89/620/EEG: Beschikking van de Commissie van 30 november 1989 betreffende de in het "Plan voor de aanpassing van de Belgische binnenvaartvloot" vervatte steunmaatregelen voor de Belgische binnenvaartvloot (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)
89/620/EEG: Beschikking van de Commissie van 30 november 1989 betreffende de in het "Plan voor de aanpassing van de Belgische binnenvaartvloot" vervatte steunmaatregelen voor de Belgische binnenvaartvloot (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)
*****
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 30 november 1989
betreffende de in het »Plan voor de aanpassing van de Belgische binnenvaartvloot" vervatte steunmaatregelen voor de Belgische binnenvaartvloot
(Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)
(89/620/EEG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE
GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 93, lid 2, eerste alinea,
Na de betrokkenen, overeenkomstig het bepaalde in bedoeld artikel, te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken,
Overwegende hetgeen volgt:
I
De Belgische Regering overweegt voor de periode 1987-1991 een in het »Plan voor de aanpassing van de Belgische binnenvaartvloot" opgenomen steunregeling ten behoeve van haar binnenvaart in te stellen.
Bedoelde regeling voorziet in steunmaatregelen van de Staat in de vorm van rentesubsidies over kredieten voor de bouw, de tweedehands aankoop en de modernisering van schepen; zij voorziet eveneens in slooppremies, sociale voordelen op het gebied van brugpensioen en bedrijfsbeëindiging en in enkele andere voordelen van fiscale aard. Er is hiervoor een totaal budget van 775 miljoen Bfr. uitgetrokken dat evenwel niet het bedrag voor de financiering van de sociale maatregelen omvat.
Na van deze regeling in kennis te zijn gesteld, verrichte de Commissie een onderzoek krachtens artikel 92 van het EEG-Verdrag, na afloop waarvan zij van mening was dat het bij bedoelde steunmaatregelen, die voornamelijk zijn gericht op vernieuwing en modernisering van de Belgische binnenvaartvloot zonder dat in ruil daarvoor van de begunstigden enige tegenprestatie wordt geëist in de vorm van herstructurering van de bedrijfstak, om steunmaatregelen gaat waardoor het handelsverkeer zodanig wordt veranderd en de concurrentie zodanig wordt vervalst dat het gemeenschappelijk belang hierdoor wordt geschaad en die dus niet lijken te beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 92, lid 3, van het EEG-Verdrag, zodat een van de in dit artikel opgesomde afwijkingen hierop van toepassing kan worden verklaard. De Commissie heeft derhalve besloten om de procedure als bedoeld in artikel 93, lid 2, eerste alinea, van het EEG-Verdrag aan te vangen en heeft de Belgische Regering in verband hiermee bij brief SG(88)D/03370 van 15 maart 1988 aangemaand haar opmerkingen te maken; de overige Lid-Staten werden hiervan op 25 april 1988 op de hoogte gesteld en belanghebbende derden op 29 april 1988.
II
Bij brief P11/91/553/12.688 van 29 september 1988 van haar Permanente Vertegenwoordiging heeft de Belgische Regering haar opmerkingen gemaakt in het kader van de procedure waarin artikel 93, lid 2, van het EEG-Verdrag voorziet.
Volgens de Belgische autoriteiten heeft het aanpassingsplan geen ander doel dan de achteruitgang van de Belgische binnenvaartvloot af te remmen, ten einde de Belgische binnenscheepvaart in staat te stellen haar concurrentiepositie ten opzichte van de vloten van andere communautaire landen te verbeteren. Bedoelde steunregeling is onontbeerlijk voor het overleven van deze bedrijfstak; dat dit zo is, blijkt overigens uit de kwantitatieve en kwalitatieve achteruitgang van de Belgische vloot, die na de indiening van het plan bij de Commissie nog is toegenomen.
De Belgische Regering deelde de Commissie eveneens mede af te zien van steunmaatregelen voor de bouw van nieuwe schepen en de daarvoor bedoelde bedragen te zullen bestemmen voor de versterking van andere, in het plan genoemde programmaonderdelen. De overige punten van het plan bleven ongewijzigd.
In het kader van de procedure maakten enkele Lid-Staten en een beroepsorganisatie hun opmerkingen aan de Commissie, die aan de Belgische Regering werden doorgegeven.
III
Via het »Plan voor de aanpassing van de Belgische binnenvaartvloot" zou het deze vloot, aldus de Belgische autoriteiten, mogelijk zijn haar concurrentievermogen ten opzichte van de vloten van de andere landen die op dezelfde vervoermarkten opereren te verhogen. De verbetering van de positie van de Belgische vloot ten opzichte van die van haar concurrenten zou tot stand worden gebracht via modernisering van de bestaande schepen. Bedoelde modernisering zal produktiviteitsverhoging van de Belgische binnenschepen tot gevolg hebben, hetgeen leidt tot capaciteitsverhoging.
In dit verband zij erop gewezen dat de binnenvaartmarkt te kampen heeft met een ernstig gebrek aan structureel evenwicht tussen het aanbod van en de vraag naar vervoer dat voornamelijk te wijten is aan het bestaan van een overcapaciteit aan scheepsruimte die wordt geraamd op 20 % van het laadvermogen van de vloten van de Lid-Staten. Voorts blijkt uit de ontwikkeling van de markt dat dit gebrek aan evenwicht, ondanks het door de betrokken Lid-Staten op nationaal niveau ondernomene, niet wordt gecorrigeerd. Anderzijds is het een feit dat de bestaande overcapaciteit een verslechtering van de economische situatie van de binnenvaartondernemingen voor goederenvervoer tot gevolg heeft. Bij de steunmaatregelen voor modernisering moet ook rekening worden gehouden met de bij Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad van 27 april 1989 betreffende de structurele sanering van de binnenvaart (1) ingestelde regeling. Bedoelde verordening beoogt het structurele overschot aan scheepsruimte te verminderen door gecooerdineerde sloopacties in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland en omvat bepalingen om te voorkomen dat de bestaande overcapaciteit toeneemt of er nieuwe overcapaciteit ontstaat. Wat dit laatste element van de verordening betreft, zijn moderniseringsmaatregelen, indien zij verhoging van de capaciteit tot gevolg hebben, niet verenigbaar met de communautaire wettelijke regeling. Krachtens deze regeling moet de vervoerondernemer vanaf 28 april 1989 bij capaciteitsverhogingen een gelijkwaardig tonnage slopen of als tegenprestatie een speciale bijdrage storten in een van de nationale sloopfondsen.
Wat de aanschaf betreft van tweedehandsschepen door Belgische vervoerondernemers die voor deze transactie steun genieten in de vorm van rentesubsidies, geeft deze steun aanleiding tot concurrentieverstoring ten nadele van vervoerondernemers uit de overige Lid-Staten, die immers op dezelfde vervoermarkten opereren als de Belgische binnenschippers.
Gezien het in het voorgaande uiteengezette kunnen bedoelde steunmaatregelen het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig beïnvloeden en de mededinging vervalsen in de zin van artikel 92, lid 1, van het EEG-Verdrag, daoordat doordat de positie van de Belgische vloot ten opzichte van die van de overige vloten wordt bevoordeeld.
IV
Het door de Belgische autoriteiten ingediende plan stelt sloopmaatregelen van binnenschepen voor waardoor de bestaande overcapaciteit in beginsel zou moeten worden verminderd. Er bestaat evenwel geen enkele waarborg voor deze vermindering, aangezien het plan geen regeling omvat om te verhinderen dat gedurende de sloopactie het effect hiervan teniet wordt gedaan door een capaciteitsverhoging. De uitvoeringswijze van de in Verordening (EEG) nr. 1101/89 voorziene sloopmaatregelen is anders dan die van de door de Belgische Regering overwogen sloopmaatregelen. Eerstgenoemde maatregelen worden met ingang van 1 januari 1990 operationeel en Verordening (EEG) nr. 1101/89 schrijft financiering hiervan door de binnenvaartondernemers zelf voor. Onder deze omstandigheden is financiering van een sloopactie via steunmaatregelen van de Staat na 1 januari 1990 niet verenigbaar met het bepaalde in bovengenoemde verordening.
V
Artikel 92, lid 1, van het EEG-Verdrag verheft onverenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van steunmaatregelen die de in dit artikel vermelde kenmerken vertonen tot principe. Wat de afwijkingen van dit beginsel betreft, zijn de in artikel 92, lid 2, van het EEG-Verdrag vermelde afwijkingen in het onderhavige geval niet van toepassing, gezien de aard en de doelstellingen van de geplande steunmaatregelen.
Volgens artikel 92, lid 3, van het Verdrag moeten steunmaatregelen die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, in een communautaire context en niet in de context van één enkele Lid-Staat worden beoordeeld. Om de goede werking van de gemeenschappelijke markt te behouden en rekening te houden met de in artikel 3, onder f), van het EEG-Verdrag vermelde beginselen moeten de afwijkingen van het beginsel van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, die in lid 3 van ditzelfde artikel worden opgesomd, bij elk onderzoek van een steunregeling of een afzonderlijke steunmaatregel restrictief worden uitgelegd.
Met name mag er slechts een beroep worden gedaan op deze afwijkingen, indien de Commissie vaststelt dat het vrije spel van de marktkrachten alleen - bij het ontbreken van steunmaatregelen - niet voldoende is om tot handelen te bewegen met het oog op het bereiken van een van de beoogde doelstellingen.
Toepassing van voornoemde afwijkingen op gevallen die niet bijdragen tot verwezenlijking van een van deze doelstellingen of zonder dat zulks noodzakelijk is, zou neerkomen op het - zonder dat hiertoe aanleiding bestaat - verlenen van voordelen aan industrieën of ondernemingen van bepaalde Lid-Staten waardoor hun financiële positie kunstmatig wordt versterkt, en op ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de Lid-Staten en concurrentievervalsing zonder dat hiervoor enige rechtvaardiging wordt gevonden in het gemeenschappelijk belang in de zin van artikel 92, lid 3.
De Belgische Regering kon geen gronden aanvoeren - evenmin kan de Commissie deze aanwijzen - voor het onderbrengen van bedoelde steunmaatregelen onder een van de categorieën afwijkingen waarin artikel 92, lid 3, van het EEG-Verdrag voorziet.
Wat de in artikel 92, lid 3, onder b), van het EEG-Verdrag vermelde afwijkingen betreft, is het duidelijk dat de steunmaatregelen in kwestie niet bestemd zijn om een project van gemeenschappelijk Europees belang te steunen noch om een ernstige verstoring van de Belgische economie te ondervangen.
Overigens heeft de Belgische Regering dergelijke motieven niet ter rechtvaardiging van de steunmaatregelen in kwestie aangevoerd.
Ten aanzien van de in artikel 92, lid 3, onder c), bedoelde afwijking kan worden opgemerkt dat de door de Belgische Regering geplande steunmaatregelen niet van dien aard zijn dat zij de ontwikkeling van bepaalde economische regio's kunnen bevorderen in de zin in deze bepaling bedoeld.
Wat ten slotte de afwijking betreft waarin artikel 92, lid 3, onder c), van het EEG-Verdrag voorziet d.w.z. steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, moet erop worden gewezen dat de steunmaatregelen in kwestie weliswaar de ontwikkeling van de Belgische vloot vergemakkelijken,
maar niet de ontwikkeling van de binnenvaart op communautair niveau en dat hun invloed op het communautaire handelsverkeer het gemeenschappelijk belang schaadt, gezien de bestaande overcapaciteit in deze bedrijfstak.
Om onder deze afwijking te vallen, zou de aanpassing van de Belgische vloot aan de eisen van de binnenvaartmarkt uitsluitend moeten worden gerealiseerd via maatregelen die garanderen dat de herstructurering van de bedrijfstak vergezeld gaat van een vermindering van de bestaande overcapaciteit. In het huidige plan bestaat daarvoor geen enkele garantie.
Voorts moet hieraan worden toegevoegd dat in Verordening (EEG) nr. 1101/89 betreffende de structurele sanering van de binnenvaart wordt gepleit voor een communautaire aanpak om op Europees niveau iets te doen aan de huidige overcapaciteit en dat het Belgische plan niet verenigbaar is met het bepaalde in deze verordening, met name wat betreft de financiering van de sloopactie.
VI
Het door de Belgische autoriteiten ingediende plan omvat eveneens bedrijfsbeëindigingshulp voor binnenschippers van ten minste 55 jaar die niet langer - direct noch indirect - deel zullen uitmaken van de beroepsgroep. Deze hulp zou tot de wettige pensioenleeftijd kunnen worden uitbetaald in de vorm van een maandelijkse uitkering van maximaal 30 000 Bfr., waarvan het bedrag van een eventuele vervroegde pensioenuitkering wordt afgetrokken. Deze maatregel van sociale aard kan, zelfs wanneer zij geïsoleerd wordt genomen, worden toegestaan op basis van de in artikel 92, lid 3, onder c), van het EEG-Verdrag genoemde afwijking. Gesteld kan namelijk worden dat de bedrijfsbeëindiging van bepaalde binnenschippers zorgt voor verminderde concurrentie in de beroepsgroep en zo tot algemene verbetering van de situatie in de sector zowel op nationaal als op communautair niveau bijdraagt.
Bedoelde hulp zal de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt dus niet zodanig veranderen dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Overigens passen de door de Belgische Regering geplande sociale maatregelen in het kader van de maatregelen die de Lid-Staten krachtens Verordening (EEG) nr. 1101/89 mogen nemen om voor binnenvaartondernemers die zich uit het beroep terugtrekken vervroegde pensionering of omschakeling naar een andere economische bedrijvigheid te vergemakkelijken.
Concluderend kan worden gesteld dat de in het »Plan voor de aanpassing van de Belgische binnenvaartvloot" bedoelde steunmaatregelen voor Belgische binnenschippers, behalve voor wat de steunmaatregelen in verband met het vaarwel zeggen van het beroep betreft, onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt en niet in werking mogen worden gesteld,
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Het Koninkrijk België stelt het »Plan voor de aanpassing van de Belgische binnenvaartvloot" niet in werking, aangezien dit plan volgens artikel 92 van het EEG-Verdrag onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.
Artikel 2
De in bedoeld plan vervatte steun voor de bedrijfsbeëindiging van bepaalde categorieën Belgische binnenschippers kan evenwel als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd. Die steun kan dus geïsoleerd in werking worden gesteld.
Artikel 3
De Belgische Regering stelt de Commissie ten laatste twee maanden na de datum van deze beschikking op de hoogte van de getroffen maatregelen om hieraan te voldoen.
Artikel 4
Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.
Gedaan te Brussel, 30 november 1989.
Voor de Commissie
Karel VAN MIERT
Lid van de Commissie
(1) PB nr. L 116 van 28. 4. 1989, blz. 25.