Home

88/173/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 januari 1988 betreffende een steunvoornemen van de Belgische regering ten behoeve van Roger Vanden Berghe NV, fabrikant van polypropyleengarens en -tapijten, te Desselgem, België (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

88/173/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 januari 1988 betreffende een steunvoornemen van de Belgische regering ten behoeve van Roger Vanden Berghe NV, fabrikant van polypropyleengarens en -tapijten, te Desselgem, België (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

88/173/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 januari 1988 betreffende een steunvoornemen van de Belgische regering ten behoeve van Roger Vanden Berghe NV, fabrikant van polypropyleengarens en -tapijten, te Desselgem, België (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

Publicatieblad Nr. L 078 van 23/03/1988 blz. 0044 - 0046


*****

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 1988

betreffende een steunvoornemen van de Belgische Regering ten behoeve van Roger Vanden Berghe NV, fabrikant van polypropyleengarens en -tapijten, te Desselgem, België

(Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

(88/173/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Na de belanghebbenden overeenkomstig artikel 93 van het Verdrag te hebben aangemaand hun opmerkingen in te dienen en gelet op deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I

Bij schrijven van 23 maart 1987 heeft de Belgische Regering, met verwijzing naar de code voor beperking van de steun aan synthetische vezels en garens, de Commissie in kennis gesteld van een voornemen om financiële steun te verlenen aan Roger Vanden Berghe NV, een te Desselgem gevestigde fabrikant van polypropyleengarens en -tapijten. Per telexbericht van 13 mei 1987 werd aanvullende informatie verstrekt.

De steun die zou worden verleend op grond van de Herstelwet van 4 augustus 1978 is bedoeld om een investering van 47,98 miljoen Bfr. te vergemakkelijken, bestemd voor uitbreiding van de produktiecapaciteit van polypropyleengaren. De steun zou worden verstrekt in de vorm van een subsidie ten bedrage van 6 812 450 Bfr.

Na een eerste onderzoek was de Commissie van mening dat de beoogde steun niet in aanmerking kan komen voor één van de in artikel 92, lid 3, van het EEG-Verdrag genoemde uitzonderingen en dat de steun met name niet zou stroken met de code voor beperking van de steun aan de sector synthetische vezels en garens, die door de Commissie in 1977 is ingesteld en waarvan aan de Lid-Staten mededeling is gedaan bij schrijven van 19 juli 1977 en die is bekendgemaakt in het Bulletin van de Europese Gemeenschappen van juli/augustus 1977, punt 1.5.3, en van november 1977, punt 2.1.47. De geldigheidsduur van deze code is in 1979, 1981, 1983, 1985 en 1987 verlengd.

Op grond van deze code mag geen steun worden verleend indien deze leidt tot uitbreiding van de produktiecapaciteit in de betrokken sector. In dit geval is de steun bestemd voor uitbreiding van de produktiecapaciteit van polypropyleengaren met 100 %.

Tevens heeft de Commissie vastgesteld dat deze investering reeds in 1985 had plaatsgevonden, en wel zonder enigerlei staatssteun, welke achteraf in 1987 is voorgesteld. De steun was dus niet noodzakelijk voor de ontwikkeling van de betrokken economische bedrijvigheid en is dit nog steeds niet; steunverlening zou daarom een oneerlijke bevoordeling van de betrokken onderneming betekenen en alleen maar een versterking van de financiële positie van het bedrijf ten gevolge hebben. Door deze steun zou het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig worden beïnvloed zonder dat enig communautair belang, bedoeld in artikel 92, lid 3, hiermede zou zijn gediend.

Daarom heeft de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, eerste alinea, ingeleid.

Bij schrijven van 26 juni 1987 maande de Commissie de Belgische Regering aan haar opmerkingen ter zake kenbaar te maken. De overige Lid-Staten werden op 4 augustus en de belanghebbende derden op 8 oktober 1987 van een en ander in kennis gesteld.

II

Bij schrijven van 21 september 1987 deelde de Belgische Regering de Commissie mede in het kader van de procedure geen opmerkingen naar voren te willen brengen.

In het kader van de raadpleging zijn de regeringen van vier andere Lid-Staten alsmede twee verenigingen van ondernemingen uit de betrokken sector het door de Commissie bij het openen van de procedure uitgesproken standpunt bijgevallen.

III

Er is een zeer levendige handel in synthetische garens, met name in polypropyleengarens, waarbij 60 % van de totale produktie in de Gemeenschap ook aldaar wordt verhandeld. Het betrokken bedrijf, waarvan de produktiecapaciteit door deze investering van 2,95 % tot 5,9 % van de totale communautaire capaciteit is gestegen, neemt actief deel aan deze handel tussen de Lid-Staten doordat het 30 % van zijn produktie naar andere Lid-Staten uitvoert.

De relevante markt is in dit geval de markt voor polypropyleengarens voor de vervaardiging van tapijten, die ongeveer twee derde van de totale polypropyleengarenproduktie in de Gemeenschap vertegenwoordigt. Ondanks een toenemend verbruik is er nog steeds een aanzienlijke overcapaciteit op deze markt, daar de produktiecapaciteit in hoog tempo wordt opgevoerd. In het tijdvak van 1985 tot 1986 bij voorbeeld zijn de produktie en het verbruik in de Gemeenschap met 3,8 % gestegen, de capaciteit daarentegen met 9,0 %. De huidige bezettingsgraad van de capaciteit in de Gemeenschap bedraagt 82 % tegen 86 % in 1985, hetgeen, gezien de sterk toenemende druk uit derde landen, onvoldoende is.

Dientengevolge bestaat er tussen de 47 fabrikanten van polypropyleengarens in de Gemeenschap een sterke concurrentie. Het betrokken bedrijf nam vóór de betrokken investering de achttiende plaats op de ranglijst in en behoort thans tot de tien grootste polypropyleengarenfabrikanten in de Gemeenschap.

De in het kader van de Herstelwet van 4 augustus 1978 verleende steun ten bedrage van 6 812 450 Bfr. is staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag. Dit bedrag, hoewel het in absolute cijfers betrekkelijk gering is, betekent een belangrijk voordeel, aangezien door de steun de investeringskosten met 8,1 % netto subsidie-equivalent zouden worden verminderd en de onderneming in de gelegenheid zou worden gesteld haar capaciteit met 100 % te verhogen zonder alle aan die verhoging verbonden kosten te behoeven dragen, zoals de concurrenten die zulke investeringen zouden willen doen en geen steun ontvangen. De steun zou derhalve de concurrentiepositie van het bedrijf in het intracommunautaire handelsverkeer versterken, en dit laatste zou door de steun ongunstig worden beïnvloed. Aangezien er in de Gemeenschap een aanzienlijke handel in polypropyleengarens bestaat, de concurrentie zeer scherp is en het betrokken bedrijf actief aan het intracommunautaire handelsverkeer deelneemt, kan deze steun het handelsverkeer nadelig beïnvloeden en de mededinging in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag vervalsen of dreigen te vervalsen. Volgens het in artikel 92, lid 1, vervatte beginsel is een dergelijke steun niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

De in artikel 92, lid 2, van het Verdrag genoemde uitzonderingen op dit beginsel zijn in dit geval niet van toepassing, gezien de aard van de steun en aangezien de wet in het kader waarvan de steun wordt verleend, voor dergelijke doeleinden niet is bestemd.

In artikel 92, lid 3, van het Verdrag worden de gevallen van steunverlening genoemd die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd. De verenigbaarheid met het Verdrag moet worden beoordeeld voor de Gemeenschap als geheel en niet voor een afzonderlijke Lid-Staat. Ten einde de goede werking van de gemeenschappelijke markt te waarborgen en recht te doen aan het in artikel 3, onder f), van het Verdrag genoemde beginsel, moeten de uitzonderingen op het beginsel van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, welke in artikel 92, lid 3, nader zijn uitgewerkt, bij de toetsing van een steunregeling of een afzonderlijk geval van steunverlening strikt worden uitgelegd.

Deze uitzonderingen mogen met name slechts dan worden toegestaan indien de Commissie ervan overtuigd is dat de beoogde ontvanger van de steun bij een vrije markteconomie zonder steunverlening er niet toe zou overgaan om op een dusdanige wijze te handelen dat een bijdrage zou worden geleverd tot het verwezenlijken van een van de genoemde doelstellingen.

Indien de uitzonderingen worden toegepast op gevallen waarin geen bijdrage wordt geleverd aan een dergelijke doelstelling of indien steun om dat doel te bereiken niet nodig zou zijn, zou zulks neerkomen op een oneerlijke bevoordeling van bedrijfstakken of van bedrijven in bepaalde Lid-Staten en zou de steun alleen maar een versterking van hun financiële positie opleveren, waardoor de voorwaarden waaronder het handelsverkeer tussen Lid-Staten plaatsvindt ongunstig worden beïnvloed en de mededinging wordt vervalst, zonder dat dit op enigerlei wijze door het belang van de Gemeenschap wordt gerechtvaardigd.

De Belgische Regering kon geen argumenten aandragen noch kon de Commissie argumenten vinden op grond waarvan de steun voor één van de in artikel 92, lid 3, genoemde uitzonderingen in aanmerking zou kunnen komen.

Ten aanzien van de in artikel 92, lid 3, onder a) en c), genoemde uitzonderingen, welke betrekking hebben op steunmaatregelen ter bevordering van de ontwikkeling van bepaalde streken, dient te worden opgemerkt dat de levensstandaard in België niet abnormaal laag is, noch dat er een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst in de zin van de onder a) genoemde uitzondering. Bovendien is de onder a) genoemde uitzondering door de Belgische Regering niet als argument aangevoerd. Aangezien de voorgenomen steun betrekking heeft op een afzonderlijk bedrijf in een bepaalde bedrijfstak, zonder dat is verwezen naar de plaaats waar dit bedrijf is gevestigd, is de steun niet bedoeld en ook niet het juiste middel voor de ontwikkeling van bepaalde streken in de zin van de onder c) genoemde uitzondering.

Ten aanzien van de in artikel 92, lid 3, onder b), genoemde uitzondering zij erop gewezen dat de steun duidelijk niet is bedoeld als hulp bij de uitvoering van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang of als oplossing voor een ernstige verstoring in de Belgische economie. Een gerichte steun ten behoeve van slechts één fabrikant van polypropyleengarens en -tapijten is niet het juiste middel om in een situatie als bedoeld in artikel 92, lid 3, verbetering te brengen.

Ten aanzien van de in artikel 92, lid 3, onder c), genoemde uitzondering die betrekking heeft op »steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken", moet worden opgemerkt dat er in de synthetische vezels en garens in het algemeen en in polypropyleengarens in het bijzonder een omvangrijke handel tussen de Lid-Staten bestaat en de concurrentie zeer scherp is, gezien de permanente, nooit betwiste overcapaciteit, zoals hierboven uiteengezet. Daarom geldt voor synthetische vezels en garens de code voor beperking van de steun aan de sector synthetische vezels, die door de Commissie in 1977 is ingevoerd en waarvan de geldigheidsduur in 1979, 1981, 1983 en 1985 is verlengd.

Bij schrijven van 7 juli 1987, waarbij het systeem van beperking van de steun voor nog twee jaar, tot 19 juli 1989, werd verlengd, deelde de Commissie de Lid-Staten mede, negatief te staan tegenover steunvoornemens van zowel sectoriële, regionale als algemene aard, die ertoe leiden dat de produktiecapaciteit van bedrijven in deze sector wordt vergroot. Tevens deelde de Commissie de Lid-Staten mede, uitsluitend positief te staan tegenover steunvoornemens die zijn gericht op bespoediging of vergemakkelijking van het omschakelingsproces van synthetische vezelfabricage naar een andere bedrijvigheid of herstructurering die tot capaciteitsvermindering leidt.

Garens voor polypropyleentapijten behoren tot de categorie produkten waarvoor de steuncode voor synthetische vezels en garens geldt en de hier besproken investering van 1985 had betrekking op de uitbreiding van de produktiecapaciteit van polypropyleengarens met 100 %.

Elke kunstmatige verlaging van uitgaven die dienen tot uitbreiding van een polypropyleengarenproducerend bedrijf, zou in de bovenbeschreven situatie het concurrentievermogen van andere fabrikanten aantasten en verlaging van de bezettingsgraad van de capaciteit alsmede druk op de prijzen tot gevolg hebben. Dit zou ten koste gaan van andere bedrijven en er wellicht toe leiden dat zij zich uit de markt moeten terugtrekken. Dit geldt niet alleen voor fabrikanten van polypropyleengarens, maar ook voor die van substituutprodukten zoals polyamidegarens, die zich tot dusver staande hebben gehouden door herstructurering en verbeteringen in de produktie, die zij uit eigen middelen hebben bekostigd.

Om dezelfde of soortgelijke redenen moest de Commissie in het verleden reeds steunmaatregelen van staatswege aan andere producenten van polypropyleengarens in de Gemeenschap verbieden (Beschikkingen 84/428/EEG van 27 juni 1984 en 85/471/EEG van 10 juli 1985). De voorgenomen steun voldoet derhalve niet aan de voorwaarden om voor toepassing van één van de uitzonderingen van de steuncode voor synthetische vezels en garens in aanmerking te komen.

Bovendien gaat het in dit geval om een steunmaatregel achteraf voor een investering die in 1985 zonder overheidssteun heeft plaatsgevonden. De steun was en is dus niet noodzakelijk voor de ontwikkeling van het betrokken bedrijf en zou niet meer zijn dan een oneerlijke bevoordeling ervan.

Mitsdien komt de Commissie tot de slotsom dat het bij haar aangemelde voornemen tot steunverlening aan Roger Vanden Berghe NV, in de vorm van subsidiëring achteraf van een door deze onderneming uitgevoerde capaciteitsuitbreiding, in een bedrijfstak die reeds met ernstige overcapaciteiten te kampen heeft, een steunverlening die bovendien tot gevolg zou hebben dat de marktpositie van de onderneming bij het ontwikkelen van een bepaalde economische bedrijvigheid niet langer uitsluitend wordt bepaald door eigen efficiëntie, verdiensten en capaciteiten, moet worden beschouwd als een zodanige verandering van de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, dat daardoor het gemeenschappelijke belang wordt geschaad.

Bijgevolg voldoet de aangemelde steun niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor één van de in artikel 92, leden 2 en 3, van het Verdrag genoemde uitzonderingen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De voorgenomen steun ten bedrage van 6 812 450 Bfr. aan Roger Vanden Berghe NV, die bij schrijven van 23 maart 1987 bij Commissie is aangemeld, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het EEG-Verdrag.

Mitsdien mag de Belgische Regering aan dit voornemen geen uitvoering geven.

Artikel 2

De Belgische Regering doet de Commissie, binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving van deze beschikking, mededeling van de maatregelen die zij tot nakoming ervan heeft getroffen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 20 januari 1988.

Voor de Commissie

Peter SUTHERLAND

Lid van de Commissie