Home

87/195/EEG: Beschikking van de Commissie van 3 december 1986 betreffende een steunvoornemen van de Belgische Regering voor door een vlakglasproducent te Moustier verrichte investeringen (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

87/195/EEG: Beschikking van de Commissie van 3 december 1986 betreffende een steunvoornemen van de Belgische Regering voor door een vlakglasproducent te Moustier verrichte investeringen (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

87/195/EEG: Beschikking van de Commissie van 3 december 1986 betreffende een steunvoornemen van de Belgische Regering voor door een vlakglasproducent te Moustier verrichte investeringen (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

Publicatieblad Nr. L 077 van 19/03/1987 blz. 0047 - 0050


*****

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 3 december 1986

betreffende een steunvoornemen van de Belgische Regering voor door een vlakglasproducent te Moustier verrichte investeringen

(Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)

(87/195/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Na belanghebbenden overeenkomstig genoemd artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I

Bij de Belgische Wet van 17 juli 1959 tot invoering en ordening van maatregelen ter bevordering van de economische expansie en de oprichting van nieuwe industrieën en het ter uitvoering daarvan genomen Koninklijk Besluit van 17 augustus 1959 (1) werden algemene steunmaatregelen ten gunste van de Belgische economie ingevoerd, met name in de vorm van rentesubsidies voor investeringsleningen, staatsgaranties voor leningen, door de ondernemingen aangegaan bij bankinstellingen die de rentesubsidie ontvangen, en vrijstelling van de grondbelasting gedurende vijf jaar.

Bij het onderzoek van genoemde Wet in het kader van de procedure van artikel 93, leden 1 en 2, van het EEG-Verdrag stelde de Commissie dat deze Wet een algemene steunregeling inhield, omdat elke sectoriële of regionale doelstelling daarin ontbrak. Aangezien deze regeling voor alle investeringen gold van ongeacht welke onderneming en ongeacht welk gebied of bedrijfstak, kon zij niet voor toepassing van de uitzonderingsbepalingen van artikel 92, lid 3, onder a) of c), van het EEG-Verdrag in aanmerking komen. Bij gebreke van dergelijke nadere bijzonderheden kon de Commissie de gevolgen van de steunregeling voor het handelsverkeer tussen Lid-Staten en voor de mededinging en vooral haar verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt niet beoordelen.

De Commissie pleegt dergelijke algemene steunregelingen toe te staan indien aan een van de volgende twee voorwaarden wordt voldaan: dat de betrokken Lid-Staat haar in kennis stelt van een plan van regionale of sectoriële, of, wanneer zulks door de Lid-Staat niet mogelijk wordt geacht, van belangrijke individuele toepassingsgevallen.

Krachtens Beschikking 75/397/EEG van de Commissie (2) moet de Belgische Regering de Commissie vooraf en tijdig mededeling doen van de belangrijke individuele gevallen van toepassing van de Wet van 17 juli 1959, zodat de Commissie zich over de vraag of zij met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zijn, kan uitspreken.

II

Bij brief van 15 november 1985 heeft de Belgische Regering de Commissie in overeenstemming met deze procedure in kennis gesteld van haar voornemen om op grond van de Wet van 17 juli 1959 investeringssteun te verlenen aan een te Moustier, in de provincie Namen, gevestigde vlakglasproducent.

De investeringen ten bedrage van 1 201 725 000 Bfr. betreffen de vernieuwing van een van de twee produktielijnen van floatglas en de modernisering van de andere met verbeteringen op energie- en op hygiënisch gebied, zonder enige opvoering van de optimale capaciteit. Zij zouden met name de produktie van gekleurd en pyrolytisch gecoat glas naast doorzichtig glas mogelijk maken.

De voorgenomen steun zou worden verleend in de vorm van een rentesubsidie van 4 % gedurende zes jaar op 531,6 miljoen Bfr., een kapitaalpremie van 4 % gedurende zes jaar over 269,55 miljoen Bfr. en vrijstelling van de onroerende voorheffing over alle investeringen gedurende zes jaar, hetgeen neerkomt op een nettosubsidie-equivalent van 5,8 %. Ter rechtvaardiging van de voorgenomen steun wees de Belgische Regering op de dank zij de betrokken investeringen te verwezenlijken diversificatie naar nieuwe produkten van hoogontwikkelde technologie, die een toeneming van uitvoer naar derde landen zou meebrengen. Zij wees tevens op de energiebesparingen en de gunstige invloed op de andere economische activiteiten in de betrokken regio in het algemeen en op die in het aangrenzende ijzer- en staalindustriebekken van Charleroi in het bijzonder.

III

Na een eerste onderzoek van de kennisgeving achtte de Commissie de voorgenomen steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt omdat deze in een mate die strijdig is met het gemeenschappelijk belang, de concurrentie zou vervalsen en de handel tussen Lid-Staten nadelig zou beïnvloeden, gezien met name de kwetsbare situatie van de vlakglassector en het oordeel van de

Commissie dat de vernieuwing van een floatglasinstallatie in beginsel een vervangingsinvestering is. Aangezien de uitzonderingsbepalingen van artikel 92 van het Verdrag haar niet van toepassing leken te zijn, besloot de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag in te leiden en maande zij in dit verband de Belgische Regering bij brief van 13 januari 1986 aan haar opmerkingen kenbaar te maken.

De Belgische Regering heeft in het kader van de procedure bij brief van 13 juni 1986 haar opmerkingen gemaakt. Zij heeft met name gewezen op de inspanningen van de betrokken onderneming op onderzoekgebied en op dat van de diversificatie, die in sterke mate door de overheid waren ingegeven en aangemoedigd. Volgens de Belgische Regering had de onderneming sinds 1979 de kosten aan onderzoek, ontwikkeling en pre-industrialisatie niet gemaakt indien zij niet had kunnen rekenen op de steun voor economische expansie voor de latere fase van industrialisatie en aanpassing van de bestaande uitrusting. Zij heeft eveneens betoogd dat er in Europa voor nieuwe produkten van de begunstigde onderneming geen concurrentie van betekenis zou bestaan en heeft het oordeel van de Commissie inzake de benutting van de produktiecapaciteiten in de vlakglassector betwist; zij heeft bovendien betwist dat de renovatie van een »float" een eenvoudige vervangings- en moderniseringsinvestering zou zijn.

In het kader van de raadpleging van de overige belanghebbenden hebben de Regeringen van twee Lid-Staten, een federatie en een produktiegroep van de betrokken sector en de begunstigde onderneming opmerkingen gemaakt.

IV

De door de Belgische Regering overwogen rentesubsidie, kapitaalpremie en vrijstelling van de onroerende voorheffing vormen steunmaatregelen in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, omdat daardoor de begunstigde onderneming met behulp van staatsmiddelen zou worden bevrijd van een deel van de investeringskosten die zij normaal zou moeten dragen.

Volgens de gegevens waarover de Commissie beschikt, waren eind 1985 in de toenmalige Gemeenschap 25 floatglasproduktie-eenheden (»floats") in bedrijf en zes produktie-installaties voor getrokken vlakglas, alsmede drie »floats" en twee installaties voor getrokken glas in Spanje en Portugal.

België telt vier »floats" en één eenheid voor getrokken glas.

De twee floatglasproduktielijnen van de betrokken Belgische producent hebben samen een optimale capaciteit van 446 000 ton per jaar, hetgeen neerkomt op ongeveer 8 % van de in de Gemeenschap geïnstalleerde capaciteit en op ongeveer de helft van de Belgische produktie van basisvlakglas.

Er bestaat handelsverkeer in vlakglas tussen Lid-Staten en er is concurrentie tussen de producentengroepen. De betrokken Belgische producent exporteert ongeveer 50 % van zijn produktie van floatglas naar andere Lid-Staten en 20 % naar derde landen, terwijl de rest in de Benelux wordt verkocht of verwerkt. In 1982 heeft de BLEU 413 000 ton vlakglas (SITC 66440) naar de andere Lid-Staten geëxporteerd, 447 000 ton in 1983, 481 000 ton in 1984 en 434 000 ton in 1985, terwijl de desbetreffende invoer 126 000 ton in 1982, 114 000 ton in 1983, 92 000 ton in 1984 en 109 000 ton in 1985 bedroeg. In dit kader dient nog in de beschouwing te worden betrokken dat Luxemburg over één floatglasproduktielijn beschikt.

De basisvlakglasindustrie heeft als gevolg van de stagnerende vraag en de geringe benuttingsgraad van de capaciteit te kampen gehad met problemen die een negatieve weerslag hebben gehad op de financiële structuur van de ondernemingen en die een vermindering van de werkgelegenheid en sluiting van produktie-eenheden ten gevolge hebben gehad. De Europese groepering van vlakglasproducenten schat dat de onbenutte capaciteit in de Gemeenschap van de Tien in 1982 ongeveer 590 000 ton, 500 000 ton in 1983, 400 000 ton in 1984 en 480 000 ton in 1985 bedroeg, hetgeen overeenkomt met onderscheidenlijk 16 %, 13 %, 10 % en 12 % van de netto goedglascapaciteit. Om die redenen heeft de Commissie in haar Beschikking 84/497/EEG (1) geoordeeld dat een door de Nederlandse Regering voor de bouw van een nieuwe vlakglasfabriek in Nederland overwogen steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar was en derhalve niet tot uitvoering mocht worden gebracht.

De steun die de Belgische Regering overweegt zou derhalve, door begunstiging van de betrokken onderneming en de Belgische vlakglasproduktie, het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig beïnvloeden en de concurrentie vervalsen in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag.

Wanneer financiële steun van de Staat de positie van bepaalde ondernemingen ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in de Gemeenschap versterkt, moet die steun worden geacht deze ondernemingen ongunstig te beïnvloeden.

Volgens artikel 92, lid 1, is iedere steunmaatregel die aan bepaalde daarin vermelde criteria voldoet, in beginsel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

De uitzonderingen op deze onverenigbaarheid, die in artikel 92, lid 2, van het Verdrag worden vermeld, zijn gezien de aard en het doel van de overwogen steun hier niet van toepassing.

In artikel 92, lid 3, van het Verdrag worden de steunmaatregelen vermeld die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd. De verenigbaarheid met het Verdrag moet worden beoordeeld vanuit het oogpunt van de Gemeenschap en niet vanuit dat van één enkele Lid-Staat. Om de goede werking van de

gemeenschappelijke markt veilig te stellen en de in artikel 3, onder f), van het Verdrag neergelegde beginselen in acht te nemen, moeten de in artikel 92, lid 3, van het Verdrag vermelde uitzonderingen op het in lid 1 van dat artikel vervatte beginsel bij de behandeling van iedere steunregeling of iedere individuele steunmaatregel strikt worden geïnterpreteerd.

In het bijzonder mogen uitzonderingen slechts dan worden toegestaan indien de Commissie vaststelt dat het marktmechanisme alleen, zonder de steun, de eventuele begunstigden niet tot een handelwijze zou aansporen die aan de verwezenlijking van één der beoogde doelstellingen bijdraagt.

Toepassing van de uitzonderingsbepalingen op gevallen die niet aan de verwezenlijking van een dergelijke doelstelling bijdragen, of zonder dat de steun daarvoor nodig is, zou erop neerkomen dat ongerechtvaardigde voordelen worden verleend aan industrieën of ondernemingen van bepaalde Lid-Staten, waarvan de financiële positie zou worden versterkt, en dat het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig beïnvloed en de mededinging vervalst wordt, zonder dat zulks door het in artikel 92, lid 3, bedoelde gemeenschappelijk belang wordt gerechtvaardigd.

Gelet op het bovenstaande behoren de overwogen steunmaatregelen niet tot een van de in artikel 92, lid 3, bedoelde categorieën uitzonderingen.

Ten aanzien van de in artikel 92, lid 3, onder a) en c), bedoelde uitzonderingen met betrekking tot steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde streken te bevorderen of te vergemakkelijken, zij opgemerkt, dat de levensstandaard in geen enkele regio in België abnormaal laag is en er geen sprake is van een ernstig gebrek aan werkgelegenheid in de zin van de onder a) bedoelde uitzondering; wat de uitzondering onder c) betreft is de streek van Moustier in de provincie Namen, waar de betrokken producent is gevestigd, niet opgenomen onder de regio's die krachtens Beschikking 82/740/EEG van de Commissie (1) inzake de vaststelling van ontwikkelingszones in België voor een bijzondere regionale steun in aanmerking komen.

Wat de uitzonderingen van artikel 92, lid 3, onder b), van het Verdrag betreft is het duidelijk, dat de bewuste steun niet bestemd is om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de Belgische economie op te heffen.

In verband met de uitzonderingen van artikel 92, lid 3, onder c), voor steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken dient voor ogen te worden gehouden dat de periodieke vernieuwing van een »float", die om de zes tot negen jaar moet geschieden, in beginsel een vervangingsinvestering is, waarvan de kosten deel uitmaken van de exploitatiekosten. Het is heel normaal en in het belang van de producent zelf dat hij van de modernste en meest produktieve technieken en materialen gebruik maakt om de bedrijfskosten, en tevens het energieverbruik, te verminderen. Bijgevolg voldoet steun voor de periodieke vernieuwing van een »float" niet aan het vereiste van ontwikkeling van de betrokken sector zonder gepaard te gaan met verandering van de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt in een dusdanige mate dat in de zin van artikel 92, lid 3, onder c), het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Daarom heeft de Commissie bij Beschikking 86/593/EEG (2) geoordeeld dat een door de Belgische Regering overwogen steunmaatregel ten gunste van de renovatie van de twee andere floatglaslijnen in België, met doelmatiger energiegebruik en technische verbeteringen zonder uitbreiding van de optimale capaciteit onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt en derhalve niet diende te worden goedgekeurd.

De gegevens die door de Belgische Regering en de begunstigde onderneming inzake de technische innovaties die in de betrokken investering zijn opgenomen, in het kader van de procedure zijn verstrekt, zijn door de Commissie grondig bestudeerd. Volgens de Belgische Regering belopen de kosten van deze onderdelen 672 miljoen Bfr., hetgeen 56 % van de totale investering vertegenwoordigt. Ook heeft de Commissie nota ervan genomen dat de begunstigde onderneming de eerste glasproducent in Europa is die glas met energiebesparende coating rechtstreeks op de »float" fabriceert.

In dit verband dient in de beschouwing te worden betrokken dat gecoat glas met gebruikmaking van twee uiteenlopende procédés kan worden verkregen, hetzij via depot onder vacuuem in verwerkingseenheden, hetzij via pyrolyse op vlakglasproduktielijnen. De twee procédés leveren produkten op die wat de samenstelling ervan betreft verschillen maar gedeeltelijk voor hetzelfde gebruik bestemd zijn, te weten isolatie in de bouw. Gezien de op het gebied van gecoat en gehard glas stellig bestaande overcapaciteit, heeft de Commissie bij Beschikking 84/507/EEG (3) beslist dat een steunproject van de Luxemburgse Regering ten gunste van de oprichting van een coatings- en hardingsinstallatie voor vlakglas onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt en derhalve niet mocht worden goedgekeurd.

De Europese groepering van vlakglasproducenten die overigens van oordeel is dat steun voor herstellingen aan bestaande vlakglasinstallaties gerechtvaardigd is - een mening welke de Commissie niet deelt - heeft zich in 1985 tegen iedere steun voor investeringen op het gebied van de verwerking van vlakglas voor gebruik in de automobiel- en in de bouwsector verzet.

Onder deze omstandigheden zou de betrokken steun het handelsverkeer ongunstig beïnvloeden in een mate die in strijd zou zijn met het gemeenschappelijk belang, zelfs indien de investering technologische innovaties met zich mee zou brengen.

Dientengevolge voldoet het steunvoornemen van de Belgische Regering niet aan de voorwaarden om voor toepassing van een van de in artikel 92, lid 3, van het Verdrag vervatte uitzonderingsbepalingen in aanmerking te komen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De Belgische Regering mag haar bij brief van 15 november 1985 bij de Commissie aangemelde voornemen om ingevolge de Wet van 17 juli 1959 steun te verlenen voor te Moustier door een vlakglasproducent verrichte investeringen, niet ten uitvoer leggen.

Artikel 2

De Belgische Regering doet de Commissie binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving van deze beschikking mededeling van de maatregelen die zij tot nakoming daarvan heeft getroffen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 3 december 1986.

Voor de Commissie

Peter SUTHERLAND

Lid van de Commissie

(1) Belgisch Staatsblad van 29. 8. 1959.

(2) PB nr. L 177 van 8. 7. 1975, blz. 13.

(1) PB nr. L 276 van 19. 10. 1984, blz. 37.

(1) PB nr. L 312 van 9. 11. 1982, blz. 18.

(2) PB nr. L 342 van 5. 12. 1986, blz. 32.

(3) PB nr. L 283 van 27. 10. 1984, blz. 39.