Home

88/437/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 januari 1988 betreffende een door de Franse Regering voorgenomen steunverlening ten behoeve van een scheepsbouwcontract waarvoor werven van verschillende Lid-Staten met elkaar concurreren (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

88/437/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 januari 1988 betreffende een door de Franse Regering voorgenomen steunverlening ten behoeve van een scheepsbouwcontract waarvoor werven van verschillende Lid-Staten met elkaar concurreren (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

*****

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 1988

betreffende een door de Franse Regering voorgenomen steunverlening ten behoeve van een scheepsbouwcontract waarvoor werven van verschillende Lid-Staten met elkaar concurreren

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(88/437/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, en met name op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Gelet op Richtlijn 87/167/EEG van de Raad van 26 januari 1987 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (1), en met name op de artikelen 3 en 4, lid 1, juncto artikel 4, leden 4 en 5,

Na belanghebbenden overeenkomstig genoemd artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

I

Op 20 januari 1987 verzocht de Britse Regering overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Richtlijn 87/167/EEG de Commissie om te interveniëren in een concreet geval van steunverlening met betrekking tot concurrentie tussen een aantal Lid-Staten om een scheepsbouwcontract, voor de bouw van een veerboot van 36 500 gbt voor de Franse exploitant van kanaaldiensten Bretagne-Engeland-Ierland (BAI), ook Brittany Ferries genaamd.

Naar bleek waren de Lid-Staten, die met binnenlandse werven bij de concurrentie om dit contract betrokken waren, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk.

De Commissie verzocht deze drie Lid-Staten de steunmaatregel waarmee zij hun werven bij dit contract wilden bijstaan aan te melden en vestigde er hun aandacht op dat dergelijke steunvoornemens niet mogen worden uitgevoerd alvorens de Commissie haar definitieve goedkeuring heeft gegeven.

Het steunproject van de Britse Regering werd aangemeld door middel van de eerdergenoemde nota van 20 januari 1987 en voorts nader omschreven bij brief van 27 maart 1987. Het steunproject van de Nederlandse Regering werd aangemeld bij telex van 9 maart 1987, terwijl dat van de Franse Regering, na een aantal aanmaningen, eerst op 10 juni 1987 werd aangemeld.

Het door de Franse Regering aangemelde steunproject omvatte een rechtstreekse produktiesteun aan de werf van 28 % van de contractwaarde vóór steunverlening plus een subsidie van 40 miljoen Ffr. aan de in Frankrijk gevestigde rederij, die beschikbaar zou zijn ongeacht in welk land de bouw zou plaatsvinden.

De Britse Regering was voornemens steun in de vorm van een subsidie aan de concurrerende Britse werf uit het Shipbuilding Intervention Fund te verlenen ten bedrage van 27,9 % van de contractwaarde vóór steunverlening.

Het steunproject van de Nederlandse Regering ten behoeve van de concurrerende werf in Nederland bestond uit een subsidie van 13,4 % van de contractwaarde vóór steunverlening.

Toen de rechtstreeks aan de nationale werven toe te kennen steun en de indirecte produktiesteun aan de reder voor de bouw van het schip werden gecumuleerd, bleek in strijd met artikel 4, lid 5, van Richtlijn 87/167/EEG zowel de voorgenomen steunverlening van de Franse Regering

als die van de Britse Regering overeenkomstig artikel 4, lid 4, juncto artikel 3, lid 2, van die richtlijn het plafond te overschrijden dat krachtens artikel 4, lid 2, juncto artikel 4, lid 1, van die richtlijn aan produktiesteun is gesteld op 28 % van de contractwaarde vóór steunverlening (1).

Voorts bleek dat de intensiteit van zowel de door de Franse als de door de Britse Regering geprojecteerde steun aanzienlijk hoger lag dan die welke door de Nederlandse Regering was geprojecteerd, welke, de scheepsbouwsteun ter beschikking van de Franse reder in aanmerking genomen, in totaal 22,8 % van de contractwaarde vóór steunverlening bedroeg.

De Commissie heeft in een verklaring bij de notulen van de 1136e vergadering van de Raad van Ministers op 22 december 1986 gesteld dat zij, wanneer zij haar bevoegdheid uit hoofde van artikel 4, lid 5, van Richtlijn 87/167/EEG uitoefent, krachtens hetwelk zij, in geval van aanmelding van steunprojecten voor werven uit verschillende Lid-Staten die om een bepaald contract concurreren, erop moet toezien dat de voorgenomen steun het handelsverkeer niet beïnvloedt in een mate die ingaat tegen het gemeenschappelijke belang en bij de toepassing van de procedures van artikel 93 van het EEG-Verdrag alleen het laagste steunniveau zal aanvaarden, tenzij een hoger steunniveau binnen het maximum noodzakelijk lijkt om ervoor te zorgen dat het contract binnen de Gemeenschap blijft. Terzelfder tijd zal zij niet toestaan dat dit contract wordt opgenomen in de berekeningsgrondslag voor andere bedrijfssteun in de zin van artikel 5, lid 1, van de richtlijn.

Om deze redenen besloot de Commissie op 15 juli 1987 met betrekking tot de steunprojecten van de Franse en de Britse Regering de procedure van artikel 93, lid 2, van het EEG-Verdrag in te leiden, terwijl zij het steunproject van de Nederlandse Regering goedkeurde.

Bij brieven van 27 juli 1987 stelde zij de Franse en de Britse Regering in kennis van het inleiden van de procedure en vroeg zij deze twee Regeringen haar hun opmerkingen kenbaar te maken.

De Nederlandse Regering werd in een brief van 27 juli 1987, waarin haar eigen steunproject werd goedgekeurd, om haar opmerkingen verzocht, evenals de andere Lid-Staten die niet rechtstreeks betrokken waren, in brieven van 10 november 1987. Andere belanghebbenden werden in kennis gesteld door bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (2).

Kort na het inleiden van de procedure van artikel 93, lid 2, van het EEG-Verdrag werd in de pers aangekondigd dat de betrokken order bij een Franse scheepswerf was geplaatst.

II

In haar opmerkingen in haar brief van 9 september 1987 in antwoord op het inleiden van de procedure betoogde de Franse Regering dat steun aan reders voor de bouw van vaartuigen niet moest worden medeberekend voor het plafond indien deze steun de reder beschikbaar werd gesteld ongeacht welk land hij voor de bouw zou uitkiezen.

Aangezien de Franse Regering ten aanzien van de tweede reden waarop de Commissie het inleiden van de procedure van artikel 93, lid 2, van het EEG-Verdrag baseerde, betoogde dat de gesteunde concurrerende offerte van de Nederlandse werf geen bonafide offerte was waarmee rekening diende te worden gehouden, maar het voornemen weerspiegelde om de economische basis van de bouw van het vaartuig voor de gebruikelijke communautaire concurrenten van de Nederlandse scheepswerven te bederven.

In brieven van 28 augustus en 6 november 1987 paste de Britse Regering haar steunproject in eerste instantie naar beneden aan, om ervoor te zorgen dat het, geaccumuleerd met de steun van de Franse Regering aan de reder, in totaal de 28 % niet zou overschrijden, en later nog verder zodat het het niveau van rechtstreekse steun aan de werf welke door de Nederlandse Regering was geprojecteerd niet zou overschrijden, zodat alle bezwaren van de Commissie bij het inleiden van de procedure geheel zouden zijn weggenomen.

Opmerkingen in het kader van deze procedure werden door twee Lid-Staten, waaronder een van de rechtstreeks betrokkene, te weten Nederland, ingediend.

III

Steunmaatregelen ten behoeve van de scheepsbouw zijn onderworpen aan een specifieke regeling welke door de Raad is vastgesteld op basis van artikel 92, lid 3, onder d), van het EEG-Verdrag (te weten Richtlijn 87/167/EEG).

De richtlijn gaat uit van de constatering dat de scheepsbouwsector een fundamentele structurele crisis doormaakt en dat het hier niet om een conjunctureel probleem bij de vraag gaat, en dat het derhalve zeer ongewenst zou zijn om op het verergeren van de crisis te reageren door de omvang van de bedrijfssteun te laten toenemen, waardoor de compartimentering van de interne markt dreigt te worden versterkt en de magere budgettaire middelen der Lid-Staten dreigen te worden opgeslokt zonder een duurzame verbetering te brengen in het concurrentievermogen van de scheepsbouwindustrie van de Gemeenschap.

In zulk een situatie is een streng en selectief beleid inzake steunmaatregelen noodzakelijk om de bestaande tendens van een produktie die is gericht op schepen van hoogontwikkelde technologie te ondersteunen en te zorgen voor eerlijke en uniforme concurrentieomstandigheden binnen de Gemeenschap; dit beleid is de beste benadering om voldoende activiteit op de Europese scheepswerven en derhalve de overleving van een Europese scheepsbouwindustrie die doeltreffend werkt en in de wereld kan concurreren te verzekeren.

Om dit beleid te kunnen voeren meende de Raad dat het ter vermijding van alle discriminatie nodig is om alle vormen van produktiesteun aan een gemeenschappelijk plafond te binden en ook rekening te houden met de vergoeding van de verliezen en de indirect via derden

verstrekte steun; een van de eerste doelstellingen van de richtlijn is de doeltreffendheid te verhogen; de jaarlijkse herziening van het plafond dat aan produktiesteun wordt gesteld moet steeds gericht zijn op de geleidelijke verlaging daarvan.

Bovendien heeft de richtlijn, ten einde de totale transparantie van de steunmaatregelen te verzekeren, die onontbeerlijk is om de goede werking van een stelsel van communautaire steun te waarborgen, zowel uit een oogpunt van bedrijfssteun als van verdeling van de herstructureringsinspanningen, de aanmeldingsregels versterkt, met name ten aanzien van de kennisgeving van steun aan reders voor de bouw of het ombouwen van schepen.

De Commissie meent harerzijds, ten einde beter te kunnen reageren op de vereisten in het door Richtlijn 87/167/EEG ingevoerde stelsel, dat artikel 4, lid 5, van die richtlijn zo moet worden geïnterpreteerd dat wanneer haar steunprojecten ten behoeve van werven uit verschillende Lid-Staten die om dezelfde order concurreren, worden voorgelegd, het steunniveau dat voor goedkeuring in aanmerking komt met het laagste niveau moet overeenstemmen, tenzij een hogere steun (zij het niet uitgaande boven het plafond) noodzakelijk blijkt om de order binnen de Gemeenschap te houden. Een verklaring in die zin is trouwens door de Commissie ten overstaan van de Raad afgelegd bij de aanvaarding van de richtlijn op 22 december 1986.

Sinds Richtlijn 87/167/EEG van kracht werd, heeft de Commissie 17 andere gevallen van intracommunautaire concurrentie in het licht van artikel 4, lid 5, van die richtlijn moeten behandelen op verzoek van Lid-Staten. Deze gevallen zijn alle afgewikkeld met inachtneming van deze interpretatiecriteria, vooral met behulp van vrijwillige overeenkomsten tussen de Lid-Staten.

IV

Hiervan uitgaande moet ten aanzien van de individuele steun waarop deze beschikking betrekking heeft, eraan worden herinnerd dat hij bestemd is voor de onderneming Alsthom-Chantier te Saint-Nazaire.

Het gaat hier om een zeer belangrijke onderneming: over de eerste drie kwartalen van 1987 bedroeg het orderboek 49 000 gbt, hetgeen 92,3 % vertegenwoordigt van de Franse produktiecapaciteit en 3,68 % van de communautaire produktiecapaciteit. In 1986 bedroeg het tonnage aan voltooide schepen 56 000 gbt, hetgeen 38,8 % van de Franse produktie en 2,95 % van communautaire produktie vertegenwoordigde.

In de produktiesector veerboten heerst een scherpe concurrentie: de wedijver van drie offerten om het onderhavige contract van de zijde van Franse, Britse en Nederlandse werven is daarvan het bewijs.

Gezien het bovenstaande meent de Commissie dat de door de Franse Regering overwogen steunverlening het handelsverkeer binnnen de Gemeenschap en de mededinging ongunstig kan beïnvloeden en derhalve voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 92, lid 1, van het EEG-Verdrag.

Aangaande de opmerkingen van de Franse Regering wil de Commissie er in de eerste plaats op wijzen dat de ervaring heeft geleerd dat steun aan reders voor het bouwen en het ombouwen van schepen voornamelijk wordt gebruikt voor de bouw op binnenlandse scheepswerven en noodzakelijkerwijze moet vallen onder het steunplafond, wil men alle discriminatie vermijden en het plafond een kans geven zijn invloed uit te oefenen bij een verbetering van het concurrentievermogen, een vermindering van distorsies in de intracommunautaire handel en het aanmoedigen van een voortgezette herstructurering. Dit steunbeleid is uitdrukkelijk neergelegd in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 4, van Richtlijn 87/167/EEG.

Het feit dat de indirecte steun aan reders in het onderhavige geval ook beschikbaar is gesteld voor de bouw in andere Lid-Staten is in ieder geval een voorwaarde voor zijn goedkeuring (zie artikel 3, lid 3, van de richtlijn), zonder welke de steun onverenigbaar zou zijn met artikel 7 van het Verdrag.

Een steunbeleid dat is gebaseerd op de toepassing van één enkel gemeenschappelijk produktiesteunplafond voor alle categorieën vaartuigen maakt een systeem noodzakelijk via hetwelk steun onder het plafond wordt beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om het contract bij een werf binnen de Gemeenschap te houden, zodat dit plafond niet het algemene steunniveau wordt, en ervoor te zorgen dat er een normaal spel van concurrentie tussen werven in de Lid-Staten wordt gespeeld dat niet door steun wordt vervalst.

In de tweede plaats kan de Commissie de kritiek niet gerechtvaardigd achten die wordt uitgeoefend op de aard van de Nederlandse offerte. In feite geven de krachtige herhaalde interventies van de Nederlandse Regering geen reden om aan te nemen dat de Nederlandse werf slechts een fictieve offerte maakte toen de Nederlandse Regering haar steunproject in maart 1987 aanmeldde.

Het argument waarop de Franse Regering haar beweringen in dit opzicht grondt vindt geen steun in de feiten. Het verwijst naar het feit dat de betrokken concurrerende Nederlandse werf begin 1985 een contract voor de bouw van een veerboot voor een Britse reder aan een derde land kwijtraakte omdat er geen minimumsteunniveau van 100 miljoen gulden werd toegestaan, hoewel dit noodzakelijk werd geacht om de betrokken kosten te dekken.

Past men hetzelfde steunvereiste op het onderhavige contract toe en past men de kostprijs naar evenredigheid van de gecompenseerde brutotonnages van de twee schepen aan, dan zullen de ontvangsten van de werf, volgens de conclusie van de Franse autoriteiten, in het onderhavige geval ongeveer 100 miljoen Ffr. onder de kosten liggen. Dit betoog houdt geen rekening met het feit dat ieder individueel scheepsbouwcontract weer anders is en dat de kostenstructuur daarom zeer sterk wisselt, dat de inschrijving in 1985, waarmee de vergelijking wordt gemaakt, betrekking had op een speciaal gecreëerd nieuw model cruise-veerboot, bestemd voor de groeiende markt voor luxe cruiseschepen, dat de produktiviteit van de werven ruwweg met 10 % per jaar kan stijgen en dat de betrokken werf in de periode 1985-1986 een ingrijpende herstructurering heeft doorgemaakt.

In ieder geval moet de offerte van de Nederlandse werf in overeenstemming met de marktcriteria worden geacht, omdat zij kan worden vergeleken met de andere betrokken offerten, te weten (uitgedrukt in Ffr.) de Britse offerte 394 miljoen Ffr.; de Nederlandse offerte 429 miljoen Ffr.; de Franse offerte 450 miljoen Ffr.

In dit verband is het van essentiële betekenis dat de Lid-Staten er ten gevolge van de eerdere verklaring van de Commissie in de notulen van de vergadering van de Raad van 22 december 1986 op worden gewezen dat er geen latere steun kan worden toegekend om verliezen te dekken als gevolg van inschrijving tegen prijzen beneden de kostprijs bij bepaalde contracten, omdat de steun niet wordt opgenomen in de basis voor het toekennen van latere bedrijfssteun in de zin van artikel 5, lid 1, van de richtlijn,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Het voornemen, dat op 10 juni 1987 door de Franse Regering is aangemeld, om steun te verlenen voor de bouw van een autoveerboot van 36 500 gbt voor de Franse exploitant van kanaalschepen, Brittany Ferries, in de vorm van een rechtstreekse subsidie aan de scheepsbouwwerf van 28,1 % van de contractwaarde vóór steunverlening en een investeringssteun van 40 miljoen Ffr. aan de reder, kan niet verenigbaar worden geacht met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

De Franse Regering mag deze voorgenomen steunmaatregel niet uitvoeren.

Zij moet de Commissie binnen twee maanden na kennisgeving van deze beschikking mededelen welke maatregelen zij heeft genomen om haar steunprojecten in te trekken of deze in dier voege te wijzigen dat zij komen op het laagste niveau van steun dat door een Lid-Staat voor het betrokken scheepsbouwcontract wordt geboden, te weten 22,8 % van de contractwaarde vóór steunverlening als omschreven in artikel 1, onder e), van Richtlijn 87/167/EEG, met inbegrip van de aangemelde 40 miljoen Ffr. scheepsbouwsteun die aan de betrokken reder moet worden verleend.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 20 januari 1988.

Voor de Commissie

Peter SUTHERLAND

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 69 van 12. 3. 1987, blz. 55.

(1) PB nr. C 27 van 5. 2. 1987, blz. 12.

(2) PB nr. C 313 van 25. 11. 1987, blz. 2.