Home

89/659/EEG: Beschikking van de Commissie van 3 mei 1989 betreffende Ministerieel Besluit E 3789/128 van de Griekse Regering tot instelling van een bijzondere eenmalige bedrijfsheffing (Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

89/659/EEG: Beschikking van de Commissie van 3 mei 1989 betreffende Ministerieel Besluit E 3789/128 van de Griekse Regering tot instelling van een bijzondere eenmalige bedrijfsheffing (Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 3 mei 1989 betreffende Ministerieel Besluit E 3789/128 van de Griekse Regering tot instelling van een bijzondere eenmalige bedrijfsheffing ( Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek ) ( 89/659/EEG )

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Na belanghebbenden overeenkomstig genoemd artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt :

I

Het is de Commissie ter kennis gekomen dat de Griekse Regering het voornemen had een bijzondere eenmalige bedrijfsheffing in te stellen . In verband hiermede heeft zij de Griekse Regering om nadere inlichtingen verzocht . Op 16 mei 1988 heeft de Griekse Regering de Commissie in kennis gesteld van Ministerieel Besluit E 3789/128 tot instelling van deze heffing, dat reeds sinds 15 maart 1988 van kracht was .

De bewuste heffing wordt berekend op basis van de nettowinst over een boekperiode van twaalf maanden ( namelijk het boekjaar 1986 dat loopt van 1 juli 1986 tot 30 juni 1987 ), na aftrek van het deel van de winst dat is verkregen uit de bruto-ontvangsten voor uitvoer over het desbetreffende boekjaar .

Het percentage van de heffing bedraagt, naar gelang van het bedrag van de winst van de onderneming, over :

- de eerste schijf, tot 500 000 dr . ( 2 873 ecu ): 0 %,

- de tweede schijf, tot 1 000 000 dr . ( 5 747 ecu ): 5 %,

- de derde schijf, tot 2 000 000 dr . ( 11 494 ecu ): 7 %,

- de laatste schijf, boven 2 000 000 dr . ( 11 494 ecu ): 10 %.

De heffing moest worden voldaan in acht maandelijkse termijnen van mei tot en met december 1988 .

II

Het Ministerieel Besluit tot instelling van deze heffing is getoetst aan artikel 92 van het Verdrag .

Na onderzoek van dit besluit heeft de Commissie, mede op grond van de door de Griekse autoriteiten verstrekte gegevens, besloten de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden ten aanzien van eventuele steunbestanddelen van de heffing, waarbij zij met name van oordeel is dat hier sprake is van een steun bij uitvoer naar andere landen, die onverenigbaar is met artikel 92, lid 1, en die niet in aanmerking komt voor de in de leden 2 en 3 van dit artikel genoemde uitzonderingen .

Bij schrijven van 5 oktober 1988 heeft de Commissie de Griekse Regering aangemaand haar opmerkingen kenbaar te maken .

De Commissie heeft de andere Lid-Staten bij schrijven van 3 januari 1989 en de andere belanghebbenden door een bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen ( 1 ) van het inleiden van deze procedure in kennis gesteld .

In het kader van deze procedure hebben de Griekse autoriteiten geen nieuwe opmerkingen naar voren gebracht, hoewel de Commissie de antwoordtermijn bij schrijven van 22 november 1988 tot 5 december 1988 heeft verlengd . Wel hebben drie Lid-Staten, tien beroepsorganisaties en vier ondernemingen hun mening kenbaar gemaakt .

III

De bijzondere eenmalige Griekse bedrijfsheffing is een maatregel waaraan de bedrijven zijn onderworpen op basis van hun inkomsten uit uitvoer en die ertoe leidt dat zij van deze heffing zijn vrijgesteld voor het deel van de winst dat in 1986 uit uitvoer is verkregen . De gevolgen van deze heffing zijn voor de heffingsplichtige bedrijven gelijk aan die van steun bij uitvoer en de bewuste vrijstelling moet dus worden beschouwd als een vorm van een zodanige steun . De Commissie is altijd van mening geweest dat steun bij uitvoer naar andere Lid-Staten, voor zover deze onder het verbod van artikel 92, lid 1, van het Verdrag vallen, onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, omdat deze naar zijn aard het handelsverkeer beïnvloedt in een mate die strijdig is met het communautaire belang .

De Griekse steun heeft rechtstreeks invloed op het handelsverkeer tussen Lid-Staten, voor zover de vrijstelling van de heffing wordt verleend ten aanzien van winst uit uitvoer naar andere Lid-Staten .

In 1986 bedroeg de waarde van de totale Griekse uitvoer 5 749 miljoen ecu, waarvan 3 949 miljoen ecu - meer dan twee derde - afkomstig was uit uitvoer naar andere Lid-Staten . Vergelijking van de uitvoer met de produktie, voor zover statistieken beschikbaar zijn, leidt tot de bevinding dat het niveau van deze uitvoer niet te verwaarlozen is . Zo vertegenwoordigt de uitvoer in de sectoren cement, aluminiumverwerking en katoen ongeveer 50 % van de produktie, hetgeen een waarde voor 1986 van ongeveer 274 miljoen ecu voor cement, 142 miljoen ecu voor aluminium en 373 miljoen ecu voor katoen betekent .

Daarom is bedoelde steun van dien aard dat het handelsverkeer tussen de Lid-Staten, met name tussen Griekenland en de andere landen van de Gemeenschap, erdoor wordt beïnvloed .

Doordat de uitvoer van de Griekse bedrijven naar de andere landen van de Gemeenschap wordt vergemakkelijkt, heeft de vrijstelling ook een concurrentievervalsende uitwerking binnen de gemeenschappelijke markt . Omdat bedrijven de heffing op hun winst voor een deel kunnen ontgaan, heeft de maatregel tot gevolg dat de eigen middelen van de bedrijven toenemen en dat hun positie ten opzichte van concurrenten in

andere Lid-Staten door deze vorm van financiële steun wordt versterkt . De concurrentiepositie van deze bedrijven moet worden geacht door de steun te zijn beïnvloed .

De aard van de steun en de eraan ten grondslag liggende overwegingen zijn op zich reeds voldoende om tot een dergelijke gevolgtrekking te komen . Het Hof van Justitie heeft dit standpunt trouwens bevestigd in de zaken 296/82 en 318/82, Nederland en Leeuwarder Papierwarenfabriek BV tegen de Commissie ( 2 ), waarin het Hof onderkent dat "in sommige gevallen reeds uit de omstandigheden waaronder de steun werd verleend, duidelijk kan zijn dat die steun het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig zal beïnvloeden en de mededinging zal vervalsen of dreigen te vervalsen ".

IV

Gezien het bovenstaande valt een vrijstelling, die hetzelfde gevolg heeft als een met staatsmiddelen bekostigde steunmaatregel doordat bepaalde ondernemingen erdoor worden begunstigd, onder artikel 92, lid 1, van het Verdrag .

Van de onderhavige beschikking is echter steun uitgesloten die wordt verleend ten behoeve van de produktie van of de handel in de produkten die zijn genoemd in bijlage II van het Verdrag, waarop overeenkomstig Verordening nr . 26 van de Raad ( 3 ), artikel 4, uitsluitend artikel 93, lid 1 en lid 3, eerste volzin, van het Verdrag van toepassing is .

In artikel 92, lid 1, van het Verdrag wordt in beginsel alleen van onverenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt gesproken ten aanzien van steun die de in dit artikel genoemde kenmerken vertoont .

De in lid 2 van genoemd artikel genoemde afwijkingen van dit beginsel zijn in het onderhavig geval niet van toepassing, gezien de aard van de geanalyseerde steunmaatregelen, die niet op de verwezenlijking van de in dit lid genoemde doelstellingen zijn gericht .

In artikel 92, lid 3, van het Verdrag worden de steunmaatregelen genoemd die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd .

Deze verenigbaarheid moet worden beoordeeld in communautaire samenhang en niet ten aanzien van één enkele Lid-Staat . Om de goede werking van de gemeenschappelijke markt te waarborgen dienen, mede gezien de in artikel 3, onder f ), van het Verdrag genoemde beginselen, de uitzonderingen van artikel 92, lid 1, van het EEG-Verdrag, als genoemd in lid 3 van dit artikel, bij elke beoordeling van een steunregeling of van een afzonderlijk geval van steunverlening strikt te worden uitgelegd . Met name mag op deze uitzonderingen slechts een beroep worden gedaan, indien de Commissie vaststelt dat het marktmechanisme zonder steun -

verlening op zichzelf onvoldoende is om een van de nagestreefde doelen te bereiken .

Ten aanzien van de in artikel 92, lid 3, onder a ), genoemde uitzondering, die betrekking heeft op steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, kan Griekenland wellicht worden geacht aan deze definitie te voldoen . De Commissie heeft evenwel aan op deze gronden verleende steun haar instemming slechts gehecht, indien deze steun in hoofdzaak is bestemd voor nieuwe investeringen, omvangrijke uitbreiding of ingrijpende omschakeling van bedrijven, waarvoor gezien de aan deze activiteiten verbonden kosten zeer ruime investeringen nodig zijn .

De onderzochte steunmaatregel kan niet worden geacht te voldoen aan de voorwaarden om voor deze uitzondering in aanmerking te komen .

Getoetst aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de eerstgenoemde uitzondering van artikel 93, lid 3, onder b ), blijkt dat de bewuste maatregel niet is bedoeld om de verwezenlijking van een groot project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen .

Wat de in artikel 92, lid 3, onder b ), genoemde tweede uitzondering betreft, welke uitzondering betrekking heeft op steun welke wordt verleend om een ernstige verstoring in de economie van een Lid-Staat op te heffen, zij erop gewezen dat de Commissie de Griekse autoriteiten in het verleden ( bij de Beschikkingen 85/594/EEG ( 4 ) en 86/614/EEG ( 5 ), en wel voor een in 1990 aflopende periode, heeft toegestaan concrete steunmaatregelen te treffen om het hoofd te bieden aan zeer ernstige moeilijkheden met de betalingsbalans en aan druk op de wisselkoersen . In deze zin heeft de Commissie voor een bepaalde tijd, overeenkomstig artikel 108 van het EEG-Verdrag, toestemming verleend voor bepaalde uitvoersubsidies . Daartoe is aan Griekenland bovendien een communautaire lening van 1 750 miljoen ecu verleend .

Daar de hier geanalyseerde maatregel niet is genomen in het kader van bovengenoemde toestemming, kan de steun niet in aanmerking komen voor de tweede in artikel 92, lid 3, onder b ), van het EEG-Verdrag genoemde uitzondering .

Wat ten slotte de uitzondering van artikel 92, lid 3, onder c ) van het EEG-Verdrag betreft, wijst de Commissie in de eerste plaats erop dat steun voor uitvoer naar de andere Lid-Staten naar zijn aard een schending is van de grondbeginselen van een markt zonder grenzen.

De Commissie wijst nogmaals op haar streven om vóór 1992 een markt zonder grenzen voltooid te hebben en is in verband hiermede van oordeel dat dergelijke steunmaatregelen, ongeacht hun intensiteit, vorm, beweegreden of doelstelling, van dien aard zijn dat zij belemmeringen vormen voor de totstandkoming van deze markt, waaraan de Commissie zo een groot belang hecht .

In dit geval dient de Griekse steunmaatregel geen enkel regionaal doel en kan niet worden beschouwd als steunmaatregel om de ontwikkeling van bepaalde regio's, in de zin van

artikel 92, lid 3, onder c ), van het Verdrag te vergemakkelijken .

Ten aanzien van de uitzondering van artikel 92, lid 3, onder c ), die wordt gemaakt ten aanzien van steunmaatregelen welke erop zijn gericht de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, kan de Griekse steun, die van algemene strekking is en niet specifiek gericht op de ontwikkeling van bepaalde vormen van bedrijvigheid en die een rechtstreekse invloed heeft op de verkoopprijzen van de produkten van de steunontvangende ondernemingen, zeker niet voor deze uitzondering in aanmerking komen, want de steun brengt duidelijk een zodanige verandering in het handelsverkeer teweeg, dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad .

Bij onverenigbare steunverlening kan de Commissie - overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie, inzonderheid de arresten van 12 juli 1973 in zaak 70/72 ( 6 ) en van 24 februari 1987 in zaak 310/85 ( 7 ) - terugvordering verlangen .

In het onderhavige geval is er alle reden de Griekse Regering te verplichten wijziging te brengen in de regeling inzake de bij Ministerieel Besluit E 3789/128 van 15 maart 1988 ingestelde bijzondere eenmalige heffing op de winst van ondernemingen, in die zin dat de vrijstelling van de heffing op het deel van de winst dat overeenstemt met de ontvangsten uit uitvoer ongedaan wordt gemaakt en dat bij de bedrijven die deze vrijstelling reeds hebben genoten het bedrag van de heffing waarover na 15 maart 1988 vrijstelling is verleend, wordt teruggevorderd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN :

Artikel 1

1 . De steun - met uitzondering van die welke is toegekend ten behoeve van de produktie van of de handel in produkten als genoemd in bijlage II van het EEG-Verdrag, waarvoor alleen artikel 93, lid 1 en lid 3, eerste volzin, van het EEG-Verdrag van toepassing is - aan exporterende ondernemingen in de vorm van een vrijstelling van de bijzondere, bij Ministerieel Besluit E 3789/128 van 15 maart 1988 ingestelde eenmalige heffing over het deel van de winst dat overeenstemt met de ontvangsten uit uitvoer, is onrechtmatig, aangezien deze in strijd met artikel 93, lid 3, van het Verdrag is ingevoerd; bovendien is deze steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag .

2 . De regeling voor de bijzondere eenmalige heffing moet onverwijld worden gewijzigd in die zin, dat de in lid 1 bedoelde onverenigbare steunmaatregel ongedaan wordt gemaakt .

Artikel 2

De Griekse Regering dient de in artikel 1 bedoelde steun terug te vorderen bij die bedrijven welke deze steun op grond van Ministerieel Besluit E 3789/128 ten onrechte hebben ontvangen .

De terugvordering dient te geschieden door nabetaling van het niet geïnde deel van de heffing .

Artikel 3

De Griekse Regering dient de Commissie binnen twee maanden, gerekend na de kennisgeving van deze beschikking, in kennis te stellen van de maatregelen die zijn getroffen om aan deze beschikking te voldoen en haar in bijzonderheden verslag uit te brengen over de steunbedragen en de tot terugbetaling gehouden bedrijven .

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Helleense Republiek .

Gedaan te Brussel, 3 mei 1989.

Voor de Commissie

Sir Leon BRITTAN

Vice-Voorzitter

( 1 ) PB nr . C 336 van 31 . 12 . 1988, blz . 3.(2 ) Jurispr . 1985, blz . 809 .

( 3 ) PB nr . 30 van 20 . 4 . 1962, blz . 993/62.(4 ) PB nr . L 373 van 31 . 12 . 1985, blz . 9 .

( 5 ) PB nr . L 357 van 18 . 12 . 1986, blz . 28.(6 ) Jurispr . 1973, blz . 813 .

( 7 ) Jurispr . 1987, blz . 901 .