Verordening (EEG) nr. 3638/85 van de Raad van 17 december 1985 tot instelling van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de tenuitvoerlegging van het communautaire visserijbeleid getroffen zones
Verordening (EEG) nr. 3638/85 van de Raad van 17 december 1985 tot instelling van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de tenuitvoerlegging van het communautaire visserijbeleid getroffen zones
*****
VERORDENING (EEG) Nr. 3638/85 VAN DE RAAD
van 17 december 1985
tot instelling van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de tenuitvoerlegging van het communautaire visserijbeleid getroffen zones
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 3634/85 van de Raad van 17 december 1985 betreffende de instelling in 1985 van specifieke communautaire acties voor regionale ontwikkeling en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1787/84 (1), inzonderheid op artikel 1,
Gezien het voorstel van de Commissie (2),
Gezien het advies van het Europese Parlement (3),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (4),
Overwegende dat, op grond van artikel 48 van Verordening (EEG) nr. 1787/84 van de Raad van 19 juni 1984 inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (5), hierna »verordening van het Fonds" genoemd, behoudens toepassing van artikel 45 daarvan, Verordening (EEG) nr. 724/75 van de Raad (6), met inbegrip van titel III betreffende de specifieke communautaire maatregelen, wordt ingetrokken; dat de Raad evenwel volgens artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3634/85, overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 724/75, nog tot en met 31 december 1985 specifieke communautaire acties kan instellen op basis van voorstellen die de Commissie vóór 31 december 1984 heeft ingediend;
Overwegende dat in genoemd artikel 13 is bepaald dat het Fonds kan deelnemen in de financiering van specifieke communautaire acties voor regionale ontwikkeling, die met name verband houden met het beleid van de Gemeenschap en met de door haar vastgestelde maatregelen ten einde beter rekening te kunnen houden met hun regionale dimensie of de regionale gevolgen ervan te kunnen verlichten;
Overwegende dat de betrokken Lid-Staten de gegevens betreffende de regionale problemen die het voorwerp van een specifieke communautaire actie kunnen uitmaken, ter kennis van de Commissie hebben gebracht;
Overwegende dat bij de aanwending van de middelen van het Fonds rekening wordt gehouden met de ernst van de op regionaal gebied in de Gemeenschap bestaande onevenwichtige situaties;
Overwegende dat bepaalde aan de Atlantische Oceaan gelegen derde landen reeds in 1975 hun exclusieve visserijzone tot 200 mijl hebben uitgebreid; dat, bij een onderling afgestemd optreden op Gemeenschapsniveau, een aantal Lid-Staten zich reeds in 1977 genoopt heeft gezien soortgelijke maatregelen te treffen voor hun visserijgebieden langs de Noordzee, de Noordatlantische Oceaan, het Westatlantische gebied, het Skagerrak, het Kattegat en de Baltische Zee; dat, gezien de toestand betreffende overexploitatie van de voornaamste vissoorten, de Commissie tijdelijke maatregelen voor de instandhouding van visbestanden heeft vastgesteld;
Overwegende dat de Raad Verordening (EEG) nr. 101/76 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijk structuurbeleid in de visserijsector (7) heeft vastgesteld, die beperkende maatregelen betreffende de vangst van bepaalde soorten, de zones, de periodes, de methoden en de vissersboten in de hiervoor genoemde zeeën omvat;
Overwegende dat de Raad Verordening (EEG) nr. 170/83 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden (8) heeft vastgesteld evenals de Uitvoeringsverordeningen (EEG) nr. 171/83 tot en met (EEG) nr. 181/83 (9); dat deze regeling met name maatregelen voor beperking van de TAC (totaal toegestane vangsten) en de verdeling ervan in quota naar land en soort en technische maatregelen betreffende de beperking van de bijvangsten omvat; dat deze daarom de visserijactiviteiten van de aan zee gelegen Lid-Staten in ongunstige zin zou kunnen beïnvloeden;
Overwegende dat door het geheel van deze ontwikkelingen bepaalde zones in de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, die in hoge mate afhankelijk zijn van de visserij en gelegen zijn in regio's met sociale en economische moeilijkheden, met name op het gebied van de werkgelegenheid, schade hebben geleden en nog zullen lijden;
Overwegende dat de Gemeenschap, door middel van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling, een grotere impuls moet geven aan de plaatselijke, nationale en communautaire acties die ten doel hebben schepping van nieuwe arbeidsplaatsen in deze gebieden te stimuleren, ten einde het verlies aan werkgelegenheid te compenseren en zodoende bij te dragen tot een vermindering van de regionale ongelijkheden;
Overwegende dat er in deze zones andere, op nuttige wijze te combineren, steunmaatregelen van de communautaire fondsen moeten worden getroffen; dat in deze zones met name, met inachtneming van de specifieke doelstellingen en voorschriften, de door de Commissie in het kader van de meerjarige oriëntatieprogramma's goedgekeurde acties zullen worden voortgezet ter bevordering van herstructurering en modernisering van de visserijvloot en de verbetering van de voorwaarden voor de afzet en verwerking van visserijprodukten;
Overwegende dat een ongunstig natuurlijk milieu, dat aan het verval van sommige vissershavens, van industrieterreinen en stadswijken is toe te schrijven, tot gevolg heeft dat van het opzetten van nieuwe werkgelegenheidscheppende activiteiten in deze zones wordt afgezien;
Overwegende dat de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) en van ambachtelijke bedrijven kan worden aangemoedigd door voor deze ondernemingen de mogelijkheid te scheppen hun produktiepotentieel beter aan te passen, in het bijzonder door middel van investeringssteun, en door de onontbeerlijke dienstverlening op het gebied van beheer, organisatie en financiering voor hen gemakkelijker toegankelijk te maken;
Overwegende dat daarnaast ondernemersinitiatieven in de betrokken regio's meer dienen te worden gestimuleerd door een bijzonder actief beheer van de aangeboden overheidssteun en -dienstverlening, met name die welke in het kader van het speciale programma zijn gepland; dat daartoe dient te worden voorzien in het opzetten of uitbreiden van voorlichtingsdiensten, die reeds werkzame of potentiële ondernemers moeten inlichten omtrent de mogelijkheden inzake toegang tot deze steun- en dienstverlening en hen moeten helpen daarop beroep te doen;
Overwegende de mogelijkheden van deze regio's op het gebied van toerisme en de bijdrage die de promotie en een gecooerdineerd beheer van toerisme voor de werkgelegenheid en de inkomsten van de betrokken bevolking kunnen bieden;
Overwegende dat de communautaire actie ten uitvoer moet worden gelegd in de vorm van speciale meerjarenprogramma's en dat het de taak is van de Commissie bij het goedkeuren van deze programma's na te gaan of de daarin opgenomen maatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening;
Overwegende dat de speciale programma's moeten worden afgestemd op sommige van de doelstellingen die in de in artikel 1 van de verordening van het Fonds bedoelde programma's voor regionale ontwikkeling zijn vervat;
Overwegende dat de Commissie zich door onderzoek van de jaarverslagen die de betrokken Lid-Staten haar daartoe verstrekken, van de goede uitvoering van de speciale programma's dient te vergewissen;
Overwegende dat het noodzakelijk is dat de Raad, het Europese Parlement en het Economisch en Sociaal Comité op gezette tijden over de toepassing van deze verordening worden ingelicht,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling, hierna »specifieke actie" genoemd, opgezet om bij te dragen tot de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in bepaalde zones die schade lijden door de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Artikel 2
1. De specifieke actie heeft betrekking op de zones die in beginsel aan de volgende criteria voldoen;
a) minimumaantal arbeidsplaatsen in de visserijsector;
b) sterk aandeel van de visserij in de werkgelegenheid;
c) verlies aan werkgelegenheid in de visserijsector;
d) sociaal-economische toestand van de regio waarvan de betrokken zone deel uitmaakt. Deze toestand wordt beoordeeld op basis van het bruto binnenlands produkt per hoofd van de bevolking en van de structurele werkloosheid;
e) ontvankelijkheid van steunaanvragen uit de betrokken zone in het kader van een nationale steunregeling met regionale strekking.
2. De zones die voldoen aan de in lid 1 genoemde criteria zijn:
a) in Denemarken: de »Amtskommune" Bornholm; in de »Amstkommune" Nordjylland, alle gemeenten ten noorden van Limfjord met uitzondering van de gemeente Aalborg; in de »Amtskommune" Viborg de gemeenten Hanstholm, Thisted, Sydthy, Morsoe, Sallingsund en Sundsoere; in de »Amstkommune" Ringkoebing, de gemeenten Thyboroen-Harbooere, Thyholm, Lemvig, Ulborg-Vemb, Ringkoebing, Holmsland, Skjern en Egvad;
b) in de Bondsrepubliek Duitsland: de »Arbeitsmarktregionen" Bremerhaven en Cuxhaven;
c) in Frankrijk: in het departement Charente-Maritime, het arrondissement Rochelle; in het departement Finistère, het arrondissement Quimper; in het departement Morbihan, het arrondissement Lorient;
d) in het Verenigd Koninkrijk: de »Travel-to-work areas" Blackpool, Hull en Grimsby.
Artikel 3
1. De specifieke actie wordt ten uitvoer gelegd in de vorm van een speciaal programma, hierna »het speciale programma" genoemd, dat door ieder van de betrokken Lid-Staten bij de Commissie wordt ingediend.
2. Het speciale programma heeft ten doel bij te dragen tot de ontwikkeling van activiteiten waardoor in de in artikel 2 bedoelde zones werkgelegenheid wordt geschapen. Daartoe is het gericht op de verbetering van het natuurlijke milieu, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is voor het aantrekken van deze activiteiten, op de ontwikkeling van KMO en ambachtelijke bedrijven, op de stimulering van het bedrijfsleven en op de bevordering van het toerisme. 3. Bij de opstelling en uitvoering van het speciale programma wordt nauwlettend toegezien op cooerdinatie met de nationale en communautaire beleidsvormen en financiële instrumenten, in het bijzonder het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Oriëntatie, het Sociaal Fonds, de Europese Investeringsbank en het Nieuw Communautair Instrument (NCI).
4. Het speciale programma past in het kader van de programma's voor regionale ontwikkeling bedoeld in artikel 1 van de verordening van het Fonds.
5. Het speciale programma behelst de in de bijlage bij deze verordening bedoelde noodzakelijke gegevens betreffende de analyse van de situatie en van de behoeften met betrekking tot de in lid 2 genoemde doelstellingen, de voorgenomen activiteiten, het tijdschema voor de uitvoering daarvan en meer algemeen alle gegevens op grond waarvan kan worden beoordeeld of het programma in overeenstemming is met de doelstellingen van de regionale ontwikkeling.
6. De duur van het speciale programma bedraagt vijf jaar, te rekenen vanaf de zestigste dag na die van de inwerkingtreding van deze verordening.
7. Het speciale programma wordt door de Commissie goedgekeurd na inschakeling van het Comité van het Fonds volgens de procedure van artikel 40 van de verordening van het Fonds.
8. Bij de goedkeuring van het speciale programma gaat de Commissie na of het programma in overeenstemming is met artikel 44 van de verordening van het Fonds.
9. De Commissie stelt het Europese Parlement in kennis van de bedragen die bij de goedkeuring van het speciale programma voor de zones zijn vastgesteld.
10. Het speciale programma wordt, na goedkeuring, ter informatie door de Commissie gepubliceerd.
11. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen ten einde de potentiële begunstigden en het bedrijfsleven attent te maken op de mogelijkheden die het speciale programma biedt en het publiek met de daartoe meest geëigende middelen over de rol van de Gemeenschap in te lichten.
Artikel 4
Het Fonds kan in het kader van het speciale programma deelnemen aan de volgende activiteiten:
1. verbetering van vissershavens, omvattende afbraak-, verbouwings- of wederopbouwwerkzaamheden met het oog op het aantrekken van nieuwe activiteiten, met inbegrip van toeristische activiteiten;
verbetering van in verval geraakte terreinen, hetzij industrieterreinen, hetzij industrieterreinen en stadsarealen, voor zover deze beide aspecten onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden; dit houdt in de sanering en het weer bruikbaar maken van die terreinen, de afbraak en wederopbouw van ongebruikte bedrijfsgebouwen en het geven van een nieuwe vorm aan de onmiddellijke omgeving, met inbegrip van de modernisering en verbouwing van bedrijfsruimten voor KMO en ambachtelijke bedrijven, het aanleggen van groene ruimten en kleine werkzaamheden ter verfraaiing van de omgeving en, waar dit gerechtvaardigd blijkt, de wegverbindingen met de plaatsen waar nieuwe activiteiten worden opgezet;
2. studies met het oog op de aanwijzing van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de in artikel 2, lid 2, bedoelde zones, met inbegrip van:
- sectoriële analyses die KMO en ambachtelijke ondernemingen de nodige informatie verschaffen over de mogelijkheden op de nationale, communautaire en externe markten en over de effecten die hiervan te verwachten zijn voor de produktie en de organisatie van deze ondernemingen;
- onderzoek naar de zee- en kustproblemen waaronder die betreffende de milieubescherming, doch met uitzondering van de interne problemen van de visserijsector;
- studies gericht op een verdieping van de kennis van de potentiële plaatselijke mogelijkheden op toeristisch gebied;
3. steun voor investeringen in de KMO en ambachtelijke bedrijven, voor zover de resultaten van de onder punt 2 bedoelde analyses of ander toereikend bewijsmateriaal zulks rechtvaardigen, met het oog op de oprichting van nieuwe ondernemingen of, wat de bestaande ondernemingen betreft, vergemakkelijking van:
- de omschakeling van bedrijven uit de visserijsector naar andere sectoren,
- de aanpassing van de produktie van tot andere sectoren behorende bedrijven aan de marktmogelijkheden.
Deze investeringen kunnen eveneens betrekking hebben op gemeenschappelijke diensten voor verscheidene ondernemingen;
4. oprichting of uitbreiding van adviesbureaus of andere adviesinstellingen op het gebied van beheer of organisatie; opzetten of uitbreiding van diensten voor de stimulering van ondernemersinitiatieven.
De activiteit van deze bureaus of instellingen kan onder meer bestaan uit tijdelijke bijstand aan ondernemingen voor de tenuitvoerlegging van de door hen verstrekte aanbevelingen.
De diensten voor de stimulering van ondernemingsinitiatieven hebben tot taak:
- door rechtstreekse contacten ter plaatse, de mogelijkheden voor ondernemersinitiatieven te verkennen met gebruikmaking van voorlichtingsacties voor de mogelijkheden om voor overheidssteun en -dienstverlening, met name die in het kader van het speciale programma, in aanmerking te komen;
- de verwezenlijking van deze initiatieven te begeleiden door ondernemers of potentiële ondernemers te helpen om gebruik te maken van deze steun- en dienstverlening; 5. oprichting of uitbreiding van gemeenschappelijke diensten voor verscheidene ondernemingen;
6. bevordering van innovaties in de industriële en dienstensector:
a) inzameling van informatie betreffende de innovaties op het gebied van produkten en technologie, en verspreiding van deze informatie onder de ondernemingen met activiteiten in de zones die onder de specifieke actie vallen, in voorkomend geval met inbegrip van experimentele werkzaamheden betreffende deze innovaties;
b) stimulering van de invoering van innovaties op het gebied van produkten en technologie in de KMO;
7. bevordering van het toerisme:
a) bouw en verbouwing - verbetering van technische uitrusting kan daaronder vallen - van toeristenaccommodatie waaronder gemeubileerde vakantiewoningen en camping- en caravanterreinen;
b) oprichting of ontwikkeling van gemeenschappelijke diensten of instellingen voor promotie en reclame op het gebied van toerisme, ontwikkeling van toeristische activiteiten en gecooerdineerd beheer van de verblijfsaccommodatie, met inbegrip van het organiseren van voorlichtingscolloquia voor het betrokken personeel;
c) aanleg van met de ontwikkeling van het toerisme rechtstreeks verband houdende uitrustingen en infrastructuur, met name van maritieme aard; werkzaamheden ter verbetering van de mogelijkheden voor het beoefenen van watersport; ontwikkeling van infrastructuur die de toegang tot de toeristische gebieden vergemakkelijkt, waaronder infrastructuur voor sportvliegen;
d) behoud en bescherming van het milieu voor zover dit een voorwaarde voor de ontwikkeling van het toerisme is:
- voor kustbescherming noodzakelijke werkzaamheden;
- plaatsing van uitrusting voor het analyseren en controleren van de waterkwaliteit;
- bouw of verbetering van de installaties voor afvalbehandeling en -verwijdering.
Artikel 5
1. Het speciale programma wordt door de Lid-Staat en de Gemeenschap gezamenlijk gefinancierd. De bijstand van het Fonds wordt toegekend in het kader van de hiervoor in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen opgevoerde kredieten. De deelneming van de Gemeenschap wordt als volgt vastgesteld:
a) voor activiteiten met betrekking tot verbetering en verbouwing, bedoeld in artikel 4, punt 1: 50 % van de overheidsuitgaven;
b) voor activiteiten met betrekking tot de studies, bedoeld in artikel 4, punt 2: 70 % van de kosten;
c) voor activiteiten met betrekking tot investeringen, bedoeld in artikel 4, punt 3: 50 % van de overheidsuitgaven in verband met het toekennen van investeringssteun. Deze steun kan een aanvulling omvatten ten opzichte van de meest gunstige steunverlening onder het bestaande regionale stelsel. De aanvullende steun die gedurende een tijdvak van vier jaar ten laste van de Gemeenschap komt, mag tot 10 % van de investeringskosten oplopen. De overheidssteun kan worden toegekend in de vorm van een kapitaal- of van een rentesubsidie;
d) voor adviesverlening als bedoeld in artikel 4, punt 4: steun die een gedeelte dekt van de uitgaven van de ondernemingen voor prestaties die zijn geleverd door adviserende bedrijven of instellingen. Deze steun is degressief en heeft een looptijd van drie jaar. De steun dekt het eerste jaar 70 % van de uitgaven en beloopt ten hoogste 55 % van de totale uitgaven over de periode van drie jaar (indirecte steun); de Lid-Staat kan dit systeem vervangen door een gelijkwaardig systeem voor steun aan adviserende bedrijven of instellingen (directe steun);
e) voor activiteiten met betrekking tot de stimulering van ondernemersinitiatieven bedoeld in artikel 4, punt 4: steun die een gedeelte dekt van de huishoudelijke uitgaven die voortvloeien uit de activiteiten van de betrokken diensten. Deze steun is degressief en heeft een looptijd van vijf jaar. De steun dekt het eerste jaar 60 % van de huishoudelijke uitgaven en beloopt ten hoogste 50 % van de totale kosten per consulent over de periode van vijf jaar. Deze activiteiten, die nieuw moeten zijn en specifiek betrekking moeten hebben op de in artikel 2 bedoelde zones, kunnen door de betrokken Staat aan particuliere instellingen worden opgedragen;
f) voor activiteiten met betrekking tot de gemeenschappelijke diensten, bedoeld in artikel 4, punt 5: steun die een gedeelte dekt van de uitgaven van de ondernemingen voor deze diensten. Deze steunverlening is degressief en duurt drie jaar. Het eerste jaar dekt de steun 70 % van de uitgaven en over de periode van drie jaar bedraagt zij niet meer dan 55 % van de totale uitgaven;
g) voor activiteiten met betrekking tot het verzamelen en verspreiden van informatie over innovaties, bedoeld in artikel 4, punt 6, onder a): steun die een gedeelte dekt van de huishoudelijke kosten van de instellingen die deze activiteiten verrichten, op voorwaarde dat deze activiteiten nieuw zijn en specifiek betrekking hebben op de in artikel 2 bedoelde zones. Deze steunverlening is degressief en duurt drie jaar. Het eerste jaar dekt de steun 70 % van de huishoudelijke kosten en over de periode van drie jaar bedraagt zij niet meer dan 55 % van de totale kosten; h) voor activiteiten met betrekking tot de toepassing van innovaties, bedoeld in artikel 4, punt 6, onder b): 70 % van de kosten van de uitvoerbaarheidsstudies, die alle aspecten van de toepassing van innovaties, inclusief de commerciële, kunnen betreffen, met een maximum van 120 000 Ecu per studie. Deze studies moeten worden verricht door of voor rekening van ondernemingen die in de in artikel 2 bedoelde zones zijn gevestigd;
i) voor wat het toerisme betreft:
i) voor activiteiten met betrekking tot verblijfsaccommodatie, bedoeld in artikel 4, punt 7, onder a): 50 % van de overheidsuitgaven in verband met de toekenning van investeringssteun, evenwel met een maximum van 30 % van de investeringskosten;
ii) voor activiteiten met betrekking tot de bevordering van het toerisme, bedoeld in artikel 4, punt 7, onder b): steun die een gedeelte dekt van de huishoudelijke kosten van de gemeenschappelijke diensten of instellingen. Deze huishoudelijke kosten kunnen de kosten van reclamecampagnes en studies van toeristische routes omvatten. Deze steunverlening is degressief en duurt drie jaar. Het eerste jaar dekt de steun 70 % van de huishoudelijke kosten en zij bedraagt niet meer dan 55 % van de totale kosten over de periode van drie jaar;
iii) voor activiteiten met betrekking tot installaties en infrastructuur, bedoeld in artikel 4, punt 7, onder c): 50 % van de overheidsuitgaven;
iv) voor activiteiten tot behoud en bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 4, punt 7, onder d): 50 % van de overheidsuitgaven.
2. Cumulatie van de in lid 1 bedoelde steun met soortgelijke steun voor dezelfde activiteiten uit hoofde van andere bepalingen van de verordening van het Fonds is uitgesloten.
3. De categorieën begunstigden die voor de in lid 1 bedoelde activiteiten in aanmerking komen voor steunverlening door het Fonds zijn: overheidsinstanties, plaatselijke instanties, diverse instellingen, ondernemingen en particulieren. De steunverlening bedoeld in lid 1, onder d) en f), en, wanneer deze rechtstreeks ten goede komt aan de ondernemingen, de in lid 1, onder h), bedoelde steun, mogen niet ten gevolge hebben dat het aandeel van de ondernemingen in de totale uitgaven uitkomt op minder dan 20 %.
4. De steun van het Fonds voor het speciale programma mag niet hoger zijn dan het bedrag dat door de Commissie bij de in artikel 3, lid 7, bedoelde goedkeuring van dat programma is aanvaard.
5. De begrotingsmiddelen voor de financiering van vastleggingskredieten van het speciale programma worden in jaarlijkse tranches vastgelegd. De eerste tranche wordt vastgelegd bij de goedkeuring van het programma door de Commissie. De volgende jaarlijkse tranches worden vastgelegd aan de hand van de beschikbare begrotingsmiddelen en de vordering van het programma.
Artikel 6
1. De bijstand van het Fonds voor de in het speciale programma opgenomen maatregelen wordt aan de betrokken Lid-Staat of rechtstreeks, en volgens de aanwijzingen van deze laatste, overeenkomstig de volgende regels aan de met de tenuitvoerlegging ervan belaste instellingen uitgekeerd:
a) in aanmerking komen uitgaven die vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden verricht;
b) wanneer de Lid-Staat deelneemt in de financiering, geschiedt de betaling van andere bedragen dan de onder c) bedoelde voorschotten zo gelijktijdig mogelijk met de betaling van zijn aandeel. In het tegenovergestelde geval geschieden de betalingen wanneer de Lid-Staat verklaart dat het bedrag verschuldigd is en door de Gemeenschap mag worden betaald.
Iedere betalingsaanvraag gaat vergezeld van een verklaring van de Lid-Staat waaruit blijkt dat de activiteiten werkelijk zijn verricht en dat gedetailleerde bewijsstukken voorhanden zijn, en bevat de volgende gegevens:
- aard van de activiteiten waarop de betalingsaanvraag betrekking heeft;
- bedrag en aard van de uitgaven die gedurende de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, voor de verschillende activiteiten zijn gedaan;
- een bevestiging dat een begin is gemaakt met de in de betalingsaanvraag omschreven activiteiten in overeenstemming met het speciale programma;
c) op aanvraag van de Lid-Staat kunnen voorschotten voor iedere jaarlijkse tranche worden verstrekt, aan de hand van de stand van de werkzaamheden en de beschikbare begrotingsmiddelen.
Vanaf de aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden kan door de Commissie een voorschot van 60 % op de bijstand van het Fonds voor de eerste jaarlijkse tranche worden uitgekeerd. Wanneer de Lid-Staat verklaart dat de helft van dit eerste voorschot is uitgegeven, kan door de Commissie een tweede voorschot van 25 % worden uitgekeerd.
Zodra met de uitvoering van de volgende jaarlijkse tranche is begonnen, kunnen voorschotten worden uitgekeerd overeenkomstig het bepaalde in de vorige alinea's.
Het saldo van elke jaarlijkse tranche wordt op aanvraag van de Lid-Staat uitgekeerd, wanneer deze verklaart dat de werkzaamheden die met de betreffende tranche overeenstemmen, als afgesloten kunnen worden beschouwd, en na overlegging van de stukken van de feitelijk gedane overheidsuitgaven. 2. Aan het eind van ieder jaar dient de betrokken Lid-Staat bij de Commissie een verslag in over de vordering van de uitvoering van het speciale programma, onder verwijzing naar de in de bijlage bij deze verordening verlangde gegevens. Deze verslagen moeten de Commissie in staat stellen zich ervan te vergewissen dat het speciale programma wordt uitgevoerd, de gevolgen daarvan te constateren en vast te stellen dat de verschillende activiteiten op onderling samenhangende wijze worden uitgevoerd. Zij worden meegedeeld aan het Comité voor regionaal beleid.
3. Op basis van deze verslagen en de desbetreffende besluiten brengt de Commissie verslag uit onder de in artikel 46 van de verordening van het Fonds vastgestelde voorwaarden.
4. In geval van een belangrijke wijziging van een speciaal programma dat in uitvoering is, is de procedure van artikel 3, lid 7, van toepassing.
5. Bij de beëindiging van de uitvoering van elk speciaal programma legt de Commissie aan het Comité voor regionaal beleid en het Europese Parlement een verslag voor dat onder meer gegevens bevat over het aantal en de aard van de geschapen en behouden gebleven arbeidsplaatsen.
6. Artikel 32 van de verordening van het Fonds is, voor zover nodig, van toepassing op de in deze verordening bedoelde specifieke actie.
Artikel 7
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Brussel, 17 december 1985.
Voor de Raad
De Voorzitter
J. F. POOS
(1) Zie bladzijde 6 van dit Publikatieblad.
(2) PB nr. C 70 van 18. 3. 1985, blz. 9 en
PB nr. C 258 van 10. 10. 1985, blz. 9.
(3) PB nr. C 229 van 9. 9. 1985, blz. 135.
(4) Advies uitgebracht op 25/26 september 1985 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).
(5) PB nr. L 169 van 28. 6. 1984, blz. 1.
(6) PB nr. L 73 van 21. 3. 1975, blz. 1.
(7) PB nr. L 20 van 19. 1. 1976, blz. 19.
(8) PB nr. L 24 van 27. 1. 1983, blz. 1.
(9) PB nr. L 24 van 27. 1. 1983, blz. 14 tot en met 107.
BIJLAGE
Het speciale programma bevat de volgende gegevens betreffende de in artikel 2 genoemde zones:
1. voor de vissershavens en de industrieterreinen:
a) i) beschrijving van de staat van de vissershavens en een analyse van de mate van verval waarin de industrieterreinen en bedrijfsgebouwen verkeren; een indicatie van de prioriteiten betreffende het aanbrengen van verbeteringen in havens en de in verval geraakte industrieterreinen;
ii) beschrijving van de acties die zijn ondernomen om hierin verbetering te brengen, met opgave van de daaruit voortvloeiende jaarlijkse gemiddelde overheidsuitgaven;
b) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten: beschrijving en juiste situering van de programma's betreffende de verbetering van vissershavens en in verval geraakte terreinen en betreffende de verbouwing van de bedrijfsgebouwen. Eventueel beschrijving en situering van de volstrekt noodzakelijke toegangswegen;
2. voor de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) en ambachtelijke bedrijven:
a) i) analyse van de plaats van de KMO en ambachtelijke bedrijven in de verschillende sectoren en evaluatie van hun verdere ontwikkelingsmogelijkheden. Analyse van hun situatie en hun behoeften, met name op het gebied van beheer en organisatie;
ii) beschrijving van de steunregelingen voor KMO en ambachtelijke bedrijven en van de aard van de bestaande diensten, met opgave van de daaruit per categorie van steunmaatregelen en diensten voortvloeiende jaarlijkse gemiddelde overheidsuitgaven;
b) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten:
i) aanduiding van de aard van de sectoriële analyses betreffende de produktiestructuren, de marktmogelijkheden en de activiteiten die ondernomen moeten worden om de produktie en de afzet aan te passen en uit te breiden;
ii) beschrijving van de uitvoeringsbepalingen betreffende de in het kader van het programma ingestelde investeringssteun;
iii) beschrijving van de verschillende soorten diensten die op het gebied van beheer en organisatie en van steunverlening bij de totstandbrenging van gemeenschappelijke diensten voor de KMO aan KMO en ambachtelijke bedrijven kunnen worden verleend. Aard van de instellingen die zich bezighouden met het verlenen van deze diensten aan de KMO en ambachtelijke bedrijven en met de stimulering van hun ontwikkeling. Beschrijving van de in het kader van het programma overwogen activiteiten voor de stimulering van ondernemersinitiatieven;
3. voor de innovaties:
a) analyse van de behoeften van de ondernemingen en van de middelen waarover zij thans beschikken om kennis te nemen van de informatie over innovaties en om deze in praktijk te brengen, en raming van de desbetreffende overheidsuitgaven;
b) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten: beschrijving van de maatregelen voor het verzamelen en verspreiden van de informatie over innovatie en voor het vergemakkelijken van de toepassing daarvan in de KMO;
4. beschrijving van onderzoek naar de zee- en kustproblemen in het kader van het programma en bedoeld in artikel 4, punt 2, tweede streepje;
5. voor wat betreft het toerisme:
a) i) analyse van de situatie en de behoeften op het gebied van het toerisme en raming van de potentiële toeristische vraag voor de periode waarop het programma betrekking heeft; beschrijving van de behoeften op het gebied van het behoud en de bescherming van het milieu;
ii) beschrijving van de steunregelingen en van andere acties gericht op het bevorderen van het toerisme en op het behoud en de bescherming van het milieu, met een opgave van de daaraan verbonden jaarlijkse gemiddelde overheidsuitgaven;
b) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten:
i) raming van de capaciteit en de aard van de verblijfsaccommodatie waarvan de bouw of de verbouwing wordt gepland;
ii) aard en activiteiten van de instellingen die zich bezighouden met de ontwikkeling en de bevordering van het toerisme;
iii) beschrijving van de aard en plaats van de geplande uitrusting en infrastructuur;
iv) beschrijving van de investeringen die gericht zijn op het behoud en de bescherming van het milieu;
v) omschrijving van de uitvoeringsbepalingen betreffende de overheidssteun voor de verschillende geplande maatregelen in de toeristische sector; 6. voor het speciale programma in zijn geheel:
a) indien enigszins mogelijk, in cijfers uitgedrukte beschrijving van de doelstellingen van het speciale programma, met name inzake de werkgelegenheid;
b) beschrijving van de bestaande of geplande overheidsmaatregelen die gelijktijdig met het speciale programma ten uitvoer zullen worden gelegd en die zullen bijdragen tot de verbetering van de werkgelegenheidssituatie in de in artikel 2 bedoelde zones, in het bijzonder maatregelen betreffende:
- steun voor produktieve investeringen,
- investeringen in infrastructuurvoorzieningen,
- steun voor beroepsopleiding en herscholing en eventueel voor de tewerkstelling van jongeren en de omscholing van werknemers uit de visserijsector.
Deze beschrijving dient vergezeld te gaan van informatie over het gebruik dat de nationale overheidsinstanties denken te maken van andere middelen uit de communautaire Fondsen voor structuurverbetering;
c) opgave van het bedrag van de overheidsuitgaven voor de onder b) bedoelde maatregelen;
d) tijdschema voor de uitvoering;
e) raming van de aan de uitvoering van het programma verbonden overheidsuitgaven, met opgave van de verdeling per jaar voor elk van de voorgenomen activiteiten;
f) instellingen die zijn belast met de uitvoering van het programma en de verschillende activiteiten;
g) voorgenomen maatregelen om de potentiële begunstigden en het bedrijfsleven attent te maken op de mogelijkheden van het speciale programma en de rol van de Gemeenschap ter zake.