Home

88/287/EEG: Besluit van de Commissie van 11 mei 1988 tot beëindiging van de procedure van onderzoek betreffende de niet-toegestane verveelvoudiging van voorbespeelde geluidsdragers in Indonesië naar aanleiding van de verbintenis van de Republiek Indonesië om aan voorbespeelde geluidsdragers van de onderdanen van de Lid-Staten van de Gemeenschap een bescherming te verlenen die identiek is aan de bescherming van voorbespeelde geluidsdragers van Indonesische onderdanen

88/287/EEG: Besluit van de Commissie van 11 mei 1988 tot beëindiging van de procedure van onderzoek betreffende de niet-toegestane verveelvoudiging van voorbespeelde geluidsdragers in Indonesië naar aanleiding van de verbintenis van de Republiek Indonesië om aan voorbespeelde geluidsdragers van de onderdanen van de Lid-Staten van de Gemeenschap een bescherming te verlenen die identiek is aan de bescherming van voorbespeelde geluidsdragers van Indonesische onderdanen

88/287/EEG: Besluit van de Commissie van 11 mei 1988 tot beëindiging van de procedure van onderzoek betreffende de niet-toegestane verveelvoudiging van voorbespeelde geluidsdragers in Indonesië naar aanleiding van de verbintenis van de Republiek Indonesië om aan voorbespeelde geluidsdragers van de onderdanen van de Lid-Staten van de Gemeenschap een bescherming te verlenen die identiek is aan de bescherming van voorbespeelde geluidsdragers van Indonesische onderdanen

Publicatieblad Nr. L 123 van 17/05/1988 blz. 0051 - 0052


*****

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 11 mei 1988

tot beëindiging van de procedure van onderzoek betreffende de niet-toegestane verveelvoudiging van voorbespeelde geluidsdragers in Indonesië naar aanleiding van de verbintenis van de Republiek Indonesië om aan voorbespeelde geluidsdragers van de onderdanen van de Lid-Staten van de Gemeenschap een bescherming te verlenen die identiek is aan de bescherming van voorbespeelde geluidsdragers van Indonesische onderdanen

(88/287/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2641/84 van de Raad van 17 december 1984 inzake de versterking van de gemeenschappelijke handelspolitiek, met name op het gebied van verdediging tegen onrechtmatige handelspraktijken (1),

Na overleg in het kader van het bij genoemde verordening ingestelde Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

Op 16 maart 1987 ontving de Commissie in het kader van de toepassing van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2641/84 een klacht die door de Vereniging van de Europese leden van de International Federation of Phonogram and Videogram Producers (IFPI) namens vrijwel alle producenten in de Gemeenschap van fonogrammen werd ingediend en die betrekking had op de niet-toegestane verveelvoudiging van voorbespeelde geluidsdragers in Indonesië.

Deze klacht bevatte bewijsmateriaal ten aanzien van het bestaan van onrechtmatige handelspraktijken en daaruit voortvloeiende schade, dat, na overleg met het Raadgevend Comité voldoende werd geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

De Commissie heeft derhalve door middel van een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (2) de inleiding van een procedure »tegen onrechtmatige handelspraktijken" betreffende de niet-toegestane verveelvouding van voorbespeelde geluidsdragers in Indonesië aangekondigd.

De Commissie heeft de vertegenwoordigers van het betrokken land alsmede de indiener van de klacht hiervan officieel in kennis gesteld en heeft alle belanghebbende partijen de gelegenheid geboden hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

De vertegenwoordigers van het betrokken land en de klager zijn desgevraagd gehoord en hebben hun standpunt ook schriftelijk kenbaar gemaakt. De klager herhaalde zijn verzoek aan de instellingen van de Gemeenschap tot het treffen van retorsiemaatregelen ten opzichte van Indonesië in het geval dat dit land geen maatregelen zou nemen tot beëindiging van de voor hem schadelijke toestand.

Enkele Europese verenigingen, waaronder met name de Internationale Federatie van Musici, de Vereniging van Uitgevers, de Internationale Federatie van Acteurs alsmede de Europese Vereniging van Marktartikelfabrikanten hebben opmerkingen ingediend. Zij schaarden zich achter het door de indiener van de klacht ingenomen standpunt.

De Commissie is haar onderzoek begonnen met het vergaren van de ten dienste van een feitenvaststelling noodzakelijk geachte gegevens.

De Indonesische autoriteiten hebben, toen de procedure reeds liep, de Commissie verzocht de procedure van onderzoek te schorsen.

Ter ondersteuning van hun verzoek verklaarden zij dat kort tevoren door het Indonesische parlement een wetsontwerp was goedgekeurd, houdende wijziging van de Indonesische wet van 1982 inzake het auteursrecht; dat de in de tekst van de oude wet aangebrachte wijzigingen enerzijds ten gevolge hadden dat de door de Indonesische wetgeving aan werken van Indonesische onderdanen, met inbegrip van voorbespeelde geluidsdragers, verleende bescherming aanzienlijk werd versterkt, en dat het anderzijds door middel van een nieuw artikel 48 mogelijk werd de aan werken van Indonesische onderdanen verleende bescherming tot werken van onderdanen van derde landen uit te breiden; dat zij ten slotte bereid waren met de Commissie in overleg te treden over een oplossing waarbij aan de werken van de Lid-Staten een identieke bescherming wordt verleend als die welke de werken van Indonesische onderdanen genieten.

De Commissie was, na overleg met het Raadgevend Comité, van oordeel dat het in het belang van de Gemeenschap was dit verzoek in te willigen en met de Indonesische autoriteiten overleg aan te gaan ten einde tot een regeling te komen waarmede het door de IFPI te berde gebrachte vraagstuk zou worden opgelost.

De Commissie heeft derhalve bij Beschikking 87/553/EEG (3) de procedure van onderzoek geschorst tot en met 29 februari 1988.

Na deze schorsing heeft, allereerst te Djakarta (Indonesië) en vervolgens te Brussel (België), overleg plaatsgevonden met de Indonesische autoriteiten.

De Republiek Indonesië heeft zich na dit overleg ertoe verbonden, overeenkomstig de aanstaande toetreding tot desbetreffende internationale Overeenkomsten, aan voorbespeelde geluidsdragers van de onderdanen van de Lid-Staten van de Gemeenschap die op hun grondgebied aan de geluidsdragers van de Indonesische onderdanen bescherming verlenen, een identieke bescherming te verlenen als die welke de werken van de Indonesische onderdanen in Indonesië genieten.

De Commissie heeft, na overleg met het Raadgevend Comité, geoordeeld dat deze maatregel in de zin van artikel 9, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2641/84 bevredigend moet worden geacht, aangezien de schade, die voortvloeit uit de aan de Republiek Indonesië toe te rekenen handelspraktijk, ermee kan worden opgeheven; dat het derhalve in het belang van de Gemeenschap was de maatregel te aanvaarden en de procedure te beëindigen zonder op grond van artikel 10, lid 3, van genoemde verordening tot het treffen van beschermende maatregelen over te gaan.

De betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap werd geraadpleegd en heeft met beëindiging van de procedure van onderzoek ingestemd,

BESLUIT:

Enig artikel

De procedure van onderzoek betreffende de niet-toegestane verveelvoudiging van voorbespeelde geluidsdragers in Indonesië wordt hierbij beëindigd.

Gedaan te Brussel, 11 mei 1988

Voor de Commissie

Willy DE CLERCQ

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 252 van 20. 9. 1984, blz. 1.

(2) PB nr. C 136 van 21. 5. 1987, blz. 3.

(3) PB nr. L 335 van 25. 11. 1987, blz. 22.