Verordening (EEG) nr. 1134/86 van de Commissie van 18 april 1986 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 625/78 houdende uitvoeringsbepalingen voor de openbare opslag van magere-melkpoeder
Verordening (EEG) nr. 1134/86 van de Commissie van 18 april 1986 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 625/78 houdende uitvoeringsbepalingen voor de openbare opslag van magere-melkpoeder
*****
VERORDENING (EEG) Nr. 1134/86 VAN DE COMMISSIE
van 18 april 1986
tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 625/78 houdende uitvoeringsbepalingen voor de openbare opslag van magere-melkpoeder
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE
GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3768/85 (2), en met name op artikel 7, lid 5,
Overwegende dat in Verordening (EEG) nr. 625/78 van de Commissie (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 718/85 (4), uitvoeringsbepalingen zijn vastgesteld voor de openbare opslag van magere-melkpoeder; dat in bijlage V bij genoemde verordening de methode is aangegeven voor het opsporen van lebwei in magere-melkpoeder; dat deze methode op grond van de opgedane ervaring op bepaalde punten moet worden aangepast;
Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelprodukten,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage V bij Verordening (EEG) nr. 625/78 wordt punt 9.4 »Interpretatie" vervangen door de tekst in de bijlage.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Brussel, 18 april 1986.
Voor de Commissie
Frans ANDRIESSEN
Vice-Voorzitter
(1) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13.
(2) PB nr. L 362 van 31. 12. 1985, blz. 8.
(3) PB nr. L 84 van 31. 3. 1978, blz. 19.
(4) PB nr. L 78 van 21. 3. 1985, blz. 14.
BIJLAGE
1.2,3 // »9.4. // Interpretatie // 9.4.1. // Wei wordt geacht afwezig te zijn indien het relatieve oppervlak van piek III, SIII [E], uitgedrukt in gram lebwei per 100 gram, µ 2,0 + (SIII [O] - 0,9) is, // // waarin: 1.2.3 // // 2,0 // = de maximaal toelaatbare waarde voor het relatieve oppervlak van piek III, rekening houdende met het relatieve oppervlak van piek III, zijnde 1,3, met de onzekerheid veroorzaakt door de variatie in de samenstelling van magere-melkpoeders, en met de reproduceerbaarheid van de methode (9.3.2). // // (SIII [O] - 0,9) // = de aan te brengen correctie indien de waarde van SIII [O] afwijkt van 0,9 (Zie 9.2). 1.2,3 // 9.4.2. // Wanneer het relatieve oppervlak van piek III, SIII [E] > 2,0 is en het oppervlak van piek II, SII [E] µ 160 is, bepaal dan het lebweigehalte zoals aangegeven in 9.2. // 9.4.3. // Wanneer het relatieve oppervlak van piek III, SIII [E] > 2,0 is en het oppervlak van piek II, SII [E] > 160 is, bepaal dan het totaal eiwitgehalte (P %); daarna de grafieken 1 en 2 bestuderen. // 9.4.3.1. // De resultaten van de ontleding van de monsters magere-melkpoeder van goede kwaliteit en met een hoog totaal eiwitgehalte, worden opgevoerd in de grafieken 1 en 2. // // De volle lijn stelt de lineaire regressielijn voor, waarvan de coëfficiënten worden berekend aan de hand van de methode van de kleinste kwadraten. // // De streeplijn is de bovengrens van het relatieve oppervlak van piek III (waarschijnlijkheidsdrempel 90 %). // // Respectieve vergelijkingen van de streeplijnen in de grafieken 1 en 2: 1.2.3 // // SIII = 0,376 P % - 10,7 // (grafiek 1) // // SIII = 0,0123 SII [E] + 0,93 // (grafiek 2) 1.2.3 // // waarin: // // // SIII // = het relatieve oppervlak van piek III, berekend aan de hand van het totaal eiwitgehalte van het relatieve oppervlak van piek II [E]. // // P % // = totaal eiwitgehalte, uitgedrukt in gewichtspercenten. // // SII [E] // = het in punt 9.1.2 berekende relatieve oppervlak van het monster. 1.2,3 // // Deze vergelijkingen zijn gelijkwaardig met het in 9.2 vermelde getal 1,3. // // De afwijking (T1 en T2) tussen het relatieve oppervlak SIII [E] en het relatieve oppervlak SIII wordt weergegeven door de volgende betrekkingen: // // T1 = SIII [E] - [(0,376 P % - 10,7) + (SIII [O] - 0,9)] // // T2 = SIII [E] - [(0,0123 SII [E] + 0,93) + (SIII [O] - 0,9)] 1.2.3 // 9.4.3.2. // Wanneer Ti en/of T2 // negatief of gelijk aan nul zijn, kan de aanwezigheid van lebwei niet worden vastgesteld; // // Wanneer Ti en T2 // positief zijn, dan is lebwei aanwezig. 1.2,3 // // De hoeveelheid lebwei wordt berekend aan de hand van de volgende formule: // // W = T2 + 0,91 // // waarin: // // 0,91 de afstand op de verticale as tussen de volle en de streeplijn weergeeft.