Richtlijn 84/587/EEG van de Raad van 29 november 1984 tot wijziging van Richtlijn 70/524/EEG betreffende toevoegingsmiddelen in diervoeding
Richtlijn 84/587/EEG van de Raad van 29 november 1984 tot wijziging van Richtlijn 70/524/EEG betreffende toevoegingsmiddelen in diervoeding
*****
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 29 november 1984
tot wijziging van Richtlijn 70/524/EEG betreffende toevoegingsmiddelen in diervoeding
(84/587/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 100,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europese Parlement (2),
Gezein het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat bij de toepassing van Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in diervoeding (4), laatstelijk gewijzigd bij de Zesenveertigste Richtlijn 84/547/EEG van de Commissie (5), gebleken is dat bepaalde fundamentele concepten moesten worden herzien in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis en vanwege de dwingende noodzaak om de gezondheid van dieren en mensen en het milieu zo goed mogelijk te beschermen;
Overwegende dat de opgedane ervaring met name heeft geleerd dat de huidige reglementering inzake het gebruik van toevoegingsmiddelen in diervoeding niet alle noodzakelijke veiligheidsgaranties bood; dat het derhalve noodzakelijk is aanvullende maatregelen te treffen op het niveau van de produktie, de afzet en de distributie van toevoegingsmiddelen en voormengsels voor toevoegingsmiddelen;
Overwegende dat, om de toepassing van de richtlijn te vergemakkelijken, de lijst met definities moet worden aangevuld en een aantal definities moeten worden gewijzigd; dat met name het begrip toevoegingsmiddel moet worden gepreciseerd om te bewerkstelligen dat het toegestane gebruik van bepaalde groepen toevoegingsmiddelen betrekking heeft op specifieke bereidingen die in de toekomst in de bijlagen zullen worden vermeld;
Overwegende dat de bijlagen duidelijkheidshalve dienen te worden gecodificeerd ten einde de in de loop van de tijd aangebrachte wijzigingen daarin te verwerken;
Overwegende dat het aantal gevallen waarin het gebruik van mengsels van tot bepaalde groepen behorende toevoegingsmiddelen is verboden, dient te worden uitgebreid om de ongunstige gevolgen die kunnen voortvloeien uit bepaalde verbindingen, te voorkomen;
Overwegende dat het, wil men bereiken dat de hand wordt gehouden aan de fundamentele beginselen die zijn voorgeschreven bij het verlenen van toestemming voor het gebruik van nieuwe toevoegingsmiddelen, noodzakelijk is om voor bepaalde groepen toevoegingsmiddelen te verlangen dat een Lid-Staat officieel een dossier indient; dat, ter vergemakkelijking van het onderzoek van de betrokken toevoegingsmiddelen, de dossiers moeten worden opgesteld volgens gemeenschappelijke richtsnoeren welke door de Raad moeten worden vastgesteld;
Overwegende dat voor de controle van de identiteit van de in diervoeding gebruikte toevoegingsmiddelen in het geval van antibiotica, coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen alsmede groeibevorderende stoffen, een monografie moet worden opgesteld die de criteria bevat aan de hand waarvan elk toegestaan toevoegingsmiddel kan worden geïdentificeerd en gekarakteriseerd;
Overwegende dat het voorts noodzakelijk is nauwkeurige etiketteringsvoorschriften in te voeren voor toevoegingsmiddelen en voormengsels die in de Gemeenschap in de handel worden gebracht;
Overwegende dat moet worden bepaald dat de produktie en het gebruik van antibiotica, coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen en groeibevorderende stoffen, alsmede van voormengsels die op basis van deze toevoegingsmiddelen worden bereid om te worden verwerkt in mengvoeders, uitsluitend in handen mogen zijn van personen die beschikken over de competentie, de installaties en de uitrustingen welke nodig zijn voor de vervaardiging van toevoegingsmiddelen, voormengsels of mengvoeders en die vermeld zijn op de lijst van fabrikanten van een Lid-Staat; dat het voorts noodzakelijk is dat deze fabrikanten en de tussenpersonen verplicht worden een register bij te houden aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten de identiteit en de bestemming van de geproduceerde toevoegingsmiddelen en voormengsels op doelmatige wijze kunnen controleren;
Overwegende dat antibiotica, coccidiostatica en andere stoffen met medicinale werking nochtans het onderwerp zullen kunnen vormen van vast te stellen bepalingen betreffende de toepassing van de Richtlijnen 81/851/EEG en 81/852/EEG (1) alsmede van vast te stellen voorschriften inzake het vrije verkeer van diervoeders met medicinale werking; dat deze nieuwe bepalingen tot een wijziging van de voorschriften betreffende deze produkten kunnen leiden;
Overwegende dat andere dan de in de bijlagen vermelde toevoegingsmiddelen die in de menselijke voeding mogen worden gebruikt, in de diervoeding slechts worden toegestaan voor zover de aanwezigheid ervan uitsluitend het gevolg is van het feit dat zij voorkwamen in het eetbare gedeelte van de gebruikte levensmiddelen; dat deze toevoegingsmiddelen geen technologische functie behoeven te vervullen op het niveau van de diervoeders en geen ongunstige invloed op de gezondheid van de dieren mogen hebben,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De artikelen 1 tot en met 16 ter van Richtlijn 70/524/EEG worden vervangen door de volgende tekst:
»Artikel 1
Deze richtlijn heeft betrekking op toevoegingsmiddelen in de diervoeding.
Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) toevoegingsmiddelen: stoffen of andere preparaten dan de onder h) bedoelde voormengsels die stoffen bevatten, die, wanneer zij worden verwerkt in diervoeders, invloed kunnen uitoefenen op de eigenschappen van de diervoeders of op de dierlijke produktie;
b) diervoeders: produkten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd en de afgeleide produkten van hun industriële verwerking, alsmede organische of anorganische stoffen, al dan niet gemengd, met of zonder toevoegingsmiddelen en bestemd voor dierlijke voeding langs orale weg;
c) dagrantsoen: de totale hoeveelheid diervoeder, omgerekend op een vochtigheidsgehalte van 12 %, welke een dier van een bepaalde soort, leeftijdsklassen en prestatievermogen gemiddeld dagelijks nodig heeft om in zijn algehele behoefte te voorzien;
d) volledige diervoeders: mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen;
e) aanvullende diervoeders: mengsels van diervoeders die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en ingevolge hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen;
f) enkelvoudige diervoeders: de verschillende produkten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, de afgeleide produkten van hun industriële verwerking, alsmede de organische of anorganische stoffen met of zonder toevoegingsmiddelen, die als zodanig zijn bestemd voor dierlijke voeding langs orale weg;
g) mengvoeders: mengsels van produkten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd en de afgeleide produkten van hun industriële verwerking, dan wel van organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, bestemd voor dierlijke voeding langs orale weg in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders;
h) voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen onderling of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders;
i) dieren: dieren behorend tot de soorten die normaal door de mens worden gehouden en gevoederd of gegeten;
j) huisdieren: dieren behorend tot soorten die normaal door de mens worden gevoederd en gehouden, maar niet gegeten, uitgezonderd pelsdieren.
Artikel 3
1. De Lid-Staten schrijven voor dat, in het kader van de diervoeding, slechts de in bijlage I genoemde toevoegingsmiddelen die beantwoorden aan het in deze richtlijn bepaalde in de handel mogen worden gebracht en dat zij slechts in diervoeders aanwezig mogen zijn onder de in die bijlage genoemde voorwaarden. Deze toevoegingsmiddelen mogen in het kader van de diervoeding niet op andere wijze worden verspreid.
2. De Lid-Staten zien er met name op toe dat toevoegingsmiddelen slechts in enkelvoudige diervoeders mogen worden verwerkt voor zover het gebruik ervan uitdrukkelijk is vermeld in bijlage I of II.
Artikel 4
1. In afwijking van artikel 3, lid 1, kunnen de Lid-Staten op hun grondgebied het in de handel brengen en het gebruik toestaan:
a) van toevoegingsmiddelen genoemd in bijlage II, mits zij voldoen aan de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn;
b) van toevoegingsmiddelen welke tot andere dan de in bijlage I of II genoemde groepen behoren, indien blijkens experimenteel onderzoek aan de in artikel 7, lid 2, sub A, genoemde voorwaarden is voldaan; dit geldt niet voor stoffen met hormonale of antihormonale werking.
2. De Lid-Staten doen mededeling:
- vóór 3 januari 1985 aan de andere Lid-Staten en de Commissie, van de lijst van de groepen en van de krachtens lid 1, sub b), toegelaten toevoegingsmiddelen;
- vóór 3 december 1985, van de bescheiden ter rechtvaardiging van deze toelatingen in het licht van de in artikel 7, lid 2, sub A, gestelde voorwaarden.
Artikel 5
Vóór 3 december 1988 wordt overeenkomstig de procedure van artikel 23 een besluit genomen over de krachtens artikel 4, lid 1, sub b), verleende nationale vergunningen.
Artikel 6
1. De in de bijlagen I en II genoemde minimum- en maximumgehalten hebben betrekking op volledige diervoeders met een vochtgehalte van 12 % voor zover deze bijlagen geen bijzondere bepalingen bevatten.
Indien de als toevoegingsmiddel toegestane stof in natuurlijke staat ook in bepaalde ingrediënten van het voeder aanwezig is, wordt het te verwerken percentage toevoegingsmiddel zodanig berekend dat de som van de toegevoegde bestanddelen en van de van nature aanwezige bestanddelen het in de bijlagen I en II vastgestelde maximumgehalte niet overschrijden.
2. Het mengsel van de in deze richtlijn genoemde toevoegingsmiddelen wordt in voormengsels en in diervoeders slechts toegestaan voor zover rekening wordt gehouden met de fysisch-chemische verenigbaarheid tussen de bestanddelen van het mengsel naar gelang van de beoogde werkingen.
3. Voor zover het niet gaat om een in bijlage I of II bedoeld mengsel, schrijven de Lid-Staten voor:
a) dat antibiotica en groeibevorderende stoffen niet onderling, noch binnen een zelfde groep, noch binnen de twee groepen onderling, mogen worden vermengd;
b) dat coccidiostatica niet met antibiotica en groeibevorderende stoffen mogen worden vermengd wanneer de coccidiostatica voor een zelfde categorie dieren ook een functie van antibioticum of groeibevorderende stof hebben;
c) dat coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen, wanneer zij een gelijksoortige werking bezitten, niet onderling mogen worden vermengd.
4. De Lid-Staten kunnen voor experimentele of wetenschappelijke doeleinden uitzonderingen toestaan op artikel 3 en de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel, mits zorg wordt gedragen voor een voldoende overheidscontrole.
Artikel 7
1. Wijzigingen van de bijlagen, die op grond van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis nodig zijn, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 23.
Volgens die procedure wordt op gezette tijden een gecodificeerde versie van de bijlagen opgesteld, ten einde daarin de uit hoofde van dit lid aangebrachte opeenvolgende wijzigingen te verwerken.
2. Voor de wijziging van bijlage I of II worden de volgende beginselen toegepast:
A. Een toevoegingsmiddel wordt slechts opgenomen in bijlage I voor zover het
a) bij gebruik in diervoeders een gunstige invloed uitoefent op de eigenschappen van de diervoeders of op de produktie van dieren;
b) op grond van het voor diervoeders toegestane gehalte niet schadelijk is voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, en de verbruiker niet benadeelt door de kenmerken van de dierlijke produkten te wijzigen;
c) in diervoeders bepaalbaar is;
d) op grond van het voor diervoeders toegestane gehalte niet kan worden gebruikt voor het genezen of voorkomen van dierziekten; dit geldt niet voor de stoffen van de in bijlage I, deel D, genoemde soort;
e) om gegronde redenen voor de gezondheid van mens of dier niet moet worden gereserveerd voor medisch of veeartsenijkundig gebruik. B. Een toevoegingsmiddel wordt uit bijlage I geschrapt, indien het niet meer voldoet aan een van de onder A genoemde voorwaarden. Dit toevoegingsmiddel kan echter voor een bepaalde periode in bijlage II worden opgenomen, indien ten minste nog steeds aan de onder A, sub b) en e), vermelde voorwaarden is voldaan.
C. Een nieuw toevoegingsmiddel of een nieuw gebruik voor een toevoegingsmiddel mag slechts in bijlage II worden opgenomen indien aan de onder A, sub b), c) en e), vermelde voorwaarden is voldaan en indien op grond van de beschikbare resultaten kan worden aangenomen dat ook aan de andere onder A genoemde voorwaarden is voldaan.
De toelating van een nieuw toevoegingsmiddel of een nieuw gebruik mag niet langer dan vijf jaar duren, te rekenen van het tijdstip van opneming in deze bijlage.
Artikel 8
1. Bij de opneming in bijlage I of II van een toevoegingsmiddel dat behoort tot de groepen antibiotica, coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen of groeibevorderende stoffen, wordt middels een richtlijn volgens de procedure van artikel 23 en rekening houdend met de wetenschappelijke en technische kennis een monografie vastgesteld die het identificatieprocédé aangeeft alsmede de criteria aan de hand waarvan dit toevoegingsmiddel kan worden geïdentificeerd en gekarakteriseerd, met name de samenstelling en de zuiverheidsgraad, alsmede de fysisch-chemische en biologische eigenschappen ervan.
2. Uiterlijk op 31 december 1988 worden ook de monografieën vastgesteld betreffende de tot de in lid 1 bedoelde groepen behorende toevoegingsmiddelen die in bijlage I of II waren opgenomen vóór de datum van aanneming van deze richtlijn.
3. Overeenkomstig het bepaalde in lid 1 mogen er ook monografieën worden vastgesteld voor toevoegingsmiddelen die behoren tot andere dan de in dat lid bedoelde groepen.
4. De wijzigingen die later wegens de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis in de monografieën moeten worden aangebracht, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 23.
Artikel 9
1. Ten einde na te gaan of de toevoegingsmiddelen beantwoorden aan de beginselen die in artikel 7, lid 2, zijn omschreven, zien de Lid-Staten erop toe dat er een overeenkomstig lid 2 van het onderhavige artikel opgesteld dossier officieel bij de Lid-Staten en de Commissie wordt ingediend.
2. De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, middels een richtlijn de richtsnoeren die bij de opstelling van de in lid 1 bedoelde dossiers moeten worden gevolgd, op zodanige wijze vast dat deze richtsnoeren uiterlijk op 3 december 1986 van toepassing zijn.
Latere wijzigingen in de richtsnoeren ingevolge de ontwikkeling van de wetenschappelijke of technische kennis, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 23.
3. De Lid-Staten en de Commissie zien er, op een met redenen omkleed verzoek van de aanvrager, op toe dat de gegevens waarvan de verspreiding inbreuk zou kunnen maken op de rechten van industriële of commerciële eigendom, vertrouwelijk worden behandeld.
Er kan geen aanspraak worden gemaakt op industriële en commerciële geheimhouding voor:
- de benamingen en de samenstelling van het toevoegingsmiddel,
- de fysisch-chemische en biologische eigenschappen van het toevoegingsmiddel,
- de interpretatie van de farmacologische, toxicologische en ecotoxicologische gegevens,
- de analysemethoden voor de controle van het toevoegingsmiddel in de voeders.
Artikel 10
De Lid-Staten schrijven voor dat toevoegingsmiddelen, evenals voormengsels, slechts in gesloten verpakkingen of in gesloten recipiënten in de handel mogen worden gebracht. De Lid-Staten schrijven voor dat de verpakkingen of recipiënten op zodanige wijze moeten zijn gesloten dat de sluiting bij de opening wordt beschadigd en niet opnieuw kan worden gebruikt.
Artikel 11
1. Indien een Lid-Staat op basis van een omstandige motivering op grond van nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van de bestaande gegevens na de aanneming van de betreffende bepalingen, constateert dat één der in bijlage I genoemde toevoegingsmiddelen of het gebruik ervan onder de eventueel vastgestelde voorwaarden een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, hoewel het voldoet aan de eisen van deze richtlijn, kan deze Lid-Staat de toepassing van de desbetreffende bepalingen op zijn grondgebied tijdelijk schorsen of beperken. Hij stelt de overige Lid-Staten en de Commissie onmiddellijk op de hoogte en geeft daarbij de redenen van zijn beslissing op.
2. De Commissie onderzoekt zo spoedig mogelijk de door de betrokken Lid-Staat aangevoerde redenen, raadpleegt de Lid-Staten in het kader van het Permanent Comité voor diervoeders, brengt vervolgens onverwijld advies uit en treft de nodige maatregelen. 3. Indien de Commissie oordeelt dat wijzigingen van de richtlijn noodzakelijk zijn om de in lid 1 genoemde moeilijkheden te ondervangen en de bescherming van de gezondheid van mens, dier of milieu te verzekeren, leidt zij de procedure van artikel 24 in om deze wijzigingen vast te stellen; in dat geval kan de Lid-Staat de door hem genomen maatregelen handhaven totdat die wijzigingen van kracht worden.
Artikel 12
1. De Lid-Staten schrijven voor dat aanvullende diervoeders, met inachtneming van de voor hun gebruik vastgestelde verdunning, geen hoger gehalte aan in deze richtlijn vermelde toevoegingsmiddelen mogen bevatten dan de gehalten die zijn vastgesteld voor volledige diervoeders.
2. De Lid-Staten kunnen voorschrijven dat het gehalte aan antibiotica, coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen, groeibevorderende stoffen, vitamine D en antioxydantia in aanvullende diervoerders het voor volledige diervoeders vastgestelde maximumgehalte in de volgende gevallen mag overschrijden:
a) bij aanvullende diervoeders ten aanzien waarvan een Lid-Staat heeft toegestaan dat zij ter beschikking worden gesteld van alle gebruikers, op voorwaarde dat het gehalte aan antibiotica, vitamine D of groeibevorderende stoffen niet meer dan vijfmaal zo groot is als het vastgestelde maximumgehalte;
b) bij aanvullende diervoeders die voor bepaalde diersoorten zijn bestemd en ten aanzien waarvan een Lid-Staat op grond van het bijzondere voedingssysteem kan toestaan dat zij op zijn gebied ter beschikking worden gesteld van alle gebruikers, op voorwaarde dat het gehalte:
- aan antibiotica en groeibevorderende stoffen niet meer bedraagt dan 1 000 mg/kg of, voor zover het gebruik van deze stoffen is toegelaten voor mestrunderen, 2 000 mg/kg;
- aan antioxydantia alsmede aan coccodiostatica en andere geneeskrachtige stoffen niet meer bedraagt dan het vijfvoud van het vastgestelde maximumgehalte;
- aan vitamine D niet meer bedraagt dan 200 000 IE/kg.
De Lid-Staten schrijven voor dat, indien bij de vervaardiging van aanvullende diervoeders gebruik is gemaakt van de in de eerste alinea onder b) bedoelde mogelijkheden, niet tegelijkertijd gebruik kan worden gemaakt van de in de eerste alinea onder a) geboden mogelijkheden.
3. Indien van lid 2 gebruik wordt gemaakt, schrijven de Lid-Staten voor dat het voeder een of meer eigenschappen in de samenstelling (bij voorbeeld eiwit- of mineralengehalte) moet vertonen waardoor wordt gewaarborgd dat het praktisch uitgesloten is dat de voor volledige diervoeders vastgestelde gehalten worden overschreden of dat het voeder aan zijn bestemming wordt onttrokken om voor andere diersoorten te worden gebruikt.
Artikel 13
1. De Lid-Staten schrijven voor dat de in bijlage I of II vermelde antibiotica, coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen en groeibevorderende stoffen, de op basis van deze toevoegingsmiddelen bereide voormengsels die bestemd zijn voor de bereiding van mengvoeders, alsmede de mengvoeders die deze voormengsels bevatten, slechts in het verkeer mogen worden gebracht onder de in bijlage III vermelde voorwaarden en met name als zij zijn geproduceerd door fabrikanten ten aanzien van wie door ten minste één Lid-Staat is geconstateerd dat zij voldoen aan de in bijlage III gestelde minimumeisen.
In het geval van de in de eerste alinea bedoelde toevoegingsmiddelen, voormengsels of meng- voeders die in derde landen zijn geproduceerd om in de Gemeenschap in de handel te worden gebracht, schrijven de Lid-Staten bovendien voor dat de fabrikanten een in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger hebben die voldoet aan de ten aanzien van hem in bijlage III gestelde eisen.
Zij schrijven voor dat de naam van de in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger naast de naam van de fabrikant wordt vermeld op de in lid 3 bedoelde lijst.
2. De Lid-Staten schrijven voor dat de in lid 1 bedoelde toevoegingsmiddelen slechts mogen worden geleverd in het laatste stadium van de commercialisatie:
- aan fabrikanten van voormengsels, en,
- in de vorm van voormengsels, aan fabrikanten van mengvoeders
die aan de in bijlage III vermelde minimumvoorvoorwaarden voldoen.
3. Iedere Lid-Staat publiceert jaarlijks, en uiterlijk op 30 november, de lijst van fabrikanten van toevoegingsmiddelen, voormengsels en mengvoeders ten aanzien waarvan hij heeft geconstateerd dat aan de in bijlage III vermelde eisen is voldaan.
Hij doet deze lijst jaarlijks vóór 31 december aan de andere Lid-Staten en aan de Commissie toekomen.
Wijzigingen die na 30 november in deze lijsten worden aangebracht, worden separaat aan de andere Lid-Staten en de Commissie meegedeeld. 4. De Lid-Staten schrijven voor dat de in lid 1 bedoelde toevoegingsmiddelen slechts in mengvoeders mogen worden verwerkt indien zij tevoren zijn bereid als voormengsels met een drager. Deze voormengsels mogen slechts in een verhouding van ten minste 0,2 gewichtspercenten in mengvoeders worden verwerkt. De Lid-Staten mogen echter toestaan dat voormengsels in een geringere verhouding, gaande tot 0,05 %, in mengvoeders worden verwerkt.
5. De Lid-Staten kunnen lid 1 en lid 2 van toepassing verklaren op carotenoïden en xantophylen alsmede op spoorelementen en vitaminen.
Artikel 14
1. De Lid-Staten schrijven voor dat de in bijlage I of II genoemde toevoegingsmiddelen slechts in de handel mogen worden gebracht voor gebruik in diervoeding wanneer de volgende aanduidingen, die goed zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar moeten zijn en waarvoor de in de Gemeenschap gevestigde fabrikant, verpakker, importeur, verkoper of distributeur aansprakelijk is, op de verpakking, de recipiënt of het etiket worden vermeld:
A. voor alle toevoegingsmiddelen:
a) de specifieke naam van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II;
b) de naam of de firmanaam en het adres of het hoofdkantoor van de persoon die verantwoordelijk is voor de in dit lid bedoelde aanduidingen;
c) het nettogewicht en voor vloeibare toevoegingsmiddelen of wel het nettovolume of wel het nettogewicht;
B. bovendien voor:
a) antibiotica, groeibevorderende stoffen, coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen: de naam of de firmanaam en het adres of het hoofdkantoor van de fabrikant als deze niet verantwoordelijk is voor de etikettering, het gehalte aan actieve stof, de uiterste datum van garantie of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging, het referentienummer van de partij, en de datum van vervaardiging, de vermelding »Uitsluitend bestemd voor fabrikanten van voormengsels voor diervoeders" alsmede de gebruiksaanwijzing en eventueel een aanbeveling inzake veilig gebruik wanneer voor deze toevoegingsmiddelen bijzondere bepalingen zijn opgenomen in de bijlagen, kolom »Andere bepalingen";
b) vitamine E: het gehalte aan alfa-tocoferol en de uiterste datum van garantie van het gehalte of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging;
c) andere vitaminen dan vitamine E, provitaminen en stoffen met een analoge werking: het gehalte aan actieve stof en de uiterste datum van garantie van het gehalte of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging;
d) spoorelementen, kleurstoffen met inbegrip van pigmenten, conserveermiddelen en andere toevoegingsmiddelen: het gehalte aan actieve stoffen;
e) de onder b), c) en d) bedoelde toevoegingsmiddelen: de vermelding »Uitsluitend bestemd voor de bereiding van diervoeders".
2. De Lid-Staten schrijven voor dat naast de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel mogen worden vermeld:
a) de handelsbenaming en het EEG-nummer;
b) de naam of de firmanaam en het adres of het hoofdkantoor van de fabrikant als deze niet verantwoordelijk is voor de etikettering, de gebruiksaanwijzing en eventueel een aanbeveling inzake veilig gebruik in de gevallen waarin deze aanduidingen niet zijn verplicht krachtens lid 1, sub B, a).
3. De Lid-Staten kunnen in geval van toepassing van artikel 13, lid 5, de aanduiding »Uitsluitend bestemd voor fabrikanten van voormengsels" voorschrijven.
4. De Lid-Staten schrijven voor dat andere gegevens dan die welke zijn voorgeschreven of toegestaan krachtens het bepaalde in de leden 1, 2 en 3, op de verpakkingen, recipiënten en etiketten mogen worden vermeld op voorwaarde dat zij duidelijk gescheiden zijn van de bovenbedoelde aanduidingen.
Artikel 15
1. De Lid-Staten schrijven voor dat voormengsels slechts in de handel mogen worden gebracht wanneer de volgende aanduidingen, die goed zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar moeten zijn en waarvoor de in de Gemeenschap gevestigde fabrikant, verpakker, importeur, verkoper, of distributeur aansprakelijk is, op de verpakking, de recipiënt of het etiket worden vermeld:
A. voor alle voormengsels:
a) de benaming »voormengsel";
b) de vermelding »Uitsluitend te gebruiken voor de bereiding van diervoeders", behalve wanneer het gaat om de onder B, sub a), bedoelde voormengsels, de gebruiksaanwijzing en eventueel een aanbeveling inzake veilig gebruik;
c) de soort of categorie dieren waarvoor het voormengsel is bestemd;
d) de naam of de firmanaam en het adres of het hoofdkantoor van de persoon die verantwoordelijk is voor de in dit lid bedoelde aanduidingen;
e) het nettogewicht en voor vloeistoffen het nettovolume of het nettogewicht; B. bovendien voor voormengsels waarin de volgende toevoegingsmiddelen zijn verwerkt:
a) antibiotica, groeibevorderende stoffen, coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen; de naam of de firmanaam en het adres of het hoofdkantoor van de fabrikant als deze niet verantwoordelijk is voor de etikettering, de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II, het gehalte aan actieve stoffen, de uiterste datum van garantie van het gehalte of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging, alsmede de vermelding »Uitsluitend te gebruiken door fabrikanten van mengvoeders";
b) oxydatietegengaande stoffen: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II en het gehalte aan actieve stoffen, voor zover in bijlage I of II voor volledige voeders een maximumgehalte is vastgesteld;
c) kleurstoffen, met inbegrip van pigmenten: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II en het gehalte aan actieve stoffen, voor zover in de bijlagen I en II voor volledige voeders een maximumgehalte is vastgesteld;
d) vitamine E: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II, het gehalte aan alfa-tocoferolen en de uiterste datum van garantie van het gehalte of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging;
e) andere vitaminen dan vitamine E, provitaminen en stoffen met een analoge werking: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II, het gehalte aan actieve stoffen en de uiterste datum van garantie van het gehalte of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging;
f) spoorelementen: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II en het gehalte van de respectieve elementen, voor zover in bijlage I of II een maximumgehalte voor volledige voeders is vastgesteld;
g) conserveermiddelen: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II en het gehalte aan actieve stoffen, voor zover in bijlage I of II een maximumgehalte voor volledige voeder is vastgesteld;
h) andere tot de onder b) tot en met g) bedoelde groepen behorende toevoegingsmiddelen waarvoor geen maximumgehalte is voorgeschreven en toevoegingsmiddelen die tot andere in bijlage I of II genoemde groepen behoren: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II en het gehalte aan actieve stoffen, voor zover deze toevoegingsmiddelen een functie in het voeder hebben en het gehalte bepaald kan worden met officiële analysemethoden of, bij gebreke daarvan, met wetenschappelijk aanvaardbare methoden.
2. De Lid-Staten schrijven voor:
a) dat de specifieke benaming van de toevoegingsmiddelen die zij hebben toegelaten uit hoofde van artikel 4, lid 1, sub b), moet worden vermeld op de verpakking, de recipiënt of het etiket van de voormengsels. Zij kunnen voorschrijven dat ook het gehalte aan actieve stoffen ervan moet worden aangegeven;
b) dat de specifieke benaming van toevoegingsmiddelen vergezeld kan gaan van de handelsnaam;
c) dat de naam van de fabrikant van de in lid 1, sub B, a), bedoelde toevoegingsmiddelen op het etiket van de voormengsels mag worden vermeld. Zij kunnen evenwel voorschrijven dat deze vermelding verplicht is;
d) dat de specifieke benaming van de in bijlage I genoemde toevoegingsmiddelen vergezeld kan gaan van het EEG-nummer.
3. Indien overeenkomstig lid 1 de uiterste datum van garantie of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging van verscheidene tot een zelfde groep of tot verschillende groepen behorende toevoegingsmiddelen moet worden aangeduid, schrijven de Lid-Staten voor dat voor alle toevoegingsmiddelen slechts de eerstkomende datum van garantie of houdbaarheidsdatum mag worden vermeld.
4. De Lid-Staten schrijven voor dat andere gegevens dan die welke zijn voorgeschreven of toegestaan krachtens de leden 1, 2 en 3, op de verpakkingen, recipiënten en etiketten mogen worden vermeld op voorwaarde dat zij duidelijk gescheiden zijn van bovenbedoelde aanduidingen.
Artikel 16
1. De Lid-Staten schrijven voor dat diervoeders waarin de tot de hierna genoemde groepen behorende toevoegingsmiddelen zijn verwerkt, slechts in de handel mogen worden gebracht wanneer de volgende aanduidingen, die goed zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar moeten zijn, en waarvoor de in de Gemeenschap gevestigde fabrikant, verpakker, importeur, verkoper of distributeur aansprakelijk is, op de verpakking, de recipiënt of het etiket worden vermeld: a) voor antibiotica, coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen en groeibevorderende stoffen: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II, het gehalte aan actieve stoffen en de uiterste datum van garantie van het gehalte of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging;
b) voor oxydatietegengaande stoffen:
- in voeders voor huisdieren: de vermelding »met oxydatietegengaande stof" gevolgd door de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II;
- in andere mengvoeders dan die bestemd voor huisdieren: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II;
c) voor kleurstoffen met inbegrip van pigmenten, voor zover deze worden gebruikt voor de kleuring van voeders of van dierlijke produkten:
- in voeders voor huisdieren: de vermelding »kleurstof" of »gekleurd met", gevolgd door de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II;
- in andere mengvoeders dan die bestemd voor huisdieren: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II;
d) voor vitamine E: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II, het gehalte aan alfa-tocoferolen en de uiterste datum van garantie van het gehalte of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging;
e) voor vitaminen A en D: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II, het gehalte aan actieve stoffen en de uiterste datum van garantie van het gehalte of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging;
f) voor koper: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II en het gehalte, uitgedrukt in Cu;
g) voor conserveermiddelen:
- in voeders voor huisdieren: de vermelding »conserveermiddel" of »geconserveerd met", gevolgd door de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II;
- in andere mengvoeders dan die bestemd voor huisdieren: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II.
2. Behalve de in lid 1 bedoelde aanduidingen kunnen in de bijlagen I en II volgens de procedure van artikel 23 aanduidingen worden voorgeschreven betreffende in het bijzonder het passend gebruik van het voeder.
De Lid-Staten schrijven voor dat deze aanduidingen moeten worden vermeld op de verpakking, de recipiënt of het daarop aangebrachte etiket.
3. Er mag melding worden gemaakt van de aanwezigheid van spoorelementen met uitzondering van koper, alsmede van andere vitaminen dan vitaminen A, D en E, van provitaminen en stoffen met een analoge werking, voor zover deze toevoegingsmiddelen gedoseerd kunnen worden met officiële analysemethoden of, bij gebreke daarvan, met wetenschappelijk aanvaardbare methoden. In dat geval dienen de volgende analyseaanduidingen te worden verstrekt:
a) voor spoorelementen met uitzondering van koper: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II en het gehalte van de respectieve elementen;
b) voor andere vitaminen dan vitaminen A, D en E, provitaminen en stoffen met een analoge werking: de specifieke benaming van het toevoegingsmiddel overeenkomstig bijlage I of II, het gehalte aan actieve stoffen en de uiterste datum van garantie van het gehalte of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging.
4. De Lid-Staten schrijven voor dat de specifieke benaming van de toevoegingsmiddelen die zij hebben toegelaten uit hoofde van artikel 4, lid 1, sub b), moet worden vermeld op de verpakking, de recipiënt of het etiket van de diervoeders. Zij kunnen voorschrijven dat ook het gehalte aan actieve stoffen ervan moet worden aangegeven.
5. De Lid-Staten schrijven voor dat:
a) de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde aanduidingen dicht bij de aanduidingen moeten staan die uit hoofde van de communautaire bepalingen inzake diervoeders op de verpakking, de recipiënt of het etiket moeten voorkomen;
b) indien overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 een gehalte of een hoeveelheid is aangeduid, deze aanduiding betrekking moet hebben op het percentage toevoegingsmiddelen dat in het voeder is verwerkt;
c) de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde vermelding van toevoegingsmiddelen vergezeld kan gaan van het EEG-nummer of de handelsbenaming.
6. Indien overeenkomstig lid 1 de uiterste datum van garantie of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging van verscheidene toevoegingsmiddelen die tot een zelfde groep of tot verschillende groepen behoren, moet worden aangeduid, schrijven de Lid-Staten voor dat slechts de eerstkomende datum van garantie of houdbaarheidsdatum mag worden vermeld voor alle toevoegingsmiddelen. 7. Indien de diervoeders in tankwagens, in soortgelijke voertuigen of in bulk worden verhandeld, moeten de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde aanduidingen op een begeleidend document worden vermeld.
Voor kleine hoeveelheden voeders die bestemd zijn voor de eindgebruiker, is het voldoende dat deze aanduidingen via een passende opgeplakte mededeling ter kennis van de koper worden gebracht.
8. In afwijking van lid 1, sub b), c) en g), mogen de Lid-Staten tot 3 december 1986 toestaan dat de vermelding van de specifieke benaming van oxydatietegengaande stoffen, kleurstoffen en conserveermiddelen wordt vervangen door de vermelding van de benaming van de betrokken groep toevoegingsmiddelen met de vermelding »toegestaan".
9. De Lid-Staten schrijven voor dat het, bij voeders voor huisdieren in een verpakking met een netto-inhoud van ten hoogste 10 kg, bij gebruik van kleurstoffen, conserveermiddelen of oxydatietegengaande stoffen voldoende is om op de verpakking respectievelijk de vermelding »gekleurd", of »met kleurstof", »met conserveermiddel" of »met oxydatietegengaande stof" aan te brengen, gevolgd door de woorden »EEG-toevoegingsmiddelen", op voorwaarde dat:
a) een referentienummer aan de hand waarvan het voeder kan worden geïdentificeerd, vermeld is op de verpakking, de recipiënt of het etiket, en
b) de fabrikant, desgevraagd, de specifieke benaming van het of de gebruikte toevoegingsmiddel(en) mededeelt.
10. Andere vermeldingen betreffende toevoegingsmiddelen dan die welke in deze richtlijn zijn voorgeschreven, zijn verboden.
Artikel 17
1. Onverminderd het bepaalde in Richtlijn 79/373/EEG (1) schrijven de Lid-Staten voor dat aanvullende diervoeders, waarvan het gehalte aan toevoegingsmiddelen groter is dan het voor volledige diervoeders vastgestelde maximumgehalte, slechts in de handel mogen worden gebracht indien in de gebruiksaanwijzing, al naar gelang van de diersoort en de leeftijdsklasse, het maximum aantal grammen of kilogrammen van het aanvullend voeder wordt vermeld dat per dier en per dag mag worden verstrekt.
Deze vermelding moet voldoen aan het bepaalde in bijlage I of II.
Deze bepaling is niet van toepassing op produkten die aan fabrikanten van mengvoeders of aan hun leveranciers zijn geleverd.
2. De in lid 1 genoemde verklaring wordt op zodanige wijze opgesteld, dat bij toediening volgens de voorschriften het gehalte aan toevoegingsmiddelen het voor volledige diervoeders vastgestelde maximum niet overschrijdt.
(1) PB nr. L 86 van 6. 4. 1979, blz. 30.
Artikel 18
Voor de handel tussen de Lid-Staten worden de in de artikelen 14 tot en met 17 voorgeschreven aanduidingen ten minste in een der officiële talen van het land van bestemming aangebracht.
Artikel 19
De Lid-Staten dragen er zorg voor dat toevoegingsmiddelen, voormengsels en diervoeders, die voldoen aan het bepaalde in deze richtlijn, alleen zijn onderworpen aan de bij deze richtlijn voorgeschreven handelsbeperkingen.
Artikel 20
De Lid-Staten dragen er zorg voor dat dierlijke produkten aan geen enkele handelsbeperking worden onderworpen ten gevolge van de toepassing van deze richtlijn.
Artikel 21
1. De Lid-Staten treffen alle dienstige maatregelen om te verzekeren dat toevoegingsmiddelen, voormengsels en diervoeders tijdens het in de handel brengen ten minste door steekproeven officieel worden gecontroleerd op de identiteit van de gebruikte toevoegingsmiddelen en op de naleving van de andere bepalingen van deze richtlijn.
Daartoe schrijven zij in het bijzonder voor dat firma's die van plan zijn toevoegingsmiddelen te vervaardigen of op de markt te brengen, de bevoegde instanties daarvan tevoren in kennis moeten stellen.
2. Er kunnen volgens de procedure van artikel 23 toegestane toleranties worden vastgesteld voor het geval dat er een verschil is tussen het resultaat van de officiële controle en het aangeduide gehalte aan toevoegingsmiddelen in het mengvoeder.
Artikel 22
Deze richtlijn geldt niet voor toevoegingsmiddelen, voormengsels en diervoeders ten aanzien waarvan ten minste door een passende aanduiding wordt aangetoond dat zij voor uitvoer naar derde landen zijn bestemd.
Artikel 23
1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, wordt deze onverwijld ingeleid bij het Permanent Comité voor veevoeders, hierna »Comité" genoemd, door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat.
2. In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt geen deel aan de stemming. 3. De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp van de te nemen maatregelen in. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie der te bestuderen vraagstukken. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van vijfenveertig stemmen.
4. De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer, wanneer zij in overeenstemming zijn met advies van het Comité. Wanneer zij niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij gebreke van een advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel betreffende te nemen maatregelen aan de Raad toekomen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
Indien na verloop van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen maatregelen heeft vastgesteld, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie genomen en onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.
Artikel 24
1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, wordt deze onverwijld bij het Comité ingeleid door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat.
2. In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt geen deel aan de stemming.
3. De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp van de te nemen maatregelen in. Het Comité brengt over deze maatregelen binnen twee dagen advies uit. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van vijfenveertig stemmen.
4. De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer, wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. Wanneer zij niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij gebreke van een advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel betreffende de te nemen maatregelen aan de Raad toekomen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
Indien na verloop van een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen maatregelen heeft vastgesteld, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie genomen en onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.
Artikel 25
Een besluit inzake de overbrenging van antibiotica, coccidiostatica, andere stoffen met medicinale werking en op basis van deze produkten vervaardigde bereidingen naar Richtlijn 81/851/EEG en naar een toekomstige regeling betreffende diervoeders met medicinale werking zal op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen door de Raad worden genomen, wanneer het peil van de harmonisatie inzake het vrije verkeer van produkten in de sector geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik en diervoeders met medicinale werking vergelijkbaar is met het peil van de harmonisatie inzake toevoegingsmiddelen.".
2. De artikelen 17 en 18 van Richtlijn 70/524/EEG worden vernummerd tot 26 en 27.
3. Aan Richtlijn 70/524/EEG wordt de volgende bijlage toegevoegd:
»BIJLAGE III
Minimumvoorwaarden waaraan de fabrikanten van de in artikel 13 bedoelde toevoegingsmiddelen, voormengsels en mengvoeders, alsmede tussenpersonen moeten voldoen
1. De fabrikant moet beschikken over installaties en technische apparatuur die geschikt zijn voor de vervaardiging en de opslag van voormengsels of mengvoeders die deze voormengsels bevatten.
2. De fabrikant of zijn personeel moet de nodige vakbekwaamheid bezitten voor de vervaardiging van toevoegingsmiddelen, voormengsels of mengvoeders.
3. De fabrikant moet over passende middelen beschikken om het volgende te kunnen waarborgen:
a) voor toevoegingsmiddelen: dat zij voldoen aan de eisen van deze richtlijn;
b) voor voormengsels: de aard, het gehalte van de verschillende toevoegingsmiddelen, de homogeniteit en stabiliteit van deze toevoegingsmiddelen en voormengsels;
c) voor mengvoeders: de aard en het gehalte van de toevoegingsmiddelen en de homogene vermenging van deze toevoegingsmiddelen in het mengvoeder. 4. Toevoegingsmiddelen die bestemd zijn voor de vervaardiging van voormengsels en voormengsels die bestemd zijn om te worden verwerkt in diervoeders moeten zodanig worden opgeslagen dat zij gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd en dat verwarring met andere toevoegingsmiddelen, voormengsels of geneeskrachtige stoffen of geneeskrachtig voeder of diervoeder vermeden wordt. Zij worden in passende ruimten die bestemd zijn voor het bewaren van deze produkten, achter slot opgeslagen.
5. De fabrikant of, indien hij in een derde land is gevestigd, zijn in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger, moet de volgende informatie registreren:
a) voor toevoegingsmiddelen: de aard, de hoeveelheid vervaardigde toevoegingsmiddelen en de respectieve data van vervaardiging, de naam en het adres van de fabrikanten van de voormengsels of de tussenpersonen aan wie de toevoegingsmiddelen werden geleverd met opgave van de aard en de hoeveelheid van het afgeleverde toevoegingsmiddel;
b) voor voormengsels: de naam van de fabrikant of van de leverancier, de aard en de hoeveelheid van de gebruikte toevoegingsmiddelen, de datum van vervaardiging, de naam en het adres van de fabrikanten van het mengvoeder of de tussen personen waarvoor het voormengsel is bestemd, alsmede de aard en de hoeveelheid van het afgeleverde voormengsel;
c) voor mengvoeders: de naam en het adres van de leverancier van het voormengsel en van de fabrikant indien deze niet de leverancier is, de aard, de hoeveelheid van het voormengsel en het gebruik dat hiervan is gemaakt.
6. Indien de fabrikant toevoegingsmiddelen of voormengsels levert aan andere personen dan de fabrikanten van voormengsels of mengvoeders, gelden voor deze personen alsmede voor hun eventuele tussenpersonen in een later stadium eveneens de in lid 5, sub a) en b), bedoelde registratieverplichtingen.".
Artikel 2
De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om:
- vier jaar na de kennisgeving van deze richtlijn te voldoen aan het bepaalde in het nieuwe artikel 13, lid 3, van Richtlijn 70/524/EEG (1);
- twee jaar na de kennisgeving van deze richtlijn te voldoen aan de overige bepalingen van de onderhavige richtlijn.
Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.
Artikel 3
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
Gedaan te Brussel, 29 november 1984.
Voor de Raad
De Voorzitter
B. DESMOND
(1) PB nr. C 197 van 18. 8. 1977, blz. 3.
(2) PB nr. C 63 van 13. 3. 1978, blz. 53.
(3) PB nr. C 84 van 8. 4. 1978, blz. 4.
(4) PB nr. L 270 van 14. 12. 1970, blz. 1.
(5) PB nr. L 297 van 15. 11. 1984, blz. 40.
(1) PB nr. L 317 van 6. 11. 1981, blz. 1 en 16.
(1) Van deze richtlijn is op 3 december 1984 kennis gegeven aan de Lid-Staten.
( 4 ) PB nr . L 270 van 14 . 12 . 1970 , blz . 1 .
( 5 ) PB nr . L 297 van 15 . 11 . 1984 , blz . 40 .
( 6 ) PB nr . L 317 van 6 . 11 . 1981 , blz . 1 en 16 .
( 7 ) Van deze richtlijn is op 3 december 1984 kennis gegeven aan de Lid-Staten .