Verordening (EEG) nr. 3284/86 van de Raad van 27 oktober 1986 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor diepgevroren filets en fijngemaakt vlees in blokken van Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) van post ex 03.01 B II b) 17 en post ex 03.01 B I n) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief
Verordening (EEG) nr. 3284/86 van de Raad van 27 oktober 1986 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor diepgevroren filets en fijngemaakt vlees in blokken van Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) van post ex 03.01 B II b) 17 en post ex 03.01 B I n) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief
Verordening (EEG) nr. 3284/86 van de Raad van 27 oktober 1986 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor diepgevroren filets en fijngemaakt vlees in blokken van Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) van post ex 03.01 B II b) 17 en post ex 03.01 B I n) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief
Publicatieblad Nr. L 304 van 30/10/1986 blz. 0004
*****
VERORDENING (EEG) Nr. 3284/86 VAN DE RAAD
van 27 oktober 1986
betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor diepgevroren filets en fijngemaakt vlees in blokken van Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) van post ex 03.01 B II b) 17 en post ex 03.01 B I n) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 28,
Overwegende dat de Raad bij Verordening (EEG) nr. 2060/86 (1) voor diepgevroren filets en fijngemaakt vlees in blokken van Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) van post ex 03.01 B II b) 17 en ex 03.01 B I n) 2 van het gemeenschappelijk douanetarief voor het tijdvak dat loopt tot en met 31 december 1986 een communautair tariefcontingent van 6 300 ton tegen een recht van 5 % heeft geopend en over bepaalde Lid-Staten heeft verdeeld;
Overwegende dat er op grond van de meest recente gegevens omtrent deze produkten geen twijfel aan bestaat dat de omvang van dit tariefcontingent niet de totale behoefte aan invoer van de Gemeenschap uit derde landen zal dekken; dat de aanvullende invoerbehoeften op dit ogenblik geraamd kunnen worden op 4 000 ton tot en met 31 januari 1987; dat derhalve een communautair tariefcontingent dient te worden geopend voor een tijdvak dat loopt tot en met 31 januari 1987 tegen een recht van 5 % en dat de omvang dient te worden vastgesteld op 4 000 ton;
Overwegende dat met name dient te worden gewaarborgd dat alle importeurs van de Gemeenschap te allen tijde en in gelijke mate gebruik kunnen maken van de door het bedoelde contingent geboden mogelijkheden en dat het aan dat contingent verbonden recht zonder onderbreking wordt toegepast op alle invoer, totdat het contingent is uitgeput; dat een systeem voor de benutting van het communautaire tariefcontingent, gebaseerd op een verdeling over de Lid-Staten, in overeenstemming lijkt te zijn met het communautaire karakter van dat contingent in het licht van de hierboven uiteengezette beginselen; dat die verdeling, om zo goed mogelijk bij de werkelijke ontwikkeling op de markt voor het betrokken produkt aan te sluiten, zou moeten geschieden naar verhouding van de behoeften van de Lid-Staten, berekend enerzijds aan de hand van de statistische gegevens betreffende de invoer uit derde landen gedurende een representatieve referentieperiode en anderzijds op basis van de economische vooruitzichten voor de betrokken contingentsperiode;
Overwegende dat, daar er in het onderhavige geval geen statistische gegevens per kwaliteit van de desbetreffende produkten bestaan en het hier een autonoom communautair tariefcontingent betreft ter voorziening in invoerbehoeften van de Gemeenschap, een verdeling van het contingent op basis van de voorlopige, door ieder van de Lid-Staten geraamde behoeften aan import uit derde landen kan worden geaccepteerd; dat deze wijze van verdeling tevens de uniformiteit van de toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief waarborgt;
Overwegende dat, ten einde rekening te houden met de eventuele ontwikkeling van de invoer van het betrokken produkt, het contingent in twee gedeelten moet worden gesplitst, waarbij het eerste gedeelte over bepaalde Lid-Staten wordt verdeeld, terwijl het tweede gedeelte een reserve vormt ter voorziening in de verdere behoeften van deze Lid-Staten wanneer zij hun aanvankelijke quotum hebben verbruikt, alsmede de behoeften die zich in de overige Lid-Staten zouden voordoen; dat het, ten einde aan de importeurs van de Lid-Staten enige zekerheid te verschaffen, dienstig is het eerste gedeelte van het communautaire tariefcontingent op een betrekkelijk hoog niveau vast te stellen, dat in het onderhavige geval 3 900 ton zou kunnen bedragen;
Overwegende dat de aanvankelijke quota van de Lid-Staten meer of minder spoedig kunnen zijn verbruikt; dat het, ten einde hiermede rekening te houden en elke onderbreking te voorkomen, van belang is dat iedere Lid-Staat die zijn aanvankelijke quotum vrijwel geheel heeft benut, een extra quotum uit de reserve opneemt; dat dergelijke opnemingen door iedere Lid-Staat dienen te worden verricht wanneer elk van zijn extra quota nagenoeg geheel is benut, en wel zo vaak als de reserve dit toelaat; dat de aanvankelijke en de extra quota moeten gelden tot aan het einde van de contingentsperiode; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie, die met name de benuttingsgraad van het contingent moet kunnen volgen en de Lid-Staten daarover moet kunnen inlichten;
Overwegende dat, aangezien het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie, elke handeling met betrekking tot het beheer van de aan genoemde Economische Unie toegewezen quota kan worden verricht door een van haar leden,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Van de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot en met 31 januari 1987 wordt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor diepgevroren filets en fijngemaakt vlees in blokken van Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) van post ex 03.01 B II b) 17 en post ex 03.01 B I n) 2 geschorst tot een niveau van 5 % binnen de grenzen van een communautair tariefcontingent van 4 000 ton.
2. Binnen de grenzen van dit tariefcontingent passen het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek rechten toe die berekend worden overeenkomstig de bepalingen ter zake in de Toetredingsakte.
3. De invoer van bedoelde produkten kan slechts in aanmerking komen voor het contingent bedoeld in lid 1, indien de prijs franco grens vastgesteld door de Lid-Staten overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EEG) nr. 3796/81 (1), op zijn minst gelijk is aan de door de Gemeenschap vastgestelde of vast te stellen referentieprijs voor de betrokken produkten of categorieën produkten.
Artikel 2
1. Van dit communautaire tariefcontingent wordt een eerste gedeelte, ter grootte van 3 900 ton, over bepaalde Lid-Staten verdeeld; de quota die, behoudens het bepaalde in artikel 5, gelden tot en met 31 januari 1987, bedragen de volgende hoeveelheden:
1.2 // // (in ton) // Benelux // 200 // Duitsland // 2 350 // Frankrijk // 1 200 // Verenigd Koninkrijk // 150.
2. Het tweede gedeelte, ter grootte van 100 ton, vormt de reserve.
3. Indien een importeur melding maakt van op handen zijnde invoer van het betrokken produkt in een andere Lid-Staat en indien hij verzoekt om voor het contingent in aanmerking te komen, gaat de betrokken Lid-Staat, door middel van een kennisgeving aan de Commissie, over tot opneming van een hoeveelheid die overeenstemt met zijn behoeften, voor zover het beschikbare saldo van het contingent zulks toelaat.
Artikel 3
1. Indien het aanvankelijke quotum van een van de in artikel 2 bedoelde Lid-Staten - zoals vastgesteld in lid 1 van dat artikel - voor 90 % of meer is benut, gaat de betrokken Lid-Staat, door middel van een kennisgeving aan de Commissie, onverwijld over tot opneming, voor zover de reserve zulks toelaat, van een tweede quotum, gelijk aan 5 % van zijn aanvankelijke quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.
2. Indien een Lid-Staat, na volledige benutting van zijn aanvankelijke quotum, het door hem opgenomen tweede quotum voor 90 % of meer heeft benut, gaat hij, onder de in lid 1 genoemde voorwaarden, over tot opneming van een derde quotum, gelijk aan 2,5 % van zijn aanvankelijke quotum.
3. Indien een Lid-Staat, na volledige benutting van zijn tweede quotum, het door hem opgenomen derde quotum voor 90 % of meer heeft benut, gaat hij onverwijld, onder dezelfde voorwaarden, over tot opneming van een vierde quotum, dat gelijk is aan het derde.
Deze procedure wordt verder gevolgd totdat de reserve is uitgeput.
4. In afwijking van het bepaalde in de leden 1, 2 en 3, kunnen de Lid-Staten overgaan tot opneming van kleinere quota dan de in die leden vastgestelde, indien er redenen zijn om aan te nemen dat die quota wellicht niet geheel zullen worden benut. Zij delen aan de Commissie de redenen mede die tot toepassing van dit lid hebben geleid.
Artikel 4
De overeenkomstig artikel 3 opgenomen extra quota gelden tot en met 31 januari 1987.
Artikel 5
De Lid-Staten storten uiterlijk op 15 januari 1987 van het niet-benutte gedeelte van hun aanvankelijke quotum dat deel in de reserve terug dat op 1 januari 1987 20 % van het aanvankelijke quotum te boven gaat. Zij kunnen een grotere hoeveelheid terugstorten, indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze wellicht niet zal worden benut.
Elke Lid-Staat doet de Commissie uiterlijk op 15 januari 1987 mededeling van de totale invoer van het betrokken produkt die tot en met 1 januari 1987 heeft plaatsgevonden en op het communautaire contingent is afgeboekt, alsmede eventueel van het gedeelte van zijn aanvankelijke quotum, dat hij in de reserve terugstort.
Artikel 6
De Commissie boekt de hoeveelheden van de door de Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 2 en 3 geopende quota en brengt elke Lid-Staat, zodra de opgaven haar bereiken, op de hoogte van de uitputtingsgraad van de reserve.
Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 20 januari 1987 in kennis van de omvang van de reserve na de overeenkomstig artikel 5 verrichte terugstortingen.
Zij draagt er zorg voor dat de opneming uit de reserve tot de nog beschikbare hoeveelheid beperkt blijft en deelt daartoe aan de Lid-Staat die deze laatste opneming verricht, mede hoeveel dit saldo bedraagt.
Artikel 7
1. De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen opdat, bij opening van de met toepassing van artikel 3 door hen opgenomen extra quota, zonder onderbreking afboekingen kunnen plaatsvinden op hun gecumuleerde aandeel in het communautaire tariefcontingent.
2. De Lid-Staten waarborgen aan de importeurs van het betrokken produkt vrije toegang tot de hun toegekende quota.
3. De Lid-Staten boeken de ingevoerde hoeveelheden af op hun quota naar gelang het betrokken produkt bij de douane ten invoer in het vrije verkeer wordt aangegeven.
4. De uitputtingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld aan de hand van de ingevoerde hoeveelheden, die op de in lid 3 omschreven wijze zijn afgeboekt.
Artikel 8
De Lid-Staten stellen de Commissie op haar verzoek in kennis van de invoer die daadwerkelijk op hun quota is afgeboekt.
Artikel 9
De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat deze verordening wordt nagekomen.
Artikel 10
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Luxemburg, 27 oktober 1986.
Voor de Raad
De Voorzitter
G. HOWE
(1) PB nr. L 176 van 1. 7. 1986, blz. 9.
(1) PB nr. L 379 van 31. 12. 1981, blz. 1.