Home

88/655/EEG: Beschikking van de Raad van 21 december 1988 tot goedkeuring van het jaarverslag over de economische toestand in de Gemeenschap en vaststelling van de richtsnoeren voor de economische politiek voor 1989

88/655/EEG: Beschikking van de Raad van 21 december 1988 tot goedkeuring van het jaarverslag over de economische toestand in de Gemeenschap en vaststelling van de richtsnoeren voor de economische politiek voor 1989

BESCHIKKING VAN DE RAAD van 21 december 1988 tot goedkeuring van het jaarverslag over de economische toestand in de Gemeenschap en vaststelling van de richtsnoeren voor de economische politiek voor 1989 ( 88/655/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 74/120/EEG van de Raad van 18 februari 1974 betreffende de verwezenlijking van een hoge mate van convergentie van de economische politiek van de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap ( 1 ), gewijzigd bij de Beschikkingen 75/787/EEG ( 2 ) en 79/136/EEG ( 3 ), inzonderheid op artikel 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 4 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comite ( 5 ),

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD :

Artikel I De Raad keurt het jaarverslag over de economische toestand in de Gemeenschap, alsmede de door de Gemeenschap te volgen richtsnoeren voor de economische politiek, die zijn opgenomen in de delen A tot en met C van het bij deze beschikking gevoegde verslag, goed : voorts stelt hij de door de Lid-Staten te volgen richtsnoeren voor de economische politiek, die zijn opgenomen in deel D van genoemd verslag, vast .

Artikel 2 Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten . Gedaan te Brussel, 21 december 1988 .

Voor de Raad De Voorzitter V . PAPANDREOU ( 1 ) PB nr . L 63 van 5 . 3 . 1974, blz . 16 . ( 2 ) PB nr . L 330 van 24 . 12 . 1975, blz . 52 . ( 3 ) PB nr . L 35 van 9 . 2 . 1979, blz . 8 . ( 4 ) PB nr . C 326 van 19 . 12 . 1988 . ( 5 ) Advies uitgebracht op 23 november 1988 ( nog niet verschenen in het Publikatieblad ). ECONOMISCH JAARVERSLAG 1988/1989

VOORBEREIDING OP 1992 SAMENVATTING EN CONCLUSIES Gunstige economische vooruitzichten voor Gemeenschap en wereld 1 . De economische vooruitzichten voor de Gemeenschap zijn de afgelopen maanden aanmerkelijk verbeterd . In 1988 ging een onverwachtkrachtige groeibevorderende invloed uit van de Gemeenschap zelf, de gehele OESO-zone en de wereldhandel . De groei ( 1988 : gemiddeld 3,5 %) zal in de Gemeenschap waarschijnlijk de krachtigste sedert het einde van de jaren zeventig zijn en de toeneming van de investeringen ( 7 %) de hoogste van de afgelopen twee decennia; de inflatie ( 3,5 %) ligt ongeveer op het niveau van de jaren zestig . Ondanks een geringe vermindering van de economische groei in de rest van de wereld zal de groei in 1989 waarschijnlijk nog aanmerkelijk zijn ( ongeveer 2, 75 %). De inflatie zal echter iets sterker worden . Het werkloosheidspercentage begint te dalen, maar het ligt nog op een te hoog niveau .

2 . Het monetaire beleid in de Gemeenschap moet worden afgestemd op aanzienlijk gewijzigde internationale verhoudingen . Door de verbetering van het handelsbalanstekort van de VS aan het begin van het jaar en de verhoging van de rentevoeten in het voorjaar is de koers van de dollar ten opzichte van de Europese valuta's in het najaar bijna teruggekomen op het niveau van januari 1987, kort voor het Akkoord van het Louvre . Ten dele om de stijging van de dollarkoers te beheersen en ten dele met het oog op de eisen die de interne Europese stabiliteit stelt, hebben de centrale banken in verschillende mate de voorwaarden op hun eigen geldmarkten restrictiever gemaakt .

3 . Door internationale samenwerking kon duidelijk vooruitgang worden gemaakt op de weg naar meer stabiliteit in de wereldeconomie . Vasthoudendheid dienaangaande is echter vereist, gezien het voortbestaan van grote risico's : a ) in 1989 zal de vermindering van de betalingsbalansonevenwichtigheden waarschijnlijk geringer zijn, terwijl de stijging van de buitenlandse schuld van de Verenigde Staten voortgaat : b ) aanhoudende onevenwichtigheden blijven de stabiliteit van het internationale monetaire stelsel bedreigen; c ) de situatie in de ontwikkelingslanden verbetert niet en wordt nadelig bëinvloed door de recente verhoging van de rente .

Bemoedigende ontwikkelingen en enkele punten van zorg 4 . Drie aspecten van de economische situatie zijn bemoedigend :

- De krachtige ontwikkeling van de economiëen van Spanje, Portugal, Italïe en het Verenigd Koninkrijk breidt zich thans uit tot de partnerlanden waarvan de uitvoer en de investeringen sneller toenemen . Zo zal bij voorbeeld in 1988 de groei in Frankrijk en Duitsland op ongeveer 3 % uitkomen en in 1989 slechts weinig minder zijn ( te vergelijken met 2 % in 1987 ).

- In toenemende mate wordt de groei bevorderd door de investeringen . Vele factoren dragen daartoe bij : grotere winstgevendheid, een historisch hoge bezettingsgraad, een gunstig internationaal klimaat en de voorbereiding op 1992 door het particuliere bedrijfsleven .

- De Gemeenschap heeft een mate van stabiliteit en convergentie van inflatiepercentages bereikt welke sedert de jaren zestig ongëevenaard is . Niettemin zijn, in het bijzonder in Portugal en Griekenland, nog verbeteringen noodzakelijk .

5 . Ondanks deze bevredigende ontwikkelingen bestaat er op vier punten aanleiding tot zorg : a ) het gevaar van een weer toenemende inflatie; b ) te grote begrotingstekorten in enkele landen; c ) toeneming van de onevenwichtigheden tussen de landen van de Gemeenschap ten aanzien van de goederen - en dienstenbalans; d ) een werkloosheid welke gemiddeld in de Gemeenschap nog meer dan ll % van de beroepsbevolking beloopt .

6 . De versterking van de potentïele groei moet in alle Lid-Staten prioriteit behouden . Voor de consolidatie van de huidige goede groeiresultaten kan echter vereist zijn dat in de komende maanden in verschillende Lid-Staten maatregelen worden getroffen . Daar de groei in de meer dynamische landen naar verwachting langzamer zal worden als gevolg van inflatoire druk en/of een verslechtering van de lopende rekening moet in het economische beleid van de andere landen door een versterking van de aanbod- en vraagvoorwaarden de verschuiving naar binnenlandse groei bevorderd worden .

Verwezenlijking van de doelstellingen op middellange termijn 7 . De snellere groei biedt de Gemeenschap thans de mogelijkheid haar hoofddoelstellingen op de beste voorwaarden te verwezenlijken : ten nutte maken van de voltooiing van de interne markt, versterking van de economische en sociale samenhang en verlaging van de werkloosheid .

8 . Het onomkeerbare karakter van de voltooiing van de interne markt in 1992 werd door de Raad van Hannover bevestigd . Reeds zijn aanzienlijke vorderingen gemaakt . In de afgelopen maanden zijn de publieke opinie en het bedrijfsleven zich steeds meer bewust geworden van de mogelijkheden die zullen worden geboden . Het is van het grootste belang dat deze verwachtingen niet teleurgesteld worden en dat in de komende jaren de voor de tenuitvoerlegging van de belangrijke maatregelen van het Witboek nodige besluiten worden genomen .

9 . Om volled regelen . In het bijzonder moet daarbij worden gedacht aan een doeltreffend concurrentiebeleid, hetgeen overigens op zich noodzakelijk is .

10 . Het welslagen van de interne markt zal tevens belangrijke macro-economische effecten hebben . Studies van de diensten van de Commissie wijzen erop dat de voltooiing van de interne markt op middellange termijn aanzienlijke verbetering zal brengen in groei, begrotingssituaties en betalingsbalansposities en tevens een gunstig effect zal hebben op de inflatie . Om te bewerkstelligen dat de produktiviteitsverbeteringen welke tot stand zullen komen snel worden omgezet in meer groei en werkgelegenheid, zal het van belang zijn ten volle profijt te trekken van de opheffing van de belemmeringen door de binnenlandse onevenwichtigheden te verminderen en de vraag - en aanbodvoorwaarden actief te versterken .

11 . Met de reeds ondernomen hervorming en uitbreiding van de Structuurfondsen en de vermeerderde inzet van de communautaire financïele instrumenten beschikt de Gemeenschap over de middelen om de economische en sociale samenhang te versterken . Tussen de Gemeenschap en de ontvangende landen moet een nieuwe vorm van "deelgenootschap'' tot stand gebracht worden . Niet alleen is het van groot belang dat op het niveau van de programmas de financïele middelen doelmatig en complementair worden aangewend, maar ook moet met het economische beleid in de betrokken landen worden verzekerd dat de algemene aanbodvoorwaarden verbeteren en dat de investeringen doelmatiger worden en een groter deel in het BBP gaan vormen .

12 . Ook al leidt de voltooiing van de interne markt uiteindelijk tot een aanzienlijke vooruitgang van welvaart en werkgelegenheid, toch geeft de herstructurering die daarmee tijdens de overgangsfase gepaard zal gaan reden tot enige bezorgdheid . Aandacht moet worden geschonken aan de sociale dimensie van de interne markt en in het bijzonder aan : i ) de uitvoering van maatregelen tot vergemakkelijking van herplaatsing; ii ) convergentie naar hogere sociale normen, bij voorbeeld minimum-veiligheids - en gezondheidsvoorschriften op de arbeidsplaatsen; iii ) versterking van de sociale dialoog op communautair niveau .

13 . Terugdringing van de werkloosheid heeft voor alle Lid-Staten nog de hoogste prioriteit . De werkgelegenheid neemt reeds toe in een historisch hoog tempo . Deze ontwikkeling dient versterkt te worden . In vele landen doen zich op de arbeidsmarkt tekenen voor die wijzen op een groter aanpassingsvermogen, in het bijzonder in de vorm van deeltijdwerk . Het richtsnoer van de samenwerkingsstrategie voor groei en werkgelegenheid blijft van toepassing : op macro-economisch niveau een verdere verbetering van de winstgevendheid van investeringen die de capaciteit vergroten en nieuwe werkgelegenheid met zich brengen . Voortgezette matiging van de stijging van de loonkosten zou, te zamen met de gunstiger geworden vraagvooruitzichten, hiertoe bijdragen . Tevens moet de aandacht geconcentreerd worden op het verwijderen van onnodige administratieve belemmeringen welke de creatie van werkgelegenheid bemoeilijken en op het verbeteren van de mobiliteit en de vakbekwaamheid, in het bijzonder door een krachtige bevordering van de beroepsopleiding .

Het smalle pad naar consolidatie van de groei 14 . De voorwaarden voor een niet inflatoire groei kunnen worden versterkt door het aanpassingsvermogen van de Europese economiëen nog verder te vergroten . Een grotere flexibiliteit van de markten en het positieve effect daarvan op het bedrijfsklimaat en de ondernemingsgeest vormen op zich zelf een bron van vooruitgang . In een situatie waarin enerzijds een te grote druk op de produktiecapaciteit moet worden voorkomen en anderzijds de werkgelegenheid verder moet worden vergroot is een structureel beleid nog steeds uiterst belangrijk .

15 . De stabilisatie, en daarna de waardestijging van de dollar op de wisselmarkten, deed de monetaire autoriteiten meer aandacht geven aan de doelstellingen van binnenlandse stabiliteit . De recente verhogingen van de geldmarktrente in de Gemeenschap hebben de geloofwaardigheid van de monetaire autoriteiten vergroot . In de mate dat minder rekening wordt gehouden met inflatie en/of depreciatie van de valuta's op lange termijn zal de kapitaalmarktrente op een gezonde grondslag gestabiliseerd of verlaagd kunnen worden : vroeg in het najaar deden zich in enkele landen tekenen voor die hierop wijzen .

In de landen die deelnemen in het wisselkoersmechanisme kan de binnenlandse inflatoire druk in het algemeen in bedwang worden gehouden en lijkt een verdere verkrapping van het monetaire beleid in de nabije toekomst niet noodzakelijk . Het monetaire beleid zou echter weer op de proef gesteld kunnen worden door het gevaar van een herhaalde instabiliteit van de dollar .

1 6 . Voor het begrotingsbeleid blijven de doelstellingen op middellange termijn van het grootste belang . In het kader van de voltooiing van de interne markt moeten de discussies over de onderlinge aanpassing van de indirecte belastingen en van de belastingen op kapitaalopbrengsten worden voortgezet ten einde snel tot overeenstemming dienaangaande te komen . Andere doelstellingen op middellange termijn omvatten de convergentie van de overheidstekorten, die in enkele Lid -Staten nog te groot zijn, en de noodzaak het begrotingsbeleid aan te wenden om de vraag - en aanbodvoorwaarden te verbeteren .

17 . De toenemende onderlinge afhankelijkheid van de Lid-Staten houdt in dat cooerdinatie van het economisch beleid nog meer noodzakelijk is . Voorts zou een steeds grotere stabiliteit van de wisselkoersen op grond van convergerende fundamentele economische ontwikkelingen de werking van de interne markt ten goede komen . Een versterking van de monetaire cohesie zou worden bereikt door uitbreiding, op het gepaste ogenblik, van het wisselkoersmechanisme tot de landen die daaraan nog niet deelnemen, een grotere samenwerking bij het beheer van het monetaire beleid en een uitbreiding van de functies van de Ecu . Monetaire samenhang in de Gemeenschap kan echter niet blijvend verzekerd worden tenzij ook op andere gebieden het beleid van de Lid-Staten onderling verenigbaar is, in het bijzonder het begrotingsbeleid . In dit verband is het van belang dat de consensus over de voornaamste doelstellingen van het economische beleid wordt versterkt : a ) stabiele prijzen en neerwaartse convergentie op het gebied van de inflatie, b ) verenigbaarheid op middellange termijn van de betalingsbalansen en c)bijdrage van de interne en externe stabiliteit tot de groei - en werkgelegenheidsdoelstellingen van de Gemeenschap en haar Lid-Staten .

Voornaamste economische indicatoren 1985-1989 Landen van de Gemeenschap, Verenigde Staten en Japan a ) BBP (;) tegen constante prijzen ( verandering in % ten opzichte van voorafgaande jaar ) 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B 1,4 2,3 1,8 3 2;/4 DK 4,2 3,4 -1,0 0 1=/4 D 2,1 2,6 1,9 3;/4 2;/2 GR 3,0 1,3 -0,4 2=/4 2 E 2,3 3,3 5,2 4=/4 4 F 1,7 2,1 2,3 3 2=/4 IRL 1,1 -0,3 4,1 3 3;/4 I 2,7 2,7 3,1 4 3;/4 L 3,8 2,9 2,4 2=/4 2;/2 NL 2,3 2,4 1,5 2;/4 2;/4 P 3,3 4,3 4,6 4 3;/2 UK 3,7 2,9 4,3 3=/4 2;/2 EUR 12 2,5 2,6 2,9 3;/2 2=/4 VS 3,1 3,0 3,4 4 2;/4 JAP 4,5 2,4 4,2 5;/2 3=/4 c ) Deflator van het particuliere verbruik ( verandering in % ten opzichte van voorafgaande jaar ) 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B 5,2 0,8 1,6 1;/4 2;/2 DK 4,9 3,6 4,1 4=/4 3=/4 D 2,1 -0,2 0,5 1;/4 2;/2 GR 18,7 22,2 15,8 13;/4 12=/4 E 8,3 8,7 5,3 4=/4 4;/4 F 5,7 2,5 3,2 2=/4 2=/4 IRL 4,5 3,6 3,1 2 2=/4 I 9,3 6,1 4,8 5 4;/2 L 5,2 0,6 0,6 1;/2 2;/4 NL 2,5 0,2 -0,4 =/4 1;/4 P 19,0 12,0 10,2 9;/2 7 VK 5,2 3,6 3,8 4;/2 4=/4 EUR 12 5,9 3,6 3,3 3;/2 3=/4 VS 3,1 2,1 4,5 4;/4 5 JAP 2,1 0,6 -0,2 1 2 b ) Binnenlandse vraag tegen constante prijzen ( verandering in % ten opzichte van voorafgaande jaar ) 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B 1,3 3,2 2,4 3 2 ;/4 DK 5,7 -3,2 -1;/2 =/4 D 1,0 3,7 3,1 3;/2 2;/2 GR 6,1 -0,5 0,2 3;/2 3 E 2,9 5,9 8,0 6;/4 5;/4 F 2,2 3,7 3,3 3 2=/4 IRL -1,3 0,8 -1,5 -;/4 1;/2 I 3,2 3,6 4,6 4;/2 3;/2 L 0,7 -0,9 6,1 ;/2 2;/2 NL 2,5 3,9 2,2 1=/4 2 P 0,8 8,4 9,5 6;/2 5;/2 VK 2,9 3,8 4,3 5;/4 3;/2 EUR 12 2,4 3,9 3,9 4 3;/4 VS 3,5 3,8 3,0 2=/4 2 JAP 3,8 4,0 5,1 7;/4 4;/4 d ) Deflator van het particuliere verbruik ( verandering in % ten opzichte van voorafgaande jaar ) 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B 0,7 2,6 1,9 1=/4 1=/4 DK -4,7 -5,1 -3,0 -2;/2 -2;/4 D 2,4 4,2 4,0 4 4;/4 GR -8,2 -5,4 -3,4 -2=/4 -3;/2 E 1,6 1,7 0,1 -=/4 -2 F 0,1 0,6 -0,3 0 ;/4 IRL -3,8 -2,4 1,3 2;/2 3;/2 I -0,9 0,8 -0,1 -;/2 -;/2 L 43,3 46,1 38,0 38;/2 36;/2 NL 4,3 2,8 1,7 1;/2 1=/4 P 1,7 3,9 1,8 0 -1=/4 UK 0,5 -0,8 -0,6 -3 -3;/4 EUR 12 0,7 1,3 0,8 ;/2 ;/4 USA -2,9 -3,4 -3,6 -2=/4 -2;/2 JAP 3,7 4,3 3,6 2=/4 3 e ) Aantal uverklozen in % van de burgerlijke beroepsbevolking ( 1 ) 1985 1986 1987 1988 ( 2 ) 1989 ( 3 ) B 13,6 12,6 12,3 11;/2 11 DK 8,7 7,4 7,6 8;/2 9 D 8,4 8,1 8,1 8 8;/4 GR 7,8 7,4 7,4 7;/2 7;/2 E 21,4 21,0 20,5 20 19;/2 F 10,5 10,7 10,8 10=/4 10=/4 IRL 17,9 18,2 19,2 18=/4 18;/4 I 12,9 13,7 14,0 15 14;/2 L 1,7 1,4 1,6 1;/2 1;/4 NL 13,3 12,1 11,5 11;/4 11 P 8,7 8,7 7,2 6;/2 6;/2 VK 12,0 12,0 10,6 8;/2 7;/4 EUR 12 11,8 11,9 11,6 11;/4 11 VS 7,2 7,0 6,2 5;/2 5;/2 JAP 2,6 2,8 2,8 2;/2 2;/2 g ) Totale werkloosheid ( verandering in % per jaar ) 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B 0,8 1,0 0,3 1;/4 =/4 DK 2,9 2,3 1,1 -;/4 ;/4 D 0,7 1,0 0,7 ;/2 =/4 GR 1,0 0,1 -0,1 1 =/4 E -1,4 1,9 3,0 2;/2 2 F -0,4 0,3 0,1 ;/2 ;/2 IRL -2,2 -0,4 -0,1 0 ;/2 I 1,4 0,8 -0,1 ;/2 ;/2 L 1,4 2,6 2,7 2 1;/2 NL 1,3 1,8 1,2 =/4 1 P -0,3 0,0 2,7 1=/4 1 VK 1,6 0,4 1,7 2 1 EUR 12 0,6 0,8 0,9 1 1 VS 2,4 1,7 2,6 2;/4 1;/2 JAP 0,7 0,9 1,0 1 ;/2 =/4 (;) BNP voor VS en Japan vanaf 1987 .

($) Ramingen september/oktobcr 1988 .

(=) EUR 9 : Geregistreerde werklozen; GR, E, P : steekproefenqûete arbeidskrachten .

(%) ESER-definitie van gehele overheid, d.w.z . met inbegrip van sociale zekerheid .

(& ) Gedefleerd met de prijsdeflator van het particulier verbruik .

Bron : Diensten van de Commissie .

f ) Financieringssaldo gehele overheid (%) ( in % ven het BPP ) 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B -8,3 -8,9 -7,2 -7;/4 -6;/2 DK -2,0 3,1 -2,1 1 1;/4 D -1,1 -1,3 -1,8 -2;/4 -1;/4 GR -13,6 -10,8 -9,5 -12 -13;/4 E -7,0 -5,7 -3,6 -3 -3 F -2,8 -2,9 -2,5 -2 -1=/4 IRL -11,1 -10,6 -9,1 -6;/2 -6 I -12,5 -11,4 -10,5 -10 -10 L 5,8 6,0 5,2 5;/4 6;/4 NL -4,7 -6,0 -6,3 -5;/4 -4;/2 P -10,1 -7,8 -8,4 -8 -7=/4 VK -2,7 -2,4 -1,4 -;/4 0 EUR 12 -5,2 -4,8 -4,2 -3=/4 -3;/2 VS -4,3 -3,5 -2,3 -1=/4 -1=/4 JAP -0,8 -1,5 -0,3 -;/4 ;/4 h ) Rëeel loon per hoofd (& ) ( verandering in % per jaar ) 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B -0,4 3,0 1,6 1 1;/4 DK -0,3 1,0 4,0 -;/2 -1 D 0,9 4,1 2,4 1=/4 0 GR 3,3 -5,4 -2,9 3;/4 1 E 1,7 -0,4 2,1 1=/4 1=/4 F 0,9 1,5 0,1 1 1 IRL 1,8 1,5 1,9 1;/4 1 I 0,8 1,5 3,8 2 2=/4 L -1,4 4,3 3,3 2 2=/4 NL -1,1 1,4 1,6 1 -;/4 P 2,8 4,5 3,3 1;/2 2=/4 VK 1,4 3,6 3,0 3 3 EUR 12 0,9 2,3 2,1 1=/4 1;/2 VS 1,1 1,6 -0,4 1 -;/4 JAP 1,3 A . VOORUITZICHTEN EN BELEID 1 . Externe omstandigheden De internationale economische context en de economische situatie in de Europese Gemeenschap worden gekenmerkt door een dynamische ontwikkeling van produktie en handel, te zamen met lage infatiepercentages, hetgeen sedert geruime tijd niet meer is voorgekomen . In de jaren van structurele aanpassingen zijn de meeste industrïele economiëen veel krachtiger geworden . Ondanks de instorting van de aandelenmarkten in oktober 1987 en de voortdurende zorg over de internationale betalingsbalansonevenwichtigheden is de groei in de industrielanden krachtig ( 3,9 % in 1988 ). De met vertraging optredende gunstige effecten van de daling van de aardolieprijzen in 1986 en de snelle toeneming van de monetaire liquiditeiten in 1987 ( aanvankelijk als gevolg van interventies op de valutamarkten en vervolgens van de aan financïele instellingen na oktober 1987 verleende bijstand ) komen tot uiting in groeipercentages die beter zijn dan aan het begin van het jaar werd verwacht en in enkele landen doen zieh zelfs tekenen voor van een oververhitting . In 1989 zal de groei van het BBP in de OESO-zone ondanks enige matiging nog op omstreeks 3 % kunnen uitkomen, zodat dit het zevende jaar van een voortdurende expansie van de bedrijvigheid zou worden .

De gunstige ontwikkeling deed zich in alle grote industrielanden voor . De Amerikaanse economie groeide sedert 1983 zeer krachtig, zij het onregelmatig . In enkele bedrijfstakken zijn thans de capaciteitsgrenzen bereikt en het werkloosheidspercentage ligt slechts weinig boven dat van de jaren zestig . Desondanks en ondanks de aanzienlijke devaluatie van de dollar in drie jaren ( maart 1985 tot maart 1988 : 38 % voor de effectieve ( wisselkoers ), bleef de inflatie in 1988 toch op ongeveer 4,5 % . Het monetaire beleid werd in het begin van de zomer in verband met de eerste tekenen van een oververhitting van de economie restrictiever . Waarschijnlijk zal in 1989 enige vertraging van de groei optreden, gezien de iets minder sterke expansie van zowel de binnenlandse vraag als de uitvoer .

In Japan beliep de rëele toeneming van de binnenlandse vraag in de afgelopen twaalf maanden gemiddeld bijna 7,5 % . Tegelijkertijd lijkt de Japanse economie zich te hebben aangepast aan de aanzienlijke appreciatie van de yen ( maart 1985 tot maart 1988 : effectieve wisselkoers + 60 %) in de afgelopen drie jaren en zijn de uitvoervooruitzichten verbeterd . Ondanks een te verwachten minder snelle groei van de binnenlandse vraag in 1989 zal de ontwikkeling van de Japanse economie zeer krachtig blijven .

De economische groei in de ontwikkelingslanden zal zowel in 1988 als in 1989 waarschijnlijk gemiddeld op 3,5 % tot 4 % uitkomen . Achter dit gemiddelde gaat echter een grote verscheidenheid schuil . In de nieuwe gëindustrialiseerde economiëen in Azïe, de voornaamste exporteurs van verwerkte produkten, neemt het BNP nog steeds toe met meer dan 7 % per jaar . De olie uitvoerende landen beginnen zich pas nu te herstellen van het verlies aan exportopbrengsten na de instorting van de olieprijs in 1986 . De groei van het BBP van grondstoffen uitvoerende landen lijkt niet veel sterker te zijn geworden, ondanks het hoge niveau van bedrijvigheid in de industrielanden en de aanmerkelijke stijging van de prijzen voor andere grondstoffen dan aardolie, welke in de laatste zes maanden van 1987 op jaarbasis toenamen met 17 % en in de eerste zes maanden van 1988 met 27 % . Dit betekent voor deze landen een welkome verbetering van de ruilvoet . TABEL 1 RëeeI BBP, binnenlandse vraag en wcreldhandel ( procentuele veranderingen perjaar ) I-1987 II-1987 I-1988 1987 1988 (;) 1989 (;) a ) BBP EUR 12 2,5 3,5 3,8 2,9 3,5 2,8 VS 3,9 5,0 4,0 3,4 3,9 2,3 Japan 3,7 6,0 6,4 4,2 5,6 3,8 OPEC 0,0 1,1 2,6 Nieuwe industrielanden in Azïe 11,8 8,5 7,5 Andere nieuwe industrielanden 2,8 1,3 3,4 Andere minder ontwikkelde landen 4,0 5,0 4,6 b ) Binnenlandse vraag EUR 12 3,6 4,3 4,1 3,8 4,0 3,2 VS 2,8 4,8 2,5 3,0 2,8 2,0 Japan 3,9 7,7 8,9 5,1 7,4 4,2 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie I-1987 II-1987 I-1988 1987 1988 (;) 1989 (;) c ) Wereldhandel Wereldinvoer ( zonder EG) 0,6 11,6 7,0 5,0 7,6 5,7 EUR 12-exportmarkten 6,2 8,2 6,1 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie . De krachtige ontwikkeling van de wereldeconomie betekent een belangrijke stimulans voor de export van de Europese Gemeenschap, waardoor haar op de binnenlandse vraag berustende economische groei wordt versterkt . Zo zal de wereldinvoer ( zonder Gemeenschap ) rëeel in 1988 waarschijnlijk met meer dan 7 % toenemen, hetgeen een aanmerkelijke groei van de exportmarkten van de Gemeenschap betekent . In verband met de snellere expansie van de invoer zal de buitenlandse handel per saldo echter negatief bijdragen tot de groei van het BBP in de Gemeenschap ( voor het derde achtereenvolgende jaar ). Aldus zal zich het internationale aanpassingsproces voortzetten op een relatief hoog niveau van groei van zowel handel als BBP .

De bovenbeschreven ontwikkelingen hebben belangrijke consequenties voor het economisch en in het bijzonder voor het monetaire beleid . Van 1985 tot begin 1988 hebben de monetaire autoriteiten in de grote industrielanden over het algemeen hoge prioriteit gegeven aan externe doelstellingen, zulks ter ondersteuning van het internationale aanpassingsproces . Wisselkoersoverwegingen speelden daarom een belangrijke rol in het beleid inzake rentetarieven en deviezenreserves . Midden 1988 veranderde het klimaat . De wisselkoers van de dollar werd gestabiliseerd toen het duidelijk werd dat de wereldeconomie het effect van de instorting van de aandelenmarkt goed had doorstaan en dat het internationale aanpassingsproces eindelijk een vermindering van het nominale handelsbalanstekort van de VS tot gevolg had ( in de eerste acht maanden van 1988 lag het tekort ongeveer 18 miljard US-dollar onder dat van dezelfde periode van 1987 ). De markten wijzigden dan ook hun oordeel over de economische situatie en gaven blijk van meer bezorgdheid over de sterkere opwaartse druk op de prijzen . Naarmate het gevaar van een wederopleving van de inflatie duidelijk werd, werden binnenlandse doelstellingen belangrijker en werd het monetaire beleid enigszins verkrapt, het eerst in de VS . De herstructurering van de beleggingsportefeuilles te zamen met hogere rentetarieven hadden vervolgens in het tweede kwartaal van 1988 een herstel van de dollar tot gevolg .

De effectieve wisselkoers van de dollar was tegen eind september 10 % hoger dan aan het einde van het voorafgaande jaar ( 18 % hoger ten opzichte van de DM en 10 % hoger ten opzichte van de yen ) en weinig lager dan de gemiddelde koers in het tweede en derde kwartaal van 1987 . In feite was de wisselkoers van de dollar ten opzichte van de voornaamste Europese valuta's aan het begin van het najaar ongeveer op het niveau dat bereikt was ten tijde van het Louvre-Akkoord van februari 1987 .

De centrale banken hebben op de wijziging van de houding van de markt ten opzichte van de US-dollar en het restrictievere monetaire beleid van de VS gereageerd met het verkopen van dollars en het verhogen van de korte rente . Gezien zowel het feit dat de groei sneller was dan verwacht als de waarneembare verslechtering van de ruilvoet, achtten de autoriteiten in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk dit om binnenlandse redenen wenselijk . De Britse autoriteiten leggen meer nadruk op het gevaar van oververhitting . In de andere Lid-Staten werd echter gevreesd dat de teweeggebrachte stijging van de rentetarieven een negatieve invloed op de groei zou kunnen hebben ( zie deel C, punt 2 ).

TABEL 2 Nominale korte rent ( driemaands-geldmarktrente ) Eind januari 1988 Eind april 1988 Eind september 1988 Gemiddelde EMS 5,7 5,7 6,8 D 3,3 3,4 5,3 VK 8,7 8,5 12,3 VS 5,8 6,1 7,5 Japan 3,9 3,9 4,1 Met de vermindering van de internationale onevenwichtigheden op de lopende rekeningen wordt voortgang gemaakt, niet alleen in rëele maar ook in nominale termen . De handelsstromen passen zich aan aan de nieuwe koersverhoudingen en aan het daaruit voortvloeiende herstel van het concurrentievermogen van de VS . Het tempo van de aanpassing is echter langzaam . Tot dusver wordt bovendien de geografische tegenhanger van de verbetering van het Amerikaanse tekort merendeels niet gevormd door de belangrijkste overschotlanden ( Japan, Duitsland en de Aziatische nieuwe industrielanden ) maar door de andere OESO - of minder ontwikkelde landen . De bilaterale posities van de eerste groep landen ten opzichte van de VS verslechteren weliswaar, maar dit wordt gecompenseerd door een verbetering van de handelsbalans met de overige handelspartners te zamen . In de Gemeenschap in het bijzonder is de vermindering van het totale overschot met de rest van de wereld dan ook een afspiegeling van de snelle verslechtering van de lopende rekening van de andere Lid-Staten behalve Duitsland, in het bijzonder van de landen die een snellere groei van de binnenlandse vraag hebben dan het gemiddelde in de Gemeenschap .

TABEL 3 Saldo lopende rekening 1985 1986 1987 1988 ( 4 ) 1989 ( 5 ) a ) a ) miljard US -dollar EUR 12 18,4 50,4 42,4 24 16 VS -116,4 -141,4 -154,0 -135 -131 Japan 49,2 85,5 87,1 79 86 OPEC 3,7 -26,4 -9,5 -21 -22 nieuwe industrielanden in Azïe 10,1 22,8 29,1 34 33 Overige minder ontwikkelde landen -34,5 -32,4 -22,9 -27 -32 b ) van % van het BIP ( 6 ) EUR 12 0,7 1,3 0,8 ;/2 ;/4 USA -2,9 -3,4 -3,4 -2=/4 -2;/2 Japan 3,7 4,3 3,6 2=/4 3 Voorts zou het aanpassingsproces in de industrielanden, in het bijzonder tussen de VS en Japan, uitgaande van de huidige of geraamde produktie-ontwikkelingen, het huidige beleid en de huidige rëele wisselkoersen, tegen het eind van 1989 en daarna aanzienlijk in betekenis kunnen afnemen . De vraag doet zich derhalve voor of, op grond van de geraamde netto-exportresultaten, het handelsbalanstekort van de VS inderdaad in een tempo vermindert dat voldoende is om de markten ervan te overtuigen dat de huidige onevenwichtigheden op de lopende rekeningen te zijner tijd zonder verstoringen zuIlen worden opgelost .

In dit opzicht is de voortdurende toeneming van de buitenlandse schuld van de VS bijzonder zorgwekkend, aangezien belangrijke betalingen aan aflossingen en rente toegevoegd moeten worden aan de vereiste aanpassingen van de lopende rekening van de VS . Hoe langer het tekort op de lopende rekening voortduurt, des te groter moet de verbetering van de goederenbalans zijn om de verslechtering van het onzichtbare verkeer te compenseren .

Het economische beleid in alle grote landen moet derhalve gericht zijn op de welbekende tweeledige doelstelling . De snelheid van de internationale aanpassing moet voldoende groot zijn om het vertrouwen in het eindresultaat in stand te houden en aldus de stabiliteit van de valuta - en effectenmarkten in stand te houden . Zowel uit een internationaal oogpunt als uit het oogpunt van de Gemeenschap zou een periode van stabiliteit van de dollar tegen de huidige koersen weenselijk zijn . Een nieuwe depreciatie van de dollar zou de thans begonnen aanpassing van de rëele handelsstromen tot staan brengen daar deze volledig tot uiting zou komen in een verdere vermindering van het nominale tekort op de handelsbalans van de VS wegens de hogere invoerprijzen ( J-curveeffect ). Dit zou voorts het inflatiegevaar in de VS, dat ook zou kunnen leiden tot hogere rentetarieven, vergroten . Anderzijds zou een verdere appreciatie van de dollar de inflatoire druk in de economiëen van de handelspartners van de VS verhogen en een bedreiging vormen voor de voortzetting van het rëele aanpassingsproces in de wereldeconomie . Ter ondersteuning van het aanpassingsproces moet het tekort op de lopende rekening van de VS gepaard gaan met een vermindering van het tekort op de federale begroting . Daarnaast kan bij het monetaire beleid niet langer uitsluitend prioriteit worden gegeven aan het internationale aanpassingsproces, aangezien in de Verenigde Statenen in verschillende andere landen de vrees voor het aanwakkeren van de inflatie toeneemt .

Voorts moet het aanpassingsbeleid gepaard gaan met een vastberaden weerstand tegen protectionistische druk en met een krachtig streven naar bevordering van de wereldhandel . De gelegenheid daartoe wordt geboden door de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-ronde . De Ministerbijeenkomst te Montreal in december moet aan het onderhandelingsproces de nodige politieke impulsen geven zodat de Uruguay-ronde kan resu1teren in een daadwerkelijke liberalisatie van de handel in goederen en diensten . Tegelijkertijd moeten alle deelnemers de bij de aanvang van de onderhandelingen aangegane standstill-verplichtingen nakomen . De recente handelswetten van de VS geven in dit opzicht aanleiding tot bezorgdheid .

Met betrekking tot de andere grote evenwichtsverstoring in de wereldeconomie, namelijk het schuldenprobleem van de ontwikkelingslanden, zal de ratio schuldendienst/uitvoer in 1988 waarschijnlijk toenemen, in het bijzonder als gevolg van de recente stijging van de rente . Bovendien is de situatie van de Latijnsamerikaanse landen met zware schulden, van enkele Afrikaanse landen uit de midden-inkomensgroep en van de armste Afrikaanse landen nog moeilijk en dit zal waarschijnlijk zo blijven, ook op middellange termijn . Deze landen blijven derhalve kwetsbaar .

Voor de oplossing op middellange termijn van het schuldenprobleem van de landen met een gemiddeld inkomensniveau blijven vereist een passend aanpassingsbeleid in de debiteurlanden, voldoende externe financiering als aanvulling op binnenlandse middelen, een aanhoudend gunstig internationaal groeiklimaat en bepaalde vormen van schuldenvermindering op vrijwillige grondslag . Voor enkele van de armste ontwikkelingslanden zijn de toepassing van het besluit van de Topconferentie van Toronto in het kader van de Club van Parijs en als aanvulling daarop de omzetting van officïele ontwikkelingshulpleningen in schenkingen, evenals de uitkomsten van de jaarvergaderingen van het IMF en de Wereldbank in Berlijn, bemoedigend .

2 . De economie van de Gemeenschap in 1988 en 1989 Evenals die van andere grote industrielanden heeft de economie van de Europese Gemeenschap sedert het tweede halfjaar van 1987 blijk gegeven van een opmerkelijke groeikracht . Deze dynamische ontwikkeling berustte onder meer op een aanzienlijke versnelde groei van de investeringen . In 1988 zal de gemiddelde groei bijna 3,5 % belopen, het beste resultaat sedert 1978 % 1979 . Destijds was de inflatie echter gemiddeld driemaal hoger dan thans . Men moet meer Bepalende factoren voor de groei van het BBP in de Gemeenschap van Twaalf tegen constante prijzen 1984 1985 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) - Groei BBP tegen constante prijzen 2,4 2,5 2,6 2,9 3;/2 2=/4 - Bijdrage tot de groei an ($):

- netto-uitvoer +0,5 +0,1 -1,2 -1,2 -1 -;/2 - binnen landse vraag ( met inbegrip van de voorraden ) +1,9 +2,4 +3,8 +3,9 +4 +3;/4 - Uitvoer van goederen en diensten ( verande - ring in % per jaar ) 7,7 4,7 1,5 3,7 5;/4 5;/4 - Particuliere consumptie ( verandering in % per jaar ) 1,4 2,5 3,9 3,8 3 ;/2 3 - Bruto-investeringen in vaste bedriifsactiva ( verandering in % per jaar ) 1,3 2,1 3,1 4,6 7 5;/4 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie . ($) Verandering in % van het BBP van het voorafgaande jaar . De structuur van de vraag is in het recente verleden veranderd . In 1984 en 1985 werd de groei voornamelijk gedragen door de uitvoer . In 1986 werd de stuwende kracht gevormd door de toeneming van het gezinsverbruik als dan twee decennia teruggaan om een combinatie van produktiegroei en geringe inflatie te vinden die even gunstig was als thans . Dit resultaat is te meer opmerkelijk daar het volgt op een aanhoudende en uitzonderlijke lange, zij het gematigde, expansiefase . Sedert 1981 is de gemiddelde groei van de rëele produktie in de Gemeenschap voortdurend sneller geworden en sedert 1984 beloopt de groei 2,5 % of meer .

De vooruitzichten voor 1989 blijven over het geheel genomen gunstig . De groei zou enigszins langzamer kunnen worden ( van 3,5 % tot 2, 75 %), aangezien niet verwacht kan worden dat bepaalde uitzonderlijk gunstige factoren, zoals de zachte winter van 1987/1988, opnieuw zullen optreden . Verder wordt verwacht dat de internationale situatie iets minder gunstig zal zijn : het particuliere verbruik zou minder snel kunnen toenemen als gevolg van een verslechtering van de ruilvoet en in enkele landen kan het monetaire en/of begrotingsbeleid een matigend effect hebben . Niettemin zal de verbetering van de aanbodvoorwaarden en de vraagvooruitzichten opnieuw gurtstig zijn voor de investeringsontwikkeling . De groei zou langzamer kunnen worden in landen als Spanje, Italïe en het Verenigd Koninkrijk, welke tot dusver de drijvende kracht van de intracommunautaire handel waren . Dit zou kunnen resulteren in een vermindering van de druk die uitgaat van de betalingsbalansen en van de inflatiedreiging . De krachtige ontwikkeling van de economische bedrijvigheid in genoemde landen komt ten goede aan hun communautaire partners, welke thans een zekere tempoversnelling doormaken . Onder deze omstandigheden moet het mogelijk zijn een conjunctuuromslag waardoor de investeringen zouden worden afgeremd en een versnelling van de inflatie, die eveneens schadelijk zou zijn voor de voortzetting van een krachtige groei, te voorkomen .

gevolg van de verbetering van de ruilvoet in verband met : i ) de daling van de olieprijzen, en ii ) de appreciatie van de Europese valuta's ten opzichte van de US-dollar . In 1987 en in sterkere mate in 1988 zijn voornamelijk de investeringe welke tot dusver in de herstelfase in vrij geringe mate waren toegenomen, de meest dynamische component van de binnenlandse vraag geworden . Van belang is evenzeer dat de opleving van de investeringen zich in alle landen van de Gemeenschap voordoet .

Deze versnelde groei van de investeringen in bedrijfsactiva kan aan vele factoren worden toegeschreven :

a ) de economiëen van de industrielanden beginnen de vruchten te plukken van het gevoerde structurele beleid en van een groter aanpassingsvermogen van de markten . De aanmerkelijke verbetering van het kapitaalrendement en van de zelffinancieringsmogelijkheden van het bedrijfsleven, in de eerste plaats berustend op een gematigde loonontwikkeling, versnelde in 1986 en 1987 door zowel de daling van de energieprijzen als een opleving van de afzet .

b ) De vraag was krachtig en zal dit naar verwachting blijven . In de verwerkende industrie komt de bezettingsgraad nu in vele landen op recordniveaus . Daar de bezettingsgraad hoger is dan eerder het geval was sedert de voorgaande conjunctuurtop ( 1979 ) en de winstgevendheid is verbeterd, lijkt zich thans een uitbreiding van de kapitaalvoorraad en klaarblijkelijk ook een geleidelijke en welkome verschuiving van arbeidsbesparende naar capaciteitsvergrotende investeringen voor te doen .

c ) Ook is het mogelijk dat de verwachtingen van het bedrijfsleven met betrekking tot 1992 een positieve invloed beginnen te hebben op de investeringsontwikkeling . In de loop van 1988 hebben zich duidelijke tekenen voorgedaan van een "1992-effect'' met betrekking tot fusies en overnemingen in de Gemeenschap . Multinationale ondernemingen vertonen voorts een zekere tendens tot herziening van hun vestigingsplaatsstrategie ten gunste van de Gemeenschap .

d ) De verbetering van de internationale situatie en de versnelling in de wereldhandel hebben beide bijgedragen tot een verbetering van het bedrijfsklimaat .

In het algemeen werd de inflatie in de Gemeenschap in bedwang gehouden ( + 3,5 % in 1987 en 1988 ). In enkele landen deed zich de afgelopen maanden echter, ten dele als gevolg van uitzonderlijke of technische factoren, een versnelling voor, met name in het Verenigd Koninkrijk en Spanje . In het eerstgenoemde land moet dit ten dele worden toegeschreven aan een verhoging van de hypotheekrente . Door de autoriteiten in Duitsland werd een zekere toeneming van de inflatoire verwachtingen waargenomen, zij het uitgaande van een zeer laag niveau van geregistreerde inflatie . Daarnaast lijkt het proces van terugdringing van de inflatie in Italïe, na jaren van goede resultaten, minder effect te hebben,

Het gevoelen dat de inflatiegevaren zijn toegenomen heeft vele oorzaken, maar in het algemeen mag het gevaar van een opnieuw aanwakkeren van de inflatie in de Gemeenschap in de komende maanden niet worden overschat . Desalniettemin is waakzaamheid vereist, in verschillende landen en in verschillende mate, aangezien de voortdurende toeneming van de bestedingen en de hogere bezettingsgraden kunnen leiden tot een gecombineerde vraag - en kostendruk op de prijzen .

a ) In de Gemeenschap worden de binnenlandse prijzen niet meer gunstig bëinvloed door een verbetering van de ruilvoet, zoals in de afgelopen jaren het geval was . De ruilvoet is reeds verslechterd als gevolg van de recente stijging van de dollarkoers en de hogere prijzen van grondstoffen ( zonder aardolie ). De gemiddelde prijzen voor andere grondstoffen dan aardolie, die weliswaar slechts ongeveer 7 % uitmaken van de invoer van de Gemeenschap, zijn in de eerste helft van 1988 aanmerkelijk gestegen ( ongeveer 27 % in dollars ). De recente verdere verlaging van de olieprijzen vormde echter voor een belangijk deel een compensatie voor de prijsverhogingen voor andere grondstoffen . Verwacht wordt dat de ruilvoet gemiddeld voor de Gemeenschap stabiel zal blijven . Het gevaar van een verdere verslechtering zal beperkt blijven zolang de wisselkoersen stabiel blijven en de prijzen van grondstoffen niet opnieuw in belangrijke mate stijgen .

b ) De versnelde groei doet de druk op de binnenlandse prijzen toenemen, in het bijzonder in die landen waar de bezettingsgraad reeds enige tijd vrij hoog is ( Verenigd Koninkrijk, Italïe en Spanje ). In deze landen bestaat het gevaar dat de ontwikkeling van de loonkosten de kostendruk verder zal vergroten . Gemiddeld zal echter in de Gemeenschap de toeneming van de nominale arbeidskosten per eenheid produkt in de gehele beschouwde periode gematigd blijven .

c ) In 1987 gingen de ontwikkelingen op de wisselmarkten en de omvangrijke interventies ten einde althans ten dele het tekort op de lopende rekening van de VS te financieren, gepaard met een krachtige expansie van de geldhoeveelheid in Europa en Japan, terwijl de monetaire groei in de VS zeer gering was . Deze meer expansieve koers in Europa en Japan droeg bij tot de stabilisatie van de wisselkoersen en, na oktober 1 987, ook van de financïele markten . Tot op zekere hoogte beantwoordde dit aan een grotere liquiditeitsvoorkeur in een periode van financïele innovatie, deregulering en verminderende inflatie, en dit droeg bij tot de instandhouding van de groei . De doeltreffendheid van het monetaire beleid was voor een niet gering deel een gevolg van de geloofwaardigheid welke de monetaire autoriteiten gedurende een aantal jaren hadden weten op te bouwen . De recente verhoging van de korte rente kan bovendien deze geloofwaardigheid verder doen toenemen, daar de monetaire autoriteiten aldus blijk geven van de vaste wil de bereikte stabiliteit in stand te houden . Deze verhoging kan daarnaast leiden tot een vermindering van de groei van de monetaire grootheden .

Het werkloosheidspercentage, dat sedert het midden van het decennium enigszins is gedaald, bedraagt nog 11 % van de beroepsbevolking. Het snellere tempo van werkgelegenheidscreatie kwam tot dusver niet volledig tot uiting in een vermindering van de werkloosheid ( 7 ). Dit heeft verschillende redenen : in de eerste plaats zijn de nieuwe arbeidsplaatsen niet altijd geschikt voor de geregistreerde werklozen en in de tweede plaats is sedert 1 986 de participatiegraad toegenomen . Als gevolg van deze beide factoren blijft ondanks verbeterde werkgelegenheidsresultaten het aandeel van de langdurige werklozen in het totaal aantal werklozen verder toenemen, terwijl ook de werkloosheid onder jongeren nog te groot blijft . Al met al blijft ondanks de betere groeiresultaten in de Gemeenschap de werkloosheid nog het grootste probleem waarmede de Europese economie te kampen heeft . TABEL 5 Werkloosheid ( in %) 1973 1979 1982 1985 1988 (;) 1989 (;) EUR 9 ($) 2,4 5,2 9,3 11,1 10,5 10,1 EUR 12 : : 9,4 11,8 11,3 10,9 VS 4,9 5,8 9,7 7,2 5,5 5,5 Japan 1,3 2,1 2,4 2,6 2,5 2,6 Convergentie, stabiliteit en groei De toeneming van de gemiddelde groei in de Gemeenschap sinds het begin van dit decennium ging gepaard met een neerwaartse convergentie van de inflatiecijfers . De budgettaire situaties lopen echter nog steeds aanzienlijk uiteen, terwijl op het gebied van de lopende rekeningen van de Lid -Staten nieuwe ontwikkelingen vallen waar te nemen .

Zoals verwacht is de convergentie van de inflatiepercentages van de landen die deelnemen aan het EMS-wisselkoersstelsel bijzonder duidelijk . In geen enkel land dat deelneemt aan het wisselkoersstelsel ligt de inflatie boven de 5 % . Dit geldt eveneens voor Spanje en het Verenigd Koninkrijk, zodat de grote kloof tussen de deelnemende en niet deelnemende landen aanmerkelijk is vernauwd . In Portugal en Griekenland blijven de inflatiecijfers echter sterk boven het Gemeenschapsgemiddelde liggen . TABEL 6 Convergentie van de inflatiecijfers ( deflator van het particulier verbruik ) 1980 1984 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) a ) Gewogen gemiddelde EUR 12 13,5 7,1 3,6 3,3 3,5 3,7 WKS ($) 12,0 6,5 2,4 2,5 2,7 3,1 Niet-WKS ($) 17,0 8,5 6,6 5,2 5,2 5,1 b ) Hoogste en laagste inflatiepercentages binnen het WKS ($) Maximum 19,6 11,4 6,1 4,8 4,9 4,6 Minimum 6,0 2,0 -0,2 -0,4 0,9 1,3 Verschil 13,6 9,4 6,3 5,2 4,0 3,3 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie ($) Deelnemende/niet deelnemende landen aan het vwisselkoersstelsel van het EMS .

(;) Zie deel B, punt 3 .

Door deze convergentie van de inflatiepercentages is de monetaire samenhang in de Gemeenschap versterkt . Bilaterale pariteitsaanpassingen binnen het EMS komen minder voor . Sinds januari 1987 heeft geen herschikking plaatsgevonden . Dit maakt nieuwe vooruitgang op monetair gebied mogelijk . Uitbreiding van het aantal landen die aan het wisselkoersmechanisme deelnemen is wenselijk, maar moet op het gepaste ogenblik plaatsvinden .

Deze convergentie werd tot 1985 bereikt ondanks de sterke revaluatie van de dollar . Sinds 1986 werd zij ondersteund door de daling van de olieprijzen en de devaluatie van de dollar . Deze ontwikkeling heeft intern snel doorgewerkt in een langzame toeneming van de interne kosten . De neerwaartse convergentie van de inflatie moet echter fundamenteel worden toegeschreven aan de grotere consensus van de Europese economiëen op het punt van de stabiliteitsdoelstelling . Door de concentratie op deze doelstelling wordt het monetair beleid van de verschillende landen steeds meer onderling afgestemd . Daarenboven is het desinflatieproces door de ontwikkelingen van de nominale lonen ondersteund . Hoewel de convergentie van de begrotingstekorten ontoereikend blijft, heeft de toenemende niet monetaire financiering daarvan aanzienlijk bijgedragen tot het desinflatieproces . Dit heeft echter weer geleid tot een snelle toeneming van de overheidsschuld en zeer hoge rentevoeten in landen met grote tekorten .

De neerwaartse convergentie van de inflatiepercentages is niet ten volle tot uiting gekomen in een neerwaartse convergentie van de nominale rentevoeten . Wat de landen betreft die deelnemen aan het wisselkoersmechanisme was de gemiddelde geldmarktrente in Duitsland bij voorbeeld voor de eerste negen maanden van 1988 2,6 procentpunten lager dan in Belgïe, 4 punten lager dan in Frankrijk en 7,3 punten lager dan in Italïe, hoewel de inflatiecijfers in Belgïe en Frankrijk vrijwel overeenstemmen met het Duitse, en het Italiaanse cijfer daar slechts 2,5 procentpunten boven ligt . Soortgelijke verschillen bestaan met betrekking tot de lange rente in de verschillende landen .

De oorsprong hiervan kan verschillend zijn : a ) een min of meer langdurige stabiliteitstraditie, die samengaat met een min of meer snelle afname van de inflatieverwachtingen op middellange termijn en b ) een uiteenlopende ontwikkeling van fundamentele elementen, zoals met name de begroting en lopende rekening van de betalingsbalans, die verwachtingen met betrekking tot inflatie of wisselkoerswijzigingen aanwakkeren .

Op deze twee gebieden, begrotingstekorten en lopende rekeningen, blijven namelijk aanzienlijke verschillen aanhouden of zich ontwikkelen . Deze zijn een potentïele bron van instabiliteit voor de wisselkoersen, hoewel het op korte termijn altijd mogelijk is de desbetreffende gevolgen op te vangen door interventies en door passende rente verschillen . Hierdoor neemt het gevaar voor conflicten tussen de nationale doelstellingen van het monetair beleid en de wisselkoersdiscipline van het EMS toe . Bovendien kunnen de uiteenlopende externe posities het moeilijker maken een gemeenschappelijke houding ten aanzien van valutas van derde landen, en met name van de dollar, in te nemen .

TABEL 7 Convergentie van het netto-financieringstekort (-) of -overschot (+) van de centrale overheid ( in % van het BBP ) 1980 1984 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) a ) Gewogen gemiddelde EUR 12 - -5,3 -4,8 -4,2 -3,8 -3,4 WKS ($) -4,0 -5,4 -5,0 -4,8 -4,5 -4,1 Niet-WKS ($) - -5,1 -4,1 -2,9 -2,1 -2,1 b ) Hoogtepunt en laagtepunt binnen het WKS Hoogtepunt -8,5 -11,5 -11,4 -10,5 -10,0 -10,0 Laagtepunt -0,8 -1,9 +3,1 +2,1 +0,9 +1,4 Verschil 7,7 9,6 14,5 12,6 10,9 11,4 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie .

($ De aanzienlijke verschillen tussen de begrotingssituaties van de Lid-Staten nemen in 1988 slechts langzaam af . Zelfs wanneer deze verschillen op het niveau van de begrotingstekorten vergezeld gaan van uiteenlopende situaties op het gebied van de gezinsbesparingen, compliceren zij niettemin de taak van het monetair beleid bij het nastreven van de doelstellingen van interne en externe stabiliteit .

TABEL 8 Bruto-gezinsbesparingen en netto-financieringstekort (-) of-overschot (+) van de centrale overherheid in 1987 ( in % van het BBP ) B DK D GR E F IRL I L NL P UK - Besparingen 9,8 11,1 7,8 12,9 8,0 13,6 20,1 9,0 9,0 22,8 3,5 - Netto-financieringstekort -7,2 +2,1 -1,8 -9,5 -3,6 -2,5 -9,1 -10,5 +5,2 -6,3 -8,4 -1,4 - Verschil 2,6 13,2 6,0 3,4 4,4 5,8 4,5 9,6 14,2 2,7 14,4 2,1 Een uitzonderlijk hoge overheidsschuld in een percentage van het BBP leidt tot grotere nadelen en schept ook problemen voor de monetaire samenhang en het voeren van het monetair beleid. a ) Zij draagt bij tot het voortbestaan van hoge rëele rentevoeten die nadelig zijn voor de produktieve investeringen en het nastreven van een aanhoudende groei . b ) Het aandeel van de niet verminderbare rentebetalingen op overheidsuitgaven neemt toe en beknot de armslag voor de noodzakelijke herstructurering ten gunste van produktieve bestedingen en een verlaging van de tarieven van de indirecte belastingen . c ) Zo kan uiteindelijk afbreuk worden gedaan aan de geloofwaardigheid van het stabilisatiebeleid, zodat ook de risicopremie op de lange rente toeneemt . Voor landen waar het begrotingstekort nog steeds te hoog is, is het derhalve essentieel dat zij op middellange termijn een beleid voeren waardoor weer een aanvaardbare begrotingssituatie kan worden bereikt .

De ontwikkeling van de lopende rekeningen is zowel positief als verontrustend . Alle landen, met uitzondering van Grie - kenland, waarin deze in de afgelopen jaren veronterustend was, zoals in Belgïe, Ierland en in Portugal aan het begin van dit decennium en meer recentelijk in Denemarken het geval was, vertoonden een duidelijke verbetering .

Er ontwikkelt zich echter een aanmerkelijk verschil tussen de lopende rekeningen van de landen die deelnemen aan het wisselkoersstelsel van het EMS en de andere landen . Bovendien neemt, binnen het wisselkoersmechanisme, de kloof tussen de overschot - en de tekortlanden toe, vooral omdat het overschot van Duitsland nog niet afneemt . Tegelijkertijd worden de onevenwichtigheden op de handelsbalansen binnen de Gemeenschap groter . Met name nam het overschot op de intracommunautaire handelsbalans ( exclusief energie ) van 1985 tot 1987 in Duitsland met circa 10 miljard Ecu toe en verslechterde het intracommunautaire handelstekort van Frankrijk met circa 3, 8 miljard Ecu .

TABEL 9 Convergentie van de lopende rekeningen van de betalingsbalansen ( in % van bet BPP ) 1980 1984 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) a ) Gewogen gemiddelde EUR 12 -1,2 0,3 1,3 0,8 0,5 0,3 WKS ($) -1,7 0,5 2,0 1,5 1,5 1,6 Niet WKS ($) 0,2 -0,2 -0,2 -0,4 -2,3 -3,0 b ) Hoogtepunt en laagtepunt binnen het WKS ($) Hoogtepunt -1,3 4,2 4,4 4,0 4,0 4,2 Laagtepunt -11,8 -6,0 -5,2 -3,0 -2,5 -2,3 Verschil 10,5 10,2 9,6 7,0 6,5 6,5 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie .

($) Deelnemende/niet deelnemende landen aan het wisselkoersstelsel van het EMS .

1980 1984 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) c ) Gemiddelde van WKS-overschot - en tekortenlanden ($) in 1988 Overschotlanden (=) - 4,0 3,6 3,6 3,8 Tekortenlanden (=) - - 0,0 - 0,4 - 0,3 - 0,4 Verschil - - 4,0 4,0 3,9 4,2 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie .

($) Deelnemende/niet deelnemende landen aan het wisselkoersstelsel van het EMS .

(=) Overschotlanden . B, D, IRL, L, NL; tekortenlanden . F, I, DK . Het bestaan van dergelijke onevenwichtigheden op middellange termijn staat ten dele in verband met het inhaalproces van de armste landen, waar de investeringsbehoefte en capaciteit relatief groter zijn . Tekorten in deze landen zijn op middellange termijn aanvaardbaar, mits de verslechtering an de lopende rekening van de betalingsbalans op nationaal niveau overeenkomt met een versterking van de produktieve investeringen en samengaat met een gezonde externe financiering . Dit is bij voorbeeld het geval in Spanje en Portugal, waar de verslechtering van de lopende rekening werd gecom - penseerd door een sterke toeneming van de produktieve investeringen, gefinancierd door externe particuliere kapitaalinbreng . Het niveau van de tekorten in deze twee landen blijft derhalve aanvaardbaar . Het is bovendien normaal en zelfs wenselijk dat landen met een hoger ontwikkelingspeil overschotten op hun lopende rekeningen vertonen en kapitaal exporteren naar de minder welvarende landen waar de investeringen zullen worden aangemoedigd en het inhaalproces ondersteund . TABEL10 Groei van het BBP en binnenlandse vraag 1985 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) a ) Groei van het BBP EUR 12 2,5 2,6 2,9 3;/2 2=/4 WKS ($) 2,2 2,5 2,2 3;/4 2=/4 Niet-WKS ($) 3,2 3,0 4,3 4 3 b ) Groei van de binnenlandese vraag EUR 12 2,3 3,8 3,8 4 3;/4 WKS ($) 2,1 3,7 3,3 3;/4 2=/4 Niet-WKS ($) 3,0 4,3 5,8 6;/2 4 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie . Sinds 1984 lijkt de ontwikkeling van de relatieve externe posities tussen de aan het wisselkoersmechanisme deelnemende landen en de niet-deelnemers in hoofdzaak geassocieerd te worden met groeiverschillen . De binnenlandse vraag zou gemiddeld voor de vier landen die niet deelnemen aan het wisselkoersmechanisme van 1984 tot 1988 met circa 21 % zijn toegenomen tegenover 13 % voor hun partners in het wisselkoersstelsel .

Wat de lopende tendensen betreft is de zich thans in de verschillende landen in 1989 ontwikkelende groeidynamiek een eerste stap naar een herstel van het evenwicht . De groeiverschillen tussen de landen die deelnemen aan het wisselkoersmechanisme en de niet-deelnemers worden kleiner . Voor de laatstgenoemde groep landen groeit de binnenlandse vraag nog steeds veel sterker dan het BBP, hetgeen er op wijst dat de lopende rekening van de betalingsbalans in termen van constante prijzen zal blijven verslechteren . Anderzijds zullen de lopende rekeningen (in constante prijzen ) van de landen die deelnemen aan het wisselkoersmechanisme, met uitzondering van Italïe, nauwelijks verslechteren of eventueel licht verbeteren . Deze tegenstrijdige ontwikkeling kan worden verklaard door twee factoren : a ) de EMS-landen blijven voordeel ondervinden van een aanhoudende toeneming van invoer van hun partners, wier binnenlands aanbod onder druk komt te staan ten gevolge van een relatief hogere capaciteitsbezetting; b ) de versnelling van de produktieve investeringen in de gehele Gemeenschap en de wereld is bijzonder gunstig voor landen als Duitsland, die vanouds kapitaalgoederen exporteren.

Bij de landen die deelnemen aan het wisselkoersmechanisme heeft de ontwikkeling van de binnenlandse vraag over het algemeen een minder belangrijke rol gespeeld . De toeneming van de binnenlandse vraag in vierlanden, Belgïe, Frankrijk, Duitsland en Nederland, bedroeg tussen 1984 en 1988 van 10,5 % tot 13 %. In Italïe was de toeneming groter ( circa 17 %). In Ierland en Denemarken moest de binnenlandse vraag worden beteugeld ten einde de ernstige situatie op de lopende rekening te verbeteren . Gedurende deze periode bleef de ontwikkeling van de rëele effectieve wisselkoersen van de verschillende landen ten opzichte van hun EMS-partners min of meer stabiel, of speelde zij, met name door de effectieve appreciatie van de wisselkoers van de Duitse mark, een rol bij het weer tot stand brengen van evenwicht op de lopende rekeningen .

Ondanks de duidelijke verschillen bij de posities op de lopende rekening van de betalingsbalansen van de WKS-landen is het wisselkoersmechanisme van het EMS betrekkelijk stabiel gebleven, ten gevolge van kapitaalstromen en een betere cooerdinatie van het monetair beleid, doch dit kan een wijziging ondergaan, afhankelijk van de marktverwachtingen en de reacties op de toenemende onevenwichtigheden . Ten einde het huidige groeitempo in de Gemeenschap echter te handhaven en terzelfder tijd deze onevenwichtigheden te verminderen, is het noodzakelijk dat het groeiproces in de overschotlanden van het EMS en met name in Duitsland in toenemende mate aangezwengeld wordt of blijft door de binnenlandse vraag . Recente economische ontwikkelingen in Duitsland lijken aan te tonen dat dit proces reeds gaande is . Dit zou niet alleen bijdragen tot een vermindering van de onevenwichtigheden op de betalingsbalansen, doch ook het groei-en investeringsproces in deze landen ondersteunen en de stabiliteir binnen het EMS vergroten . Voorts zou de Gemeenschap in staat worden gesteld een grotere bijdrage te leveren aan het proces van internationale aanpassing . B . PROBLEMEN, MOGELIJKHEDEN EN UITDAGINGEN IN DE GEMEENSCHAPSECONOMIE De economische situatie is aanzienlijk verbeterd . Door deze situatie, de gunstigste sinds lange tijd, kreeg de Gemeenschap de kans haar fundamentele doelstellingen, de voorbereiding op 1992, de versterking van de economische en sociale samenhang en de vermindering van de werkloosheid in toenemende mate en sneller te verwezenlijken .

Het programma voor de interne markt zal als zodanig al een sterke impuls geven aan produktiviteit en groei, of doet zulks reeds . Naarmate de ondernemingen zich voorbereiden op nieuwe realiteiten zullen produktiepatronen, plaats en aanwending van de produktiefactoren veranderen . Daarom heerst er, hoewel de uiteindelijke voordelen van 1992 in termen van groei en werkgelegenheid duidelijk positief worden ingeschat, enige bezorgdheid, met name over de overgang naar de voltooiing van de interne markt . Deze onzekerheden zullen beter kunnen worden overwonnen, naarmate de voltooiing van de interne markt vergezeld gaat van een beleid dat duidelijk georïenteerd is op groei en werkgelegenheid, alsmede op een versterking van de economische en sociale samenhang in de Gemeenschap .

1 . Benutting van het potentieel van de interne markt In het afgelopen jaar werd bij het programma ter voltooiing van de interne markt per 1992 aanzienlijke vooruitgang geboekt ten aanzien van : i ) de bewustwording van de omvang in aard van de potentïele economische voordelen welke het biedt alsmede ii ) de wettelijke maatregelen welke voor de tenuitvoerlegging daarvan vereist zijn . De grotere bewustheid en de verwachtingen van de particuliere sector getuigen daarvan .

Er zijn talrijke wetgevende maatregelen genomen . Op financieel gebied heeft de Raad overeenstemming bereikt over een tijdschema en een procedure voor de opheffing van de controle op het kapitaalverkeer in alle Lid-Staten . Ook werd overeenstemming bereikt over de openstelling van de nietlevensverzekeringsmarkt voor grotere risicos . Commissievoorstellen voor het bankwezen zijn ingediend en voorstellen voor de effectenmarkten in voorbereiding . Er is vooruitgang geboekt op het gebied van overheidsopdrachten, diensten in het vervoer en technische normen . Maatregelen voor de harmonisatie van de indirecte belastingen zijn onderwerp van bespreking .

De voltooiing van de grote interne markt is in eerste instantie een enorm programma ter verbetering van de aanbodsvoorwaarden, waarvan het succes een zaak zal zijn van markten en ondernemingen, dat wil zeggen op micro-economisch niveau . Uit in de afgelopen maanden voltooide studies blijkt dat de verwezenlijking van de interne markt tot uiting zal komen in aanzienlijke voordelen voor de Gemeenschap in termen van potentïele groei van het BBP (;). Deze voordelen zullen toegeschreven kunnen worden aan een aantal factoren : geringere produktiekosten ten gevolge van de afschaffing van (;) Met name "De kosten van een niet-verenigd Europa'', studies gepubliceerd in Europese Economie nr . 35, maat 1988, onder de titel "The Economics of 1992 ''.

De handelsbelemmeringen; betere benutting van schaalvoordelen ten gevolge van de grotere omvang van de markt, die ook de ontwikkeling van grotere en derhalve meer concurrerende Europese ondernemingen zal vergemakkelijken; grotereefficïentie van hetbe drijfsleven; minder macht van de monopolies, dynamischere investeringen en innovaties ten gevolge van een grotere concurrentie en budgetaire besparingen ten gevolge van de openstelling van de markten voor overheidsopdrachten .

Deze potentïele voordelen kunnen alleen tot stand komen, indien een rigoureus mededingingsbeleid wordt gevoerd ten einde te waarborgen; i ) dat de positieve effecten van grotere concurrentie niet worden verminderd door steunmaatregelen in subsidies van de Staten en ii ) dat het vrije verkeer van goederen en diensten niet wordt belemmerd door bepaalde ondernemingen die op de markt in een machtspositie verkeren of door groepen ondernemingen die gezamenlijk handelen ten einde de mededinging te beperken .

Wegens hun omvang zullen de micro-economische voordelen aanzienlijke macro-economische gevolgen hebben, die met name afhankelijk zijn van de reacties van ondernemingen en consumenten . De ondernemingen zouden bij voorbeeld, als reactie op lagere inkoopprijzen en een toenemende factorproduktiviteit, hun prijzen voor hun afnemers ( consumenten, ondernemingen of overheidsdiensten ) kunnen verlagen of de lonen verhogen . Zij zouden hun extra winst kunnen gebruiken om hun schulden sneller af te lossen of hun investeringen zelf te financieren . De consumenten zouden op een hoger niveau van rëele inkomsten kunnen reageren door een verhoging van de spaarquote of door een toeneming van het gebruik .

De hierboven vermelde studies bevestigen dat de reacties van de particuliere sector op de voltooiing van de interne markt, met name door een vergroting van de investeringen op middellange termijn, zouden leiden tot een duidelijk hoger teil van het BBP en van de werkgelegenheid en pot een afneming van de inflatie . Veel is echter afhankelijk van de wijze waarop de overheidsautoriteiten reageren op de versoepeling van de macro-economische beperkingen, met name de vermindering van het begrotingstekort, de verbetering van de externe positie en een vertraging van de inflatie . In dit kader lijkt het essentieel dat de budgettaire beleidsruimte die door de interne markt wordt geschapen : i)in de landen waar de budgettaire situatie moeilijk blijft, zal worden gebruikt om het begrotingstekort sneller terug te brengen en ii ) in de andere landen actief zou kunnen worden gebruikt om de aanbod - en vraagvoorwaarden te verbeteren door de belastingdruk te verminderen en meer economisch rendabele overheidsinvesteringen te realiseren .

Op deze wijze kunnen de produktiviteitsstijgingen die het resultaat zijn van de voltooiing van de interne markt op macro-economisch niveau vergezeld gaan van een nog grotere versnelling van de groei van het BBP, zodat de werkgelegenheid zich gunstig kan ontwikkelen . In een dergelijk scenario kan de toeneming van de totale vraag voldoende dynamisch en kunnen de investeringen voldoende rendabel blijven . Betere macro-economische voorwaarden voor groei en de voltooiing van de interne markt zullen elkaar derhalve onderling versterken .

Het zou echter niet dienstig zijn op 1992 te wachten met het bereiken van overeenstemming over het macro-economisch beleid dat de Europese economiëen moeten voeren om hun groeipotentieel te verhogen en een gestage groei te realiseren . Immers :

- Het bedrijfsleven verwerkt de factor "interne markt'' reeds in zijn bedrijfsvoering . Hoe meer het kan vertrouwen op een duidelijke en geloofwaardige vaststelling van het macro-economisch beleid, hoe meer kracht het achter die verwerking zal zetten .

- De herstructurering op bedrijfssectorieel en markt niveau, die reeds gaande is, is noodzakelijk indien de van de interne markt verwachte produktiviteitsstijgingen moeten worden bereikt . In een context van trage groei is het waarschijnlijk dat dit aanvankelijk tot verlies van arbeidsplaatsen kan leiden . Dit risico kan worden voorkomen en nieuwe arbeidsplaatsen kunnen de ten gevolge van de herstructurering verloren gegane ruimschoots compenseren, indien de Gemeenschapseconomie een voldoende dynamische groeitendens blijft manifesteren . De traagheid en het verzet tegen de noodzakelijke herstructureringen zullen gemakkelijker kunnen worden overwonnen, naarmate de verwezenlijking van de doelstelling-1992 resulteert in een toeneming van de werkgelegenheid en een afneming van de werkloosheid . Gezien de in 1988 waargenomen versnelling van groei en werkgelegenheid kan dit probleem met enig optimisme worden bezien; deze groeidynamiek dient op middellange termijn te worden gehandhaafd en versterkt.

Deze verschillende ontwikkelingen in de openbare en de particuliere sector bevestigen dat het programma voor 1992, zoals dit door de Europese Raad van Hannover werd geformuleerd, een punt heeft bereikt waarvan geen terugkeer mogelijk is . De groeiende bewustheid in de particuliere sector moet echter nog steeds worden omgezet in een nog sterkere groei van de investeringen en derhalve van de capaciteit voor een snellere niet inflationaire groei . Verwacht mag worden dat dit het geval zal zijn, indien de overheidsautoriteiten deze verwachtingen ondersteunen door:i ) verdere overeenkomsten in de komende twaalf maanden over verschillende belangrijke reeds ingediende voorstellen in het kader van het programma-1992, ii ) aanvullende maatregelen op verschillende aanverwante gebieden, zoals het structurele, sociale en buitenlandse handelsbeleid, en iii ) ondersteuning voor een consistent, groeigericht macro-economisch beleid .

2 . Naar grotere economische en sociale samenhang De versterking van de economische en sociale samenhang in de Gemeenschap en de verbetering van de levens - en arbeidsomstandigheden van de werknemers zijn doelstellingen van de Gemeenschap, zoals bevestigd door de Europese Akte ( artikelen 130 A en 117 ). Daarom dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de regionale en sociale dimensie in het vooruitzicht van de veranderingen die de komende jaren in de Europese economie 2.1 . Vernauwing van de inkomenskloof in de Gemeenschap De inkomenskloof tussen burgers uit de verschillende landen en regio's van de Gemeenschap vormt een ingewikkeld en aaringend probleem . Het enger maken van deze kloof is op zichzelf reeds een van de meer fundamentele economische en sociale doelstellingen van de Gemeenschap . In het verleden is gebleken dat het mogelijk is de tussen de verschillende regio's :n landen bestaande verschillen in het BBP per hoofd, emeten naar de koopkracht, aanzienlijk te verminderen . hissen 1 960 en 1973 werd bij voorbeeld de kloof tussen de vier armste en de vier rijkste landen van de Gemeenschap van Twaalf ongeveer een derde smaller . Na de eerste olieschok werd zij weer breder . Sedert medio 1980 is deze kloof echter weer wat nauwer geworden, vooral dank zij goede groeiresultaten in Spanje en Portugal . Bovendien zijn de verschillen in het BBP per hoofd tussen de diverse regio's binnen bepaalde landen zeer groot . Dergelijke verschillen bestaan in alle landen . In Italïe bij voorbeeld is het BBP per hoofd bijna gelijk aan het communautaire gemiddelde, maar dat van de zuidelijke regio's ligt er 30 % onder terwijl dat van de noordwestelijke regio's er 30 % boven ligt . Onder deze omstandigheden is voor de versterking van de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap ook een grotere convergentie tussen de regio's binnen de verschillende landen noodzakelijk in de richting van de hogere BBP-niveaus per hoofd .

TABEL 11 Verhoudingscijfers van het BBP per hoofd ( gemeten naar de koopkracht) in de Gemeenschap (;) 1960 1975 1985 1987 1988 ($) 1989 ($) 4 armste landen (=) in verhouding tot de 4 rijkste landen (%) 0,41 0,64 0,58 0,60 0,61 0,61 4 armste landen in verhouding tot het gemid - delde voor EUR 12 0,52 0,71 0,66 0,67 0,67 0,68 8 rijkste landen in verhouding tot het gemiddel - de voor EUR 12 1,10 1,06 1,08 1,08 1,08 1,08 Indexcijfer van het BBP per hoofd tegen con - stante prijzen ( EUR 12 ) 100 166 200 210 223 (;) Alle statistieken zijn berekend op basis van de huidige twaalf Lid-Staten .

($) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie .

(=) Griekenland, Spanje, Ierland, Portugal .

(%) Desamenstelling van deze groep is veranderlijken hangt af van het niveau van het BBP per hoofd ( gemeten naar de koopkracht ) in het betrokken jaar . Op grond van de ontwikkeling van het BBP en van de bevolkingsgroei kan voor de nabije toekomst slechts een kleine vermindering van de verschillen tussen de gemiddelde inkomens per hoofd worden verwacht . Een extrapolatie van de trends van de laatste jaren, waarbij het effect van de verdubbeling van de Structuurfondsen buiten beschouwing is gelaten, wijst erop dat het gemiddelde BBP per hoofd in de vier armste landen in 1992 nog steeds slechts ongeveer 65 % van het gemiddelde BBP per hoofd in de vier rijkste landen zal bedragen ( tegen 60 % in 1987 ).

Het gemiddelde BBP per hoofd is het belangrijkste, maar niet het enige criterium aan de hand waarvan de mate van economische en sociale samenhang kan worden gemeten . Ook op het gebied van de werkloosheid bestaan belangrijke verschillen, niet alleen tussen de landen van de Gemeenschap maar ook tussen de verschillende regio's . In Spanje en Ierland bij voorbeeld bedraagt de werkloosheid 20 % van de beroepsbevolking in vergelijking met een communautair gemiddelde van 11 % . Voorts is de werkloosheid bijzonder ernstig in bepaalde regio's in Zuid-Italïe en in Midden - en Noord-Europa . Het is ook duidelijk dat een hoge graad van onderbezetting van de beroepsbevolking dikwijls verband houdt met of zelfs de oorzaak is van een lager BBP per hoofd . Het inhaalproces dient derhalve gepaard te gaan met een grotere convergentie in de richting van lagere werkloosheidspercentages .

TABEL 12 Macro-economische indicatoren van het aanpassingsprocess in de armste landen Infaltie ( gezinsverbruik ) Saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans in % van het BBP Rëele loonkosten per eenheid produkt ( indexcijfer ) 1981 1988 ( 8 ) 1981 1988 ( 9 ) 1981 1988 ( 10 ) GR 23,4 13;/4 -0,7 -2=/4 100 100,0 E 14,3 4=/4 -2,7 -=/4 100 86,0 IRL 19,6 2 -14,7 2;/2 100 90,5 P 23,3 9;/2 -12,2 0 100 83,8 EUR 4 16,8 6;/4 -4,3 -=/4 100 88,0 EUR 8 11,4 3 -0,4 ;/2 100 94,0 EUR 12 12,1 3;/2 -0,7 ;/2 100 93,2 De minder begunstigde landen, vooral Spanje, Portugal en Ierland, hebben de laatste jaren belangrijke vorderingen op de weg naar aanpassing en consolidering gemaakt, waardoor de kloof sneller smaller zou moeten worden . Ook in Griekenland heeft een aantal gunstige ontwikkelingen plaatsgevonden, maar in mindere mate . Zo ligt de inflatie in Ierland ( 2 % in 1988 ) thans onder het communautaire gemiddelde en in Spanje ( 4,5 %) slechts éen procentpunt erboven . Voor de vier landen te zamen is de inflatie sedert 1981 met 11 procentpunten gedaald : de lopende rekening van de betalingsbalans is nu bijna in evenwicht ( het saldo bedraagt - O,5 % van het BBP ) na een belangrijk tekort ( - 4,3 % van het BBP ) in 1981; de rëele loonkosten per eenheid produkt zijn in belangrijke mate aangepast door een daling van p12 % sinds 1981 in vergelijking met gemiddeld ongeveer 6 % voor de Gemeenschap als geheel .

Uit het besluit van de Europese Raad van Brussel op 1 1 en 12 februari 1988 om de begrotingsmiddelen voor de Structuurfondsen tussen 1987 en 1993 te verdubbelen, blijkt dat de Gemeenschap vastbesloten is een actieve bijdrage te leveren tot het inhaalproces van de minder begunstigde landen en regio's . Vervolgens werd door de Raad een kaderverordening betreffende de taken van de Fondsen, hun doeltreffendheid alsmede de cooerdinatie met de bijstandsverlening door de Europese Investeringsbank goedgekeurd, waarin de belangrijkste beginselen voor de praktische uitvoering zijn vastgesteld ( Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 De communautaire middelen kunnen te zamen met een passend macro-economisch en structuurbeleid een belangrijke bijdrage tot de bespoediging van het inhaalproces leveren . De verhoogde Structuurfondsen en de financïele instrumenten zouden in Griekenland, Portugal en Ierland 4-5 % of zelfs meer van het BBP kunnen vormen . In Spanje en Italïe zouden zij een lager percentage van het nationale BBP vertegenwoordigen, maar geconcentreerd op de armste regio's zullen zij toch een ongeveer even hoog percentage van het BBP van deze regio's vormen . Deze kans moet door de begunstigde landen worden aangegrepen . In dit verband is het noodzakelijk, maar niet voldoende, de nodige aandacht te verlenen aan het doeltreffende gebruik en het aanvullende karakter van de programma's bij de allocatie van deze middelen aan prioritaire ontwikkelingsbehoeften .

Op macro -economisch niveau verlicht de communautaire steun de beperkingen waaraan de ontvangende landen ten gevolge van hun betalingsbalanssituatie zijn gebonden . De totale invloed die op de groei op middellange termijn kan worden uitgeoefend, hangt hoofdzakelijk af van het vermogen van de ontvangende landen om particulier kapitaal aan te trekken door een geloofwaardig economisch beleid en door een hoger investeringsrendement, alsmede van de binnenlandse tegenhanger van de verlichting van de externe beperkingen . Indien deze tegenhanger wordt gevonden in een toeneming van het aandeel van het verbruik in het BBP in de betrokken landen, zal het totale effect beperkt zijn en zal de kans om de geboden mogelijkheden volledig te benutten, worden gemist . Indien echter de macro-economische tegenhanger van de verhoging van de communautaire middelen wordt gevormd door een equivalente verhoging van het investeringsaandeel en een verhoogde doeltreffendheid van de investeringen, zal de verdubbeling van de Structuurfondsen het verwachte effect opleveren . In werkelijkheid zijn micro - en macro-economische gedragingen van elkander afhankelijk . Ondernemingen zullen niet geneigd zijn meer te investeren, tenzij de rentabiliteit ( en derhalve ook de produktiviteit ) hoog is; anders zouden de verhoogde overdrachten hoofdzakelijk leiden tot een substitutie van financieringsbronnen . Evenzo schept een dynamisch klimaat me lijkheden voor produktievere investeringen en een beter rendement .

Door de verlichting van de beperkingen aan de financiering schept de verdubbeling van de Structuurfondsen de eerste voorwaarde voor een duurzame voortzetting van het inhaalproces . Het is derhalve noodzakelijk dat de minder begunstigde landen een doortastend aanpassingsbeleid blijven voeren ten einde de hen toegewezen middelen optimaal te benuzten om de economische ongelijkheden te vermindeen .

2 . 2 . De sociale dimensie van de interne markt let economische inhaalproces moet gepaard gaan met een sociaal inhaalproces, met behoud van de fundamentele sociale verworvenheden in de rijkere landen . Naast de regionale aspecten is aldus de sociale dimensie van de interne markt essentieel . In dit opzicht zijn drie elementen van belang : i ) de sociale gevolgen van de voltooiing van de interne narkt : ii ) de convergentie bij de verbetering van de levens - en arbeidsomstandigheden van de werknemers ( artikel 117 van met EEG-Verdrag ); iii ) de sociale dialoog .

De produktiviteitsstijging die uit de voltooiing van de interne markt zal voortvloeien, zal ook structurele veranderingen in de markten en de ondernemingen tot gevolg hebben . Bij het te voeren beleid moeten de sociale gevolgen van deze herstrucurering in aanmerking worden genomen . In dit verband zijn investeringen in de beste hulpbron waarover de Gemeenschap beschikt, de mensen, van essentieel belang . Een grotere nadruk op beroepsopleiding en opleiding binnen het bedrijf zal de werknemers beter in staat stellen het hoofd te bieden aan deze veranderingen en zal het voor de werklozen gemakkeljker maken weer werk te vinden .

De voltooiing van de interne markt zal leiden tot een intensievere mededinging tussen ondernemingen in landen net zeer verschillende sociale en arbeidsvoorwaarden . Deze veerschillen komen grotendeels overeen met even ver uiteenopende niveaus van produktiviteit en kapitaalefficiency . Onder deze omstandigheden is het van essentieel belang eerst de economische voorwaarden te scheppen die zullen leiden tot een opwaartse convergentie van de sociale voorwaarden . De lagere rëele lonen en de minder kostbare sociale regelingen inde minder ontwikkelde landen zijn relatieve voordelen die hen in staat stellen hun achterstand verder in te halen. Voorts zullen minimumnormen voor de gezondheid en de veiligheid op het werk en het nastreven door de Lid-Staten overeenkomstig artikel 118 A van het EEG-Verdrag van een harmonisatie op dit gebied, met behoud van de reeds bestaande verbeteringen, bijdragen tot betere arbeids - en levensomstandigheden en tot de voorkoming van distorsies in de mededinging tussen ondernemingen uit verschillende Lid-Staten . In dit verband dient tevens te worden gestreefd naar een grotere mobiliteit van de werknemers met behoud van verworven voordelen en andere rechten bij verandering van betrekking .

De versterking van het sociale contract op ondernemingsniveau kan impliceren dat de werknemers bij het beheer van hun bedrijf worden betrokken en delen in de winst uit hogere produktiviteit, dat het management op bredere leest wordt geschoeid en dat voor een beter arbeidsklimaat wordt gezorgd . In dit verband moet worden gelet op de voordelen die kunnen voortvloeien uit de aanvaarding door ondernemingen op vrijwillige basis van het statuut van de Europese vennootschap, dat vennootschappen in staat stelt over de grenzen heen te opereren zonder het bestaande vennootschapsrecht te schenden en dat voorziet in regelingen betreffende de medezeggenschap van werknemers in de betrokken landen .

In het kader van de sociale dialoog op communautair niveau hebben de sociale partners de laatste paar jaren bij verscheidene gelegenheden hun steun gegeven aan de algemene stimulering van de economische politiek van de Gemeenschap . Deze overeenkomst vormt een kostbare verworvenheid . Deze consensus moet nu worden versterkt om de resterende taken met succes te voltooien . Als bepaald in artikel 3 van Richtlijn 74/121/EEG van de Raad van 18 februari 1974 betreffende de stabiliteit, de groei en de volledige werkgelegenheid in de Gemeenschap ( 11 ) dienen de Regeringen van de Lid-Staten overeenkomstig hun eigen voorschriften met de vertegenwoordigers van de grote economische en sociale groepen overleg te plegen over de hoofdlijnen van de economische politiek . De bijdrage van de sociale partners op het gebied waarvoor zij bevoegd zijn, is van essentieel belang voor de totstandbrenging van de sociale dimensie van de interne markt .

Harerzijds zal de Commissie blijven bijdragen tot de ontwikkeling van de dialoog tussen de sociale partners op Europees niveau, hetgeen overeenkomstig artikel 118 B van het EEG-Verdrag, zoals gewijzigd bij de Europese Akte, tot contractuele betrekkingen kan leiden, als werkgevers en werknemers zulks wenselijk achten . In dit verband zou een nauwere samenwerking tussen de sociale partners in grensregio's in verschillende Lid-Staten een bemoedigende eerste stap in de richting van een bewustwording van de Europese dimensie in de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers kunnen zijn .

3 . Naar meer werkgelegenheidsschepping De werkloosheid blijft de grootste uitdaging voor de Gemeenschap . In de jaren zeventig trad meer dan een verdubbeling op : van 2,8 miljoen werknemers in 1973 tot 7,1 miljoen in 1979 ( van 2,4 tot 5,2 % van de beroepsbevolking ). Tussen 1979 en 1985 deed zich weer een verdubbeling voor, ditmaal, ondanks een geringe daling in 1988, tot 15,4 miljoen personen of 11,3 % van de beroepsbevolking ( zie tabel 5 in deel A, punt 2 ). De langdurige werkloosheid blijft bovendien toenemen en bedraagt nu reeds meer dan 50 % van de totale werkloosheid . De jeugdwerkloosheid ligt in de Gemeenschap gemiddeld nog boven de 20 %.

Dank zij het hogere netto-aanbod van arbeidsplaatsen begon in 1987 een geleidelijke ommekeer in de trend van de werkloosheid, die al meer dan twee decennia in stijgende lijn ging; daarbij deden zich echter grote verschillen voor tussen de Lid-Staten .

Sinds het einde van 1985 bereikte de jaarlijkse werkgelegenheidsschepping in de Gemeenschap per hoofd van de bevolking een recordniveau ( bijna 1 %). De tewerkstelling is echter minder in omvang toegenomen, aangezien een groot deel van de stijging gebeurde in de vorm van deeltijdbanen . In 1988 blijft de werkgelegenheidsschepping boven het communautaire gemiddelde in landen als Spanje ( 2,6 %), het Verenigd Koninkrijk ( 1,9 %), Luxemburg ( 1,7 %) en Portugal ( 1,7 %). De duurzamere en meer constante groei ( dan die van de jaren zevendig ) schept dus ook nog meer werkgelegenheid .

TABEL13 Groei en werkgelegenheid ( gemiddelde jaarlijkse mutatie in %) 1973/1960 1975/1973 1979/1975 1984/1979 1985 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) EUR 12 BBP 4,8 0,4 3,4 1,2 2,5 2,6 2,9 3,4 2,8 Beschaeftigung 0,3 -0,4 0,3 -0,5 0,6 0,8 0,9 1,1 0,9 VS BBP 4,0 -0,9 4,1 2,4 3,1 3,0 3,4 3,9 2,3 Werkgelegenheid 1,9 -0,5 3,6 1,3 2,4 1,7 2,6 2,3 1,6 Japan BBP 9,6 0,7 5,1 3,9 4,5 2,4 4,2 5,6 3,8 Werkgelegenheid 1,3 -0,1 1,0 0,9 0,7 1,0 1,0 0,8 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie . Deze resultaten zijn niettemin nog onbevredigend in ten minste twee opzichten, namelijk : i ) in vergelijking met die van de andere industrielanden en ii ) in vergelijking met de naoorlogse ontwikkeling in Europa zelf . In de Verenigde Staten en Japan bij voorbeeld werden voldoende banen geschapen om de werkloosheid te handhaven of terug te brengen op vrijwel het niveau van tien jaar geleden vóor de tweede olieschok . Naar internationale maatstaven gemeten heeft Europa derhalve nog een lange weg af te leggen .

Terwijl andere industrielanden een situatie van volledige werkgelegenheid naderen, wijst een extrapolatie van de groeitrend van de jaren vóor 1988 erop dat de werkloosheid in de Gemeenschap in 1992 niet veel lager dan een tiende van de beroepsbevolking zou zijn . Werkloosheid betekent dat de hulpbron arbeid onvolledig wordt benut . Deze huIpbron moet worden veranderd in een basis voor de groei zoals in de naoorlogse periode het geval was . Ongeveer 15-18 miljoen in de landbouw werkzame personen met een lage marginale produktiviteit en lage inkomens gingen over naar de industrie en de diensten, waar ze beter werden betaald . Dank zij de snelle inkomensgroei en de sterke ontwikkeling van de handel en de innovatie werd de daaruit voortvloeiende kapitaalaccumulatie omgezet in meer banen, een grotere vraag en een nog snellere groei .

De ontwikkeling van de werkloosheid is bëinvloed door veranderingen in de demografische situatie en de participa - tiegraad . Deze twee factoren hebben zich in tegengestelde richting ontwikkeld . Enerzijds is de jaarlijkse toeneming van de bevolking in de produktieve leeftijd ( 15-64 jaar ) gedaald van 1 % in het begin van de jaren tachtig tot 0, 25 % thans, maar in de nabije toekomst zal deze toeneming nog blijven bijdragen tot een groeiend aanbod van arbeidskrachten . Anderzijds is de participatiegraad van de bevolking in de produktieve leeftijd in de Gemeenschap tussen 1975 en 1985 over het geheel genomen gedaald van 64,4 % tot 63,3 % ten gevolge van een duidelijke teruggang in de participatie van mannen van 87,5 % tot 80,8 %, die de geleidelijke toeneming van de deelneming van vrouwen van 45,3 % tot 49,0 % meer dan compenseerde . Aldus heeft de daling van de totale participatie de stijging van de werkloosheid enigszins afgeremd . De laatste jaren lijkt de deelneming van mannen zich echter te hebben gestabiliseerd, terwijl die van vrouwen schijnt te blijvert stijgen . De totale participatie is zich dus aan het herstellen . Dit is een positiefverschijnsel, maar het maakt de vermindering van de werkloosheid in de Gemeenschap moeilijker .

De participatiegraad loopt van Lid-Staat tot Lid-Staat sterk uiteen; hij varieert van 53 % in Nederland tot meer dan 83 % in Denemarken . Dit is grotendeels toe te schrijven aan de enorme verschillen in de deelnemingsgraad van vrouwen, waarbij Spanje met slechts 34 % en Denemarken me voor de Gemeenschap als geheel geraamde participatiegraad van 64,25 % in 1988 veel lager dan in andere industrielanden ( bij voorbeeld 72,5 % in Japan, 76 % irt de VS, 82,25 % in Zweden en gemiddeld 70,25 % in de OESO ( 12 )).

Dit alles wijst erop dat er op het gebied van het aanbod van arbeidskrachten een belangrijk potentieel voor een snellere en duurzame groei in de Gemeenschap voorhanden is . De toeneming van de werkgelegenheid in het algemeen en vooral de groeiende bereidheid van vrouwen om te gaan werken, zouden ook een bredere basis kunnen verschaffen voor de verdeling van de fiscale en de sociale lasten, die op middellange en lange termijn steeds zwaarder zullen worden ten gevolge van de veroudering van de bevolking van de Gemeenschap . Opdat dit potentieel volledig zou worden benut, moet uitbreiding van de werkgelegenheid centraal staan in de economische politiek van de Gemeenschap .

Voor een beoordeling van de recente ontwikkelingen op de communautaire arbeidsmarkt moeten meer in het bijzonder drie punten onder de aandacht worden gebracht .

Ten eerste gaat het proces van sectorïele verandering voort . De werkgelegenheid in de landbouw loopt verder terug en vormt thans nog slechts 8 % van de totale werkgelegenheid in de Gemeenschap . Ook in de industrie is de werkgelegenheid al meer dan tien jaar voortdurend gedaald . Door het hogere groeipercentage lijkt hier thans een einde aan te zijn gekomen . De huidige uitbreiding van de netto-werkgelegenheid is echter nog vrijwel uitsluitend van de dienstensector afkomstig .

TABEL 14 Werkgelegenheidsschepping per sector in de Gemeenschap 1974 (;)/ 1958 1986/1974 1987 1988 ($) 1989 ($) Aandeel in de totale werkgelegenheid in 1958 1974 1986 Landbouw -4,4 -3,0 -2,0 : : 22,8 11,5 8,1 Industrie 0,5 -1,7 -0,0 0,2 0,2 39,1 39,5 32,5 Diensten 1,7 1,6 2,1 : : 38,1 49,0 59,4 Totaal 0,2 -0,1 0,9 1,1 0,9 100 100 100 (;) EUR 5 : Belgïe, Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italie .

($) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie . Ten tweede is de deeltijdarbeid aanzienlijk toegenomen en deze tendens zet zich voort . Het aandeel van het deeltijdwerk in de totale werkgelegenheid is gemiddeld voor de Gemeenschap als geheel toegenomen tot ongeveer 14 % . De laatste paar jaren was drie vierde van de in de Gemeenschap gecrëeerde netto-werkgelegenheid part-time . Door recente informatie over Spanje wordt bevestigd dat een nog hoger percentage van de sinds begin 1987 geschapen nieuwe werkgelegenheid wordt gevormd door deeltijdbanen . De toeneming van het werken in deeltijd, voor zover dit op basis van vrijwilligheid gebeurt, wijst op een gezonde arbeidsmarkt . Voor zover het echter onvrijwillig is ( 13 % van alle parttimers volgens de in 1986 onder de werknemers in de Gemeenschap gehouden enquête ) wijst het op een zekere mate van onderbezetting .

In de derde plaats wordt een indicator van de voortgang in de richting van een gezondere arbeidsmarkt in de Gemeenschap gevormd door de relatieve ontwikkeling van de rëele loonkosten per hoofd en de produktiviteit ( rëele loonkosten per eenheid produkt ). In de Gemeenschap is dit verhoudingscijfer sedert 1981 gemiddeld met meer dan 6 % gedaald . Deze daling was bijzonder groot in de armste landen ( behalve voor Griekenland, zie deel B, punt 2 . l ). TABEL 15 Rëele loonkosten per eenheid produkt (;) ( Indexcijfer 100 in 1981 ) 1960 1973 1981 1988 ($) 1989 ($) EUR 12 96,0 97,0 100 93,2 92,8 EUR 4 (=) 92,5 94,3 100 88,0 87,7 EUR 8 (=) 95,5 97,1 100 94,0 93,5 (;) Reeleloonkosten per hoofd gedeeld door de produktiviteit(BBP gedeeld door hettotale aantal werknemers ).

($) Aamingcn scptember/oktober 1988 van de diensten van de Commissie .

(=) EUR 4 : Griekenland, Spanje, Ierland, Portugal; EUR 8 : overige Lid-Staten .

(;) OESO, Economic Outlook, juni 1988 . Deze ontwikkeling van de rëele loonkosten per eenheid produkt is gunstig om verschillende redenen . Ten eerste wordt hierdoor de rentabiliteit van vaste activa bevorderd, hetgeen een eerste vereiste voor een hogere investeringsneiging vormt . De in tabel 15 aangegeven daling van de rëele loonkosten per eenheid produkt impliceert ook dat het aandeel van de winst in de toegevoegde waarde zich zeer gunstig heeft ontwikkeld, hetgeen echter niet wijst op een evenredige stijging van de rentabiliteit . Aangezien tegenwoordig een grotere hoeveelheid kapitaal per werknemer vereist is, is de rentabiliteit van het kapitaal nog niet terug op het niveau van de jaren zestig, een tijdperk van bijna volledige werkgelegenheid in de Gemeenschap .

Ten tweede ontwikkelt het rendement van kapitaal in verhouding tot dat van arbeid zich in een zodanige richting, dat de tendens om arbeid te vervangen door middel van kapitaalintensieve investeringen wordt afgeremd . Terwijl bij voorbeeld tussen 1960 en 1974 een gemiddelde jaarlijkse groei van de hoeveelheid kapitaal met meer dan 5 % gepaard ging met een netto-werkgelegenheidsschepping van O,3 % , was dit respectievelijk 3 % en -O,3 % tussen 1974 en 1983 en 2,3 % en O,7 % na 1983 . De gematigde rëele loonstijging van de jaren tachtig heeft aldus vrucht afgeworpen . Voor een verdere bespoediging van de werkgelegenheidsschepping moet deze loonontwikkeling worden voortgezet in een mate die van Lid-Staat tot Lid-Staat kan verschillen .

Het werkscheppende karakter van de investeringen zou voorts kunnen worden verbeterd door een hogere kapitaalproduktiviteit in combinatie met een lager niveau van de verhouding kapitaal/arbeid sterker te stimuleren . Een hogere kapitaalproduktiviteit zou ertoe bijdragen capaciteitsproblemen te vermijden in sectoren waar de vraag reeds groot is . Tevens zou hierdoor het concurrentievermogen van de Europese ondernemingen worden versterkt en aldus een nog grotere vraag worden gecrëeerd . In sectoren en ondernemingen waar de vraag bijzonder groot is, zou dit bij voorbeeld kunnen worden bereikt door de uitrusting dagelijks langer in bedrijf te houden, waardoor er meer arbeid per eenheid kapitaal zou kunnen worden ingezet . De huidige beperkingen op bedrijfs - en openingstijden, zoals die door de wet en door collectieve arbeidsovereenkomsten worden opgelegd, zouden plaats moeten maken voor een meer flexibele benadering . Hoe dit precies zou moeten gebeuren, zou moeten worden bepaald door middel van pragmatische gedecentraliseerde onderhandelingen tussen de sociale partners . De kostendalingen die uit de langere bedrijfstijden van de uitrusting zouden voortvloeien, zouden deels kunnen worden gebruikt om de werknemers compensatie te verlenen voor minder aantrekkelijke werktijden, terwijl tevens de individuele arbeidstijd zou kunnen worden verminderd zonder gevolgen voor het totale kostenniveau . Hierdoor zou de groei in sterkere mate werkgelegenheidsbevorderend werken .

Er is nog steeds geen twijfel mogelijk over de beleidskoers die moet worden gevolgd om de hoge werkloosheid in de Gemeenschap met succes te bestrijden . Momenteel bieden de gunstigere economische resultaten een goede gelegenheid om over te gaan tot aanpassingen die noodzakelijk zijn om de hogere groete realiseren en beter bestand tegen mogelijke schokken te maken . De voorwaarden voor meer werkscheppende groei en investeringen moeten echter verder worden verbeterd in de lijn van de communautaire samenwerkingsstrategie voor meer groei en werkgelegenheid ( 13 ).

Op macro-economisch niveau moeten de voorwaarden voor een verdere stijging van de rentabiliteit en een duurzame voortzetting van de werkscheppende investeringen verder worden versterkt . In dit verband blijven gematigde rëele loonstijgingen in combinatie met de nu gunstiger vooruitzichten voor de vraag onontbeerlijk. Op micro-economisch niveau is het structuurbeleid van essentieel belang voor de verbetering van het aanpassingsvermogen van de goederen -, diensten -, kapitaal - en arbeidsmarkten, voor de bevordering van het ondernemersinitiatief en aldus voor de verhoging van de efficiency van de communautaire economiëen . De opheffing van onnodige administratieve barrières, vooral wanneer zij een belangrijke verbetering van de werkgelegenheidssituatie in de weg staan, heeft hoge prioriteit . Om de fundamentele rechten op het gebied van sociale zekerheid, sociale bescherming en arbeidsvoorwaarden niet in gevaar te brengen, moet voldoende aandacht aan de sociale dimensie worden besteed en moet het structurele aanpassingsproces gepaard gaan met een brede sociale dialoog(zie deel B, punt 2 . 2 ). Nu bepaalde groepen werklozen het contact met de arbeidsmarkt dreigen te verliezen en de structurele verandering blijft doorgaan, is het bovendien vooral noodzakelijk geworden de arbeidsgeschiktheid onder de loep te nemen ( zie deel C, punt 1 ).

Als het hierboven beschreven macro - en micro-economisch beleid volledig wordt uitgevoerd en de interne markt wordt voltooid, zou de Gemeenschap de kans hebben de groei van 1988 ( ongeveer 3,5 %) om te zetten in een duurzame groeitrend op middellange termijn in dezelfde orde van grootte of zelfs nog beter . Indien dit zou kunnen worden bereikt, zou de werkgelegenheid in de Gemeenschap met ongeveer 1,5 % per jaar kunnen toenemen . Een dergelijke uitbreiding van de werkgelegenheid zou - ondanks een nog toenemend aanbod van arbeidskrachten ten gevolge van demografische factoren en een stijgende participatiegraad voldoende zijn om de werkloosheid in de Gemeenschap met ongeveer 1 procentpunt per jaar te verminderen .

C . OP GROEI EN VERGROTING VAN HET VERTROUWEN GERICHT BELEID De heropleving van de investeringen die thans plaatsvindt vergroot de kans dat de doelstelling van een duurzame, niet inflatoire en werkgelegenheidscheppende groei zal worden verwezenlijkt . De huidige gunstige ontwikkeling dient de komende maanden te worden versterkt . In sommige opzichten verschilt de situatie echter van land tot land . In enige landen overtreft de buitenlandse vraag het binnenlandse aanbod met als gevolg inflatoire spanningen en/of een (;) Zie economische jaarverslagen 19 verslechtering van de externe positie . Onder deze omstandigheden is het van belang dat de economische groei tot een meer adequaat niveau wordt teruggebracht . De landen met tot dusver een tragere en zwakkere groei en betere voorwaarden voor een binnenlandse expansie zouden nu de leiding moeten nemen . Dat zal eveneens bijdragen tot een herstel van het betalingsbalansevenwicht van de verschillende landen .

1 . Structuurbeleid en arbeidsmarktbeleid Structuurbeleid is op zichzelf noodzakelijk om het aanpassingsvermogen en de produktiviteit van de economiëen van de Gemeenschap te verbeteren en daarmee een niet inflatoire stijging van produktie en werkgelegenheid te bestendigen, zonder dat aan de sociale en milieudoelstellingen van de Gemeenschap te kort wordt gsdaan. Maatregelen om te komen tot een grotere flexibiliteit zijn niet erop gericht sociale verworvenheden af te breken, maar meer werkgelegenheid te scheppen . Bovendien dient structuurbeleid de voltooiing van de interne markt te vergezellen, ten einde te verzekeren dat alle positieve gevolgen daarvan werkelijk optreden .

Het mededingingsbeleid moet krachtig ten uitvoer worden gebracht door een strenge toepassing van de wettelijke voorschriften, het invoeren van controle op concentraties met een communautaire dimensie en een strikt toezicht op steunmaatregelen van de Staten . Voorts dienen de overheidssector en de particuliere sector op niet discriminerende wijze te worden behandeld . In dit verband is een volledige doorzichtigheid van de betrekkingen tussen overheidsondernemingen en de Staat gewenst .

Onderzoek, ontwikkeling en verbetering van de technologische concurrentiepositie van Europese ondernemingen blijven nadrukkelijk aandacht vragen . De Gemeenschap vervult hier een bijzondere rol, daar zij de activiteiten van de Lid-Staten op het gebied van onderzoek bevordert en cooerdineert en een eigen Europese benadering van onderzoek en technologie gestalte geeft door samenwerkingsprojecten op communautaire schaal in tal van sectoren, met name op het gebied van de informatie - en communicatietechnologiëen Esprit II en Race, te steunen . In het bijzonder wordt gestreefd naar een versterking van de technologische basis van de interne markt . Wat dat betreft is het in september 1987 aangenomen Kaderprogramma voor onderzoek ( 1987-1991 ) een succes . Een jaar na de goedkeuring van dit programma blijkt reeds duidelijk dat onderzoek en technologische ontwikkeling in de Gemeenschap een nieuwe impuls hebben ontvangen . Op het stuk van de financiering is van de specifieke uitvoeringsprogramma's al meer dan 90 % bij de Raad ingediend en meer dan 50 % goedgekeurd .

De Commissie is ook van plan haar beleid ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen, zoals omschreven in haar in november 1986 door de Raad goedgekeurde actieprogramma, voort te zetten . Met het oog op een verdere verbetering van de informatie van de betrokken ondernemingen over Europese aangelegenheden ( wetgeving, normen, aanbestedingen, onderzoekprojecten ) bereidt zij, te zamen met de Lid-Staten, een uitbreiding van het succesrijke project van de "EG-adviescentra'' voor . Samenwerking van kleine of middelgrote ondernemingen over de grenzen heen wordt ondersteund .

De voltooiing van de interne markt zal waarschijnlijk tot een aanzienlijke toeneming van de vraag naar vervoer leiden . Het goederenverkeer mag niet worden belemmerd door een tekort aan vervoer - en communicatiemogelijkheden binnen de Gemeenschap . Bovendien moeten de verbindingen tussen de perifere regio's en het centrum van de Gemeenschap worden verbeterd . Bij haar streven om de ontwikkeling van de communautaire vervoersinfrastructuur op middellange termijn te bevorderen (;) richt de Commissie zich daarom vooral op projecten die voor het proces van de voltooiing van de interne markt van bijzondere betekenis zijn . Daartoe heeft zij bij de Raad een voorstel voor een verordening ingediend "betreffende de tenuitvoerlegging van een actieprogramma op het gebied van de vervoersinfrastructuur met het oog op de verwezenlijking van de gëintegreerde vervoersmarkt in 1992'' ($). De voorgestelde verordening behelst de invoering van een "Verklaring inzake Europees belang'' voor vervoersinfrastructuurprogramma's, waardoor deze programma's ten aanzien van de financïele instrumenten van de Gemeenschap prioriteit zouden krijgen en het aantrekken van particulier kapitaal zou worden vergemakkelijkt .

Een dergelijke verklaring is ook een kernpunt van de voorstellen van de Commissie tot het ontwikkelen van nieuwe financieringsinstrumenten . Om bij te dragen tot de verwezenlijking van omvangrijke Europese infrastructuurprojecten en te dien einde de markten ertoe te bewegen de benodigde financïele middelen beschikbaar te stellen, heeft de Commissie een gewijzigd voorstel voor een "beschikking van de Raad betreffende de financiering van grote infrastructuren van Europees belang'' (=) ingediend, een voorstel waarmee het Europese Parlement en het Economisch en Sociaal Comite hun instemming hebben betuigd en dat thans nog bij de Raad in behandeling is .

Een gunstige factor voor deze plannen is dat de Europese Investeringsbank ( EIB ) zich in sterkere mate bereid toont belangrijke Europese infrastructuurinvesteringen volledig te steunen . Een treffend voorbeeld daarvan was de toezegging van de EIB in september 1987 om voor het Kanaaltunnelproject leningen ten bedrage van 1,4 miljard Ecu te verstrekken .

Op langere termijn berusten de verwachtingen voor Europa op het intellectuele en technologische potentieel van zijn bevolking en vooral van de jongere generatie . Investeringen in menselijk kapitaal in het algemeen en in onderwijs en beroepsopleiding in het bijzonder moeten derhalve voor alle Lid-Staten hoog op de agenda staan . Beroepsopleiding is een van de bronnen waaraan de Duitse economie haar kracht ontleent; het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk getroosten zich grote inspanningen op dit gebied . Het is noodzakelijk dat ook in alle andere Lid-Staten de eerstvolgende jaren ter zake substantïele maatregelen worden getroffen, zoveel mogelijk met steun van de Gemeenschap .

(;) Uitgangspunten zijn aangegeven in het voorstel voor een "Vervoersinfrastructuurprogramma op middellange termijn'' ( Doc . COM(86 ) 340 ).

($) Doc . COM(88 ) 340 .

(=) Doc . COM(87 ) 724 .

De speciale aandacht die verschillende Lid-Staten in de jaren tachtig aan de arbeidsmarkt hebben besteed heeft, te zamen net het verbeterde economische klimaat, resultaat opgeleverd . Overal in Europa zijn tekenen van een groter aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt te constateren ( zie deel B, punt 3 ). Toch houdt de werkloosheid aan en blijft de gemiddelde tijd dat mensen werkloos zijn toenemen . Vandaar de noodzaak de opneming of de heropneming in het arbeidsproces te verbeteren door een hele reeks maatregelen, zoals voorlichting en begeleiding, arbeidsbemiddeling en scholing, herscholing of omscholing . Voor het oplossen van het werkloosheidsvraagstuk voeren alle Lid-Staten een specifiek arbeidsmarktbeleid, dat onderlinge verschillen veroont maar steeds in het bijzonder op jonge en langdurig verklozen is gericht . In haar halfjaarlijks verslag over de uitvoering van de resolutie van de Raad van 22 december 1986 (;) geeft de Commissie regelmatig een breed overzicht van dit beleid van de Lid-Staten . De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt onderstrepen dat de door de Commissie in haar "Memorandum betreffende de bestrijding van de langdurige werkloosheid'' ($) geschetste maatregelen en het inzetten van de in omvang toenemende communautaire Structuurfondsen daartoe onontbeerlijk zijn . Op basis van de conclusies van de Raad van 1 december 1987 "betreffende de bestrijding van langdurige werkloosheid'' (=) is de Commissie in de zomer van 1988 begonnen met de uitvoering van een actieprogramna voor hulpverlening aan langdurig werklozen .

2 . Monetair beleid Ook in 1988 bepaalden internationale monetaire ontwikkelingen in sterke mate de lijnen waarbinnen het monetaire beleid in de Gemeenschap werd gevoerd :

i ) In 1987 was het monetaire beleid in Europa gericht op het voorkomen van een te grote koersdaling van de dollar, hetgeen leidde tot officïele steun bij de financiering van het handelsbalanstekort van de Verenigde Staten, lage rentevoeten en een snelle groei van de monetaire aggregaten in Europa .

o ) Door de appreciatie van de dollar in 1988 verminderde deze externe druk en konden de Europese autoriteiten binnenlandse doelstellingen zwaarder laten wegen .

De grotere speelruimte bij het monetaire beleid, waarvan vooral de laatste maanden sprake was, werd benut voor het afzwakken of keren van de opleving van de inflatieverwachtingen zoals die tijdens de zomer leek te hebben plaatsgevonden als resultaat van een aantal factoren :

- stijging van de, in dollars uitgedrukte, invoerprijzen in het eerste halfjaar, versterkt door de appreciatie van de dollar;

- vrees voor een oververhitting van de economie in enige landen van de Gemeenschap en een snellere dan verwachte groei bij een hoge capaciteitsbezetting in alle Lid-Staten;

- aanhoudende bezorgdheid in sommige landen over het overschrijden van de aan de groei van de monetaire aggregaten gestelde grenzen en het mogelijk schadelijke effect daarvan op de ontwikkeling van lonen en prijzen .

(;) Resolutie van de Raad betreffende een actieprogramma voor werkgelegenheidsgroei .

($) Doc . COM(87 ) 231 .

(=) PB nr . C 335 van 1 . 12 . 1987 .

De combinatie van deze factoren, waaraan in de verschillende Lid-Staten een verschillend gewicht werd toegekend, was dus voor de monetaire autoriteiten, in het bijzonder die van de Bondsrepubliek Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, reden om de korte rente te laten oplopen . De getroffen maatregelen lijken tot de gewenste matiging van de inflatieverwachtingen op langere termijn te hebben geleid, zoals blijkt uit de aanzienlijke afvlakking van de rendementscurves sinds de zomer . Voor zover minder rekening wordt gehouden met inflatie en/of depreciatie van de valuta's op langere termijn, zou de lange rente op een gezonde basis kunnen worden gestabiliseerd of kunnen dalen; tekenen die daarop wijzen konden aan het begin van het najaar in enkele landen worden waargenomen .

Van de landen die deelnemen aan het wisselkoersmechanisme van het EMS kende de Bondsrepubliek Duitsland de grootste stijging van de rentetarieven voor de korte termijn . Deze stijging begon in het tweede kwartaal van 1988 op de geldmarkt en sinds juni heeft de Bundesbank haar belangrijkste tarieven verscheidene malen verhoogd . Aanvankelijk betrof het hier een omkering van de vooral onder druk van buiten tot dusver gevolgde gedragslijn, maar later speelden de vrees dat een verdere verzwakking van de DM via oplopende invoerprijzen de inflatieverwachtingen zou kunnen aanwakkeren en de wens om de boven de doelstelling uitgaande expansie van de geldhoeveelheid te beteugelen een rol . Een zekere vertraging van M 3 valt in de Bondsrepubliek reeds te bespeuren : uit de laatste cijfers blijkt dat de geldgroei de bovenkant van de doelzone van 3 tot 6 % nauwelijks overschrijdt .

In de andere bij het wisselkoersmechanisme betrokken landen ging de korte rente niet zoveel omhoog als in de Bondsrepubliek Duitsland . In deze landen heeft de afstemming van de binnenlandse economische politiek op bepaalde hoofddoelstellingen een sterke weerslag op het monetaire beleid. In Italïe vormt de begrotingssituatie een ernstig probleem voor dit beleid : een hoge korte rente, die voor het stabiliseren van de wisselkoers van de lire is vereist, doet afbreuk aan de consolidering van de openbare financïen omdat de kosten van de dienst van de schuld daardoor toenemen . Zonder aanmerkelijke vooruitgang op het vlak van de begroting zal een juiste dosering van beleidsmaatregelen wellicht nog moeilijker worden, waardoor de taak van het monetaire beleid verder zou worden gecompliceerd . Voor de overige landen met begrotingsproblemen kan zich een soortgelijk dilemma voordoen, zij het waarschijnlijk in een minder acute vorm .

In het Verenigd Koninkrijk hebben de autoriteiten de rentetarieven herhaaldelijk verhoogd om de neerwaartse druk op de inflatie in stand te houden . De recente verstrakking van het monetaire beleid beantwoordt aan de noodzaak de zeer snelle groei van de binnenlandse bestedingen af te remmen .

De inflatoire spanningen van binnenlandse oorsprong lijken, althans in de landen die aan het wisselkoersmechanisme van het EMS de uitbreiding van de geldhoeveelheid voldoet aan de gestelde normen; de algemene economische groei heeft de investeringsactiviteit gestimuleerd, zodat er uitzicht bestaat op een grotere aanbodcapaciteit; de arbeidskosten per eenheid produkt stijgen slechts in geringe mate . Bovendien zijn de aardolieprijzen ingestort en hebben voor het overige de prijzen op de goederenmarkten zich sinds de zomer gestabiliseerd . Doordat in de betrokken landen de teugels van het monetaire beleid de afgelopen maanden werden aangehaald zijn voorts de inflatieverwachtingen reeds getemperd .

De kans dat de vooruitzichten niet worden bewaarheid en een mogelijke uitdaging voor het monetaire beleid zouden uit een nieuwe instabiliteit van de dollar kunnen voortvloeien. In een dergelijk geval is een gecooerdineerd optreden van de monetaire autoriteiten vereist . Actieve interventie op de wisselmarkten is onlangs doeltreffend gebleken om grote schommelingen in de verwachtingen van de markt ten aanzien van de dollarkoers te bedaren; wellicht zal dit monetaire instrument verder op zijn bruikbaarheid om aan een eventuele sterke wisselkoersdruk het hoofd te bieden moeten worden getest . Het wisselkoersmechanisme van het EMS heeft aan de recente fluctuaties van de dollar goed weerstand geboden, vooral door de cooerdinatie van interventies en het bewust toepassen van renteverschillen overeenkomstig het Akkoord van Bazel/Nyborg .

3 . Begrotingsbeleid Voor het begrotingsbeleid blijven de doelstellingen op middellange termijn het belangrijkst . De verwezenlijking ervan moet het mogelijk maken dat de verwachtingen zich stabiliseren, de doelmatigheid van de openbare financïen verbetert en de groei van de overheidsschuld binnen de perken wordt gehouden .

Deze doelstellingen houden in de eerste plaats verband met de feitelijke totstandkomig van de grote interne markt . Algeneen wordt erkend dat het nader tot elkaar brengen van de indirecte belastingen een prealabele voorwaarde voor het volledig opheffen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten is . In sommige gevallen wordt deze onderlinge aanpassing evenwel gezien als ontverenigbaar met de binnenlandse prioriteiten van het begrotingsbeleid . Bij de lopende besprekingen over dit vraagstuk dient snel vooruitgang te worden geboekt om aldus de onomkeerbaarheid van de voltooiing van de interne markt nogmaals te bevestigen .

Bovendien zouden in een situatie van volkomen vrijheid fiscale overwegingen een grotere invloed op het kapitaalverkeer kunnen hebben . Toen de nieuwe richtlijn tot liberalisering van het kapitaalverkeer werd aangenomen was men het er dan ook over eens dat de voor het opvolgen ervan gestelde termijn diende te worden benut om, binnen de Raad, maatregelen vast te stellen voor het wegnemen of beperken van de met de ongelijkheid van de nationale regelingen inzake het belasten van besparingen en de controle op de toepassing daarvan samenhangende risico's van distorsie, ontduiking en belastingfraude .

Een andere doelstelling op middellange termijn van het begrotingsbeleid, essentieel voor het versterken van de economische en monetaire samenhang van de Gemeenschap, is een grotere convergentie van de begrotingssaldi, te verwezenlijken door verlaging van de tekorten in de landen waar zij het grootst zijn . Tevens moet rekening worden gehouden met de noodzaak van een beter evenwicht tussen de investeringen en de binnenlandse besparingen . In dit verband blijken in 1988 weinig of geen vorderingen te zijn gemaakt . Het ziet ernaar uit dat in twee landen, Italïe en Griekenland, het begrotingstekort op of boven 10 % van het BBP blijft, een verschil van meer dan 6 procentpunten ten opzichte van het gemiddelde voor de Gemeenschap . Zowel in deze twee landen als in Belgïe, Ierland, Nederland en Portugal vereisen de reeds aanzienlijke omvang van de overheidsschuld en de zware last van de rentebetalingen een voortdurende inspanning om het begrotingstekort te verkleinen .

TABEL16 Financieringstekort van de overheid ( in % van het BBP ) B DK D GR E F IRL I L NL P UK EUR 12 1987 -7,2 2,1 -1,8 -9,5 -3,6 -2,5 -9,1 -10,5 5,2 -6,3 -8,4 -1,4 -4,2 1988 (;) -7;/4 1 -2;/4 -12 -3 -2 -6;/2 -10 5;/4 -5;/4 -8;/4 -;/4 -3 =/4 1989 (;) -6;/2 1;/4 -1;/4 -13;/4 -3 -1=/4 -6 -10 6;/4 -4;/2 -7=/4 0 -3;/2 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie . TABEL17 Overheidsschuld (;) ( in % van het BBP ) B DK D GR E F IRL I L NL P UK EUR 12 1980 75,7 33,5 32,7 28,8 18,2 24,6 76,8 58,5 13,8 46,0 46,4 (=) 52,2 42,6 (=) 1984 110,7 67,0 41,4 53,2 41,2 31,8 102,1 77,1 14,8 66,1 61,4 58,4 54,0 1988 ($) 127,4 57,8 45,0 69,4 48,0 37,2 123,3 96,6 14,7 79,4 78,8 49,3 60,0 (;) Voor Belgïe en Nederland exclusief sociale zekerheid : voor Griekenland en Ierland alleen centrale overheid.

($) Ramingen se De ontwikkeling zoals die blijkt uit de voor 1989 geraamde begrotingskortoen, geeft nog in een ander opzicht aanleiding tot enige bezorgdheid : volgens de huidige tendensen draagt het begrotingsbeleid niet bij tot een vermindering van de verschillen in de betalingsbalanssaldi .

Van de overschotlanden zou Duitsland haar begrotingstekort in 1989 met O,5 tot 1 procentpunt verlagen . Op middellange termijn gezien zouden in de Bondsrepubliek Duitsland de openbare financïen een versterking van aanbod en vraag moeten blijven bevorderen, maar daarbij dient de binnenlandse vraag sneller te blijven stijgen dan het produktiepotentieel ten einde een verdere verschuiving in de richting van een door de binnenlandse bestedingen bepaalde groei tot stand te brengen . Onder deze omstandigheden is de uitvoering van de laatste fase van de belastinghervorming in jauari 1990 een nuttige maatregel, zowel uit een oogpunt van stimulering van het bedrijfsleven als vanwege haar effect op de vraag . TABEL18 Financieringstekort van de overheid in de landen die deelnemen aan het wisselkoersmechanisme van het EMS ( in % van het BBP ) 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) Landen van het wisselkoersmechanisme -5,0 -4,8 -4;/2 -4 - Boven gemiddelde saldo lopende rekening ($) -2,8 -3,0 -3;/4 -2;/4 - Onder gemiddelde saldo lopende rekening (=) -6,3 -5,7 -5;/4 -5;/4 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie . ($) Belgïe, Duitsland, Nederland, Ierland, Luxemburg .

(=) Denemarken, Frankrijk, Italïe . Een verdere doelstelling van het begrotingsbeleid is de gelijktijdige verbetering van de voorwaarden waaronder aanbod en vraag tot stand komen . Het gaat hier niet alleen om het niveau van de begrotingstekorten, maar ook om een in verschillende Lid-Staten nog steeds noodzakelijke herorïentering van de openbare uitgaven ten einde via rendabele overheidsinvesteringen en een verlaging en hervorming van de belastingen en de parafiscale lasten tot een krachtiger produktiesysteem te komen .

De onverwacht sterke groei en de speelruimte welke hogere van voorziene ontvangsten verschaffen, dienen te worden benut voor een forse aanpak van deze problematiek . In het bijzonder zal, in vrijwel alle Lid-Staten, het subsidiestelsel grondig moeten worden heroverwogen, niet het minst om, nu de Gemeenschap de voltooiing van de interne markt nadert, spanningen op het gebied van het mededingingsbeleid zoveel mogelijk te beperken . Aan het nieuwe onderzoek van subsidies en belastingvrijstellingen voor huisvesting en van gecontroleerde huurprijzen waarmee men in een aantal Lid-Staten is begonnen, dient een algemeen karakter te worden gegeven . TABEL 19 Indicatoren van het begrotingsbeleid ( EUR 12 ) 1983 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) Belastingen 24,8 25,2 25,6 25,8 25,8 Ontvangsten sociale zekerheid 14,7 14,5 14,6 14,5 14,4 Overige ontvangsten 3,8 3,8 3,5 3,4 3,4 Totale ontvangsten 43,3 43,6 43,7 43,6 43,6 Lopende itgaven 44,9 44,7 44,4 43,9 43,5 waarvan :

- Overheidsverbruik ($) 18,9 18,4 18,5 18,3 18,1 - Overdrachten aan huishoudens 17,7 17,3 17,1 17,1 17,0 - Rentebetalingen 4,4 5,1 4,9 4,8 4,8 - Overige (=) 3,9 3,9 3,9 3,7 3,6 Bruto-investeringen in vaste activa 2,9 2,8 2,7 2,8 2,8 Overige kapitaaluitgaven 0,9 0,9 0,8 0,8 0,8 Totale uitgaven 48,6 48,4 47,9 47,4 47,1 Financieringstekort van de overheid ($) -5,3 -4,8 -4,2 -3,8 -3,5 (;) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie . ($) ESER-definitie, d.w.z . inclusief sociale zekerheid .

(=) Som van overdrachten aan ondernemingen, overdrachten aan de rest van de wereld en andere overdrachten . De lopende overheidsuitgaven ais percentage van net BBP zullen vermoedelijk in 1988 en 1989 gemiddeld in de Gemeenschap slechts weinig dalen . In enige landen, vooral in Griekenland, Italïe en Portugal en tot op zekere hoogte ook in Belgïe en Nederland, blijft het moeilijk de spontane uitbreiding van de overheidsuitgaven onder controle te houden .

Rationalisatie van het belastingstelsel en verlaging van de tarieven van de directe belastingen worden in veel Lid-Staten hoog op de agenda geplaatst. Hoewel in dezen al belangrijke resultaten zijn bereikt, ziet het er niet naar uit dat de ontvangsten uit belastingen en parafiscale heffingen als percentage van het BBP gemiddeld in de Gemeenschap zullen dalen . Het Verenigd Koninkrijk ging de andere Lid-Staten voor op het gebied van belastinghervormingen; Belgïe, Denemarken, Duitsland, Italïe en Nederland hebben echter ook reeds belangrijke hervormingen tot stand gebracht of voor de naaste toekomst gepland . In Frankrijk zijn de belastingen op inkomen in 1987 en 1988 verlaagd, terwijl de belastingheffing op economische activiteiten werd vereenvoudigd . Sommige Lid-Staten hebben bovendien maatregelen getroffen voor een zodanige aanpassing van de indirecte belastingen en de belastingen op kapitaalinkomen dat de fiscale harmonisatie in de Gemeenschap wordt vergemakkelijkt : op dit gebied moet echter nog veel worden gedaan . In verschillende Lid-Staten, met name in Griekenland en Italïe, lijkt voorts een modernisering van het systeem van belastinginning noodzakelijk om belastingontduiking tegen te gaan en de grondslag waarop niet-looninkomens worden belast, te verbreden . Voor zover een belastinghervorming plaatsvindt in landen met ernstige begrotingsmoeilijkheden dient te worden verzekerd dat deze niet tot een tekort aan belastingmiddelen leidt : Belgïe verkeert bij voorbeeld in een dergelijke situatie .

Het gunstiger beeld dat thans wordt verkregen mag niet het feit verhullen dat er met betrekking tot het begrotingsbeleid grote structurele problemen blijven bestaan . De oplossing die voor deze problemen zal worden gevonden is bepalend voor het vermogen van de Gemeenschap om tot een sterkere groei en een betere werkgelegenheidssituatie te komen en alle voordelen te putten uit de voltooiing van de interne markt .

4 . De noodzaak van een sterkere beleidscooerdinatie Cooerdinatie binnen de Gemeenschap is noodzakelijk omdat bij een reeds zeer grote economische interdependentie in verscheidene centra belangrijke economisch-politieke beslissingen worden genomen . Bijna 60 % van het totale zichtbare communautaire handelsverkeer vindt thans tussen Lid-Staten plaats. Door de voltooiing van de interne markt en de integratie van de financïele mark en van de Gemeenschap zal deze onderlinge afhankelijkheid nog toenemen . Daarnaast stelt de versterking van de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap specifieke eisen aan het economisch beleid van de Lid-Staten overeenkomstig het bepaalde in artikel 130 B van het Verdrag .

Cooerdinatie is niet alleen een absolute voorwaarde voor vooruitgang bij het verwezenlijken van de interne doelstel - lingen van de Gemeenschap, zij is ook onontbeerlijk voor een Gemeenschap die, waar het gaat om internationale samenwerking, haar aanzienlijke gewicht in de schaal wil werpen om bij te dragen tot de noodzakelijke aanpassingen in de wereldeconomie . De Gemeenschap vormt immers met haar bevolking van meer dan 320 miljoen personen het grootste economische gebied in de gëindustrialiseerde wereld en neemt bovendien ongeveer een vierde van de wereldproduktie voor haar rekening ( vergeleken met ruim een vijfde voor de Verenigde Staten en een tiende voor Japan ). Zij heeft ook een groter aandeel in de wereldhandel dan enige andere economie in de wereld .

Een steeds hogere mate van wisselkoersstabiliteit tussen de Lid-Staten zou de werking van de interne markt ten goede komen . Wisselkoersschommelingen die geen verband houden met veranderingen in de onderliggende economische factoren verstoren de concurrentieverhoudingen en kunnen het handelsverkeer en de regionale verdeling van de investeringen nadelig bëinvloeden . Karakteristiek voor de huidige monetaire structuur van de Gemeenschap is een wisselkoersmechanisme dat - ook al heeft het tot nu toe een bevredigende mate van wisselkoersstabiliteit kunnen verzekeren - slechts acht van de twaalf Europese valuta's omvat . Een verdere versterking van de monetaire samenhang zou worden bereikt door op het gepaste ogenblik het wisselkoersmechanisme uit te breiden tot de landen die er nog niet aan deelnemenen, als logisch uitvloeisel ervan, alle valuta's in de definitie van de Ecu op te nemen . Een belangrijker rol van de Ecu zal een welkome bijdrage leveren aan de monetaire samenhang in de Gemeenschap : i ) Een in betekenis toenemende rol van de Ecu als reservevaluta zou tot een evenwichtigere verdeling van het kapitaalverkeer met de rest van de wereld tussen de EG-valuta's leiden en de wisselkoersen binnen de Gemeenschap, vooral tussen de landen die aan het wisselkoersmechanisme deelnemen, helpen stabiliseren . ii ) Evenals de opheffing van andere belemmeringen zou een grotere rol van de Ecu in het intracommunautaire handelsverkeer de transactiekosten kunnen doen dalen en aldus de totstandkoming van een verenigde markt bevorderen . iii ) Als de Lid-Staten en de Instellingen van de Gemeenschap meer leningen in Ecu's opnemen zal de markt in de breedte en de diepte groeien .

Een nieuwe monetaire samenwerking is van essentieel belang om te verzekeren dat herschikkingen minder frequent en slechts op grond van wijzigingen in de fundamentele economische grootheden plaatsvinden . Een dergelijke cooerdinatie bestaat al grotendeels tussen de landen die bij het wisselkoersmechanisme van het EMS zijn betrokken . De afgelopen jaren werd aanmerkelijke vooruitgang geboekt . Tussen de Lid-Staten is grotere overeenstemming ontstaan over de doelstelling van binnenlandse stabiliteit . De convergentie van de inflatiepercentages tussen de EMS-landen is volgens historische maatstaven hoog . Bovendien hebben de afspraken van Bazel/Nyborg de mechanismen van het stelsel verbeterd . Zij betekenen ook een stap naar een meer op samenwerking gericht monetair en wisselkoersbeleid .

Die gerichtheid op samenwerking is noodzakelijk . Ieder land dat aan het wisselkoersmechanisme deelneemt kent externe stabiliteit . Zijn deelneming impliceert echter een zeker verlies aan zelfstandigheid bij het gestalte geven aan het monetaire beleid . Het succes van het EMS schept de voorwaarden voor verdere vooruitgang op de weg van integrate en vraagt tegelijkertijd om een sterke cooerdinatie . De Gemeenschap kan deze ontwikkeling niet negeren zonder het gehele gebouw dat reeds is opgetrokken te verzwakken . De volledige liberalisering van het kapitaalverkeer binnen de Gemeenschap in de periode tot 1 juli 1990 ( 14 ), waartoe men zich heeft verbonden, zal de autonomie verder beperken en de noodzaak van discipline bij het voeren van het monetaire beleid vergroten . Een ruimere samenwerking is derhalve vereist . Deze zou op twee wijzen tot uitdrukking kunnen komen : i ) door een verdere versterking van de convergentie van het monetaire beleid met inachtneming van de belangen van alle deelnemers; in dit verband is, vooral voor de valuta's die aan het wisselkoersmechanisme deelnemen, een samenhangend wisselkoersbeleid ten opzichte van de rest van de wereld noodzakelijk; ii ) door een aanzet tot het bepalen van op interne en externe stabiliteit gebaseerde economische doelstellingen op middellange termijn .

Daarnaast is een grotere discipline en convergentie op andere gebieden van de economische politiek, vooral op dat van de openbare financïen, onontbeerlijk om het risico van een conflict tussen wisselkoersstabiliteit en de binnenlandse doelstellingen van het monetaire beleid te verminderen . Zolang de toestand van de openbare financïen zozeer blijft uiteenlopen als nu het geval is ( met tekorten en overschotten van - 13 tot + 1 % en een bruto-overheidsschuld van 15 tot 140 % van het BBP ) zal de markt zich ongerust maken dat de convergentie naar prijsstabiliteit, stabielere wisselkoersen en een situatie van houdbare rentetarieven in een tegengestelde beweging kan veranderen . De risicopremie waarmee de financïele activiteiten van de landen met povere resultaten worden belast zal uiteindelijk spanningen oproepen en de stabiliteit welke de laatste tijd in de Gemeenschap waargenomen wordt, ondermijnen .

Een doeltreffende en overtuigende cooerdinatie is niet alleen een kwestie van procedures, maar veronderstelt ook een consensus over de voornaamste doelstellingen :

- prijsstabiliteit en neerwaartse convergentie van de inflatiepercentages; de vooruitgang op deze punten vormt een kostbaar goed, dat niet lichtvaardig op het spel mag worden gezet omdat het een noodzakelijke voorwaarde voor het verwezenlijken van de andere economische doelstellingen belichaamt :

- verenigbaarheid van de betalingsbalansen op middellange termijn; het betreft hier een meer gecompliceerde problematiek : het is normaal dat landen met een grotere achterstand en/of grotere investeringsmogelijkheden over een langere periode een tekort ten opzichte van de rest van de wereld hebben .

Voor de samenhang van de Gemeenschap op middellange termijn is het van essentieel belang dat de tekorten van de hiervoor bedoelde landen worden gefinancierd met parciculier kapitaal, aangetrokken door een voldoende rendement en zo nodig met communautaire middelen aangevuld . Bovendien moeten de voorwaarden worden geschapen voor een zodanige ontwikkeling dat de dienst van de buitenlandse schuld naderhand door extra uitvoer kan worden gedekt . Zolang een dergelijke ontwikkeling zich niet heeft voltrokken dienen vooral het wisselkoersbeleid en het monetaire beleid wisselkoersstabiliteit te verzekeren . Bij aanhoudende spanningen kunnen zij die taak echter niet lang vervullen zonder het risico, in de overschotlanden, van een conflict met de doelstelling van binnenlandse stabiliteit of, in de tekortlanden, van de onontkoombaarheid van excessieve rentetarieven .

Ook over de hoofdlijnen van de economische politiek in haar geheel is derhalve een grotere mate van overeenstemming vereist, ten einde te waarborgen dat interne en externe monetaire stabiliteit ten volle bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van groei en werkgelegenheid in de Gemeenschap en de Lid-Staten . Dit economisch jaarverslag en de economisch-politieke strategie van de Gemeenschap zoals hier ontwikkeld, moeten worden gezien als een poging om deze overeenstemming over de algemene economische politiek te bevorderen . D . ECONOMISCHE SITUATIE IN DE LID-STATEN, VOORUITZICHTEN EN BELEIDSMAATREGELEN BELGÏE De financïele onevenwichtigheden worden verkleind, maar de toestand dient nog verder te verbeteren Het herstel van het financieel evenwicht in de Belgische economie heeft zich in de afgelopen jaren doorgezet, zij het eerder geleidelijk . In de periode 1981-1987 is het financieringstekort van de overheid sterk verminderd, terwijl het saldo op de lopende rekening van een aanzienlijk tekort in een ruim overschot is veranderd . Niettegenstaande de daling van het nominale begrotingstekort, is de openbare schuld als (;) Met dien verstande dat voor Spanje, Ierland, Portugal en Griekenland tot eind 1992 overgangsregelingen gelden en dat Belgïe en Luxemburg tot deze datum hun dubbele wisselmarkt in stand mogen houden .

percentage van het BBP opnieuw sterk toegenomen . Terzelfder tijd heeft de stijging van de dienst van de schuld de ruimte voor een toename van andere uitgaven dan rentebetalingen in belangrijke mate beperkt . De Regering is in 1988 erin geslaagd de ontwikkeling van het tekort in de hand te houden, ten dele dank zij grotere belastingontvangsten dan verwacht .

Een belangrijk aspect van de economische politiek in de afgelopen jaren is een aantal maatregelen geweest die werden genomen om de loonkosten op hetzelfde niveau te houden als dat van de concurrenten en die terzelfder tijd de werkgelegenheid in de particuliere sector dienden te stimuleren . De flexibiliteit van de arbeidsmarkt is toegenomen als gevolg van maatregelen tot wijziging van het royale stelsel van werkloosheidsuitkeringen, de verschillende opleidingsprogramma's, enz ., terwijl de aanpassing van de arbeidsduurregeling de werkgelegenheidsgroei heeft bevorderd .

Belgïe heeft flink deelgenomen in de opleving van de economische bedrijvigheid op wereldniveau in 1988 : de produktie zal dit jaar waarschijnlijk de grootste toename sedert 1980 te zien geven, terwijl de werkloosheid sterk zou moeten teruglopen . Evenals in de andere Lid-Staten had het conjuncturele herstel een brede basis, zoals blijkt uit de beduidende verbetering van het investeringsklimaat .

Volgens de huidige trends en vooruitzichten zal de opleving van de bedrijvigheid zich in 1989 vermoedelijk doorzetten via een verdere stijging van de produktie en werkgelegenheid en een daling van de werkloosheid . De inflatie zal waarschijnlijk iets oplopen, maar beneden het communautaire gemiddelde blijven . Het is weinig waarschijnlijk dat het overschot op de lopende rekening zal afnemen .

Om de ratio overheidsschuld/BBP te stabiliseren zal er een verdere sterke budgettaire sanering nodig zijn Niettegenstaande de gunstige groeivooruitzichten zal het begrotingstekort van de overheid in 1989, gezien de opwaartse tendens van de rentetarieven in de afgelopen maanden, slechts kunnen worden teruggebracht door de uitgaven nauwlettend onder controle te houden . Een verdere aanzienlijke stijging van de ratio overheidsschuld/BBP is te verwachten . Om deze verhouding in de daaropvolgende jaren te stabiliseren zal het financieringstekort van de overheid verder sterk dienen te worden verminderd . In dit opzicht zouden de in de regeringsverklaring aangekondigde doelstellingen voor de periode na 1989, namelijk geen rëele stijging van de uitgaven andere dan rentebetalingen en geen toename van het tekort in nominale absolute termen, de kostenspiraal van de dienst van de schuld geleidelijk moeten beperken .

Daarom dient het begrotingsbeleid nog enige tijd restrictief te blijven en zou de belastinghervorming in geen geval tot een stijging van het begrotingstekort mogen leiden . De economische groei zal dan ook voornamelijk afhangen van de vitaliteit van de particuliere sector en met name van zijn bereidheid om de produktiecapaciteit en werkgelegenheid te vergroten . Het besluit van de Raad om werk te maken van de voltooiing van de interne markt heeft voor het Belgische bedrijfsleven klaarblijkelijk nieuwe gunstige vooruitzichten geopend .

Om ten volle van de nieuwe mogelijkheden te profiteren dienen structurele aanpassingen, een grotere flexibiliteit van en mobiliteit op de arbeidsmarkt, opleiding en scholing bovenaan de politieke agenda voor de komende jaren te worden geplaatst.

Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 (;) BELGÏE ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13 . Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15 . Bruto-overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) M 2 N .

(§) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 9,2 9,3 8,8 6,0 7,3 7,0 6,0 3,5 4,6 5,0 4,9 2,0 1,5 0,1 2,1 1,4 2,3 1,8 2,9 2,2 4,1 7,1 7,1 5,9 5,0 5,5 3,7 1,6 1,6 2,8 5,1 -0,6 -1,7 -4,2 2,1 1,0 6,5 5,2 7,3 2,7 : -1,2 -5,6 -6,3 -5,9 -0,3 2,0 3,0 7,1 0,8 : 2,1 6,0 -2,8 13,4 -0,7 10,8 7,9 7,6 5,0 21,8 21,3 17,3 16,3 16,1 15,7 16,1 15,7 16,1 16,6 17,6 17,8 : 3,7 3,4 3,0 2,6 2,2 1,9 1,9 1,8 1,7 : 17,6 13,9 13,3 13,5 13,5 14,1 14,7 15,8 16,1 4,8 1,7 0,9 -2,3 2,1 1,3 3,2 2,4 3,1 2,1 -0,1 -0,1 0,6 -4,0 -0,7 -1,3 -0,7 -0,9 -0,7 -0,5 0,0 0,1 0,3 -3,6 0,3 -0,9 -0,7 -0,9 -0,7 -0,6 3,7 7,8 7,6 6,8 5,8 5,2 0,8 1,6 1,3 2,4 8,9 11,0 7,9 6,0 6,1 4,8 3,8 3,3 2,2 3,8 5,1 3,0 0,3 -0,8 0,3 -0,4 3,0 1,6 0,9 1,3 4,6 3,6 0,8 0,1 1,0 -0,7 0,2 1,6 0,6 0,9 4,3 2,2 2,9 1,2 2,1 0,6 1,3 1,6 1,7 1,4 100,0 111,5 112,5 111,2 110,0 108,6 107,3 107,4 106,2 105,8 0,3 1,4 -2,1 -1,1 -1,1 -1,3 -1,1 0,1 -1,1 -0,5 : : : : : : : : : :

100,0 112,9 91,9 89,6 88,3 89,5 93,9 97,0 94,0 :

-0,3 0,3 -11,4 -2,5 -1,5 1,3 4,9 3,3 -3,1 :

100,0 109,8 91,6 90,6 91,2 92,7 94,9 96,3 93,9 :

-0,7 0,3 -9,9 -1,0 0,7 1,6 2,4 1,4 -2,4 :

0,6 -0,2 -1,3 -1,1 0,0 0,8 1,0 0,3 1,2 0,7 2,2 7,4 13,0 14,3 14,4 13,6 12,6 12,3 11,5 11,0 1,1 -1,6 -3,5 -0,5 -0,2 0,7 2,6 1,9 1,8 1,9 : -6,6 -10,9 -11,2 -9,3 -8,3 -8,9 -7,2 -7,1 -6,5 : 67,5 95,3 105,0 110,7 117,2 120,1 125,0 127,4 129,8 : 4,8 9,2 9,4 9,9 10,5 11,0 10,6 10,5 10,8 10,1 11,1 7,5 7,1 6,2 6,7 10,7 9,9 :DENEMARKEN Geleidelijke terugkeer tot een meer stabiele situatie, echter ten koste van een grote achteruitgang van de produktie Na een periode van ernstige verslechtering van het saldo op de lopende rekening, die in 1986 een dieptepunt bereikte, is de Deense economie in 1987 en 1988 langzamerhand weer in een meer aanvaardbare situatie terechtgekomen . Als gevolg van een aanzienlijke, vrijwillige verscherping van het begrotingsbeleid en van maatregelen ter stimulering van de gezinsbesparingen, gaf de rëele binnenlandse vraag in 1987 en 1988 een forse daling te zien terwijl het tekort op de lopende rekening van 5,2 % van het BBP in 1986 verminderde tot zowat 2, 4 % in 1988 .

Het aanpassingsproces werd echter bemoeilijkt door de in 1987 afgesloten loonakkoorden, die niet alleen voorzagen in een aanzienlijke stijging van het uurloon, doch ook in arbeidsduurverkortingen, hetgeen de kosteninflatie deed toenemen en tot een ernstige verslechtering van het concurrentievermogen van de Deense ondernemingen leidde . De loonkostenstijging werd voor de exporteurs in zekere mate gecompenseerd door de later genomen kostenverlagende fiscale maatregelen, maar het vermogen van de Deense economie om de in de periode 1982-1985 waargenomen werkgelegenheidscheppende groei te laten voortduren heeft hier duidelijk onder geleden en de werkloosheid vertoont opnieuw een stijgende lijn .

Tegen deze achtergrond zal de externe positie weer een scherpe controle op de toename van de binnenlandse vraag in 1989 nodig maken . Hoewel het saldo op de lopende rekening misschien wat verder zal verbeteren, zowel nominaal als rëeel, is het niet waarschijnlijk dat het BBP met meer dan ongeveer 1,5 % zal stijgen . Het aantal werkzame personen zal wellicht slechts in geringe mate toenemen, voornamelijk als gevolg van de kortere arbeidsduur . Het werkloosheidspercentage zal daarom waarschijnlijk verder oplopen .

De verminderende ruimte voor het voeren van een macroeconomische politiek ten aanzien van de vraag : een beleidsdilemma Hoewel het begrotingssaldo van de overheid sedert 1986 wat is verslechterd, zal het in 1989 waarschijnlijk - niettegenstaande het feit dat het rëele BBP niet hoger zal zijn dan drie jaar voordien - een overschot van ongeveer 1 % van het BPP te zien geven . Aldus is het tekort op de lopende rekening de tegenhanger van een gebrek aan besparingen in de particuliere sector, met name het lage peil van de gezinsbesparingen . Terwijl de overheidsuitgaven binnen strikte grenzen zullen moeten worden gehouden, kan men in politiek en economisch opzicht moeilijk het begrotingsoverschot verder laten oplopen en zou het daarom wenselijk zijn andere beleidsinstrumenten te gebruiken : monetaire politiek en micro-economische beleidsmaatregelen om het tekort op de lopende rekening tot een draaglijk niveau terug te brengen . De ruimte voor het voeren van een monetaire politiek in het kader van het stabiliseringsbeleid is echter beperkt door de EMS-verbintenissen en door de noodzaak de kapitaalbewegingen te compenseren . Rentestijgingen ( ter bevordering van de binnenlandse besparingen ) kunnen en zullen zeer waarschijnlijk aanleiding geven tot kapitaalinvoer en de opwaartse druk op de Deense kroon doen toenemen .

Gezien de beperkte ruimte voor het voeren van een monetaire en budgettaire politiek ten aanzien van de betalingsbalans hetgeen vanzelfsprekend een normaal gevolg is van de huidige monetaire integratie zal het zwaartepunt van de aanpassing steeds meer op de arbeidsmarkt komen te liggen . Daarom is het meer dan ooit noodzakelijk de loonakkoorden te handhaven op een niveau dat verenigbaar is met het extern evenwicht en met een aanhoudende stijging van de werkgelegenheid .

Gezien deze verandering van het algemene macro-economisch klimaat, blijken micro-economische beleidsmaatregelen een steeds grotere rol de spelen . Derhalve lijken verdere stappen om de prikkels weg te nemen voor het opnemen van krediet, de besparingen uit looninkomens te stimuleren ( bij voorbeeld via een vorm van winstdeling ), de loonakkoorden beter op de regionale en bedrijfsomstandigheden af te stemmen en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt in het algemeen te bevorderen, in Denemarken zelfs dringender dan in vele andere Lid-Staten .

Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 ( 15 ) DENEMARKEN ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13 . Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15 . Bruto-overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) M 2 N .

(§) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 11,7 11,3 13,9 10,4 9,4 9,7 8,4 3,9 4,3 4,8 4,3 1,2 3,0 2,5 3,5 4,2 3,4 -1,0 0,0 1,7 7,0 10,0 10,6 7,6 5,7 5,3 4,9 5,0 4,3 3,1 6,5 -5,3 7,1 1,9 10,5 11,9 16,8 -8,9 -4,1 0,1 : -6,6 -1,3 1,9 7,7 7,7 19,3 -1,0 -4,4 -3,1 : -0,6 19,8 2,3 14,3 15,4 14,8 -18,0 -3,4 4,5 24,0 20,9 16,1 16,0 17,1 18,5 20,4 18,5 17,7 17,3 : 3,6 2,8 2,3 1,9 2,2 1,7 2,1 2,3 1,9 : 17,3 13,2 13,7 15,2 16,3 18,7 16,4 15,3 15,4 4,6 0,0 3,5 1,4 4,1 5,7 5,7 -3,2 -1,4 0,7 0,1 -1,7 3,2 -0,6 0,5 2,9 1,8 -6,5 -5,1 -1,9 0,2 -1,4 3,1 -0,1 2,0 3,6 1,9 -6,7 -5,2 -2,1 6,6 11,0 10,2 6,8 6,5 4,9 3,6 4,1 4,8 3,7 10,7 11,4 11,9 8,2 5,1 4,5 4,7 8,2 4,5 2,5 3,8 0,4 1,5 1,3 -1,3 -0,3 1,0 4,0 -0,4 -1,1 3,4 1,3 1,2 0,5 -0,6 -0,7 -0,2 3,0 0,1 -0,5 3,2 1,1 2,6 2,2 1,7 1,2 1,0 -2,2 0,3 1,5 100,0 101,9 99,2 97,5 95,3 93,5 92,4 97,3 97,1 95,1 0,2 0,3 -1,3 -1,7 -2,3 -1,9 -1,2 5,3 -0,2 -2,0 : : : : : : : : : :

100,0 116,7 99,6 100,6 97,0 97,8 103,7 116,0 115,6 :

2,2 -1,2 -2,5 1,0 -3,5 0,8 6,1 11,9 -0,4 :

100,0 113,1 98,6 100,9 100,7 102,0 104,5 113,8 114,8 :

1,7 -1,2 -0,9 2,3 -0,2 1,3 2,4 9,0 0,9 :

1,1 0,2 0,4 0,3 1,7 2,9 2,3 1,1 -0,3 0,2 1,1 5,9 9,3 10,1 9,9 8,7 7,4 7,6 8,5 9,0 -2,0 -3,5 -4,2 -2,6 -3,3 -4,7 -5,1 -3,0 -2,5 -2,3 : -1,4 -9,1 -7,2 -4,1 -2,0 3,1 2,1 0,9 1,4 : 22,3 53,1 62,6 67,0 65,3 59,8 58,4 57,8 56,4 : 2,6 6,0 8,1 9,6 9,8 8,8 8,3 7,9 7,4 10,6 11,4 11,4 25,4 17,8 15,8 8,4 4,4 : :

9,0 BONDSREPUBLIEK DUITSLAND Na zich aan een lagere dollar te hebben aangepast, is de Duitse economie in een nieuwe fase van snellere groei van de produktie en werkgelegenheid getreden Na een moeilijke periode van aanpassing aan de gevolgen van de steile daling van de dollarkoers, met onder meer een 24 maanden lange stagnatie van het exportvolume, is de Duitse ecoonomie begin 1988 in een fase van krachtig herstel van de bedrijvigheid en het ondernemingsklimaat getreden . In feite was de economie reeds in 1987 in kracht toegenomen, maar de investeringen bleven aarzelend tot aan het einde van het jaar, mede in verband met de beurskrach en de snelle daling van de dollarkoers . Sedert de eerste helft van 1988 zijn alle belangrijke indicatoren evenwel steil omhoog gegaan .

De opleving van de bedrijvigheid in 1988 is toe te schrijven zowel aan de binnenlandse vraag, die door economische beleidsmaatregelen ( belastingverlagingen in het begin van het jaar, het speciale meerjareninvesteringskredietprogramma voor gemeenten en een vrij inschikkelijke monetaire politiek ) werd gestimuleerd, als aan een opvallende toename van de bestellingen uit het buitenland als gevolg van een gunstiger investeringsklimaat in andere landen . Dit heeft op zijn beurt een krachtige impuls gegeven aan de particuliere investeringen en de invoer . De toename van het BBP in 1988 over zijn geheel genomen wordt thans geraamd op circa 3,25 %, dat is een procentpunt meer dan zes maanden geleden werd verwacht en ongeveer 1,25 procentpunt sneller dan in 1987 . Alles bij elkaar lijken de vooruitzichten voor een voortzetting van de aan de huidige investeringen te danken opleving in Duitsland gunstig te zijn : de toename van de bruto-investeringen in vaste activa zal waarschijnlijk door de stijging van de bezettingsgraad van de produktiecapaciteit en een verdere verbetering van de rentabiliteit worden gestimuleerd . Daarenboven wordt de groei nu meer arbeidsintensief naarmate de behoefte aan rationalisatie vermindert en de noodzaak van een uitbreiding van de produktiecapaciteit groter wordt . De toename van het particuliere verbruik zal echter enigszins worden belemmerd door de verhoging van de indirecte belastingen vanaf 1 januari 1989 . Niettemin lijkt de produktiestijging van 1988 op 1989 vermoedelijk met slechts O, 75 procentpunt te zullen afnemen . Ofschoon de werkgelegenheid in 1989 misschien vrij snel zal stijgen, zal het werkloosheidspercentage hierdoor niet erg verminderen omdat de uitbreiding van de bedrijvigheid en een grotere immigratie uit Oost-Europa tot een sterkere stijging van de beroepsbevolking zullen leiden .

Daar het huidige herstel in grote mate door de buitenlandse vraag ( in het bijzonder de aangroei van de investeringen in de andere Lid-Staten ) werd teweeggebracht, is het handelsoverschot van de Bondsrepubliek in 1988, hoewel minder groot in rëele termen, nominaal toch nog aanzienlijk gebleven en zal het in 1989 waarschijnlijk geen daling te zien geven . Het Duitse overschot op de lopende rekening dient echter grotendeels om investeringen in het buitenland te financieren, zodat het voor het internationale aanpassingsproces niet meteen een probleem vormt zolang de kapitaalexport kan worden gehandhaafd . Daar waar de lopende rekening van de gehele Gemeenschap in 1989 vermoedelijk een gering tekort zal vertonen, zullen de overschotten en tekorten ongelijk over de Lid-Staten verdeeld zijn, hetgeen op langere termijn niet houdbaar is aangezien sommige Lid-Staten ernaar zullen streven de stijging van hun buitenlandse verplichtingen te beperken . Derhalve zal een belangrijke taak in het Duitse economisch beleid op middellange termijn erin bestaan de weg te effenen voor een terugkeer tot een meer aanvaardbare lopende rekening door de binnenlandse economische groei levendig te houden met het oog op een mogelijke vertraging van de aangroei van de buitenlandse vraag .

Economische politiek : versterking van de binnenlandse groeifactoren met het oog op de ontwikkeling op middellange termijn Ofschoon de export een drijvende kracht achter de opleving van 1988 is geweest, kan nauwelijks worden verwacht dat de netto-export in 1990 en de daaropvolgende jaren een positieve bijdrage tot de groei zal leveren . Daarom zal de mate van levendigheid van de binnenlandse vraag zeer waarschijnlijk van doorslaggevende betekenis zijn voor de toename van het BBP en voor het vermogen van de Duitse economie om de in de afgelopen twee jaar waargenomen gunstige resultaten op het gebied van werkgelegenheid voort te zetten .

De Duitse belastinghervorming heeft ten doel het marktmechanisme in de economie te versterken door de belastingstructuur te verbeteren en de belastingdruk in procent van het BBP te verlagen . De belastingvermindering in 1990, de volgende fase van de hervorming, blijkt nu ook een welkome maatregel te zijn die ervoor zal zorgen dat de stuwkracht van de binnenlandse vraag in stand wordt gehouden op een ogenblik dat de huidige opleving van de export misschien over haar hoogtepunt heen is . Het gaat in totaal om een belastingverlaging met ongeveer 1 % van het BBP, die een stijging van het financieringstekort van de overheid met circa O,7 punttot ongeveer 2,25 % van het BBP tot gevolg zou kunnen hebben . Dit niveau zou in het algemeen genomen te verenigen zijn met een stabiele ratio overheidsschuld/BBP, vooral omdat voor de komende jaren een daling ervan wordt voorzien . Het monetaire beleid, dat werd aangepast aan het betrekkelijk zwakke ondernemingsklimaat ( waarin met name het verschil tussen de rentetarieven voor kortlopende leningen en de kapitaalmarktrente sterk is toegenomen ), werd in juni-augustus 1988 aanzienlijk verscherpt in antwoord op de versterking van de dollar op de wisselmarkten . De ontwikkeling van het monetaire beleid in de afgelopen jaren wijst duidelijk op een zekere flexibiliteit tegenover onder meer de beroering op de wisselmarkten, zonder dat dit een gevaar vormt voor de geloofwaardigheid op middellange termijn . In afwachting van een onvoorziene beroering op de wisselmarkten zou het monetaire beleid zich thans meer dan in 1986 en 1987 moeten gaan concentreren op stabilisering van het macro-economische klimaat in de Duitse economie en zijn rol als steunpunt van het EMS moeten herbevestigen .

Voorlopig blijken het budgettaire en het monetaire beleid voor 1989/1990 in hun algemeenheid erop gericht te zijn een blijvend stabiele, niet inflatoire economische groei in de Bondsrepubliek te verzekeren . Er blijft echter nog een aanzienlijk groeipotentieel te exploiteren, met name gezien het feit dat de voor de jaren na 1990 in verband met de demografische ontwikkeling verwachte daling van de beroepsbevolking vermoedelijk nog enige tijd door immigra - tie zal worden gecompenseerd . Daartoe zijn een doorlopend sterke toename van de investeringen, een verdere verbetering van de rentabiliteit en een matige stijging van de rëele lonen nodig . Daarenboven blijft de ruimte voor maatregelen ter verbetering van het aanpassingsvermogen van de economie, waaronder met name een vermindering van de subsidies, groot . Met de buitenlandse aspecten voor ogen, zou het voor de Bondsrepubliek Duitsland niet ongepast lijken zo spoedig mogelijk het initiatief te nemen tot vermindering van de subsidies en vereenvoudiging van de voorschriften, met name in het vooruitzicht van de voltooiing van de interne markt .

Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 ( 16 ) BONDSREPUBLIEK DUITSLAND ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ( 17 ):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP ( 18 ):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit ( 19 ) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(20 ):

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10. Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid ( 21 ) 13 . Saldo lopende rekening ( 22 ) 14 . Financieringsoverschot van de overheid ( 23 ) 15 . Bruto-overheidsschuld ( 24 ) 16 . Rentelast overheid ( 25 ) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) ( 26 ) 18 . Kapitaalmarktrente ( 27 ) l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 8,9 6,7 3,7 4,8 4,3 5,7 4,0 5,1 4,8 4,4 1,9 -0,6 1,5 2,8 2,1 2,6 1,9 3,2 2,5 4,3 4,7 4,4 3,3 2,0 2,2 3,1 2,0 1,8 2,3 4,0 0,1 -5,3 3,2 0,8 0,1 3,1 1,8 6,2 3,7 : -0,8 -4,3 1,8 1,5 -5,7 2,5 0,2 6,7 2,6 : 2,3 -7,0 5,6 -0,2 10,0 4,3 4,0 5,5 5,2 24,9 21,2 20,5 20,5 20,2 19,7 19,5 19,3 19,8 20,0 : 3,5 2,8 2,5 2,4 2,3 2,4 2,4 2,4 2,4 : 17,6 17,6 18,0 17,8 17,4 17,0 16,9 17,4 17,6 4,5 1,7 -2,0 2,3 2,0 1,0 3,7 3,1 3,5 2,4 -0,5 -0,2 -2,7 0,7 -1,5 -1,9 -0,2 -0,5 -0,2 -0,2 -0,4 0,1 -3,5 1,7 0,0 -1,6 -0,1 -0,5 -0,4 -0,5 3,6 5,0 4,7 3,2 2,4 2,1 -0,2 0,5 1,3 2,5 9,2 7,1 4,2 3,7 3,5 3,0 3,9 2,9 3,0 2,5 5,4 2,0 -0,5 0,5 1,0 0,9 4,1 2,4 1,7 0,0 4,6 2,3 -0,2 0,4 0,4 1,5 0,8 0,8 0,9 1,2 0,2 4,1 2,3 1,1 3,1 2,7 1,4 1,6 1,2 2,7 1,7 100,0 103,7 102,2 99,6 98,4 97,8 97,1 96,7 95,3 93,9 0,5 0,0 -1,2 -2,5 -1,2 -0,6 -0,8 -0,3 -1,5 -1,5 : : : : : : : : : :

100,0 111,9 98,6 97,8 93,5 91,6 100,0 105,6 101,8 :

2,3 -2,5 -0,1 -0,8 -4,5 -2,0 9,2 5,6 -3,5 :

100,0 110,6 99,6 101,1 99,4 97,4 103,2 106,2 103,1 :

2,2 -2,8 2,8 1,5 -1,6 -2,0 6,0 2,9 -2,9 :

0,2 -0,4 -1,7 -1,5 0,1 0,7 1,0 0,7 0,5 0,8 0,8 3,7 6,9 8,4 8,4 8,4 8,1 8,1 8,1 8,2 0,7 0,5 0,5 0,7 1,3 2,4 4,2 4,0 4,0 4,2 : -3,0 -3,3 -2,5 -1,9 -1,1 -1,3 -1,8 -2,3 -1,3 : 28,8 39,3 40,9 41,8 42,5 42,7 43,9 45,0 45,3 : 1,7 2,8 3,0 3,0 3,0 3,0 2,9 2,8 2,7 10,9 8,1 7,1 5,3 4,7 5,0 6,6 5,9 : :

7,2 8,1 9,0 7,9 7, GRIEKENLAND Hervatting van de groei; herstel van de inkomens en de investeringen Dank zij een in het kader van het stabilisatieplan 1985-1987 gevoerd strikt inkomensbeleid, slaagde Griekenland erin de rëele lonen sterk terug te dringen waardoor de binnenlandse vraag terugliep, de inflatie verminderde en het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans kleiner werd. In 1988 nam de binnenlandse vraag als gevolg van een soepeler loonbeleid en een opleving bij de particuliere investeringen weer toe . Ondanks een zekere verslechtering van het rëele saldo op de lopende rekening wordt voor 1988 een groei van het rëele BBP met 2,5 % en voor 1989 een aanhouden van deze tendens verwacht . Door verdere loonstijgingen dit jaar kan de inflatie naar verhouding slechts matig worden teruggedrongen tot een jaargemiddelde van circa 13 % ( tegenover 16 % in 1987 en 22 % in 1986). Het tekort op de handelsbalans nam iets toe doch dank zij omvangrijke ontvangsten in het onzichtbare verkeer hield de verbetering van de situatie op de lopende rekening, waarvan het tekort gedekt wordt door particuliere kaapitaalstromen, aan .

Zwakke economische resultaten sedert de toetreding tot de Gemeenschap doch vooruitgang sedert 1985 Bezien vanuit het oogpunt van convergentie met de overige Lid-Staten zijn de economische resultaten van Griekenland in de jaren tachtig zwak geweest . Het BBP per hoofd liep ten opzichte van het gemiddelde van de Gemeenschap sedert 1980 terug . Het Griekse inflatiepercentage blijft, ondanks de sedert 1986 waargenomen daling, een probleem en vereist een voortdurende geleidelijke depreciatie van de drachme . Niettegenstaande een geringe verbetering in 1986 en 1987 werd bij het terugdringen van het overheidstekort te weinig vooruitgang geboekt zodat het nog steeds zeer groot is .

Daarentegen werden sedert eind 1985 wel belangrijke vorderingen op het gebied van structuur en stabilisatie gemaakt . Dank zij een matige toeneming van de loonkosten, gecombineerd met de deregulering van de goederenmarkten, namen de winsten sterk toe, waardoor de investeringsneiging bij de ondernemingen weer groter werd . Ook werden door eenmaking van de rentetarieven en het positief worden van de rëele rente vorderingen gemaakt bij de rationalisatie en vereenvoudiging van het financïele stelsel . Een groot deel van de financieringsbehoefte van de overheid werd gefinancierd door plaatsing van leningen bij de niet-bancaire particuliere sector, hetgeen de beheersing van de monetaire aggregaten vergemakkelijkte . Door deze positieve ontwikkelingen werd de dienst van de overheidsschuld evenwel duurder en werd het aldus nog moeilijker het begrotingstekort te verminderen .

Meer structurele aanpassingen en aanhoudend streven naar stabiliteit noodzakelijk Een snellere expansie en een grotere stabiliteit van de Griekse economie vereisen de inzet van zowel de particuliere als de overheidssector bij het bestrijden van structurele problemen . De deregulering van de markten moet worden voortgezet met meer nadruk op de concurrentie op de kapitaalmarkten en goederenmarkten . De produktiecapaciteit dient te worden verbeterd door verdere stimulansen voor particuliere investeringen waardoor het land zijn concurrentievermogen en handelsresultaten zal kunnen verbeteren . prioriteit moet worden gegeven aan een vermindering van het overheidstekort dat een groot deel van de besparingen van de Griekse economie opeist . Met name de lopende uitgaven moeten worden gematigd door bezuinigingen op het overheidsverbruik en overdrachten alsook door een ruimere en ook meer billijke spreiding van de belastingdruk . Mogelijkheden dienen aldus te worden geboden voor financiering van zowel particuliere investeringen als overheidsinvesteringen in infrastructuur, met name in het kader van de opmerkelijke uitbreiding van de actie van de Gemeenschap middels de Structuurfondsen en andere financieringsinstrumenten . Dit kan echter alleen het gewenste effect hebben indien daarbij een nadelige bëinvloeding van kosten en prijzen wordt vermeden . Een fasegewijze vermindering van het financieringstekort met ten minste 6 % van het BBP is wenselijk voor de komende vier à vijf jaar . De Regering heeft medegedeeld de daartoe nodige maatregelen te zullen treffen en met name het begrotingstekort reeds in 1989 te zullen terugdringen met 2 % van het BBP . Andere vereisten voor een succesvolle voortzetting van het desinflatieproces zijn een beperking van de rëele loonstijgingen, met name ten opzichte van de produktiviteitsstijgingen, en de voortzetting van een stringent monetair beleid .

Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 ( 28 ) GRIEKENLAND (Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13. Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15 . Bruto-overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) M 3 .

(§) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 12,5 19,8 25,4 19,5 23,6 21,3 20,6 13,8 17,4 15,4 7,7 3,0 0,4 0,4 2,8 3,0 1,3 -0,4 2,8 2,1 4,5 16,3 25,1 19,1 20,3 17,8 19,0 14,3 14,3 13,0 10,0 -1,9 -1,9 -1,3 -5,7 5,1 -4,8 -3,2 8,8 8,0 : -2,0 -13,2 5,4 -6,9 2,9 -3,3 -5,0 9,0 8,0 : 0,5 14,1 -8,6 -4,1 7,6 -6,5 -0,9 8,5 8,0 22,7 22,9 19,9 20,3 18,5 19,1 18,5 17,6 18,2 19,2 : 0,5 2,9 3,3 4,1 4,4 4,1 3,4 3,4 3,5 : 22,4 17,0 16,9 14,3 14,7 14,4 14,2 14,8 15,7 8,2 2,1 3,5 0,8 -0,4 6,1 -0,5 0,2 3,5 3,0 3,1 0,2 3,6 -1,0 -3,8 3,3 -4,1 -3,1 0,0 0,5 3,3 0,4 3,2 -0,3 -2,6 3,8 -4,1 -3,1 0,0 0,4 3,5 16,9 21,2 18,2 18,3 18,7 22,2 15,8 13,3 12,8 10,2 21,2 27,8 21,3 22,3 22,6 15,7 12,5 17,0 14,0 6,5 3,7 5,4 2,6 3,4 3,3 -5,4 -2,9 3,2 1,1 5,5 4,2 2,2 1,9 1,7 4,1 -2,8 -1,6 2,4 0,9 8,2 1,7 1,2 -0,6 2,4 1,9 1,3 -0,3 1,7 1,3 100,0 96,3 105,8 108,5 107,7 109,9 105,5 104,1 104,7 104,3 -2,5 2,5 1,0 2,5 -0,7 2,1 -4,1 -1,3 0,6 -0,4 : : : : : : : : : :

100,0 78,7 86,7 82,7 81,9 80,0 69,6 72,0 :

-4,2 1,0 8,3 -4,7 -0,9 -2,3 -12,9 -1,0 4,5 :

100,0 75,9 87,3 84,8 86,4 84,5 71,4 69,1 72,8 :

-4,6 1,2 11,2 -2,9 1,8 -2,1 -15,5 -3,2 5,4 :

-0,5 1,3 -0,8 1,0 0,3 1,0 0,1 -0,1 1,0 0,7 0,0 0,5 5,8 7,8 8,1 7,8 7,4 7,4 7,4 7,6 -2,9 -1,7 -4,4 -5,0 -4,0 -8,2 -5,4 -3,4 -2,8 -3,7 : -1,4 -7,7 -8,3 -10,0 -13,6 -10,8 -9,5 -12,1 -13,3 : 26,8 38,7 44,3 53,2 62,6 64,6 66,7 69,4 73,9 : 1,9 2,6 3,7 4,6 5,4 5,7 7,3 8,1 9,3 18,2 25,1 29,0 20,3 29,4 26,8 1 SPANJE Aanhoudende sterke groei, maar vooruitzichten voor inflatie en concurrentievermogen onzeker Na een periode van recessie ( 1975-1985 ) tijdens dewelke de investeringsneiging gering was en de werkloosheid met 20 procentpunten toenam ( van 2 tot 22 %) is de economische groei in Spanje de laatste drie jaar sterk geweest . De opleving is grotendeels toe te schrijven aan de gunstige gevolgen van de toetreding tot de Gemeenschap voor het economische klimaat . Ook andere factoren speelden evenwel een rol zoals de daling van de olieprijzen, de minder sterke loonstijgingen en de sanering van de begroting .

De geleidelijke verbetering van de economische toestand ging gepaard met een aanzienlijke daling van de inflatie; in 1987 bedroeg de stijging van de consumptieprijzen nog maar 5 % ( tegen een jaargemiddelde van 15 % voor de periode 1975-1985 ). Het groeicijfer van het BBP is naar schatting een van de hoogste van de Gemeenschap en ook voor I 989 mag een verdere gunstige ontwikkeling worden verwacht .

De binnenlandse vraag zal waarschijnlijk snel blijven toenemen; vooral de investeringen zullen aanzienlijk groeien . De stijgende vraag gaat gepaard met een verdere, sterke toename van de invoer . De lopende rekening, in rëele termen, zal als gevolg van een minder snelle toename van de uitvoer waarschijnlijk verder verslechteren . Het BBP zal naar verwachting veel minder snel toenemen dan de binnenlandse vraag maar desalniettemin zal de groei waarschijnlijk nog 4 % bedragen . De produktiestijging zal tot een verruiming van de werkgelegenheid leiden ( met circa 2 %). Aangezien de toename van de beroepsbevolking vrijwel gelijke tred zal houden met de groei van de werkgelegenheid zal het werkloosheidspercentage evenwel slechts in geringe mate dalen ( van 20,1 % in 1988 tot 19,8 % in 1989 ).

De lopende rekening van de betalingsbalans, die in 1988 een bescheiden tekort te zien gaf, zal vermoedelijk blijven verslechteren tot mogelijk 2 % van het BBP in 1989 . Een dergelijk tekort kan vrijwel worden gedekt door de toevloeiing van langlopend kapitaal zodat, gezien de krachtige toename van de investeringen, hier voor het economisch beleid geen problemen rijzen of bijkomende randvoorwaarden worden gesteld . Met de invoering van strikte begrotingscontroles en de snelle toename van de belastingopbrengsten heeft de Spaanse Regering in de afgelopen jaren een vrijwel voorbeeldig beleid tot consolidering van de begroting, inclusief een aanmerkelijke vermindering van het financieringstekort van de overheid, gevoerd . In 1989 zal het tekort van dezelfde orde van grootte zijn als in 1988 ( p3 % van het BBP ).

Hoofddoelstellingen van het economische beleid: grotere convergentie en verdere integratie van Spanje in de Gemeenschap De Regering heeft zich tot prioriteit gesteld de Spaanse economie snel in de monetaire samenwerkingsovereenkomsten van het EMS te integreren en zo spoedig mogelijk te laten deelnemen aan het proces tot vrijmaking van het kapitaalverkeer . Daartoe zal de Spaanse economie steeds meer moeten convergeren met die van de Gemeenschap en zal tegelijkertijd gestreefd moeten worden naar vermindering van het verschil in BBP per hoofd tussen Spanje en het communautair gemiddelde . Dit vereist de instandhouding van een gunstig investeringsklimaat . Verdere desinflatie, matiging van de loonkosten en een versterking van de concurrentiepositie zijn hierbij onontbeerlijk en daartoe is een sterke afremming van de stijging van de nominale lonen vereist . Een en ander is vooral van belang gezien de appreciatie van de peseta, die in de afgelopen jaren reeds heeft geleid tot een aanzienlijke verslechtering van het concurrentievermogen van de Spaanse ondernemingen .

Meer produktieve investeringen zijn onontbeerlijk voor een snelle, niet inflatoire en werkgelegenheid crëerende groei in de komende jaren . Dat betekent de inzet van omvangrijke financïele middelen . De uitbreiding van de Structuurfondsen en de EIB-leningen voorziet aldus in een essentïele behoefte van de Spaanse economie . Dat neemt evenwel niet weg dat grotere communautaire steun voor de Spaanse economie alleen mogelijk is indien de extra beschikbare middelen leiden tot een groter aandeel van de investeringen in het BBP en geen verhoging van de kosten en prijzen teweegbrengen . Voor een succesvolle tenuitvoerlegging van de door de Europese Raad te Brussel genomen besluiten is een aangepast macro-economisch beleid derhalve een eerste vereiste . Een verdere sanering van de begroting is, gezien de beschikbare communautaire middelen, wenselijk en ook haalbaar . Dank zij een verdere daling van het begrotingstekort zal het ook mogelijk worden met het monetaire beleid, met name door een vermindering van de monetaire financiering, verder bij te dragen tot de stabilisering van de macro-economische basisgegevens .

Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 ( 29 ) SPANJE ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid -Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13 . Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15 . Bruto-overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) Liquide activa in handen van het publiek .

(§) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 14,8 19,1 15,2 13,6 12,9 11,2 14,6 11,3 10,2 8,4 7,2 1,8 1,2 1,8 1,8 2,3 3,3 5,2 4,7 3,9 7,1 17,0 13,8 11,6 10,9 8,7 10,9 5,7 5,2 4,3 10,4 -1,3 0,5 -2,5 -5,8 3,8 7,9 13,0 13,0 10,0 : -1,5 0,1 -2,0 -5,3 2,0 6,6 10,5 12,0 8,6 : -0,4 2,2 -4,8 -7,3 8,5 10,4 19,0 14,3 11,9 24,2 23,9 21,3 20,6 18,8 18,9 18,7 20,1 21,5 22,7 : 2,2 3,1 2,8 3,0 3,7 3,5 3,6 3,8 3,9 : 21,7 18,2 17,7 15,7 15,1 15,2 16,5 17,8 18,8 7,7 1,4 1,1 -0,1 -0,7 2,9 5,9 8,0 6,3 5,2 2,7 -0,5 0,7 -1,9 -3,9 0,2 2,0 4,3 2,4 2,4 2,9 -0,3 0,2 -1,1 -2,5 0,7 2,0 4,4 2,4 2,3 6,6 17,5 14,5 12,3 11,0 8,3 8,7 5,3 4,7 4,3 14,6 21,2 13,7 13,8 10,0 10,1 8,3 7,5 6,5 6,1 7,5 3,2 -0,7 1,3 -0,9 1,7 -0,4 2,1 1,7 1,7 7,1 3,6 -0,1 1,9 -0,9 1,3 -2,3 1,7 1,2 1,7 6,5 3,3 2,2 2,3 4,3 3,7 1,4 2,2 2,1 1,8 100,0 104,9 102,4 102,1 97,1 94,8 91,3 90,9 90,2 90,0 0,6 0,3 -2,2 y-0,3 -4,9 -2,4 -3,7 -0,5 -0,8 -0,1 : : : : : : : : : :

100,0 121,6 118,9 104,4 103,9 103,7 105,6 108,2 113,2 :

1,8 1,5 -3,1 -12,2 -0,5 -0,1 1,8 2,5 4,6 :

100,0 115,3 117,6 105,7 108,5 108,8 106,5 106,2 112,1 :

1,3 1,5 -0,4 -10,2 2,7 0,2 -2,1 -0,3 5,5 :

0,7 -1,5 -0,9 -0,5 -2,4 -1,4 1,9 3,0 2,6 2,1 0,4 6,3 16,2 17,7 20,1 21,4 21,0 20,5 20,0 19,6 -0,2 -2,0 -2,5 -1,5 1,4 1,6 1,7 0,1 -0,8 -2,1 : -1,3 -5,6 -4,8 -5,5 -7,0 -5,7 -3,6 -3,0 -2,9 : 15,5 27,9 34,5 41,2 46,4 47,4 48,1 48,0 48,7 : 0,6 1,0 1,3 2,0 3,2 3,9 3,6 3,5 3,3 6,8 18 FRANKRIJK Na een periode van aanpassing van het produktieapparaat tekenen van een meer dynamische ontwikkeling Sedert 1983 begon voor de Franse economie een moeilijke aanpassingsperiode tijdens dewelke de produktiestructuren en het gedragspatroon van de marktpartijen ingrijpend gewijzigd werden . Resultaat daarvan was dat de markten soepeler en vrijer zijn geworden ( met name dank zij de rijsderegulering ), de financïele situatie van de ondernemingen is verbeterd en de rentabiliteit van investeringen groter is geworden . Bovendien konden dankzij een voornamelijk op koersstabiliteit en sanering van de begroting gericht monetair en begrotingsbeleid de prijsstijging sterk worden verminderd en de inflatieverwachtingen neerwaarts worden bijgesteld .

Uiteraard konden concrete resultaten van deze geleidelijke verbetering van de voor een evenwichtige en niet inflatoire groei onontbeerljke grondvoorwaarden pas na enige tijd worden waargenomen . Sinds het begin van dit jaar vertoont de economie evenwel tekenen van een duidelijke opleving . Het aandeel van de investeringen gericht op het verhogen van de produktiecapaciteit neemt toe en het nettoverlies aan arbeidsplaatsen maakt plaats voor een zekere toename . Door het opvoeren van de investeringsactiviteit en de sterke toename van de uitvoer, nam het BBP in 1988 toe met meer dan 3 % . In tegenstelling tot 1982 ging deze opleving dit keer niet ten koste van de economische stabiliteit of de versterking van het concurrentievermogen van de Franse economie . Bewijs daarvan zijn een zekere inkrimping van het tekort op de lopende rekening en de aanhoudende vermindering van de prijsstijgingen .

Al met al kan voor 1989 een verdere, vrij snelle groei worden verwacht . Het toenemen van de investeringen zal waarschijnlijk tot een uitbreiding van de produktiecapaciteit leiden en gepaard gaan met een geleidelijke verbetering van de situatie op de arbeidsmarkt . De vrij snelle toename van de invoer (vooral kapitaalgoederen ) zal waarschijnlijk kunnen worden opgevangen door een opleving van de uitvoer, zodat geen verslechtering van de lopende rekening dient te worden gevreesd . Als gevolg van de opleving van de economische bedrijvigheid in 1988 zal het financieringstekort van de overheid van 1987 op 1988 duidelijk afnemen . Deze tendens wordt ook voor 1989 verwacht, aangezien extra uitgaven voor een groot deel zullen worden gefinancierd met de hogere belastingopbrengsten, vooral dank zij de nieuwe vermogensbelasting .

Voornaamste economische beleidsdoelstelling : het scheppen van de basisvoorwaarden voor een sterkere groei op middellange termijn Ondanks het feit dat de economische vooruitzichten voor 1988 en 1989 aanzienlijk gunstiger zijn dan begin 1988 blijft de werkloosheid een acuut probleem en zal het terugdringen daarvan een van de hoofdtaken van het economisch beleid blijven . Aangezien de beroepsbevolking ( vooral als gevolg van een hoge participatiegraad van de vrouwelijke beroepsbevolking ) vrij snel zal blijven toenemen zal zelfs een groei met 3 % per jaar onvoldoende zijn om de werkloosheid te doen verminderen, tenzij de produktiegroei meer dan in het verleden tot een toename van de werkgelegenheid leidt . Daarom moeten nieuwe middelen worden ingezet tot ondersteuning van investeringen in extra capaciteit en invoering van nieuwe technologiëen . Bovendien zal een opvoering van het aandeel van de investeringen in het BBP nodig zijn wil Frankrijk het door de voltooiing van de interne markt gecrëeerde extra groeipotentieel volledig kunnen benutten . Het economisch beleid op middellange termijn zal derhalve voornamelijk moeten zijn gebaseerd op verdere loonmatiging en een grotere rentabiliteit van de investeringen .

De investeringsactiviteit zou in de hand worden gewerkt indien de Regering erin zou slagen de rente op langlopende leningen in Frankrijk dichter bij die van Duitsland te brengen . Het momenteel bestaande verschil is ten dele toe te . schrijven aan de verwachting dat de wisselkoersen zullen worden aangepast . Dat verschil zal dan ook blijven bestaan zolang de deelnemers aan het kapitaalverkeer er niet van overtuigd zijn dat de verbintenis om een stabiele band tussen de Franse frank en de Duitse mark te handhaven definitief en onherroepelijk is .

Een groter vertrouwen in de stabiliteit van de macro-economische basisgegevens kan niet alleen door het monetair beleid worden bewerkstelligd . Van groot belang zijn hier eveneens een aangepast begrotingsbeleid, een goed functionerende arbeidsmarkt en de loonvorming . Bij het begrotingsbeleid zal rekening moeten worden gehouden met het algemeen financieel evenwicht en vooral met de particuliere spaarquote, waarvan de afname in de afgelopen jaren waarschijnlijk heeft bijgedragen tot de handhaving van een hoge rëele rente . Indien de spaarquote van de gezinnen even sterk blijft afnemen als in de afgelopen jaren, zal dit de binnenlandse vraag weliswaar doen stijgen maar het saldo van de betalingsbalans zal ongunstig bëinvloed worden; bovendien zouden de argumenten in het voordeel van een voorzichtig begrotingsbeleid aan kracht winnen .

Voor het door de huidige Regering gevolgde begrotingsbeleid gelden weliswaar andere prioriteiten wat betreft de uitgaven en de vermindering van de belastingdruk, maar er wordt evenals door de vorige regeringen gestreefd naar een vermindering van het financieringstekort ten opzichte van het BBP en een langzamere stijging van de overheidsschuld . Het op sanering van de begroting gerichte beleid is gebaseerd op de verwachting dat de bedrijvigheid sterk zal toenemen . Om de geloofwaardigheid daarvan te versterken zou het derhalve bevorderlijk zijn indien het beleid tot structurele aanpassing van de economie zou worden voortgezet en versterkt . Het afbouwen van de nog resterende beperkingen op het kapitaalverkeer, waartoe onlangs door de Raad is besloten, maakt het eens te meer noodzakelijk de taken Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 (;) FRANKRIJK ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie (prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer: 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid -Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13 . Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15 . Bruto-overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) M 3 ingezeten .

(§) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 10,7 13,7 14,6 10,5 8,9 7,5 6,9 4,9 5,9 5,3 5,6 2,6 2,5 0,7 1,4 1,7 2,1 2,3 3,1 2,8 4,9 10,8 11,7 9,7 7,5 5,7 4,7 2,5 2,7 2,5 7,6 0,8 -1,4 -3,6 -2,3 1,1 3,0 3,4 6,9 5,4 : 0,1 -2,4 -3,6 -3,1 -0,9 1,9 2,2 4,5 3,4 : 1,9 1,5 -3,4 0,2 4,6 3,8 4,4 8,8 6,8 23,7 23,2 21,4 20,2 19,3 19,0 18,8 19,0 19,6 20,1 : 3,4 3,4 3,3 3,0 3,2 3,2 3,4 3,4 3,4 : 19,8 17,9 17,0 16,3 15,8 15,6 15,6 16,2 16,7 5,8 2,3 3,5 -0,7 0,5 2,2 3,7 3,3 3,0 2,7 0,9 0,5 3,8 -2,6 -3,1 -0,5 -0,1 -0,4 -1,0 -0,1 1,1 0,8 3,5 -2,0 -1,8 0,1 -0,1 -0,3 -1,0 -0,2 4,7 11,2 11,5 9,7 7,5 5,7 2,5 3,2 2,7 2,7 9,9 14,8 14,1 10,1 8,6 6,6 4,0 3,3 3,8 3,8 5,1 3,2 2,3 0,4 1,0 0,9 1,5 0,1 1,0 1,0 4,8 3,6 2,1 0,4 1,1 0,8 -0,7 0,7 1,0 1,3 4,9 2,4 2,4 1,1 2,3 2,1 1,8 2,2 2,5 2,3 100,0 106,2 108,3 107,5 106,2 104,9 102,3 100,9 99,4 98,4 0,0 1,1 -0,3 -0,7 -1,2 -1,2 -2,5 -1,5 -1,4 -1,0 : : : : : : : : : :

100,0 92,9 87,4 84,6 83,0 84,4 86,9 86,1 83,2 :

-0,9 0,1 -4,8 -3,2 -2,0 1,8 2,9 -0,9 -3,4 :

100,0 90,4 88,4 87,5 88,5 90,4 89,9 86,6 84,2 :

-1,3 0,2 -2,4 -1,0 1,1 2,2 -0,6 -3,7 -2,7 :

0,7 0,2 0,2 -0,4 -0,9 -0,4 0,3 0,1 0,6 0,5 1,1 5,1 8,7 8,9 10,0 10,5 10,7 10,8 10,7 10,8 0,2 -0,4 -2,1 -0,8 0,0 0,1 0,6 -0,3 0,1 0,1 : -1,0 -2,8 -3,2 -2,8 -2,8 -2,9 -2,5 -1,9 -1,8 : 23,6 27,9 29,5 31,8 33,8 35,1 36,7 37,2 37,8 : 1,3 2,0 2,6 2,7 2,9 2,9 2,8 2,9 2,9 13,7 13,4 11,4 11,5 9,5 6,8 6,3 7,3 : :

6,9 11,7 1 IERLAND Vooruitgang naar stabiliteit doch de groei is nog niet voldoende werkgelegenheidscheppend De Ierse economie, die in het begin van de jaren tachtig met een van de hoogste inflatiepercentages in de Gemeenschap, een omvangrijk betalingsbalanstekort en een spiraalsgewijs stijgende openbare schuld kampte, heeft in de afgelopen aren in hoog tempo aan stabiliteit gewonnen . In 1987 lag het inflatietempo van de consumptieprijzen dicht bij het communautaire gemiddelde en vertoonde de lopende rekening van de betalingsbalans voor het eerst sinds 1967 een overschot . Verder werden, ondersteund door een brede politieke consensus, stringente maatregelen getroffen om de overheidsuitgaven te beteugelen en het begrotingstekort terug te dringen . De binnenlandse vraag daalde in 1987 en stagneerde in 1988, een ontwikkeling die ten dele een gevolg was van het noodzakelijke stabilisatiebeleid . Dank zij de snelle groei van de wereldhandel en het toegenomen concurrentievermogen van de Ierse economie steeg de uitvoer bijzonder sterk, zodat in 1987 een toename van het BBP met 4 % en in 1988 met bijna 3 % werd bereikt . De groei zal in 1989 vermoedelijk een bredere basis hebben en tot een verdere bescheiden stijging van de werkgelegenheid kunnen leiden, maar ondanks de omvangrijke immigratie zal de zeer hoge werkloosheid waarschijnlijk slechts in zeer geringe mate dalen .

Een sneI1ere en meer werkgelegenheidscheppende groei blijft een van de belangrijkste doelstellingen voor de Ierse economie Op langere termijn stelt de Ierse overheid zich ten doel de voorwaarden voor een snelle economische groei te scheppen en zodoende het werkgelegenheidspotentieel optimaal te benutten . Aangezien het noodzakelijk is om het beleid van begrotingssanering voorlopig voort te zetten, zullen groei en werkgelegenheid in nog sterkere mate dan in de meeste andere Lid-Staten afhangen van de reactie van de aanbodzijde op een gunstiger economisch klimaat . De recente aanzienlijke daling van de nominale rente is een belangrijke eerste voorwaarde maar het lijkt wenselijk dat meer maatregelen worden genomen om het rendement van de economie aan de aanbodzijde te bëinvloeden . Een efficïente werking van de markten is van cruciaal belang om een duurzame groei te realiseren en voldoende werkgelegenheid te scheppen . Dit is vooral van betekenis met het oog op de voltooiing van de interne markt waar met voldoende flexibiliteit moet worden gereageerd op de toegenomen concurrentie en op de veranderende marktvoorwaarden . Op de arbeidsmarkt kunnen meer gespecialiseerde opleidingen, de aanmoediging van een meer soepele vorm van deelneming aan het arbeidsproces en een beperkte mate van deregulering ertoe bijdragen dat een hogere produktie gepaard gaat met ruimere werkgelegenheid . Deregulering mag echter niet beperkt blijven tot de arbeidsmarkt .

Consolidatie van de op begrotingsgebied bereikte resultaten heeft prioriteit voor 1989 Ofschoon de groeivooruitzichten rooskleuriger zijn dan enkele jaren geleden moeten begrotingsaanpassingen ten opzichte van andere doelstellingen voorrang krijgen om de doelstelling van de Regering, met name de stabilisering van de verhouding openbare schuld/BBP, per 1990 te kunnen verwezenlijken ( deze ratio is thans met 120 % een van de hoogste van de Gemeenschap ). Het is derhalve wenselijk dat het onderliggende financieringstekort van de overheid ten opzichte van het BBP verder wordt verlaagd . Dit dient eens te meer te worden verwezenlijkt door middel van besnoeiingen in de overheidsuitgaven, waarbij echter de lopende uitgaven in meerdere mate dan de kapitaaluitgaven moeten worden teruggedrongen. Een verdere herstructurering van de belastingen is wenselijk: de financiering ervan dient echter te geschieden met inachtneming van de beperkingen die de budgettaire sanering met zich meebrengt . Een beperking van de lopende uitgaven zal in de komende jaren des te noodzakelijker zijn omdat de infrastructuurinvesteringen dienen te worden uitgebreid in verband met de aanzienlijke toename van de steunverlening in het kader van de Structuurfondsen van de Gemeenschap . Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 (;) IERLAND ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13 . Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15 . Bruto-overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) M 3 .

(§) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 11,8 19,7 17,8 9,7 11,1 6,1 5,3 6,6 5,2 6,5 4,4 4,3 2,3 -0,6 3,2 1,1 -0,3 4,1 2,9 3,2 7,1 14,8 15,2 10,4 7,7 5,0 5,6 2,5 2,3 3,2 10,0 4,6 -3,4 -9,3 -2,4 -4,4 -3,5 -1,0 0,4 3,6 : 4,3 -4,8 -12,2 -13,5 -7,5 -5,3 -6,5 -6,9 1,0 : 5,6 -5,8 -5,0 9,2 4,9 0,3 3,6 6,0 5,4 21,2 26,7 26,5 23,3 21,7 20,4 18,7 17,5 17,2 17,4 : 5,3 5,1 4,5 3,9 4,0 3,7 2,9 2,3 1,9 : 21,4 21,4 18,7 17,8 16,4 15,0 14,6 14,9 15,5 5,4 3,5 -2,1 -2,9 0,2 -1,3 0,8 -1,5 -0,2 1,5 1,4 2,1 -2,6 -5,2 -3,1 -4,0 -2,9 -5,1 -4,2 -1,2 1,5 2,4 -3,0 -4,7 -1,9 -3,6 -2,9 -5,1 -4,3 -1,4 6,0 16,6 15,3 8,6 9,4 4,5 3,6 3,1 2,1 2,8 11,3 19,3 14,4 12,0 11,7 6,4 5,1 5,1 3,5 3,9 5,0 2,3 -0,8 3,2 2,1 1,8 1,5 1,9 1,3 1,1 3,9 3,9 -0,7 1,5 3,8 1,3 -0,5 2,6 1,1 0,8 4,3 3,3 2,3 1,3 5,2 3,3 0,1 4,2 2,9 2,8 100,0 101,4 98,0 98,1 96,8 94,9 94,4 92,9 91,3 89,5 -0,4 0,6 -2,9 0,2 -1,3 -1,9 -0,6 -1,5 -1,7 -2,0 : : : : : : : : : :

100,0 95,8 100,9 102,9 101,3 101,7 107,0 102,6 98,9 :

0,3 -0,5 3,3 1,9 -1,5 0,4 5,2 -4,0 -3,7 :

100,0 93,0 100,5 104,4 105,5 106,2 108,2 101,3 98,1 :

0,1 -0,6 5,7 3,9 1,1 0,6 1,9 -6,3 -3,2 :

0,1 0,9 0,0 -1,9 -1,9 -2,2 -0,4 -0,1 0,0 0,4 4,8 8,4 12,3 14,9 16,6 17,9 18,2 19,2 18,7 18,2 -2,5 -8,6 -10,6 -6,9 -6,0 -3,8 -2,4 1,3 2,6 3,5 : -10,5 -13,7 -11,6 -9,6 -11,1 -11,0 -9,1 -6,5 -6,1 : 70,9 87,2 97,3 102,1 105,0 116,5 119,8 123,3 124,9 : 5,6 9,0 9,3 9,4 10,4 9,8 9,9 9,7 9,4 12,1 19,2 13,0 5,6 10,1 5,3 ITALÏE De op produktiviteitsstijgingen gebaseerde groei is krachtig maar lijkt moeilijk vol te houden De economische bedrijvigheid is in de afgelopen vijf jaar sneller toegenomen doordat een stringent monetair beleid werd gevoerd en sinds 1983 een gematigd loonbeleid ten uitvoer werd gelegd . In 1988 versnelde de groei aanzienlijk, hoofdzakelijk als gevolg van de algemene opleving van de economische bedrijvigheid in de Gemeenschap . Het rëele BBP nam met bijna 4 % toe, het hoogste groeipercentage sinds 1979 . Tot dusverre heeft deze ontwikkeling slechts een beperkte invloed op de werkgelegenheid gehad aangezien de bedrijven hun concurrentiepositie op de buitenlandse markten veilig stelden en zich op de interne markt van 1992 vooibereidden door hun arbeidspotentieel te rationaliseren . Gevoegd bij demografische factoren leidde dit tot een verdere stijging van de werkloosheid .

Het succes van de inflatiebestrijding na de val van de olieprijzen in 1986 kon in 1988 niet worden voortgezet; het inflatietempo stabiliseerde zich vanaf eind 1987 op 5 % . De recente aanzienlijke loonstijgingen in sommige delen van de collectieve sector hebben aangetoond dat het volstrekt noodzakelijk is dat de loonkosten per eenheid niet te sterk afwijken van het communautaire gemiddelde en dat een passende oplossing wordt gevonden voor het probleem van het overheidstekort, dat een van de grootste van de Gemeenschap is . De druk die de herfinanciering van de overheidsschuld op de kapitaalmarkt uitoefent vergroot de kwetsbaarheid van de economie ten opzichte van externe invloeden, ondanks zeer goede exportresultaten waardoor het tekort op de lopende rekening in 1988 ( O, 4 % van het BBP ) en in 1989 ( O, 6 %) binnen redelijke perken kan worden gehouden . De toekomstige ontwikkelingen hangen echter in sterke mate af van een effectieve tenuitvoerlegging van het programma op middellange termijn om de overheidsfinancïen te saneren, dat waarschijnlijk tot een enigszins langzamere groei van de bedrijvigheid in 1989 zal leiden .

Verbetering van het structurele en financïele evenwicht noodzakelijk Ondanks de recente gunstige economische resultaten blijven aanpassingen, zowel in de particuliere als in de overheidssector, noodzakelijk .

In 1987 werd de vraag gestimuleerd door een aanmerkelijk minder snelle stijging van de prijzen van kapitaalgoederen; deze wijziging van de relatieve prijzen heeft een versnelde substitutie van produktiefactoren teweeggebracht . Dit heeft de uitbreiding van de werkgelegenheid vertraagd, terwijl de invoerpenetratie is toegenomen doordat de import van zeer gespecialiseerde kapitaalgoederen aantrekkelijker werd wat met een minder ruime binnenlandse produktie van deze goederen gepaard ging . Verder hebben het vooruitzicht van de interne markt en de onevenwichtige concurrentieverhoudingen op internationaal niveau als gevolg van verschillen in rëele wisselkoers, de innovatie en reorganisatie in de ondernemingssector bevorderd; dit werpt thans enige vruchten af doch zou, indien een stringentere loonpolitiek uitblijft, op termijn tot een versmalling van de produktieve basis kunnen leiden .

Bovendien vormt de overheidsschuld ( die in 1987 meer dan 90 % van het BBP bedroeg ) door de omvang en samenstelling ervan, een destabiliserend element . De gemiddelde vervalperiode van de schuld is namelijk een van de kortste in de Gemeenschap, met novatiedata geconcentreerd binnen de twee eerstvolgende jaren . De rente op de overheidsschuld zal dit jaar 8 % van het BBP bedragen terwijl het financieringstekort waarschijnlijk tot 11 % van het BBP kan worden beperkt . Tot dusver is niet gebleken dat deze situatie volkomen onhoudbaar is, voornamelijk dank zij de hoge spaarquote van de gezinnen en de stijging van de rëele rentevoeten .

Loonmatiging en begrotingsbeperkingen zijn noodzakelijk voor een daling van de rente De vooruitzichten op middellange termijn zijn van dien aard dat alles in het werk gesteld moet worden om de snel naderende vervaldata onder minder strakke monetaire omstandigheden tegemoet te kunnen zien . De nodige ruimte kan alleen worden gecrëeerd indien de inflatie en het financieringstekort van de overheid strenger worden beperkt . Tegen de achtergrond van een veel ruimere openstelling van de markten voor goederen en kapitaal is het van . essentieel belang dat de nominale lonen niet sterk afwijken . vandie welke elders in de Gemeenschap gelden en hiermee moet bij toekomstige loononderhandelingen rekening worden gehouden . De verdeling van de voordelen die de interne markt van 1992 met zich meebrengt zal immers grotendeels afhangen van de relatieve produktiekosten .

De resultaten van een geintegreerde interne markt zullen in belangrijke mate bepaald worden door de begrotingspolitiek en de tenuitvoerlegging van het stabiliseringsplan op middellange termijn dat de Regering eind mei aan het Parlement heeft voorgelegd . De inspanningen om de overheidsschuld onder controle te brengen moeten gepaard gaan met een verbetering van de kwaliteit van de openbare diensten, die de efficïentie en het concurrentievermogen van het gehele economische systeem bepalen . Het is duidelijk dat landen die in een gëintegreerde interne markt nog steeds met uitgesproken structurele onevenwichtigheden kampen gedwongen zullen worden zich zeer snel en tegen hoge kosten aan te passen . Het Regeringsprogramma en de begroting voor 1989 beogen zonder meer dergelijke moeilijkheden te voorkomen . De in het kader hiervan getroffen maatregelen zijn bijzonder belangrijk om, wanneer de voltooiing van de interne markt een feit is, over enige speelruimte te beschikken die volledig kan worden gebruik Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 ( 30 ) ITALÏE ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer:

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13 . Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15 . Bruto-overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) M 2 N .

(§) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 11,0 20,8 16,5 15,9 14,1 11,8 11,0 8,7 8,7 7,5 5,3 2,6 0,2 0,5 3,5 2,7 2,7 3,1 3,9 3,2 5,4 17,7 16,2 15,3 10,2 8,8 8,0 5,4 4,6 4,1 4,3 0,5 -5,7 -1,6 4,4 3,3 1,2 5,2 4,9 3,8 : -0,3 -6,7 -0,9 0,5 -0,4 -0,6 -1,3 1,2 1,7 : 3,0 -6,8 -5,7 15,1 11,4 5,0 11,5 8,0 5,5 25,9 24,4 22,3 21,3 21,2 21,2 20,1 20,0 20,1 20,1 : 3,0 3,7 3,7 3,6 3,8 3,6 3,5 3,6 3,6 : 21,4 18,6 17,5 17,6 17,4 16,6 16,5 16,5 16,5 5,5 2,0 0,3 -0,5 4,5 3,2 3,6 4,6 4,4 3,5 0,6 0,2 0,1 -2,5 1,2 0,5 -0,2 1,2 0,7 0,8 0,7 0m5 -0,4 -1,8 2,9 1,1 -0,2 1,3 0,7 0,7 4,8 17,6 15,9 14,8 11,4 9,3 6,1 4,8 4,9 4,6 11,6 20,5 16,2 16,0 11,4 10,2 7,7 8,7 7,0 7,5 6,5 2,5 0,2 1,0 0,0 0,8 1,5 3,8 1,9 2,7 5,9 2,4 0,0 0,6 1,1 1,3 -0,3 3,1 2,2 3,2 5,7 1,9 -0,3 0,0 2,7 1,3 1,9 3,2 3,4 2,6 100,0 107,5 107,8 108,5 106,8 106,7 104,3 104,3 103,1 103,7 0,2 0,5 0,3 0,6 -1,6 -0,1 -2,2 -0,1 -1,1 0,6 : : : : : : : : : :

100,0 89,2 92,8 99,9 99,2 99,0 105,2 109,4 106,5 :

-0,3 -0,3 1,4 7,6 -0,7 -0,2 6,3 3,9 -2,6 :

100,0 85,8 93,6 103,6 106,4 106,6 109,0 110,0 108,0 :

-0,8 -0,2 4,4 10,7 2,7 0,1 2,3 0,9 -1,8 :

-0,4 0,7 0,6 0,5 0,8 1,4 0,8 -0,1 0,5 0,6 5,2 6,2 9,7 11,0 12,0 12,9 13,7 14,0 15,0 14,5 1,5 -0,7 -1,6 0,3 -0,6 -0,9 0,8 -0,1 -0,4 -0,6 : -8,4 -11,3 -10,6 -11,5 -12,5 -11,4 -10,5 -10,0 -10,0 : 58,7 66,3 71,9 77,1 83,7 87,9 92,6 96,6 101,4 : 4,5 7,1 7,5 8,0 8,0 8,5 8,2 8,4 8,9 15,4 18,5 18,0 12,3 12,1 11,1 9,4 8,3 : LUXEMBURG De herstructurering van de Luxemburgse economie heeft de afhankelijkheid van het land van de evolutie op de internationale staalmarkt verminderd maar niettemin blijft de speelruimte voor het economisch beleid beperkt De ongeveer tien jaar geleden begonnen herstructurering van de Luxemburgse economie heeft het relatieve belang van de staalindustrie doen afnemen; zij heeft geleid tot een diversificatie van de economische structuur door de snelle toename van het aantal vestigingen van buitenlandse bedrijven en door de ontwikkeling van financïele en andere diensten .

De groei van de economische bedrijvigheid, die werd gesteund door de sterke stijging van de uitvoer, bleefin 1988 dicht bij het communautaire gemiddelde, ondanks een lichte afzwakking van de binnenlandse vraag . Het groeitempo van het BBP zal in 1989 slechts in geringe mate dalen; de stijging van de uitvoer, en in het bijzonder van staal, zal vermoedelijk vertragen, doch het gezinsverbruik zal zich, gestimuleerd door gevoelige loonstijgingen, waarschijnlijk dynamisch ontwikkelen .

Door het ontbreken van een binnenlandse markt van enige omvang is de Luxemburgse economie zeer afhankelijk van de evolutie van de wereldhandel . Zo worden de groei van de activiteit en de stijging van de werkgelegenheid sterk bepaald door de ontwikkeling van de bedrijvigheid in de omringende landen . Een voorzichtig beleid, gericht op een diversificatie van de economische structuur en het behoud van het concurrentievermogen, moet Luxemburg in staat stellen een groeipercentage te handhaven dat het communautaire gemiddelde benadert zonder de bestaande evenwichten in gevaar te brengen .

Een voortzetting van een op de diversificatie van de economische structuur gericht beleid moet tevens toelaten te voorkomen dat de financïele sector de dominerende positie van de staalindustrie overneemt . Wegens de belangrijke plaats die kleine en middelgrote ondernemingen in de Luxemburge economie innemen, is het moeilijk om activiteiten op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek op individuele basis te intensiveren; daarom is het bijzonder belangrijk dat technologiecentra worden opgericht, zoals in de recente wetgeving wordt bepaald . De invoering van nieuwe technologiëen als onderdeel van het herstructureringsproces eist grote inspann Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 ( 31 ) LUXEMBURG ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13 . Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15 . Bruto-overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988.

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 8,7 8,0 12,1 10,0 12,5 7,3 5,5 3,5 5,1 5,2 4,2 1,2 1,5 3,0 6,5 3,8 2,9 2,4 2,9 2,4 4,3 6,7 10,4 6,9 5,6 3,4 2,6 1,1 2,2 2,7 5,1 -1,1 0,4 -10,9 -2,3 -3,7 15,8 16,4 -6,3 1,7 : -1,4 -1,3 -12,9 -5,3 0,0 7,7 4,6 5,2 1,9 : 1,3 0,6 -9,2 0,8 0,0 7,9 3,9 -1,4 1,5 26,4 25,4 25,2 21,6 19,6 18,1 20,7 23,8 21,8 21,8 : 6,4 6,7 6,0 4,9 4,7 4,9 5,0 4,9 5,0 : 19,0 18,5 15,6 14,7 13,4 15,8 18,9 16,9 16,8 4,2 1,8 0,7 0,3 4,1 0,7 -0,9 6,1 0,6 2,5 : : : : : : : : : :

: : : : : : : : : :

3,0 7,5 10,8 8,9 5,5 5,2 0,6 0,6 1,4 2,2 7,4 10,7 6,9 6,9 7,1 3,8 5,0 3,9 3,4 5,0 4,2 2,9 -3,5 -1,9 1,5 -1,4 4,3 3,3 1,9 2,8 2,9 3,7 -3,1 0,1 1,4 0,3 2,4 2,8 1,2 2,2 3,1 0,6 1,8 3,3 5,9 2,4 0,3 -0,4 0,9 0,9 100,0 117,4 115,7 112,1 107,4 105,2 107,5 110,9 111,2 112,7 -0,2 3,1 -4,8 -3,1 -4,2 -2,0 2,1 3,2 0,3 1,3 : : : : : : : : : :

: : : : : : : : : :

: : : : : : : : : :

1,1 0,6 -0,3 -0,3 0,6 1,4 2,6 2,7 1,9 1,6 0,0 0,5 1,3 1,6 1,8 1,7 1,4 1,6 1,4 1,3 6,8 21,4 35,2 39,6 39,5 43,3 46,1 38,0 38,6 36,4 : 1,4 -1,2 1,6 2,9 5,8 6,0 5,2 5,3 6,2 : 15,7 14,5 14,8 14,8 14,4 14,7 14,9 14,7 13,0 : 0,9 1,0 1,1 1,2 1,3 1,3 1,4 1,2 1,1 : : : : : : : : : :

0,5 7,2 10,3 9,8 10,3 9,5 NEDERLAND De aanpassing van de economische structuur wordt voortgezet en de groei benadert opnieuw het communautaire gemiddelde De koerswijziging in het economische beleid vanaf het najaar van 1982 heeft het mogelijk gemaakt geleidelijk aan een aantal onevenwichtigheden ( met inbegrip van dat van de overheidsfinancïen ), te verminderen, het investeringsniveau en de werkgelegenheid te verhogen en het stijgingstempo van het BBP weer dicht bij dat van de partners in de Gemeenschap te brengen .

In 1988 en 1989 wordt het herstructureringsproces van de Nederlandse economie voortgezet waarbij ten volle gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die de dynamische ontwikkeling van de wereldeconomie in het algemeen en van de intracommunautaire handel in het bijzonder biedt . In 1988 wordt de vertraging van het gezinsverbruik, die ten dele een gevolg is van de geringere groei van het rëele beschikbare inkomen, gecompenseerd door de versnelling van de buitenlandse vraag en de sterke stijging van de investeringen . De rëele groei van het BBP zal vermoedelijk ruim 2 % bedragen en zal in 1989 enigszins toenemen .

Het begrotingstekort van de centrale overheid vermindert overeenkomstig de vooruitzichten van het Regeringsprogramma . Zo zal het financieringstekort waarschijnlijk in 1988 tot 6,7 % van het NNI ( netto nationaal inkomen ) en in 1989 tot 6 % ( 32 ) afnemen . Dank zij belangrijke fiscale meeropbrengsten kan de Regering de belastingvoet in 1988 en 1989 verlagen ondanks een lichte overschrijding van het in het meerjarenprogramma voorziene uitgavenniveau . Het in de Regeringsverklaring geformuleerde doel met betrekking tot de totale belastingdruk zal derhalve vermoedelijk kunnen worden bereikt . De werkloosheid vermindert daarentegen veel minder snel dan voorzien, ondanks een volgehouden groei van de werkgelegenheid .

Ook na 1989 dienen de saneringsinspanningen te worden voortgezet ten einde een evenwichtige groei op middellange termijn te waarborgen De pogingen om de werking van de arbeidsmarkt minder star en het produktieapparaat flexibeler te maken dienen ook na 1989 te worden voortgezet, ten einde de aanpassing aan de concurrentieverhoudingen binnen een gëintegreerde Europese markt te vergemakkelijken . Hiertoe dient onder meer het begrotingstekort verder te worden teruggedrongen, hetgeen noodzakelijk is om een einde te maken aan de stijging van de verhouding tussen de openbare schuld en het BBP en dienen tevens de belastingtarieven meer in overeenstemming met die in de overige Lid-Staten te worden gebracht . Een betere beheersing van de begrotingsuitgaven door een beperking van de overheidstussenkomsten en de daaruit voortvloeiende kosten kan de weg effenen voor een belastinghervorming die vanaf 1990 tot een aanzienlijke vereenvoudiging van het belastingstelsel zou moeten leiden . Intussen dient ervoor gewaakt te worden dat het feit dat de belastingopbrengsten hoger zijn dan verwacht niet tot een te grote overschrijding van de in het meerjarenprogramma geplande uitgaven leiden . In dit verband kan de verlaging van de BTW-tarieven, bedoeld om de koopkracht op peil te houden en om bij te dragen tot de belastingharmonisatie die in het kader van de totstandbrenging van de interne markt per eind 1992 is voorzien, als een positieve maatregel worden beschouwd . Andere positieve maatregelen zijn met name die welke ten doel hebben de overheidsuitgaven op het gebied van de ziektekosten - en invaliditeitsverzekering en van de volkshuisvesting te beperken .

Reeds zijn enige successen geboekt bij het terugdringen van de werkloosheid . De werkloosheidsbestrijding zal moeten worden voortgezet, hoofdzakelijk door verhoging van de investeringsguote, aanhoudende loonmatiging en selectieve maatregelen om bepaalde categoriëen werklozen sneller in het arbeidsproces op te nemen .

NEDERLAND ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13 . Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15 . Bruto -overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) Binnenlandse liquiditeitenmassa ( M 2 ).

(§) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 11,2 9,1 4,5 3,3 5,0 4,1 3,1 0,4 2,4 3,8 4,8 2,0 -1,4 1,4 3,2 2,3 2,4 1,5 2,2 2,3 6,0 6,9 6,0 1,9 1,8 1,7 0,7 -1,0 0,3 1,5 5,3 -1,6 -4,1 2,1 5,4 5,2 7,2 1,6 3,3 2,9 : -1,9 -6,6 -3,4 4,1 -3,5 4,1 2,9 4,9 0,3 : -0,2 -0,1 10,1 9,4 17,4 9,8 0,1 1,4 6,1 25,1 20,8 18,2 18,2 18,6 19,0 19,6 19,8 20,3 20,4 : 3,4 2,9 2,7 2,8 2,6 2,3 2,3 2,2 : 17,3 15,3 15,6 15,8 16,3 17,2 17,4 18,0 18,2 4,9 1,5 -0,9 1,5 1,7 2,5 3,9 2,2 1,9 1,9 0,1 -0,2 -1,0 0,0 -1,2 0,1 0,2 -1,3 -1,9 -0,7 0,2 -0,1 -1,3 0,4 -0,3 0,5 0,2 -1,3 -1,9 -0,8 5,0 7,1 5,3 2,7 2,0 2,5 0,2 -0,4 0,9 1,4 11,4 8,7 5,8 3,2 0,2 1,4 1,6 1,3 1,9 1,0 6,0 1,6 0,5 0,4 -1,7 -1,1 1,4 1,6 1,0 -0,3 5,0 1,7 -0,3 1,3 -1,6 -0,3 0,8 2,3 1,6 -0,4 3,9 1,9 1,1 3,4 3,2 1,0 0,6 0,3 1,3 1,4 100,0 105,4 101,1 99,1 94,5 93,3 93,5 95,4 95,7 94,0 1,0 -0,2 -1,3 -2,0 -4,6 -1,3 0,2 2,0 0,3 -1,8 : : : : : : : : : :

100,0 122,7 113,7 110,7 102,3 99,3 104,4 107,8 105,4 :

2,9 -0,7 2,8 -2,6 -7,6 -3,0 5,2 3,2 -2,2 :

100,0 120,5 114,4 112,8 106,2 103,3 106,1 107,6 105,9 :

2,7 -0,6 4,5 -1,4 -5,8 -2,8 2,7 1,4 -1,6 :

0,9 0,1 -2,5 -1,9 -0,1 1,3 1,8 1,2 0,9 0,9 1,3 5,7 11,8 14,2 14,5 13,3 12,1 11,5 11,3 10,9 0,5 1,0 3,2 3,1 4,2 4,3 2,8 1,7 1,6 1,8 : -2,9 -7,0 -6,3 -6,2 -4,7 -6,0 -5,2 -4,6 : 42,8 55,6 62,0 66,1 69,6 71,1 75,0 79,4 82,2 : 3,3 5,2 5,7 6,0 6,3 6,4 6,4 6,6 6,5 10,3 9,1 7,6 10,4 7,6 11,1 5,1 5,4 : : PORTUGAL Sterke verbetering van de macro-economische resultaten, doch ontoereikende begrotingssanering Na een fase van grondige aanpassing tussen 1982 en 1985 ( waarin het tekort op de lopende rekening werd omgezet in een overschot ), was de groei van de portugese economie sneller dan in de overige Lid-Staten . Het rëele inkomen per hoofd nam opnieuw toe, niet in het minst wegens de aanzienlijke verbetering van de ruilvoet als gevolg van de olieprijsdaling, terwijl de bedrijfsinvesteringen zich krachtig herste1den onder invloed van de betere stemming in het bedrijfsleven en gunstiger economische vooruitzichten ingevolge de toetreding tot de Gemeenschap en van een meer op stabiliteit gericht economisch beleid . Daarenboven werd de stijging van de consumptieprijzen, die in 1984 nog bijna 30 % bedroeg, tot minder dan 10 % teruggebracht . De overheidsfinancïen zijn echter onvoldoende gesaneerd om de stijging van de verhouding tussen de overheidsschuld en het BBP tot staan te brengen . Voorts bleek de door de Regering beoogde verdere daling van de inflatie moeilijk te verwezenlijken .

Het ziet ernaar uit dat de groei van de bedrijvigheid in 1989 slechts weinig zal vertragen : verwacht wordt dat de binnenlandse vraag snel zal toenemen en dat, terwijl de invoer als gevolg hiervan sterk zal stijgen, ook de binnenlandse produktie krachtig zal groeien . De werkgelegenheid zal verder toenemen, zij het nauwelijks voldoende om de stijging van de beroepsbevolking op te vangen . De werkloosheid kan wellicht iets verminderen . Het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans wordt op circa 1;/2 % van het BBP geraamd .

Voornaamste taak : verdere begrotingssanering en desinflatie De consumptieprijzen stijgen tegenwoordig in een tempo dat ver boven het communautaire gemiddelde ligt en een sterke daling in de loop van 1988 en 1989 behoort tot de belangrijkste prioriteiten van de Regering . Een dergelijke vertraging is des te belangrijker omdat een significante vermindering van de inflatieverschillen moet worden beschouwd als de hoofdvoorwaarde voor het welslagen van de volledige integratie van Portugal in de Gemeenschap en met name voor zijn eventuele deelneming aan het EMS .

Om de inflatie overeenkomstig het objectief van de autoriteiten te doen afnemen, dient de nog steeds te sterke stijging van de lonen per hoofd te worden afgeremd . Daarenboven lijkt het van essentïele betekenis dat een meer actief budgettair en monetair beleid wordt gevoerd ter bestrijding van de inflatie . Een aanzienlijke vermindering van het financieringstekort van de overheid is in feite niet alleen nodig om de stijging van de overheidsschuld te beperken, maar ook om het niveau van de monetaire financiering te verminderen en de rëele rentetarieven laag te houden . Ook dient de begrotingssanering te worden voortgezet om de ruimte te scheppen die moet toelaten de begrotingskredieten te verhogen met een bedrag gelijk aan de belangrijke toename van de transfers van de Structuurfondsen van de Gemeenschap in de komende jaren . Op die manier zouden de aanvullende financïele middelen geen nieuwe inflatoire druk op de economie uitoefenen .

De bespoedÍging van het inhaalproces zal voor een groot deel ook afhangen van het vermogen van de portugese economie om haar structuur en instellingen aan de veranderende omstandigheden in de interne markt aan te passen . Daartoe dient niet alleen vooruitgang te worden geboekt ten aanzien van de privatisering en de uitvoering van de reeds goedgekeurde belastinghervorming, maar moeten tevens krachtige maatregelen ter verbetering van de bekwaamheid, vakkundigheid en scholing van de beroepsbevolking en ter vergroting van de flexibiliteit van de arbeidsmarkt worden genomen .

Belangrijkste economische grootheden 1961 -1989 ( 33 ) PORTUGAL ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13 . Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15 . Bruto-overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) L .

(§) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 11, 23,2 23,3 24,4 21,9 25,7 23,0 17,3 15,0 11,8 6,9 3,0 2,4 -0,3 -1,6 3,3 4,3 4,6 4,0 3,6 4,0 19,6 20,4 24,8 23,9 21,7 17,9 12,1 10,5 8,0 7,8 1,4 2,9 -7,5 18,0 -3,0 9,5 19,6 12,8 11,0 : 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 10,5 10,0 10,0 : 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 16,0 30,0 15,5 12,0 24,1 27,2 31,1 29,2 23,9 21,7 21,6 24,3 26,4 28,2 : 1,0 3,4 3,1 2,6 2,5 2,6 2,7 2,7 2,9 : 26,1 27,7 26,1 21,3 19,3 19,0 21,6 23,6 25,2 7,5 2,8 2,7 -7,4 -6,6 0,8 8,4 9,5 6,3 5,5 2,7 1,1 2,3 -9,1 -9,5 -1,9 4,3 6,9 2,9 3,1 2,9 1,4 2,0 -8,6 -8,4 -1,4 4,4 6,9 2,9 3,0 3,4 21,9 20,6 25,3 27,8 19,0 12,0 10,2 9,4 7,0 12,9 24,5 19,8 18,7 18,9 22,4 17,0 13,9 11,0 10,0 8,3 2,2 -0,6 -5,2 -7,0 2,8 4,5 3,3 1,5 2,8 0,7 4,1 -0,5 -4,8 -4,0 0,6 -0,7 1,6 0,5 1,8 7,4 2,7 2,8 -4,4 -0,1 3,6 4,3 1,8 2,3 2,7 100,0 123,9 112,6 112,0 107,7 104,5 99,5 99,3 97,5 96,7 0,3 1,4 -3,2 -0,5 -3,9 -2,9 -4,8 -0,2 -1,8 -0,8 : : : : : : : : : :

100,0 108,3 89,1 83,3 79,3 80,0 80,0 80,0 81,4 :

-0,3 -1,1 -5,5 -6,5 -4,8 0,9 0,0 1,0 0,8 :

100,0 104,9 88,1 83,6 81,7 82,7 VERENIGD KONINKRIJK Aanhoudende sterke groei, maar tekenen van oververhitting De Britse economie is in zeven opeenvolgende jaren met ruim 3 % per jaar gegroeid . De recente resultaten overtroffen de verwachtingen, daar de stijging van het BBP in volume dit jaar vermoedelijk 4 % zal bereiken . De werkloosheid bedraagt mi ongeveer 8,5 % en is sedert medio 1986 voortdurend gedaald, terwijl de bedrijven steeds meer moeilijkheden ondervinden om de gewenste arbeidskrachten aan te werven . De bouwsector geeft een snelle groei te zien . Met een zekere vertraging op de forse stijging van de rentabiliteit hebben de bedrijfsinvesteringen zich krachtig hersteld .

Het groeitempo heeft echter een vrees voor oververhitting doen ontstaan . De bezettingsgraad van de produktiecapaciteit heeft een hoog niveau bereikt . Het snelle groeitempo vloeit voort uit een herstel van de investeringen in combinatie met de voortdurende, krachtige ontwikkeling van het gezinsverbruik, dat door de sterke toename van de rëele inkomens en een snelle uitbreiding van de kredietverlening is gestimuleerd . De stijging van het indexcijfer van de detailhandelsprijzen liep op jaarbasis op van 3 à 4 % in 1987 tot 6 % in de tweede helft van 1988, gedeeltelijk onder invloed van hogere hypotheekbetalingen . De vraag overtrof de mogelijkheid om onmiddellijk hieraan te voldoen en richtte zich steeds meer op de invoer, terwijl de groei van de uitvoer dit jaar vertraagt, waardoor het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans snel steeg .

Betere resultaten aan de aanbodzijde, maar weinig vooruitgang op het gebied van desinflatie Alhoewel de in het afgelopen jaar verwezenlijkte snelle groei moeilijk vol te houden is, zijn de economische prestaties van het Verenigd Koninkrijk in vele opzichten nu beter in vergelijking met de resultaten in voorgaande jaren en met deze in de andere Lid-Staten . Het structurele aanpassingsbeleid is in het Verenigd Koninkrijk duidelijk veel verder gevorderd, hetgeen niet alleen blijkt uit de stijging van de produktiviteit in de verwerkende industrie tot het hoogste niveau in de Gemeenschap, maar ook uit het werkgelegenheidscheppende vermogen van de economie . Sinds 1983 is de werkgelegenheid met ruim 1,5 % per jaar toegenomen, hoewel aanzienlijke regionale verschillen blijven bestaan . De rentabiliteit van de bedrijven is gestadig verbeterd . Daarenboven vertoont de overheidsrekening als gevolg van een effectieve beheersing van de uitgaven nu een overschot, terwijl een grote vooruitgang is geboekt op het gebied van belastinghervorming . Er heeft in het bijzonder een vergaande vereenvoudiging van de inkomstenbelastingen plaatsgevonden, waardoor nu slechts twee sterk verminderde belastingtarieven, 25 % en 40 %, gelden .

Door de snelle stijging van de vraag zijn de laatste tijd weinig vorderingen gemaakt bij de bestrijding van de inflatie . De jaarlijkse stijging van het gemiddeld looninkomen, die sedert 1983 aanhoudend ongeveer 7,5 % bedroeg, versnelde medio 1988 tot 9 % ( hetgeen ten dele is toe te schrijven aan meer overuren, premiebetalingen en een inhaalbeweging van de lonen in de overheidssector ). De effecten van de stijging van de looninkomens, vooral in de verwerkende industrie, werden tot dusver gecompenseerd door een produktiviteitsverbetering, die echter voor een deel conjunctuurgebonden is en derhalve geleidelijk zal verminderen naarmate de groei van de produktie vertraagt, zodat de loonstijgingen steeds meer op de kosten en prijzen zullen doorwerken, tenzij zij in dezelfde mate vertragen . De starheid van de loonvorming en de gevolgen daarvan voor de inflatie en het concurrentievermogen, blijven een van de fundamentele problemen van de Britse economie .

Zullen de huidige beleidsmaatregelen voldoende neerwaartse druk op de inflatie uitoefenen? Sommige onevenwichtigheden in de economie zullen op middellange termijn vanzelf verdwijnen . De krachtige opleving van de bedrijfsinvesteringen betekent een sterke stijging van het aanbodpotentieel van de economie . Naarmate de economische groei vertraagt en de bedrijfswinsten minder snel stijgen, zullen de ondernemingen niet langer bereid zijn zulke aanzienlijke loonsverhogingen toe te staan . Ten slotte mag worden verwacht dat de gezinsbesparingen zullen toenemen wanneer hogere renetarieven en de afkoeling van de markten voor financïele actieve en onroerende goederen de bereidheid van de gezinnen om extra krediet op te nemen zal verminderen . Niettemin dient te worden afgewacht hoe groot het effect van deze factoren op de inflatie en het tekort op de lopende rekening zal zijn .

Wat de begroting betreft, doet dit de vraag rijzen hoe de eventueel beschikbare manoeuvreerruimte het best wordt gebruikt . Het is in het bijzonder wenselijk voorzichtig te zijn bij het geleidelijk toepassen van nieuwe verlagingen van het basistarief van de inkomstenbelasting, waanoe de Regering zich verbonden heeft . Om te voorkomen dat de vraag te snel toeneemt en om de inflatoire druk te beheersen, kan het noodzakelijk zijn gedurende enkele jaren een overschot in de overheidssector te handhaven . De beschikbare begrotingsmarge zou gedeeltelijk kunnen worden gebruikt om de aanbodvoorwaarden verder te verbeteren, maar op een zodanige wijze dat dit minder rechtstreekse gevolgen heeft voor het gezinsverbruik en de invoer, bij voorbeeld door de kosten van het in dienst nemen van extra personeel voor de werkgevers te verminderen en de rentabiliteit van de investeringen na belasting te verhogen .

Hoewel begin 1988 het monetaire beleid in het algemeen werd verstrakt, werden de rentetarieven verlaagd omdat het pond onder een krachtige, ten dele speculatieve, opwaartse druk was komen te staan . Sinds juni zijn de rentetarieven met in totaal 4,5 procentpunten gestegen, hetgeen een verdere aanzienlijke verstrakking van het beleid betekent . Dit zal helpen om de inflatoire druk onder controle te houden . De recente rentestijgingen gingen gepaard met een relatieve stabiliteit van het pond, maar wel bij hogere rentetarieven ten opzichte van de andere Europese valuta's dan in het begin van het jaar . Op middellange termijn zou een strak belastingbeleid het mogelijk moeten maken de monetaire groei te beperken zonder dat aanhoudend zeer hoge rentetarieven worden toegepast, hetgeen nadelig zou kunnen zijn voor de investeringen . Het monetaire beleid zou tevens in overeenstemming moeten zijn met de beoogde grotere stabiliteit van de wisselkoers .

Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 ( 34 ) VERENIGD KONINKRIJK ( Veranderingcn in % per jaar tenzij anders is vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator Bruto-investeringen in vaste activa ($):

- totaal - bouw - installaties Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP (=):

- totaal - overheid - overige sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden :

- in constante prijzen - vergeleken met 19 concurrerende landen - vergeleken met de overige Lid-Staten 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - rëeel, deflator van de particuliere consumptie ) - rëeel, deflator van het BBP 7 . Produktiviteit (%) 8 . Rëele loonkosten per eenheid produkt(& ):

- indexcijfer : 1961 -1973 = 100 - verandering in % per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Relatieve loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta :

-ten opzichte van 19 bconcurrerende landen :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar - ten opzichte van de overige Lid-Staten :

- indexcijfer : 1961-1973 = 100 - verandering in % per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid (() 13 . Saldo lopende rekening ()) 14 . Financieringsoverschot van de overheid (·) 15. Bruto-overheidsschuld ()) 16 . Rentelast overheid ()) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) (·) 18 . Kapitaalmarktrente (§) (;) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie .

l987-1989 : economische vooruitzichten september/oktober 1988 .

($) In constante prijzen .

(=) In lopende prijzen .

(%) BBP in constante marktprijzen per werkende .

(& ) Deflator van het BBP .

(() % van de burgerlijke beroepsbevolking .

()) % van het BBP .

(·) M 3 .

(§) Niveau .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 8,4 16,7 8,7 8,98 6,4 9,9 6,6 9,4 9,7 8,4 3,1 0,7 1,1 3,5 2,0 3,0 2,9 4,3 3,8 2,6 5,1 15,9 7,6 5,2 4,2 6,0 3,5 4,9 5,6 5,7 4,6 -1,8 5,2 5,2 8,2 3,1 0,3 5,5 9,6 6,3 : -3,2 8,3 5,3 7,0 -2,9 4,4 4,2 9,8 5,8 : 0,1 1,5 4,9 9,6 9,9 -3,9 6,9 9,3 6,9 18,5 18,8 16,2 16,2 17,3 17,2 17,2 17,4 18,4 19,1 : 3,4 1,6 2,0 2,1 2,0 1,8 1,5 1,6 1,6 : 15,4 14,6 14,2 15,2 15,3 15,4 15,9 16,8 17,5 3,2 0,1 2,2 4,5 2,7 2,9 3,8 4,3 5,3 3,5 -2,0 -1,9 2,4 2,7 -0,9 0,2 0,0 1,5 3,0 0,9 -1,9 -1,7 2,0 4,1 0,9 0,9 0,0 1,7 3,3 0,8 4,8 15,1 8,6 5,0 4,8 5,2 3,6 3,8 4,4 4,7 8,3 17,1 8,4 8,7 5,3 6,7 7,3 7,0 7,5 7,8 3,3 1,7 -0,2 3,5 0,5 1,4 3,6 3,0 3,0 2,9 3,0 1,0 0,8 3,3 1,1 0,7 3,7 2,0 1,9 2,0 2,9 1,1 2,9 4,8 0,1 2,1 2,5 2,6 1,9 1,6 100,0 103,0 99,0 97,6 98,5 97,1 98,2 97,6 97,6 98,0 0,2 -0,1 -2,1 -1,4 0,9 -1,4 -1,1 -0,6 0,0 0,4 : : : : : : : : : :

100,0 90,3 105,5 97,5 95,0 95,7 90,0 90,5 98,1 :

-1,9 3,8 -6,5 -7,6 -2,6 0,8 -6,0 0,5 8,5 :

100,0 83,7 105,3 99,3 100,7 102,0 89,8 86,6 95,8 :

-2,9 4,3 -3,6 ( 1 ) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie . ($) BNP voor de VS en Japan.(2 ) Deelneemde/niet deelnemende landen aan het wisselkoersstelsel van het EMS.(3 ) Ramingen september/oktober 1988 van de diensten van de Commissie .(4 ). In deze verordening wordt meer in het bijzonder een nieuw model voor het "partnerschap'' tussen de Gemeenschap en de Lid-Staten geschetst om ervoor te zorgen dat de Fondsen doeltreffend bijdragen tot de doelstellingen op het gebied van de economische en sociale samenhang.(5 ) PB nr . L 185 van 15 . 7 . 1988, blz . 9.(6 ) PB nr . L 63 van 5 . 3 . 1974, blz . 19 . ( 7 ) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie.(8 ) In constante prijzen . ( 9) In lopende prijzen . ( 10 ) BBP in constante marktprijzen per werkende . ( 11 ) Deflator van het BBP . ( 12 ) % van de burgerlijke beroepsbevolking . ( 13 ) % van het BBP . ( 14 ) M 3 . ( 15 ) Niveau.(16 ) Respectievelijk 6,1 % Belangrijkste economische grootheden 1961-1989 (;) JAHRESWIRTSCHAFTSBERICHT 1988/89 Vorbereitung auf 1992 -STATISTISCHER ANHANG -

GRAFIEKEN(1 ) ( blz .) A 1 . Lopende rekeningen en determinanten 58 A 2 . Voornaamste resultaten van de enqúetes bij het bedrijfsleven en de consumenten in de Gemeenschap ( EUR 12 ) 59 A 3 . Groei van het BBP en de binnenlandse vraag naar volume 60 A 4 . Rentabiliteit, bezettingsgraad en investeringen ( EUR 12 ) 61 A 5 . prijsdeflator van de particuliere consumptie, loonkosten en groei van de geldhoeveelheid per eenheid produkt(EUR 12 ) 62 A 6 . Ontwikkeling van de geidhoeveelheid M 2/M 3 en het BBP ( EUR 12 ) 63 A 7 . Convergentie van de inflatiepercentages in de Gemeenschap en in de EMS-landen 64 A 8 . BBP per hoofd in constante prijzen en KKS 65 A 9 . Rëele BBP, kapitaalintensiteit en werkgelegenheid ( EUR 12 ) 66 A 10 . Rëele loonkosten per eenheid produkt, rentabiliteit, rente op lange termijn en investeringen naar volume ( EUR 12 ) 67 TABELLEN ( 2 ) A 11 . Voornaamste economische grootheden voor EUR 12 ( 1961-1989 ) 68 A 12 . Convergentie van het prijsverloop ( prijsdeflator van de particuliere consumptie, procentuele verandering per jaar ) 69 A 13 . Nominale loonkosten per eenheid produkt(procentuele verandering perjaar ) 70 A 14 . BBP per hoofd in lopende marktprijzen en koopkrachtstandaarden ( EUR 12 = 100 ) 71 A 15 . Loonsom per werknemer ( procentuele verandering per jaar ) 72 A l6 . Rëele loonsom per werknemer ( procentuele verandering per jaar ) 72 A 17 . Arbeidsproduktiviteit ( BBP in constante prijzen per werkende, procentuele verandering per jaar ) 73 A 18 . Rëele loonkosten per eenheid produkt ( 1961-1969 = 100 ) 73 A 19 . Bruto-investeringen in vaste activa ( in % van het BBP ) 74 A 20 . Investeringen in installaties, naar volume ( procentuele verandering perjaar ) 74 A 21 . Nominale rente op korte termijn 75 A 22 . Nominale rente op lange termijn 75 A 23 . Totale ontvangsten van de overheid ( in % van het BBP ) 76 A 24 . Totale uitgaven van de overheid ( in % van het BBP ) 76 A 25 . Netto-financieringsoverschot of -tekort van de overheid ( in % van het BBP ) 77 A 26 . Rentelast van de overheid a ) in % van het BBP 77 b ) in % van de totale overheidsuitgaven 78 A 27 . Bruto-overheidsschuld in de Lid-Staten ( in % van het BBP ) 78 A 28 . Nominale effectieve wisselkoersen ( 1980 = 100 ) 79 A 29 . Rëele effectieve wisselkoersen ( 1980 = 100 ) 80 TABEL A 11 Voornaamste economische grootheden voor EUR 12 1961-1989 ( 3 ) ( Procentuele verandering per jaar tenzij anders vermeld ) 1 . Bruto binnenlands produkt :

- in lopende prijzen - in constante prijzen - prijsdeflator 2 . Bruto-investeringen in vaste activa ( 4 ):

- totaal - bouw ( 5 ) - installaties ( 6 ) 3 . Aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa in het BBP ( 7 ):

- totaal - overheid - andere sectoren 4 . Binnenlandse finale bestedingen inclusief voorraden ( 8 ):

- EUR 12 - EUR 12 ten opzichte van negen andere OESO-landen 5 . Inflatie ( prijsdeflator van de particuliere consumptie ) 6 . Loonsom per werknemer :

- nominaal - reëel, gedefleerd met de prijsdeflator van de particuliere consumptie - reëel, gedefleerd met de BBP-deflator 7 . Produktiviteit ( 9 ) 8 . Rële loonkosten per eenheid produkt ( 10 ) - indexcijfer : 1961-1973 = 100 - procentuele verandering per jaar 9 . Rentabiliteit ( indexcijfer : 1961-1973 = 100 ) 10 . Loonkosten per eenheid produkt in gemeenschappelijke valuta ten opzichte van negen andere OESO-landen :

-indexcijfer : 1961-1973 = 100 - procentuele verandering per jaar 11 . Werkgelegenheid 12 . Werkloosheid ( 11 ) 13 . Saldo lopende rekening ( 12 ) 14 . Financieringsverschot van de overheid ( 13 ) ( 14 ) 15 . Bruto-overheidsschuld ( 15 ) ( 16 ) 16 . Rentelast van de overheid ( 17 ) ( 18 ) 17 . Geldhoeveelheid ( jaarultimo ) ( 19 ) 18 . Rente op lange termijn ( 20 ) 1987-1989 : economische prognoses september/oktober 1988 .

1961-1973 1974-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 10,2 14,4 11,2 10,1 9,1 8,7 8,3 6,9 7,4 6,7 4,8 2,0 0,8 1,4 2,4 2,5 2,6 2,9 3,5 2,8 5,1 12,1 10,3 8,5 6,6 6,1 5,5 3,9 3,8 3,7 5,6 -0,3 -2,0 -0,1 1,3 2,1 3,1 4,6 7,1 5,2 : -1,2 -2,4 0,6 1,2 -2,4 2,4 2,2 6,2 3,8 : 1,8 -1,9 0,1 6,6 9,1 3,3 7,2 8,1 6,7 23,3 22,1 20,2 19,7 19,3 19,2 18,9 19,1 19,7 20,1 : 3,3 3,0 2,9 2,8 2,9 2,8 2,7 2,8 2,8 : 18,8 17,3 16,8 16,5 16,3 16,1 16,3 16,9 17,3 4,9 1,6 0,8 1,1 1,9 2,3 3,8 3,8 4,1 3,0 -0,5 -0,7 1,0 -2,0 -3,4 -1,4 -0,1 -0,2 0,0 0,3 4,6 12,3 10,5 8,5 7,1 5,9 3,6 3,3 3,5 3,7 10,0 14,9 11,0 9,7 7,4 6,9 6,1 5,5 5,3 5,2 5,1 2,3 0,4 1,1 0,3 0,9 2,3 2,1 1,8 1,5 4,6 2,4 0,6 1,1 0,8 0,8 0,5 1,6 1,4 1,4 4,5 2,1 1,6 2,0 2,3 1,8 1,8 2,0 2,4 2,0 100,0 104,3 103,1 102,2 100,7 99,7 98,4 98,0 97,2 96,7 0,1 0,4 -1,0 -0,9 -1,4 -1,0 -1,3 -0,3 -0,9 -0,5 100,0 65,7 59,0 61,1 68,2 72,5 77,6 78,7 82,1 83,0 100,0 107,6 98,2 92,8 85,9 85,4 93,8 100,8 98,0 :

1,0 -0,2 -6,1 -5,6 -7,4 -0,6 9,7 7,5 -2,8 :

0,3 -0,1 -0,8 -0,5 0,1 0,6 0,8 0,9 1,1 0,9 2,2 5,1 9,4 10,6 11,4 11,8 11,9 11,6 11,3 10,9 0,4 -0,6 -0,9 -0,1 0,3 0,7 1,3 0,8 0,3 0,1 : -3,7 -5,5 -5,3 -5,3 -5,2 -4,8 -4,2 -3,8 -3,5 : 39,4 47,6 50,8 54,0 56,6 57,8 59,2 60,0 60,7 : 2,8 4,1 4,7 5,0 5,0 4,9 4,8 4,8 11,9 13,4 11,9 10,7 TABEL A 12 Convergentie van het prijsverloop ( prijsdeflator van de particuliere consumptie, procentuele verandering per jaar ) Gewogen gemiddelde Spreiding ten opzichte van het gemiddelde ( 21) Spreiding ten opzichte van het laagste niveau ( 22 ) Bron : EUROSTAT en diensten van de Commissie .

1969/1960 1977/1969 1981/1977 1982 1984 1985 1986 1987 1988 B 3,2 7,4 5,6 7,6 5,8 5,2 0,8 1,6 1,3 2,4 DK 5,7 10,0 10,6 10,2 6,5 4,9 3,6 4,1 4,8 3,7 D 2,7 5,5 4,7 4,7 2,4 2,1 -0,2 0,5 1,3 2,5 GR 2,4 10,5 18,5 21,2 18,3 18,7 22,2 15,8 13,3 12,8 E 5,9 13,2 16,6 14,5 11,0 8,3 8,7 5,3 4,7 4,3 F 4,2 8,3 11,5 11,5 7,5 5,7 2,5 3,2 2,7 2,7 IRL 4,5 13,8 15,2 15,3 9,4 4,5 3,6 3,1 2,1 2,8 I 3,7 12,9 16,5 15,9 11,4 9,3 6,1 4,8 4,9 4,6 L 2,3 6,8 6,2 10,8 5,5 5,2 0,6 0,6 1,4 2,2 NL 4,0 8,0 5,5 5,3 2,0 2,5 0,2 -0,4 0,9 1,4 P 2,6 13,1 22,4 20,6 27,8 19,0 12,0 10,2 9,4 7,0 VK 3,7 12,4 12,6 8,6 4,8 5,2 3,6 3,8 4,4 4,7 EUR 12 3,7 9,9 11,4 10,5 7,1 5,9 3,6 3,3 3,5 3,7 EMS 3,6 8,6 10,0 9,9 6,5 5,2 2,4 2,5 2,7 3,1 EUR 12 0,9 2,5 4,8 4,4 4,9 3,6 4,1 3,0 2,7 1,9 EMS 0,8 2,2 4,0 3,3 2,4 1,4 1,8 1,6 1,4 0,8 EUR 12 1,4 4,7 7,5 7,5 7,4 5,5 5,5 4,8 3,4 2,9 EMS 1,5 3,6 4,8 TABEL A 13 Nominale loonkosten per eenheid produkt ( procentuele verandering per jaar ) Gewogen gemiddelde Spreiding ten opzichte van het gemiddelde ( 23 ) Spreiding ten opzichte van het laagste niveau ( 24 ) Bron : EUROSTAT en diensten van de Commissie .

51969/1960 1977/1969 1981/1977 1982 1984 1985 1986 1987 1988 B 3,4 9,5 5,0 4,8 3,9 4,1 2,5 1,7 0,5 2,3 DK 6,7 10,2 8,6 9,1 3,4 3,3 3,6 10,6 4,1 1,0 D 3,3 6,8 4,3 3,1 0,7 1,6 2,3 1,7 0,3 0,7 GR 0,8 11,3 19,6 26,3 19,4 20,2 14,2 12,8 15,0 12,5 E 7,1 14,0 15,7 11,3 5,5 6,1 6,8 5,2 4,4 4,1 F 4,2 9,6 11,2 11,4 6,1 4,5 2,1 1,0 1,3 1,4 IRL 4,6 13,6 15,3 11,8 6,2 2,9 5,0 0,9 0,6 1,1 I 3,7 14,8 16,8 16,5 8,5 8,7 5,7 5,4 3,5 4,7 L 2,4 11,2 5,8 5,1 1,2 1,4 4,7 4,3 2,5 4,1 NL 6,4 8,9 4,5 4,6 -2,9 0,4 1,0 1,0 0,6 -0,3 P 2,2 17,4 16,7 16,5 19,0 18,1 12,2 11,9 8,6 7,1 UK 3,7 13,1 14,3 5,3 5,2 4,5 4,7 4,2 5,6 6,1 EUR 12 3,9 11,1 11,3 9,2 5,1 5,0 4,2 3,5 2,9 3,2 EWS 3,9 10,0 9,7 9,3 4,2 4,3 3,1 2,6 1,5 1,9 EUR 12 1,4 2,4 4,9 5,2 4,5 4,2 2,8 3,4 3,0 2,7 EWS 1,1 1,9 4,3 4,0 2,9 1,4 2,4 1,2 1,4 EUR 12 1,9 4,9 7,2 7,4 9,3 5,9 4,4 4,2 3,6 4,0 EWS 1,9 3,8 4,6 5,2 6,3 3,0 2,4 2,3 1,4 2,2 TABEL A 14 BBP per hoofd tegen lopende marktprijzen en koopkrachtstandaarden ( EUR 12 = 100 ) Bron : EUROSTAT en diensten van de Commissie .

6B DK D GR E F IRL I L NL P UK EUR 4 1960 95,6 119,6 117,9 38,7 59,1 101,6 61,9 91,3 137,0 118,6 38,4 128,3 52,4 110,4 100,0 20,4 41,5 1961 95,5 120,9 116,4 40,8 62,6 101,4 62,3 93,8 134,7 115,3 38,7 125,7 55,0 109,8 100,0 18,6 45,4 1962 96,4 122,3 116,3 39,7 65,4 102,5 62,0 95,4 130,1 114,0 39,9 121,5 56,7 109,4 100,0 17,2 47,7 1963 96,4 117,8 114,2 42,0 68,1 102,4 62,3 96,6 128,6 112,5 40,5 121,4 58,9 108,9 100,0 16,0 50,0 1964 97,5 121,9 115,0 43,3 68,3 103,0 61,6 93,9 130,8 114,6 41,0 121,0 59,3 108,8 100,0 16,7 50,2 1965 96,8 122,3 116,1 45,5 69,5 103,4 60,5 93,0 127,5 115,1 42,6 119,0 60,7 108,5 100,0 16,6 51,5 1966 96,2 120,8 114,8 46,5 71,3 104,6 59,1 94,9 124,1 113,2 43,1 116,9 62,0 108,2 100,0 15,5 53,4 1967 96,6 120,3 111,2 47,1 71,4 105,6 60,1 98,1 120,5 114,5 45,1 116,2 62,6 108,1 100,0 14,4 53,8 1968 95,8 118,8 111,7 47,9 72,0 104,4 61,8 99,2 119,6 115,2 46,8 115,0 63,5 108,0 100,0 13,6 55,0 1969 97,0 119,7 113,1 49,9 73,9 105,5 62,1 99,6 124,5 115,3 45,6 110,3 64,9 107,6 100,0 12,8 56,9 1970 99,0 116,5 113,3 51,7 73,3 106,3 61,2 100,3 123,1 115,8 48,1 108,2 65,2 107,6 100,0 12,4 57,2 1971 99,5 115,7 112,4 53,7 73,9 108,1 61,1 98,9 122,0 116,1 50,3 107,7 66,3 107,3 100,0 12,3 58,5 1972 100,6 116,7 112,2 55,9 76,2 109,4 61,7 97,8 123,8 114,4 52,4 105,7 68,5 106,8 100,0 11,9 60,7 1973 100,6 113,8 110,7 56,6 77,1 108,2 60,2 98,4 125,9 112,5 55,2 107,5 69,5 106,6 100,0 11,3 62,5 1974 102,9 110,7 109,2 53,6 79,1 109,4 60,9 100,4 127,7 114,4 54,3 105,0 70,2 106,5 100,0 10,5 63,5 1975 102,6 111,2 109,5 57,1 79,9 110,8 63,0 97,6 120,1 115,0 51,2 105,9 70,9 106,5 100,0 11,3 63,5 1976 103,4 113,0 110,9 57,3 77,9 111,0 60,1 98,3 117,1 114,7 51,1 105,1 69,4 106,9 100,0 11,6 62,1 1977 101,8 112,2 112,2 57,2 77,9 111,6 62,9 97,8 116,7 114,3 52,3 104,1 69,8 106,9 100,0 11,8 62,0 1978 101,8 110,6 112,5 58,7 76,4 111,9 64,9 97,5 117,9 113,4 52,3 105,1 69,2 107,1 100,0 12,3 61,6 1979 101,0 111,1 113,9 58,5 73,8 111,8 64,0 99,1 117,4 112,1 53,5 104,2 67,6 107,5 100,0 12,4 59,9 1980 104,3 109,4 114,0 58,4 73,7 112,0 64,7 101,9 117,2 111,2 54,9 100,9 67,8 107,5 100,0 12,1 60,0 1981 103,0 108,7 114,2 58,0 72,9 112,9 66,2 103,1 116,9 109,8 55,3 99,8 67,4 107,6 100,0 12,3 59,5 1982 104,0 111,5 113,0 57,6 73,0 114,6 66,6 102,6 118,0 107,2 55,9 100,5 67,5 107,6 100,0 12,3 59,4 1983 102,9 113,0 113,7 56,8 73,0 113,4 64,9 101,5 120,0 107,0 54,7 102,7 67,1 107,8 100,0 12,9 59,1 1984 102,8 114,4 114,8 56,8 72,4 112,1 65,1 102,5 125,0 107,6 52,2 102,3 66,3 108,0 100,0 12,8 58,4 1985 101,9 116,5 114,9 57,0 72,1 111,0 64,2 102,7 126,5 107,2 52,4 103,5 66,1 108,0 100,0 12,9 58,4 1986 101,8 117,6 115,1 56,2 72,5 110,3 62,6 102,9 126,6 106,6 53,0 103,8 66,2 108,0 100,0 12,9 58,6 1987 100,8 112,7 114,1 53,8 73,9 108,9 62,9 103,4 125,6 105,4 53,5 106,2 66,8 107,9 100,0 12,6 59,8 1988 1989 TABEL A 15 Loonsom per werknemer ( procentuele verandering per jaar ) Periodes Verandering ten opzichte van het voorafgaande jaar Bron : Diensten van de Commissie .

TABEL A 16 Reële loonsom per werknemer (;) ( procentuele verandering per jaar ) Periodes Verandering ten opzichte van het voorafgaande jaar (;) Uit het oogpunt van kosten : loonsom per loon-en weddetrekkende, gedefleerd met de BBP-deflator .

($) Prognoses september-oktober 1988 .

Bron : Diensten van de Commissie .

1973/1960 1979/1973 1984/1979 1989/1984 1985 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) B 8,9 11,9 7,2 3,6 4,8 3,8 3,3 2,2 3,8 DK 10,7 12,0 8,9 4,9 4,5 4,7 8,2 4,5 2,5 D 9,2 7,4 4,7 3,1 3,0 3,9 2,9 3,0 2,5 GR 10,2 22,0 21,8 16,3 22,6 15,7 12,5 17,0 14,0 E 14,6 22,9 14,0 7,7 10,1 8,3 7,5 6,5 6,1 F 9,9 14,7 12,5 4,3 6,6 4,0 3,3 3,8 3,8 IRL 11,3 19,2 15,4 4,8 6,4 5,1 5,1 3,5 3,9 I 11,6 19,9 17,7 8,2 10,2 7,7 8,7 7,0 7,5 L 7,4 11,3 7,7 4,2 3,8 5,0 3,9 3,4 5,0 NL 11,4 10,2 3,6 1,4 1,4 1,6 1,3 1,9 1,0 P 12,0 25,8 19,8 14,8 22,4 17,0 13,9 11,0 10,0 UK 8,3 17,2 11,1 7,3 6,7 7,3 7,0 7,5 7,8 EUR 12 10,0 15,1 11,2 5,8 6,9 6,1 5,5 5,3 5,2 USA 5,7 8,2 7,2 4,4 4,3 3,7 4,1 5,3 4,8 JAP 14,0 12,6 4,8 3,9 3,4 3,7 3,1 4,4 4,7 1973/1960 1979/1973 1984/1979 1989/1984 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B 4,6 3,6 1,8 0,5 -0,7 0,2 1,6 0,6 0,9 DK 3,4 1,6 0,4 0,3 -0,7 -0,2 3,0 0,1 -0,5 D 4,6 2,5 1,0 0,8 0,8 0,8 0,9 1,2 0,2 GR 5,5 5,6 1,2 0,5 4,1 -2,8 -1,6 2,4 0,9 E 7,1 3,9 1,3 0,7 1,3 -2,3 1,7 1,2 1,7 F 4,8 3,8 1,9 0,6 0,8 -0,7 0,7 1,0 1,3 IRL 3,9 4,2 2,1 1,0 1,3 -0,5 2,6 1,1 0,8 I 5,9 2,4 1,3 1,9 1,3 -0,3 3,1 2,2 3,2 L 2,9 4,5 0,2 1,8 0,3 2,4 2,8 1,2 2,2 NL 5,0 2,6 -0,5 0,8 -0,3 0,8 2,3 1,6 -0,4 P 7,7 5,1 -1,4 0,7 0,6 -0,7 1,6 0,5 1,8 UK 3,0 1,0 1,5 2,0 0,7 3,7 2,0 1,9 2,0 EUR 12 4,6 2,6 1,3 1,2 0,8 0,5 1,6 1,4 1,4 USA 2,0 0,2 1,1 1,0 1,1 1,0 0,7 1,9 0,2 JAP 7,6 4,2 2,6 2,5 1,9 1,9 2,9 3,5 2,3 TABEL A 17 Arbeidsproduktiviteit ( BBP in constante prijzen per werkende ( procentuele verandering per jaar ) Periodes Verandering ten opzichte van het voorafgaande jaar Bron : Diensten van de Commissie . TABEL A 18 Reële loonkosten per eenheid produkt (;) ( 1961-1969 = 100 ) (;) Loonsom per loon - en weddetrekkende, gedefleerd met de BBP-deflator en gedeeld door het reële BBP per werkende .

($) Prognoses september-oktober 1988 .

Bron : EUROSTAT en diensten van de Commissie .

A 17 1973/1960 1979/1973 1984/1979 1989/1984 1985 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) B 4,3 2,1 2,2 1,3 0,6 1,3 1,6 1,7 1,4 DK 3,2 1,3 1,4 0,4 1,2 1,0 -2,2 0,3 1,5 D 4,1 2,9 1,6 1,7 1,4 1,6 1,2 2,7 1,7 GR 8,2 3,0 -0,3 1,2 1,9 1,3 -0,3 1,7 1,3 E 6,5 3,2 3,1 2,2 3,7 1,4 2,2 2,1 1,8 F 4,9 2,7 1,8 2,2 2,1 1,8 2,2 2,5 2,3 IRL 4,3 3,4 3,0 2,6 3,3 0,1 4,2 2,9 2,8 I 5,7 1,8 1,3 2,5 1,3 1,9 3,2 3,4 2,6 L 3,1 0,8 2,2 0,8 2,4 0,3 -0,4 0,9 0,9 NL 3,9 2,4 1,7 0,9 1,0 0,6 0,3 1,3 1,4 P 7,4 3,1 0,2 2,9 3,6 4,3 1,8 2,3 2,7 UK 2,9 1,3 1,7 2,1 2,1 2,5 2,6 1,9 1,6 EUR 12 4,5 2,3 1,7 2,0 1,8 1,8 2,0 2,4 2,0 USA 2,0 0,1 1,3 1,0 0,7 1,2 0,6 1,8 0,9 JAP 8,2 3,0 2,9 3,1 3,8 1,6 3,2 4,0 3,0 A 18 1961-1969 1975 1979 1981 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B 100,0 110,4 112,7 115,4 109,0 107,8 107,9 106,7 106,2 DK 100,0 104,6 100,2 100,6 93,6 92,5 97,4 97,2 95,3 D 100,0 107,0 102,5 104,5 98,8 98,0 97,7 96,3 94,8 GR 100,0 87,2 96,7 101,0 106,0 101,7 100,4 101,0 100,6 E 100,0 105,5 106,7 105,6 95,5 92,0 91,5 90,8 90,7 F 100,0 105,6 105,4 108,3 104,6 102,1 100,6 99,1 98,2 IRL 100,0 104,3 100,5 100,3 94,3 93,7 92,3 90,7 88,9 I 100,0 111,7 107,5 108,2 107,4 105,1 105,0 103,8 104,5 L 100,0 119,7 117,0 120,5 104,3 106,5 109,9 110,3 111,8 NL 100,0 110,5 107,3 104,1 94,7 95,0 96,9 97,2 95,5 P 100,0 143,3 119,9 119,7 107,6 102,4 102,2 100,4 99,6 UK 100,0 110,2 100,1 101,3 97,4 98,5 97,9 97,8 98,2 EUR 12 100,0 107,3 103,1 104,4 99,9 98,6 98,2 97,3 96,8 USA 100,0 101,7 102,5 102,2 101,8 101,7 TABEL A 19 Bruto-investeringen in vaste activa ( in % van het BBP ) Periodes Bron : Diensten van de Commissie . TABEL A 20 Investeringen in installaties, naar volume ( procentuele verandering per jaar ) (;) Prognoses september-oktober 1988 .

($) EUR 12 behalve Portugal .

Bron : Diensten van de Commissie .

A 19 1960-1973 1974-1979 1980-1984 1985-1989 1979 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) B 21,6 21,9 17,7 16,8 20,7 16,1 16,6 17,6 17,8 DK 23,8 22,1 16,7 18,5 20,9 20,4 18,5 17,7 17,3 D 24,9 20,8 21,1 19,6 21,8 19,5 19,3 19,8 20,0 GR 22,4 22,8 21,0 18,5 25,8 18,5 17,6 18,2 19,2 E 24,0 24,6 20,9 20,4 21,6 18,7 20,1 21,5 22,7 F 23,5 23,4 21,2 19,3 22,4 18,8 19,0 19,6 20,1 IRL 20,7 25,9 26,0 18,2 30,5 18,7 17,5 17,2 17,4 I 26,0 24,6 22,6 20,3 23,1 20,1 20,0 20,1 20,1 L 26,0 25,1 23,8 21,2 24,4 20,7 23,8 21,8 21,8 NL 25,0 21,0 19,0 19,8 21,0 19,6 19,8 20,3 20,4 P 24,0 26,3 28,7 24,4 26,6 21,6 24,3 26,4 28,2 UK 18,3 19,3 16,8 17,9 18,8 17,2 17,4 18,4 19,1 EUR 12 23,2 22,2 20,5 19,4 21,7 18,9 19,1 19,7 20,1 USA 18,2 18,7 18,0 17,5 20,4 17,8 17,3 17,2 17,2 JAP 32,7 31,8 29,6 29,2 31,7 27,8 29,4 30,5 30,8 A 20 1973/1970 1979/1973 1984/1979 1989/1984 1985 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) B 3,2 1,2 5,0 6,1 -0,7 10,8 7,9 7,6 5,0 DK 3,7 2,7 1,5 1,9 15,4 14,8 -18,0 -3,4 4,5 D 0,3 2,9 -0,5 5,8 10,0 4,3 4,0 5,5 5,2 GR 11,8 1,4 -1,5 3,2 7,6 -6,5 -0,9 8,5 8,0 E 10,9 -0,7 -2,0 12,8 8,5 10,4 19,0 14,5 11,9 F 9,0 1,7 0,4 5,7 4,6 3,8 4,4 8,8 6,8 IRL 13,8 6,8 -0,4 4,0 4,9 0,3 3,6 6,0 5,4 I 5,9 0,6 3,6 8,2 11,4 5,0 11,5 8,0 5,5 L 5,4 -1,4 -0,2 4,2 4,0 7,9 3,9 -1,4 1,5 NL 2,2 2,0 0,4 6,8 17,4 9,8 0,1 1,4 6,1 P - - - 14,2 -0,5 16,0 30,0 15,5 12,0 UK 3,5 2,6 -0,2 5,7 9,9 -3,9 6,9 9,3 6,9 EUR 12 5,4 ($) 1,7 ($) 0,8 ($) 6,9 TABEL A 21 Nominale rente op korte termijn ( 25 ) Bron : Diensten van de Commissie .

TABEL A 22 Nominale rente op lange termijn Bron : Diensten van de Commissie .

A 21 1961-1969 1970-1977 1978-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 B 4,9 7,4 12,0 14,1 10,5 11,5 9,5 8,1 7,0 6,4 DK 6,6 9,1 14,9 16,4 12,0 11,5 10,0 9,1 9,9 8,6 D 4,5 7,2 8,1 8,8 5,8 6,0 5,4 4,6 4,0 3,9 GR - - 4,2 18,9 16,6 15,7 17,0 19,8 15,6 16,5 E - 1,9 16,5 16,3 20,1 14,9 12,2 11,7 15,8 11,2 F 5,0 8,4 11,2 14,6 12,5 11,7 9,9 7,7 8,3 7,8 IRL - 8,9 14,7 17,5 14,0 13,2 12,0 12,4 11,0 8,2 I 3,5 9,8 14,9 19,9 18,3 17,3 15,0 12,8 11,4 11,1 NL 3,6 6,1 9,7 8,2 5,7 6,1 6,3 5,7 5,4 4,5 P 1,4 6,1 16,0 16,8 20,9 22,5 21,0 15,6 13,9 13,1 UK 6,1 9,6 13,6 12,2 10,1 10,0 12,2 10,9 9,7 9,3 EUR 12 4,8 8,5 12,2 13,8 12,1 11,3 10,6 9,1 8,9 8,2 USA 4,1 5,7 10,8 10,6 8,7 9,5 7,5 6,0 5,9 6,3 JAP - 7,3 7,3 6,8 6,5 6,3 6,5 5,0 3,9 3,8 A 22 1961-1969 1970-1977 1978-1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 B 6,1 8,111,0 13,4 11,8 12,0 10,6 7,9 7,8 7,8 DK 7,9 13,2 17,9 20,5 14,4 14,0 11,6 10,5 11,9 10,8 D 6,6 8,3 8,0 9,0 7,9 7,8 6,9 5,9 5,8 6,0 GR : 6,1 14,0 15,4 18,2 18,5 15,8 15,8 17,2 17,8 E : : 11,3 16,0 16,9 16,5 13,4 11,4 12,8 11,6 F 6,2 9,6 12,6 15,6 13,6 12,5 10,9 8,4 9,4 9,2 IRL : 10,6 15,1 17,0 13,9 14,6 12,7 11,1 11,3 9,9 I 6,5 10,2 16,1 20,9 18,0 15,0 14,3 11,7 11,3 12,1 NL 5,3 8,3 10,1 10,5 8,8 8,6 7,3 6,4 6,4 6,3 P : : : : : : 25,4 17,9 15,4 14,3 UK 6,7 11,8 13,6 12,7 10,8 10,7 10,6 9,8 9,5 9,3 EUR 12 6,5 9,8 12,4 14,3 12,7 11,8 10,9 9,2 9,3 9,4 USA 4,6 6,5 10,1 12,2 10,8 12,0 10,8 8,1 8,9 JAP : 5,8 8,0 TABEL A 23 Totale ontvangsten van de overheid ( 26 ) ( in % van het BBP ) Bron : Diensten van de Commissie .

TABEL A 24 Totale uitgaven van de overheid (;) ( in % van het BBP ) (;) ESER-definitie van de overheid ( inclusief sociale-zekerheidssector ).

($) Prognoses september-oktober 1988 .

(=) EUR 12, zonder Griekenland en Portugal .

Bron : Diensten van de Commissie 3 A 23 1973 1981 1983 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B 38,2 45,0 46,1 47,3 46,0 46,2 45,5 45,1 DK 47,3 52,9 54,4 56,9 58,9 59,9 60,8 61,1 D 42,9 45,6 45,8 46,4 45,6 45,1 44,5 45,2 GR 25,1 28,9 33,2 34,5 35,3 37,6 36,3 36,5 E 23,8 31,7 34,0 35,1 36,5 37,9 38,6 39,0 F 39,4 46,7 48,2 49,3 48,8 49,3 48,9 48,6 IRL 32,2 38,4 42,0 41,9 42,1 42,3 42,1 40,0 I 26,7 34,1 37,9 38,1 39,0 39,6 40,5 40,7 L 39,3 55,0 57,2 55,6 55,7 56,0 55,9 56,2 NL 46,4 53,8 55,7 54,9 53,6 54,6 54,5 52,9 P : 32,3 37,0 33,4 37,5 35,0 35,1 35,0 UK 35,4 41,7 41,5 41,6 40,6 39,8 39,5 38,8 EUR 12 35,9 (=) 41,8 43,3 43,8 43,6 43,7 43,6 43,6 A 24 1973 1981 1983 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B 41,5 57,8 57,2 55,6 54,8 53,4 52,7 51,6 DK 42,1 59,8 61,6 58,9 55,8 57,8 59,9 59,8 D 41,7 49,2 48,4 47,5 46,9 46,9 46,7 46,5 GR : 39,9 41,5 48,1 46,1 47,1 48,4 49,8 E 22,7 35,6 38,8 42,1 42,2 41,5 41,6 41,9 F 38,5 48,6 51,4 52,1 51,7 51,8 50,8 50,4 IRL 36,8 51,8 53,7 53,0 53,0 51,4 48,8 46,2 I 32,8 45,4 48,5 50,6 50,5 50,1 50,4 50,7 L 36,1 58,5 55,6 49,8 49,7 50,8 50,6 50,1 NL 45,7 59,2 62,0 59,6 59,6 60,8 59,6 57,4 P : 41,5 46,1 43,5 45,3 43,4 43,3 42,7 UK 38,1 44,3 44,9 44,3 43,0 41,3 39,8 39,0 EUR 12 37,2 (=) 47,1 48,6 49,0 48,4 47,9 47,4 47,1 TABEL A 25 Netto-financieringsoverschot (+) of -tekort (-) van de overheid ( 27 ) ( in % van het BBP ) Bron : Diensten van de Commissie . TABEL A 26 a ) Rentelastl van de overheid ( in % van het BBP ) (;) Prognoses september-oktober 1988 .

($) EUR 12, zonder Portugal .

Bron : Diensten van de Commissie .

A 25 1973 1981 1983 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B -3,3 -12,7 -11,2 -8,3 -8,9 -7,2 -7,1 -6,5 DK 5,2 -6,9 -7,2 -2,0 3,1 2,1 0,9 1,4 D 1,2 -3,7 -2,5 -1,1 -1,3 -1,8 -2,3 -1,3 GR : -11,0 -8,3 -13,6 -10,8 -9,5 -12,1 -13,3 E 1,1 -3,9 -4,8 -7,0 -5,7 -3,6 -3,0 -2,9 F 0,9 -1,9 -3,2 -2,8 -2,9 -2,5 -1,9 -1,8 IRL -4,6 -13,4 -11,6 -11,1 -11,0 -9,1 -6,5 -6,1 I -6,1 -11,3 -10,6 -12,5 -11,4 -10,5 -10,0 -10,0 L 3,3 -3,6 1,6 5,8 6,0 5,2 5,3 6,1 NL 0,8 -5,4 -6,3 -4,7 -6,0 -6,3 -5,2 -4,6 P : -9,2 -9,1 -10,1 -7,8 -8,4 -8,1 -7,8 UK -2,7 -2,6 -3,3 -2,7 -2,4 -1,4 -0,3 -0,1 EUR 12 -1,1 (=) -5,3 -5,3 -5,2 -4,8 -4,2 -3,8 -3,5 A 26 a ) 1973 1981 1983 1985 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) B 3,3 7,9 9,4 10,5 11,0 10,6 10,5 10,8 DK 1,3 5,3 8,1 9,8 8,8 8,3 7,9 7,4 D 1,1 2,3 3,0 3,0 3,0 2,9 2,8 2,7 GR 1,0 3,2 3,7 5,4 5,7 7,3 8,1 9,3 E 0,6 0,8 1,3 3,2 3,9 3,6 3,5 3,3 F 0,8 2,0 2,6 2,9 2,9 2,8 2,9 2,9 IRL 3,6 7,4 9,3 10,4 9,8 9,9 9,7 9,4 I 2,2 6,1 7,5 8,0 8,5 8,2 8,4 8,9 L 0,9 0,9 1,1 1,3 1,3 1,4 1,2 1,1 NL 2,8 4,4 5,7 6,3 6,4 6,4 6,6 6,5 P : 5,1 6,4 7,9 9,3 8,0 8,2 7,9 UK 3,6 5,0 4,7 4,9 4,6 4,3 3,9 3,6 EUR 12 1,9 ($) 3,7 4,4 5,0 5,1 TABEL A 26 b ) Rentelast van de overheid ( in % van de totale overheidsuitgaven ) Bron : Diensten van de Commissie . TABEL A 27 Bruto-overheidsschuld (;) in de Lid-Staten ( in % van het BBP ) (;) Overheid; voor België en Nederland : exclusief sociale-zekerheidssector; voor Griekenland en Ierland: uitsluitend de centrale overheid .

($) Prognoses september-oktober 1988 .

(=) Behalve Portugal .

Bron : Diensten van de Commissie .

7A 26 b ) 1973 1981 1983 1985 1986 1987 1988 (;) 1989 (;) B 8,0 13,7 16,4 18,9 20,1 19,9 20,0 20,9 DK 3,0 8,8 13,1 16,6 15,8 14,4 13,3 12,5 D 2,7 4,7 6,2 6,4 6,3 6,2 6,0 5,9 GR : 8,0 8,9 11,1 12,4 15,5 16,7 18,7 E 2,7 2,2 3,4 7,7 9,2 8,6 8,4 7,9 F 2,2 4,1 5,0 5,5 5,6 5,4 5,6 5,7 IRL 9,7 14,3 17,3 19,5 18,5 19,2 20,0 20,4 I 6,7 13,5 15,4 15,9 16,8 16,3 16,6 17,5 L 2,6 1,5 1,9 2,6 2,6 2,7 2,4 2,1 NL 6,0 7,5 9,2 10,5 10,8 10,4 11,0 11,3 P : 12,3 13,9 18,1 20,5 18,4 18,9 18,6 UK 9,5 11,3 10,4 11,1 10,6 10,3 9,7 9,1 EUR 12 5,1 ($) 7,9 9,1 10,2 10,4 10,2 10,2 10,3 A 27 1973 1981 1983 1985 1986 1987 1988 ($) 1989 ($) B 63,2 87,7 105,0 117,2 120,1 125,0 127,4 129,8 DK 5,0 43,7 62,6 65,3 59,8 58,4 57,8 56,4 D 18,6 36,3 40,9 42,5 42,7 43,9 45,0 45,3 GR 19,5 34,3 44,3 62,6 64,6 66,7 69,4 73,9 E 12,8 22,7 34,5 46,4 47,4 48,1 48,0 48,7 F 22,7 23,9 29,5 33,8 35,1 36,7 37,2 37,8 IRL 54,7 81,7 97,3 105,0 116,5 119,8 123,3 124,9 I 54,2 60,5 71,9 83,7 87,9 92,6 96,6 101,4 L 20,4 14,4 14,8 14,4 14,7 14,9 14,7 13,0 NL 43,4 50,4 62,0 69,6 71,1 75,0 79,4 82,2 P : 46,4 56,0 60,7 63,6 67,6 78,8 83,5 UK 63,2 50,7 57,1 57,2 56,1 53,2 49,3 46,1 EUR 12 36,9 (=) 42,6 50,8 56,6 57,8 59,2 60,0 60,7 TABEL A 28 Nominale effectieve wisselkoersen ( 1980 = 100 ) ( 28) Bron : Diensten van de Commissie .

1 A 28 B/L DK D GR E F IRL I NL P UK EUR 12 USA J 1960 82,6 104,1 52,8 192,6 150,4 117,1 149,7 196,9 74,8 214,5 158,6 98,4 125,0 71,8 1961 81,7 103,1 54,7 191,1 149,6 116,1 149,4 195,2 77,1 213,4 157,8 99,9 125,3 71,4 1962 81,7 103,1 54,9 190,9 150,0 116,1 149,8 195,0 77,6 213,8 158,3 100,5 126,3 71,5 1963 81,5 103,2 55,2 191,0 150,1 116,2 149,7 194,8 77,7 213,4 158,0 100,6 126,6 71,5 1964 81,7 103,0 55,3 191,0 150,1 116,2 149,5 193,9 77,5 212,9 157,5 100,5 126,7 71,4 1965 82,0 103,1 55,1 191,2 150,2 116,2 149,6 193,9 77,7 213,1 157,8 100,4 126,7 71,5 1966 81,9 103,3 55,1 191,4 150,2 116,1 149,6 194,3 77,4 213,3 157,8 100,3 126,8 71,4 1967 82,1 102,6 55,4 191,8 147,9 116,2 148,6 194,8 77,9 214,1 155,3 100,1 127,2 71,6 1968 82,9 99,0 56,4 195,1 132,2 117,9 139,5 198,7 79,1 222,8 137,1 96,5 130,0 73,1 1969 83,1 98,6 57,9 195,4 132,3 112,1 139,6 198,3 79,2 224,6 137,2 96,2 130,2 73,7 1970 83,2 97,8 62,8 192,6 131,8 103,1 139,4 196,1 78,0 223,4 136,7 97,5 128,5 73,3 1971 83,1 96,9 64,7 188,2 130,2 100,8 139,5 194,3 78,7 222,0 136,7 98,3 125,1 74,5 1972 85,5 97,6 66,4 176,2 132,6 103,2 136,7 193,0 79,8 219,6 131,8 100,3 116,7 82,8 1973 86,7 103,6 73,4 162,2 134,7 106,7 127,3 173,3 82,4 223,5 118,0 103,0 107,4 87,4 1974 87,9 104,0 77,4 162,6 138,7 99,5 124,1 156,4 86,7 220,5 113,9 101,1 109,6 81,6 1975 89,2 107,6 78,6 146,7 135,2 109,3 117,0 149,9 88,8 213,9 104,8 102,5 108,7 79,3 1976 91,3 110,0 83,1 138,7 124,2 105,2 105,1 124,3 91,2 195,4 89,7 92,8 114,4 83,3 1977 96,5 109,4 89,7 134,7 108,7 100,2 101,5 114,4 96,0 153,1 85,5 91,9 113,6 92,4 1978 99,3 109,4 95,0 122,4 98,3 98,9 102,0 107,3 98,3 121,9 85,7 92,4 103,1 112,5 1979 100,5 108,5 99,6 115,5 107,4 99,6 102,2 103,7 99,8 103,3 90,9 98,4 100,2 104,2 1980 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 1981 94,2 92,5 94,4 89,8 90,4 91,2 91,3 87,6 95,7 96,2 100,2 83,9 112,8 113,6 1982 85,5 88,4 99,1 82,7 84,9 83,6 90,3 81,6 100,5 83,8 95,8 78,0 126,3 107,9 1983 83,1 87,9 103,1 67,7 70,3 77,6 86,6 78,5 102,6 66,1 89,1 71,4 133,6 119,7 1984 81,3 84,7 101,4 58,0 68,6 73,9 82,9 73,9 101,0 54,6 84,9 64,8 144,0 126,6 1985 82,0 85,7 101,7 48,8 67,1 74,7 83,9 70,1 101,2 48,3 84,8 64,5 149,9 130,5 1986 86,5 91,1 112,6 38,4 66,0 78,0 87,0 72,7 109,0 44,6 78,6 69,7 121,3 166,0 1987 90,0 95,0 120,4 34,6 66,2 78,9 85,2 73,5 114,6 41,4 77,8 74,5 106,7 179,7 1988 88,7 93,3 119,1 32,1 68,0 77,1 84,0 70,8 113,8 39,4 81,7 72,9 101,2 19 TABEL A 29 Reële effectieve wisselkoersen ( 1980 = 100 ) ( 29 ) Bron : Diensten van de Commissie .

8 A 29 B/L DK D GR E F IRL I NL P UK EUR 12 USA J 1960 93,8 77,4 81,9 168,5 65,7 105,1 94,3 104,8 65,4 120,3 97,1 76,3 167,3 69,7 1961 88,5 79,8 88,4 152,7 64,0 106,2 93,7 100,6 68,9 116,7 98,6 79,8 162,8 68,1 1962 88,0 81,8 89,0 152,0 65,6 106,9 95,1 102,2 69,8 111,7 99,5 81,3 159,6 71,8 1963 87,7 83,3 88,3 141,3 70,8 109,8 94,1 110,2 71,9 110,4 96,7 82,8 155,0 73,2 1964 88,2 83,3 86,4 141,4 73,9 109,9 100,0 115,8 76,2 108,4 96,0 83,9 151,9 71,4 1965 89,9 88,6 86,0 138,2 77,7 107,5 98,4 114,0 78,5 107,9 97,5 84,6 146,6 74,8 1966 91,0 91,4 85,9 139,5 82,8 104,2 100,7 109,6 81,8 109,2 98,3 84,6 147,6 72,8 1967 91,4 94,0 83,3 139,2 87,7 103,6 99,3 109,2 83,1 111,8 94,8 82,2 149,1 72,7 1968 91,0 93,6 82,8 139,9 77,8 109,2 92,6 108,5 84,5 106,3 83,3 78,1 156,8 73,3 1969 89,5 94,2 84,1 133,2 76,8 104,9 94,6 105,2 87,7 109,4 84,3 77,6 160,5 72,8 1970 85,0 95,2 95,5 122,3 74,9 94,5 97,1 106,0 85,8 117,1 85,8 81,0 157,6 72,6 1971 85,6 95,6 99,7 112,1 75,3 90,5 100,3 108,6 87,9 117,6 85,8 82,9 147,1 77,4 1972 89,7 94,5 101,0 103,4 79,0 91,0 99,5 108,1 90,9 116,7 86,2 85,4 135,0 86,0 1973 90,2 102,3 110,2 97,1 82,8 93,5 98,5 100,6 95,3 115,0 76,0 87,4 120,6 96,2 1974 92,9 107,0 110,5 106,3 86,1 87,5 94,8 94,9 98,0 131,3 77,0 85,9 115,9 100,3 1975 96,9 108,3 102,2 96,3 87,9 98,3 92,5 101,3 99,2 153,1 82,5 91,3 107,5 97,6 1976 101,1 109,0 100,4 99,0 88,6 96,8 89,9 90,5 100,3 150,3 71,8 82,6 110,9 102,1 1977 107,0 108,9 102,7 106,6 88,0 93,7 86,4 93,3 104,2 127,7 69,6 83,8 108,5 111,1 1978 107,4 110,4 104,0 105,0 89,7 94,5 89,0 93,5 105,3 106,8 72,0 85,9 99,7 130,4 1979 105,7 109,2 103,6 110,4 106,3 96,8 97,1 95,7 104,5 96,6 81,6 93,9 99,6 112,8 1980 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 1981 92,2 92,5 89,7 105,4 93,3 94,0 95,0 98,5 90,4 105,7 102,6 86,2 110,4 108,2 1982 81,7 90,2 89,6 114,2 90,4 89,5 98,1 99,9 92,9 99,9 95,9 81,0 125,6 97,0 1983 79,7 91,1 88,8 108,9 79,4 86,7 100,0 107,5 90,5 93,4 88,7 76,5 130,7 105,1 1984 78,5 87,9 84,9 107,9 79,0 85,0 98,5 106,7 83,6 89,0 86,4 70,8 140,3 107,7 1985 79,5 88,6 83,2 105,3 78,9 86,5 98,8 106,5 81,1 89,7 87,1 70,4 146,9 106,4 1986 83,5 93,9 90,8 91,7 80,3 89,0 104,0 113,2 85,3 89,7 81,9 77,3 118,1 134,0 1987 86,2 105,1 95,9 90,8 82,4 88,2 99,8 117,7 88,1 90,6 82,3 83,1 105,0 140,4 1988 83,6 104,7 92,5 94,9 86,1 85,2 96,1 114,6 ( 1 ) 1988/1989:economische prognoses, september-oktober 1988 . ( 2 ) 1961-1986 : Eurostat en diensten van de Commissie.(3 ) In constante prijzen . ( 4 ) TOT 1986 : EUR 12 zonder Spanje en Portugal . ( 5 ) In lopende prijzen . ( 6 ) BBP in constante marktprijzen per werkende . ( 7 ) Deflator BBP . ( 8 ) % van de burgerlijke beroepsbevolking ( 1961-1973 : EUR 12 zonder Griekenland, Spanje en Portugal ). ( 9 ) % van het BBP . ( 10 ) 1974-1981 : EUR 12 zonder Griekenland en Portugal . ( 11 ) Geldhoeveelheid in ruime zin, M 2 of M 3, volgens het land ( 1961-1973 : EUR 12 zonder Spanje en Portugal ). ( 12 ) Niveau 1986 : gemiddelde januari/august . ( 13 ) Prognoses september-oktober 1988 . ( 14 ) De spreidingsindex een niet-gewogen rekenkundig gemiddelde van de absolute waarde van de afwijking van elk land ten opzichte van de referentigrootheid ( bij voorbeeld gewogen gemiddelde of laagste niveau).(15 ) 1989 (;) ( 16 ) Prognoses september-oktober 1988 . ( 17 ) De spreidingsindex is een niet-gewogen rekenkundig gemiddelde van de absolute waarde van de afwijking van elk land ten opzichte van de referentiegrootheid ( bij voorbeeld gewogen gemiddelde of laagste niveau).(18 ) 1989 (;)( 19 ) EUR 4 : GR, E, IRL, P . ( 20 ) EUR 8 : B, DK, D, F, I, L, NL, VK . ( 21 ) GGAA = Gewogen gemiddelde absolute afwijking . ( 22 ) Verhouding tussen het BBP per hoofd in de armste vier landen en de rijkste vier landen van de Gemeenschap . ( 23 ) 1987-1989 : economische prognoses, september-oktober 1988.(24 ) EUR 8 ($) EUR 12 GDAM (=) Relat . (%)( 25 ) 99,9 109,1 113,8 52,8 74,6 108,4 62,4 103,2 124,6 103,6 54,8 107,5 67,3 107,8 100,0 12,3 60,5(26 ) 100,3 107,1 113,5 51,1 75,6 108,4 63,1 102,7 124,9 102,6 55,5 108,2 67,8 107,7 100,0 12,2 61,1(27 ) Prognoses september-oktober 1988.(28 ) Prognoses september-oktober 1988.(29 ) Prognoses september-oktober 1988 . ( 30 ) Onderlinge driemaandsrente van de banken, behalve : België : rendement van rentefondscertificaten op vier maanden; Denemarken : daggeldrente ( jaargemiddelde ); Portugal : deposito's op zes maanden; vanaf 1986, schatkistpromessen op drie maanden . ( 31 ) Gemiddelde van januari-augustus.( 32 ) ( 33 ) Rendement van overheidsobligaties . ( 34 ) Gemiddelde van januari-augustus.(35)(36)(37 ) ESER-definitie van de overheid ( inclusief sociale-zekerheidssector ). ( 38 ) Prognoses september-oktober 1988 . ( 39 ) EUR 12, zonder Portugal.(40 ) ESER-definitie van de overheid ( inclusief sociale-zekerheidssector ). ( 41 ) Prognoses september-oktober 1988 . ( 42 ) EUR 12, zonder Griekenland en Portugal.(43 ) Prognoses september-oktober 1988 . ( 44 ) EUR 12, zonder Griekenland en Portugal . ( 45 ) De nominale effectieve wisselkoers is het gewogen gemiddelde ( dubbele weging met de uitvoer ) van de wisselkoersen van een valuta ten opzichte van de 9 ( EUR 12 ) of 19 voornaamste concurrenten . ( 46 ) Het indexcijfer van de reële effectieve wisselkoers is gelijk van de uitkomst van de vermeningvuldiging van het indexcijfer van de nominale effectieve wisselkoers met een op analoge wijze berekend indexcijfer van de relative wijzging van de loonkosten per eenheid produkt in de economie als geheel .