 3199/83 van de Raad van 4 november 1983 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor andere weefsels van katoen van post 55.09 van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Spanje (1984)

Verordening (EEG) nr. 3199/83 van de Raad van 4 november 1983 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor andere weefsels van katoen van post 55.09 van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Spanje (1984)

Publicatieblad Nr. L 315 van 15/11/1983 blz. 0007 - 0009


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 3199/83 VAN DE RAAD

van 4 november 1983

betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor andere weefsels van katoen van post 55.09 van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Spanje (1984)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 113,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat de Europese Economische Gemeenschap op 29 juni 1970 een Overeenkomst met Spanje (1) heeft gesloten die wordt aangevuld met het Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Spanje in verband met de toetreding van de Helleense Republiek tot de Gemeenschap (2);

Overwegende dat de Gemeenschap volgens genoemde Overeenkomst zich verplicht heeft voor andere weefsels van katoen van post 55.09 van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Spanje, een jaarlijks communautair tariefcontingent van 2 013 ton te openen; dat de aan het contingent verbonden rechten voor de betrokken produkten 40 % van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief bedragen; dat bijgevolg voor 1984 dit communautaire tariefcontingent dient te worden geopend;

Overwegende dat met name gewaarborgd moet worden dat alle importeurs van de Gemeenschap te allen tijde en in gelijke mate gebruik kunnen maken van genoemd contingent en voorts dat in alle Lid-Staten de op het genoemde contingent toe te passen rechten ononderbroken worden toegepast op alle invoer van de betrokken produkten tot op het moment dat het contingent is uitgeput; dat een systeem voor de benutting van het communautaire tariefcontingent, gebaseerd op een verdeling over de Lid-Staten, in overeenstemming schijnt te zijn met het communautaire karakter van genoemd contingent in het licht van de hierboven uiteengezette beginselen; dat deze verdeling, om zo goed mogelijk de werkelijke ontwikkeling op de markt van de betrokken produkten weer te geven, toegepast moet worden naar verhouding van de behoeften der Lid-Staten, berekend enerzijds op grond van de statistische gegevens betreffende de invoer van de produkten uit Spanje in de loop van een representatieve referentieperiode en anderzijds op grond van de economische vooruitzichten voor de betrokken contingentsperiode;

Overwegende dat van de invoer in de Gemeenschap van de betrokken produkten uit Spanje gedurende de laatste drie jaren waarover statistische gegevens beschikbaar zijn, de afzonderlijke Lid-Staten de hierna genoemde percentages voor hun rekening namen:

1.2.3.4 // // // // // Lid-Staten // 1980 // 1981 // 1982 // // // // // Benelux // 12,3 // 4,8 // 1,7 // Denemarken // 0,2 // 0,3 // 0,2 // Duitsland // 4,5 // 3,6 // 5,1 // Griekenland // - // - // 0,3 // Frankrijk // 75,4 // 74,2 // 60,1 // Ierland // 1,5 // 12,0 // 21,2 // Italië // 2,9 // 3,9 // 8,0 // Verenigd Koninkrijk // 3,2 // 1,2 // 3,4 // // // //

Overwegende dat, rekening houdende met deze gegevens alsmede de te verwachten ontwikkeling van de markt van de genoemde produkten en met name de ramingen van bepaalde Lid-Staten, de percentages voor de eerste verdeling van het contingent bij benadering als volgt kunnen worden vastgesteld:

Benelux 5,2

Denemarken 0,3

Duitsland 5,2

Griekenland 5,2

Frankrijk 52,0

Ierland 19,5

Italië 11,0

Verenigd Koninkrijk 1,6;

Overwegende dat, ten einde rekening te houden met de ontwikkeling van de invoer van genoemde produkten in de verschillende Lid-Staten, het contingent in twee gedeelten moet worden gesplitst, waarbij het eerste gedeelte wordt verdeeld over de Lid-Staten en het tweede gedeelte een reserve vormt ter voorziening in de verdere behoeften van de Lid-Staten die hun aanvankelijke quotum hebben uitgeput; dat, ten einde de importeurs van elke Lid-Staat een zekere waarborg te geven, het eerste gedeelte van het communautaire tariefcontingent zou moeten worden vastgesteld op een niveau, dat in het onderhavige geval 77 % van het contingent zou kunnen bedragen;

Overwegende dat de aanvankelijke quota van de Lid-Staten meer of minder spoedig zijn opgebruikt; dat het, ten einde daarmee rekening te houden en elke onderbreking te vermijden, van belang is dat iedere Lid-Staat die zijn aanvankelijke quotum nagenoeg geheel heeft benut, een extra quotum uit de reserve opneemt; dat deze opneming door iedere Lid-Staat moet worden verricht wanneer elk van zijn extra quota bijna geheel is benut en wel zo vaak als de reserve dat toelaat; dat de aanvankelijke en de extra quota geldig moeten zijn tot aan het einde van de contingentsperiode; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie, die met name de uitputtingsgraad van het contingent

moet kunnen volgen en de Lid-Staten hierover moet kunnen inlichten;

Overwegende dat het, indien in een Lid-Staat op een bepaald tijdstip van de contingentsperiode een belangrijk overschot bestaat, noodzakelijk is dat dat land daarvan een aanmerkelijk percentage terugstort in de reserve, ten einde te voorkomen dat een gedeelte van het communautaire contingent in een Lid-Staat onbenut blijft, terwijl andere Lid-Staten er gebruik van zouden kunnen maken;

Overwegende dat, aangezien het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie, elke handeling met betrekking tot het beheer van de aan de genoemde Economische Unie toegewezen quota kan worden verricht door één van haar leden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

Van 1 januari tot en met 31 december 1984 worden de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de volgende produkten, van oorsprong uit Spanje, in het kader van een communautair tariefcontingent van in totaal 2 013 ton, gedeeltelijk geschorst tot de voor elk van deze produkten aangegeven percentages:

1.2.3 // // // // Nr. van het gemeen- schappelijk douanetarief // Omschrijving // Percentage der rechten // // // // 55.09 // Andere weefsels van katoen: // // // A. bevattende ten minste 85 gewichtspercenten katoen: // // // I. met een breedte van minder dan 85 cm // 4,6 // // II. andere // 4,8 // // B. andere: // // // I. met een breedte van minder dan 85 cm // 4,8 // // II. overige // 5,0 // // //

Binnen dit tariefcontingent past Griekenland rechten toe die berekend worden overeenkomstig de bepalingen ter zake in de Toetredingsakte van 1979 en in Verordening (EEG) nr. 3559/80 (1).

Artikel 2

1. Van het in artikel 1 genoemde communautaire tariefcontingent wordt een eerste gedeelte van 1 540 ton over de Lid-Staten verdeeld; de quota die, behoudens het bepaalde in artikel 5, gelden tot en met 31 december 1984 bedragen de volgende hoeveelheden:

1.2 // // (in ton) // Benelux // 80 // Denemarken // 5 // Duitsland // 80 // Griekenland // 80 // Frankrijk // 800 // Ierland // 300 // Italië // 170 // Verenigd Koninkrijk // 25.

2. Het tweede gedeelte, dat 473 ton beloopt, vormt de reserve.

Artikel 3

1. Indien het aanvankelijke quotum van een Lid-Staat, zoals vastgesteld in artikel 2, lid 1, dan wel dat zelfde quotum, verminderd met het bij toepassing van artikel 5 in de reserve teruggestorte gedeelte, voor 90 % of meer is benut, gaat deze Lid-Staat, door middel van een kennisgeving aan de Commissie, onverwijld over tot opneming, voor zover in de reserve nog een voldoende hoeveelheid aanwezig is, van een tweede quotum ter grootte van 15 % van zijn aanvankelijke quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.

2. Indien een Lid-Staat, na volledige benutting van zijn aanvankelijke quotum, het door hem opgenomen tweede quotum voor 90 % of meer heeft aangewend, gaat deze Lid-Staat op de in lid 1 omschreven wijze onverwijld over tot opneming van een derde quotum, gelijk aan 7,5 % van zijn aanvankelijke quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.

3. Indien een Lid-Staat, na volledige benutting van zijn tweede quotum, het door hem opgenomen derde quotum voor 90 % of meer heeft aangewend, gaat hij op dezelfde wijze over tot opneming van een vierde quotum, dat gelijk is aan het derde.

Deze procedure wordt toegepast totdat de reserve is uitgeput.

4. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 kunnen de Lid-Staten overgaan tot opneming van geringere hoeveelheden dan de in die leden vastgestelde quota, wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat die quota wellicht niet geheel zullen worden benut. Zij delen aan de Commissie de redenen mede die tot toepassing van het onderhavige lid hebben geleid.

Artikel 4

De overeenkomstig artikel 3 opgenomen extra quota gelden tot en met 31 december 1984.

Artikel 5

De Lid-Staten storten uiterlijk op 1 oktober 1984 van het niet-benutte gedeelte van hun aanvankelijke quotum in de reserve terug, het deel dat op 15 september 1984 20 % van het aanvankelijke quotum te boven gaat. Zij kunnen een grotere hoeveelheid terugstorten indien er gronden zijn om aan te nemen dat deze anders wellicht onbenut zou blijven.

De Lid-Staten geven de Commissie uiterlijk op 1 oktober 1984 kennis van de totale invoer van de betrokken produkten die tot en met 15 september 1984 heeft plaatsgevonden en op het communautaire contingent is afgeboekt, alsmede eventueel van het gedeelte van hun aanvankelijke quotum, dat zij in de reserve terugstorten.

Artikel 6

De Commissie houdt boek van de hoeveelheden van de door de Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 2 en 3 geopende quota en brengt elke Lid-Staat, zodra de opgaven haar bereiken, op de hoogte van de uitputtingsgraad van de reserve.

Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 5 oktober 1984 in kennis van de stand der reserve na de met toepassing van artikel 5 verrichte terugstortingen.

Zij ziet erop toe dat de opneming waardoor de reserve volledig wordt uitgeput tot het nog beschikbare overschot beperkt blijft en deelt daartoe aan de Lid-Staat die de laatste opneming verricht mede hoeveel dit overschot bedraagt.

Artikel 7

1. De Lid-Staten treffen alle dienstige maatregelen opdat bij opening van de met toepassing van artikel 3 door hen opgenomen extra quota, de door hen ingevoerde hoeveelheden zonder onderbreking op hun gecumuleerde aandelen in het communautaire contingent kunnen worden afgeboekt.

2. De Lid-Staten waarborgen aan de importeurs van de betrokken produkten vrije toegang tot de hun toegekende quota.

3. De Lid-Staten boeken de ingevoerde hoeveelheden op hun quota af naargelang de betrokken produkten bij de douane ten invoer in het vrije verkeer worden aangegeven.

4. De uitputtingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld op grond van de ingevoerde hoeveelheden die op de in lid 3 omschreven wijze zijn afgeboekt.

Artikel 8

Op verzoek van de Commissie stellen de Lid-Staten de Commissie op de hoogte van de invoer van het betrokken produkt, die daadwerkelijk op hun quota is afgeboekt.

Artikel 9

De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat deze verordening wordt nagekomen.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1984.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 4 november 1983.

Voor de Raad

De Voorzitter

C. VAITSOS

(1) PB nr. L 182 van 16. 8. 1970, blz. 1.

(2) PB nr. L 326 van 13. 11. 1981, blz. 2.

(1) PB nr. L 382 van 31. 12. 1980, blz. 71.