Home

VERORDENING (EEG) Nr. 2140/89 VAN DE COMMISSIE van 12 juli 1989 houdende instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde compact-discspelers van oorsprong uit Japan en Zuid-Korea #

VERORDENING (EEG) Nr. 2140/89 VAN DE COMMISSIE van 12 juli 1989 houdende instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde compact-discspelers van oorsprong uit Japan en Zuid-Korea #

*****

VERORDENING (EEG) Nr. 2140/89 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 1989

houdende instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde compact-discspelers van oorsprong uit Japan en Zuid-Korea

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 11,

Na overleg in het kader van het in genoemde verordening bedoelde Raadgevende Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

(1) In juni 1987 heeft de Commissie een klacht ontvangen van het Committee of Mechophonics Producers and Connected Technologies (het Comité »Compact") namens de producenten die het grootste gedeelte van de produktie van het betrokken artikel in de Gemeenschap voor hun rekening nemen. De klacht bevatte voldoende bewijsmateriaal inzake dumping en daaruit voortvloeiende aanzienlijke schade om de inleiding van een procedure gegrond te achten. De Commissie heeft derhalve door middel van een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (2) de inleiding van een anti-dumpingprocedure aangekondigd betreffende de invoer in de Gemeenschap van compact-discspelers (CD-spelers), van GN-code 8519 99 10, van oorsprong uit Japan en Zuid-Korea, en heeft een aanvang gemaakt met een onderzoek.

(2) Het dumpingonderzoek heeft in het tijdvak van 1 juni 1986 tot en met 31 mei 1987 plaatsgevonden.

(3) De Commissie heeft de exporteurs en de importeurs van wie zij wist dat zij bij deze kwestie betrokken waren officieel op de hoogte gesteld alsmede de vertegenwoordigers van de exporterende landen en de klagers en heeft de rechtstreeks betrokken partijen de gelegenheid gegeven hun standpunt schriftelijk bekend te maken en een verzoek in te dienen om te worden gehoord.

Het merendeel van de bekende Japanse en Koreaanse exporteurs, sommige importeurs en het merendeel van de bekende producenten in de Gemeenschap hebben hun standpunt schriftelijk uiteengezet. Al deze exporteurs en het merendeel van de importeurs die zich bij de Commissie hebben bekendgemaakt, hebben verzocht te worden gehoord. Dit verzoek werd ingewilligd.

(4) De Commissie heeft de klagende producenten van de Gemeenschap, de exporteurs en een aantal importeurs om gedetailleerde schriftelijke mededelingen gevraagd en deze ook verkregen. Vijftien Japanse exporteurs hebben het zogenaamde »CD-spelers Dumpingcomité" opgericht en hebben gezamenlijk mededeling gedaan inzake schade en zaken die voor de Gemeenschap van belang zijn.

(5) De Commissie heeft alle informatie nagegaan voor zover dat met het oog op een voorlopige vaststelling nodig was en een onderzoek ingesteld ten kantore van de volgende ondernemingen:

a) EEG-producenten:

Philips, Eindhoven, Nederland,

Bang & Olufsen, Struer, Denemarken,

Grundig, Fuerth, Duitsland;

b) Japanse producenten/exporteurs:

Nippon Columbia Co. Ltd (Denon), Tokio,

Funai Electric Trading Co. Ltd, Osaka,

Kenwood Corporation, Tokio,

Lux Corporation, Tokio / Alpine Electronics Inc., Tokio,

Marantz Japan Inc., Tokio,

Matsushita Electric Industrial Co. Ltd, Osaka,

Onkyo Corporation, Osaka,

Pioneer Electronic Corporation, Tokio,

Sansui Electronic Co. Ltd, Tokio,

Sanyo Electric Co. Ltd, Osaka,

Sony Corporation, Tokio,

Teac Corporation, Tokio,

Victor Company of Japan (JVC), Tokio,

Nippon Gakki Corporation (Yamaha), Hamamatsu;

c) Koreaanse producenten/exporteurs:

Inkel Corporation Ltd, Seoel,

Goldstar Co. Ltd, Seoel,

Samsung Electronics Co. Ltd, Seoel,

Haitai Electronics Co. Ltd, Seoel;

d) Importeurs in de Gemeenschap:

Denon Electronic GmbH, Duitsland,

Hayden Laboratories Ltd, Verenigd Koninkrijk,

Funai Electronics Int. GmbH, Duitsland,

Goldstar Deutschland GmbH, Duitsland,

Hitachi Sales UK Ltd, Verenigd Koninkrijk,

Hitachi Sales Europa GmbH, Duitsland,

Kenwood Electronics GmbH, Duitsland,

Trio-Kenwood, Frankrijk,

Alpine Electronics, Frankrijk,

Panasonic France SA, Frankrijk,

Panasonic Deutschland GmbH, Duitsland,

Panasonic UK Ltd, Verenigd Koninkrijk,

Panasonic Italia SpA, Italië,

Pioneer High Fidelity (GB) Ltd, Verenigd Koninkrijk,

Pioneer Electronics Europe NV, België,

Pioneer Electronics (Italia) SpA, Italië,

Onkyo Deutschland, Duitsland,

Fisher Hi-Fi Europe Vertriebs-GmbH, Duitsland,

Sanyo Marubeni (UK) Ltd, Verenigd Koninkrijk,

Sony Deutschland GmbH, Duitsland,

Sony France SA, Frankrijk,

Sony UK Ltd, Verenigd Koninkrijk,

JVC Audio France SA, Frankrijk,

JVC (UK) Limited, Verenigd Koninkrijk,

JVC Deutschland GmbH, Duitsland,

Yamaha Electronic Europe GmbH, Duitsland.

(6) Bij dit onderzoek werd de normale termijn overschreden door het grote aantal belanghebbende exporteurs en importeurs, het zeer grote aantal modellen CD-spelers die zowel op de markt van de Gemeenschap als de binnenlandse markt van de exporteurs worden verkocht alsmede de uiteenlopende en ingewikkelde distributiesystemen van de verschillen bedrijven op verschillende markten.

B. ONDERZOCHT PRODUKT EN SOORTGELIJK PRODUKT

(7) De onderzochte produkten zijn op zichzelf staande toestellen voor geluidsweergave met een systeem voor optische aflezing door middel van een laserstraal. De term »op zichzelf staand toestel" moet zo worden opgevat dat hiermede de onafhankelijk werkende zogenaamde »huiskamer"-speler wordt bedoeld, die al dan niet een onderdeel vormt van een audiorack, mits hij onafhankelijk van het audiorack kan functioneren, d.w.z. hij moet zijn eigen stroomvoorziening hebben en zelfstandig bediend kunnen worden.

(8) Multidisc-CD-spelers die meer dan tien compact-discs (CD's) kunnen bevatten, CD-spelers voor montage in auto's en draagbare CD-spelers worden niet als onafhankelijk werkend beschouwd in de zin van punt 7 hierboven en vallen dus buiten de onderhavige procedure. Over het algemeen wordt aangenomen dat deze categorieën CD-spelers fysiek aanzienlijk verschillen van de huiskamer-CD-spelers (vermogen, grootte, werkend op batterijen, enz.) en ook specifieke gebruiksmogelijkheden hebben (professioneel gebruik in geval van CD-spelers die meer dan tien CD's kunnen bevatten, specifiek gebruik in auto's en onafhankelijke werking voor draagbare modellen).

(9) De onafhankelijk werkende CD-spelers die op de markt zijn, vertonen een grote variatie aan kenmerken (afstandsbediening, digitale en subcode-uitgangen, grootte van het programmageheugen, enz.) en combinaties van kenmerken. Er zijn ongeveer 300 verschillende modellen op de markt van de Gemeenschap en nagenoeg alle soorten CD-spelers met wat voor combinaties van kenmerken dan ook worden door de ondernemingen in de Gemeenschap geproduceerd.

(10) Twee exporteurs beweerden dat sommige modellen onafhankelijk werkende CD-spelers niet als soortgelijk produkt kunnen worden beschouwd omdat er verschillen zijn in technische kenmerken en gebruiksmogelijkheden.

(11) Met het oog hierop heeft de Commissie in overweging genomen of er duidelijke scheidslijnen kunnen worden getrokken tussen de diverse modellen. De Commissie heeft echter geconstateerd dat alle modellen op de markt in wezen dezelfde fysische en technische eigenschappen, en fundamenteel dezelfde toepassing en gebruiksmogelijkheden hebben. De verschillen in kenmerken, uiterlijk en geluidskwaliteit tussen de onderscheidene modellen wegen niet op tegen de gemeenschappelijke basiskarakteristieken en -functies die maken dat alle CD-spelers vanuit het standpunt van de consument in hoge mate onderling verwisselbaar zijn. Daarom kon er geen duidelijke indeling in groepen plaatsvinden. Derhalve zou elke poging om de onafhankelijk werkende CD-spelers in verschillende groepen soortgelijke produkten op te splitsen vrij willekeurig zijn, zeer ingewikkeld, tot ontduiking aanleiding geven en waarschijnlijk onwerkbaar blijken.

(12) De Commissie is daarom tot de conclusie gekomen dat onafhankelijk werkende CD-spelers voldoende op elkaar lijken om in het kader van deze procedure als soortgelijke produkten te worden beschouwd. Derhalve zullen in het kader van het voorlopige onderzoek van de Commissie alle in de Gemeenschap vervaardigde onafhankelijk werkende CD-spelers als één produkt worden beschouwd dat te vergelijken is met alle onafhankelijk werkende CD-spelers die uit Japan of Korea worden geëxporteerd.

C. PRIJS BIJ UITVOER

a) Verkoop aan onafhankelijke importeurs

(13) Met betrekking tot de rechtstreekse verkoop van Japanse en Koreaanse producenten aan onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap werden de prijzen vastgesteld op grond van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen van het voor export verkochte produkt.

b) Verkoop aan geassocieerde importeurs

(14) Bij uitvoer naar filialen die het produkt in de Gemeenschap importeren werd het, gezien de band tussen de exporteur en de importeur, dienstig geacht dat de prijs bij uitvoer werd samengesteld op grond van de nettoprijs, na aftrek van kortingen en prijsverlagingen, waartegen het geïmporteerde produkt voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer werd verkocht. De Commissie heeft voor iedere betrokken exporteur een berekening gemaakt overeenkomstig artikel 2, lid 13, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 op grond van ongeveer 70 % van de wederverkoop van de geassocieerde importeurs in de Gemeenschap.

(15) Bij de samenstelling van de prijs bij uitvoer werd rekening gehouden met alle kosten die normaal tussen invoer en wederverkoop ontstaan. Waar een toerekening van kosten nodig was, gebeurde dit meestal op basis van de omzet. De voor dit doel gebruikte kosten en omzet waren over het algemeen die van het afgelopen boekjaar van de geassocieerde importeur. Slechts wanneer de Commissie afdoende bewijsmateriaal ontving waaruit bleek dat een andere methode de ontstane kosten beter zou weergeven werd die andere methode gebruikt.

(16) Bij de controle ten kantore van Matsushita Italië kwamen significante verschillen aan het licht tussen het antwoord van de onderneming op de vragenlijst en de interne documenten met betrekking tot de totale omzet, totale verkoop van CD-spelers en sommige uitgaven. Hier werd geconstateerd dat een aanzienlijke som aan kortingen voor contante betaling en sommige verkoopkosten in de vorm van »geschenken" niet waren vermeld.

Daar de onderneming niet in staat was informatie te verschaffen over de bedragen die hiermede waren gemoeid, heeft de Commissie deze berekend aan de hand van de beschikbare gegevens. Het aldus berekende bedrag was voor alle betrokken modellen gemiddeld 16 % van de verkoopprijs.

(17) Op grond van de inlichtingen die haar ter beschikking stonden heeft de Commissie vastgesteld dat een redelijke winstmarge voor de geassocieerde importeurs overeenkomstig artikel 2, lid 8, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 5 % bedroeg. Dit bedrag werd door twee exporteurs betwist, maar hun opmerkingen hebben de Commissie er niet van kunnen overtuigen dat een ander winstpercentage meer aangewezen was.

(18) Funai Japan heeft in zijn antwoord op de vragenlijst verklaard dat zijn totale export naar de Gemeenschap naar onafhankelijke afnemers ging. Het onderzoek toonde echter aan dat Funai Japan in Duitsland een onderneming bezat, Funai Electric Trading (Europe) GmbH geheten, uit wier boekhouding bleek dat zij CD-spelers aankocht en aan klanten in de Gemeenschap wederverkocht. Funai Japan beweerde dat Funai Electronic Trading (Europe) GmbH als een agentschap moest worden beschouwd daar dit bedrijf geen voorraden aanhield en op basis van een vaste commissie handel dreef. Vastgesteld werd echter dat Funai Japan rekeningen voor Funai Electronic Trading (Europe) GmbH uitschreef en dat laatstgenoemde op eigen naam orders aannam van Europese klanten en met hen onderhandelde en contracten sloot alsook de begunstigde was van kredietbrieven die klanten voor de betaling van goederen openden. Naar het oordeel van de Commissie lijdt het derhalve geen twijfel dat Funai Electric Trading (Europe) GmbH de normale functies van een filiaal in de Gemeenschap vervulde.

c) Categorieën afnemers

(19) Verscheidene exporteurs beweerden dat de exportverkoop naar Original Equipment Manufacturers (OEM's) of naar andere categorieën afnemers (nationale of regionale distributeurs) verschilde van de verkoop op de binnenlandse markt en dat er rekening moest worden gehouden met dit verschillende handelsniveau.

(20) In dit verband heeft de Commissie onderzocht of het met het door deze exporteurs voorgelegde bewijsmateriaal mogelijk was de functies van de afnemers van de exporteurs nader te bepalen. Uit dit onderzoek bleek dat deze functies voor de betrokken markt duidelijk tot uiting kwamen in de verkochte hoeveelheden en het patroon van de aangerekende prijzen. De Commissie moest hierbij rekening houden met het feit dat de prijs bij uitvoer, of dit nu de werkelijk aangerekende of de samengestelde prijs was, overeen kan komen met een willekeurig niveau in de handelsketen, dat wil zeggen OEM, grote of kleine distributeur of kleinhandelaar.

(21) Geconstateerd werd dat de OEM-verkoop van de andere soorten verkoop verschilde omdat de produkten volgens opgave van de afnemer werden vervaardigd en onder diens merknaam verkocht en daarom apart moest worden behandeld. Dit verschil kwam bovendien duidelijk tot uiting in de verkochte hoeveelheden en de voor die merknaam aangerekende prijzen. Voor dit soort verkoop werd daarom een aparte prijs bij uitvoer vastgesteld aan de hand van de prijzen die berekend werden wanneer de produkten door de fabrikant voor export naar de OEM's werden verkocht.

(22) Wat de exporteurs betreft die beweerden dat hun exportverkoop bestemd was voor distributeurs, kon Sony genoeg bewijzen voorleggen op grond waarvan de Commissie voorlopig kon besluiten dat zijn bewering gegrond was aangezien de functies van deze afnemers op de betrokken markten duidelijk tot uiting kwamen in de verkochte hoeveelheden en het patroon van de aangerekende prijzen. Wat de andere exporteurs betreft waren de voorgelegde bewijsstukken niet voldoende om hun beweringen te rechtvaardigen.

(1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1.

(2) PB nr. C 178 van 7. 7. 1987, blz. 7.

D. NORMALE WAARDE

a) Binnenlandse prijzen

(23) Over het algemeen werd de normale waarde voor de meeste bij de procedure betrokken producenten/exporteurs vastgesteld aan de hand van het gewogen gemiddelde van de binnenlandse prijzen van de gehele verkoop aan onafhankelijke afnemers. Dit waren nettoprijzen, na aftrek van kortingen en prijsverlagingen die rechtstreeks verband hielden met de verkoop van de CD-spelers.

(24) Matsushita heeft tijdens het onderzoek ter plaatse niet alle nodige medewerking verleend. Hoewel de Commissie hierom in de vragenlijst had verzocht, had dit bedrijf geen lijst per afzonderlijke transactie opgesteld met betrekking tot de verkoop van CD-spelers op de binnenlandse markt. Als gevolg hiervan kon de Commissie de facturen voor het betrokken produkt niet controleren. Bovendien kreeg de Commissie bij het onderzoek ter plaatse verwarrende informatie over de kortingen voor onafhankelijke afnemers. De Commissie was daardoor niet in staat de normale verificatieprocedure bij het onderzoek ter plaatse te volgen en heeft dientengevolge een raming gemaakt van de kortingen aan de hand van de beschikbare gegevens.

(25) Eén Koreaanse exporteur voerde aan, maar de Commissie heeft dit niet aanvaard, dat de Koreaanse markt voor CD-spelers zowel relatief als absoluut te klein was om als vergelijkingsbasis te dienen.

(26) Dezelfde exporteur voerde ook aan dat zijn verkoop op de binnenlandse markt in absolute termen te klein was om als normaal handelsverkeer te kunnen gelden, hoewel relatief gezien deze verkoop meer dan 5 % bedroeg van de exportverkoop van de betrokken modellen naar de Gemeenschap.

(27) De Commissie is van oordeel dat een in absolute termen geringe verkoop op de binnenlandse markt op zichzelf geen voldoende reden is om deze verkoop te beschouwen als niet te zijn gebeurd in het kader van normale handelstransacties. Er bestaat geen reden om van de normale gang van zaken af te wijken, waarbij de normale waarde wordt vastgesteld aan de hand van de binnenlandse verkoop die meer bedraagt dan 5 % van de export naar de Gemeenschap.

b) Categorieën afnemers

i) Selectieve normale waarde - OEM's

(28) Een aparte normale waarde werd voor de verkoop aan OEM's vastgesteld, omdat de Commissie heeft aanvaard dat deze afnemers duidelijk andere functies vervullen dan andere categorieën onafhankelijke afnemers en dat deze verschillende functies, op de betrokken markten, duidelijk tot uiting kwamen in de verkochte hoeveelheden en het voor elk merk toegepaste prijzenpatroon.

ii) Selectieve normale waarde - verkoop onder de eigen merknaam

(29) Sony beweerde dat zijn eerste onafhankelijke afnemers in verschillende categorieën moesten worden ondergebracht. Deze onderneming beweerde met name dat de functies van niet geassocieerde distributeurs duidelijk verschilden van die van andere niet geassocieerde afnemers en dat deze functies duidelijk tot uiting kwamen in de verkochte hoeveelheden, in het prijsbeleid en ook in het prijzenpatroon dat op de markt werd aangetroffen.

(30) De Commissie heeft tijdens het onderzoek ter plaatse vastgesteld dat de functie van de onafhankelijke distributeurs in het distributiesysteem van deze exporteur duidelijk verschilde van de functie van alle andere categorieën niet geassocieerde afnemers voor zover deze distributeurs slechts aan de andere categorieën afnemers, d.w.z. kleinhandelaars en eindverbruikers, verkochten. Bovendien heeft de Commissie, wat de verkochte hoeveelheden, het prijsbeleid en het niveau van de prijzen betreft, de onafhankelijke distributeurs vergeleken met andere categorieën niet geassocieerde afnemers. Deze vergelijking bracht duidelijke verschillen in verkochte hoeveelheden en prijsbeleid aan het licht, alsmede een consequent prijzenpatroon dat de specifieke functies van de distributeurs ten opzichte van andere onafhankelijke afnemers weerspiegelde.

(31) Gezien dit bewijsmateriaal heeft de Commissie aanvaard dat verkoop aan onafhankelijke distributeurs bij Sony op een ander handelsniveau ligt dan verkoop aan andere categorieën afnemers. De Commissie heeft eveneens aanvaard dat de binnenlandse verkoop aan distributeurs het meest geschikte handelsniveau was voor een vergelijking met de exportverkoop en dat dientengevolge de normale waarde voor deze exporteur selectief moest worden vastgesteld aan de hand van de gewogen gemiddelde binnenlandse prijs voor verkoop aan onafhankelijke distributeurs.

(32) Sommige exporteurs beweerden eveneens dat de voor hen vastgestelde normale waarde op grond van de totale binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers niet te vergelijken was met de prijs bij uitvoer omdat, zo stelden zij, de laatste een prijs voor distributeurs was, terwijl op de binnenlandse markt aan andere categorieën afnemers werd verkocht, namelijk aan distributeurs en eindgebrui kers. Deze exporteurs stelden, dat om het beweerde verschil in handelsniveau te compenseren, rekening moest worden gehouden met de verschillende kosten die bij verkoop op verschillende handelsniveaus ontstaan.

(33) De Commissie heeft deze bewering zorgvuldig onderzocht, maar is voorlopig tot de conclusie gekomen dat geen van deze beweringen met voldoende bewijzen is gestaafd. Het voorgelegde bewijsmateriaal was niet voldoende om een adequaat onderscheid te maken tussen een handelsniveau voor de export en een binnenlands handelsniveau. De exporteurs konden daarom niet afdoende bewijzen dat hun binnenlandse prijzen en hun prijzen bij uitvoer zich op een verschillend handelsniveau bevonden en dat het beweerde verschil de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloedde.

(34) Wat de verwijzing naar kostenverschillen betreft, is de Commissie van oordeel dat zulke verschillen in geen geval een betrouwbare aanwijzing vormen van een verschil in handelsniveau of als begin van bewijs kunnen dienen om prijsverschillen aan te tonen die met een verschil in handelsniveau overeenstemmen. De reden hiervan is dat enerzijds kostenverschillen om vele andere redenen dan verschillen in handelsniveau kunnen ontstaan en anderzijds kostenverschillen niet noodzakelijkerwijze in de prijzen tot uitdrukking komen, in welk geval de vergelijkbaarheid der prijzen niet zou worden beïnvloed.

(35) Dientengevolge is de Commissie tot de voorlopige conclusie gekomen dat het voor de betrokken exporteurs niet mogelijk was een meer geschikte basis voor de vaststelling van de normale waarde aan te houden dan de gemiddelde prijs van de totale verkoop aan onafhankelijke afnemers.

c) Overdrachtprijzen

(36) Ondanks de bezwaren van sommige exporteurs, is de Commissie van oordeel geweest dat het in dit geval niet dienstig zou zijn bij het vaststellen van de normale waarde aan de hand van de binnenlandse prijzen rekening te houden met een overdrachtprijs tussen geassocieerde bedrijven of filialen van een exporteur.

De normale waarde werd daarom vastgesteld aan de hand van de prijzen die door de verkoopafdeling van de fabrikant of zijn geassocieerde verkoopmaatschappijen aan onafhankelijke afnemers werden berekend.

i) Overdrachtprijzen - economische entiteit

(37) Eén exporteur stelde dat de normale waarde moet worden vastgesteld op grond van de overdrachtprijs tussen de verkoopafdeling van de produktiemaatschappij en haar geassocieerde verkoopmaatschappijen, omdat de produktiemaatschappij het overgrote deel van de verkoopfuncties tot zich heeft getrokken, zodat er voor de verkoopmaatschappijen slechts zeer beperkte verkoopactiviteiten overblijven. Hij deelde ook mede dat de produktiemaatschappij CD-spelers via 77 geassocieerde verkoopmaatschappijen op de binnenlandse markt verkocht en dat hierom de functies van de geassocieerde verkoopmaatschappijen niet met de functies van een normale verkoopafdeling konden worden gelijkgesteld.

(38) De Commissie is van oordeel dat een opsplitsing in een produktie- en een verkoopafdeling binnen een groep die juridisch uit afzonderlijke maatschappijen bestaat niet afdoet aan het feit dat de groep één enkele economische eenheid is die als dusdanig economische activiteiten uitoefent die in andere gevallen door één enkele juridische eenheid worden uitgeoefend, namelijk het vervaardigen en het verkopen van een produkt aan de eerste onafhankelijke afnemer met voldoende middelen om concurrerend te zijn.

(39) Wat de verkoop betreft, is het aantal verkoopmaatschappijen en de verdeling van verkoop tussen de verkoopafdelingen van de produktiemaatschappij en de geassocieerde verkoopmaatschappijen het resultaat van interne regelingen van de maatschappij. Het feit dat de produktiemaatschappij een deel of zelfs het overgrote deel van de verkoop op zich heeft genomen doet niet af aan het feit dat de verkoopactiviteiten samen met de geassocieerde maatschappijen worden uitgeoefend en dat de normale verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer via het totaal van deze activiteiten plaatsvindt. Het zou trouwens niet logisch zijn indien deze werkzaamheden tweemaal zouden worden uitgevoerd. Bovendien werd noch beweerd noch aangetoond dat een van deze activiteiten niet nodig zou zijn om het betrokken produkt aan de eerste onafhankelijke afnemer te verkopen.

(40) Hieruit volgt dat ongeacht het feit of er een splitsing is in produktie- en verkoopafdelingen, en ongeacht de grootte en de wijze van organisatie van deze afdelingen, de enige belangrijke factor die bepaalt dat er van een economische eenheid sprake is het feit is of er concurrerend wordt verkocht aan de eerste onafhankelijke afnemer met de middelen die door de specifieke marktvoorwaarden worden vereist.

(41) De Commissie is derhalve tot de voorlopige conclusie gekomen dat de activiteiten en functies van de verschillende onderdelen van de eenheid als één geheel moeten worden beschouwd en dat daarom de normale waarde voor de betrokken exporteurs moet worden vastgesteld aan de hand van de totale verkoop aan onafhankelijke afnemers.

ii) Overdrachtprijzen - artikel 2, lid 7

(42) Drie exporteurs hebben voorts medegedeeld dat bij de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, rekening moet worden gehouden met de overdrachtprijzen tussen de produktiemaatschappij en het verkoopfiliaal omdat, naar zij beweerden, de overdrachtprijzen ongeveer even hoog waren als die voor sommige onafhankelijke afnemers.

(43) De Commissie heeft vastgesteld dat bij een van de betrokken exporteurs 99,3 % van de binnenlandse verkoop van CD-spelers via de 77 geassocieerde verkoopmaatschappijen verliep en slechts 0,7 % via de twee onafhankelijke verkoopmaatschappijen. Voor een tweede betrokken exporteur verliep 100 % van de binnenlandse verkoop via 20 verkoopfilialen. Voor deze twee exporteurs konden de hiermee gemoeide prijzen en kosten niet worden vergeleken met die voor transacties tussen niet geassocieerde maatschappijen, omdat laatstgenoemde transacties in feite niet bestonden. Onder zulke omstandigheden kon de overdracht tussen geassocieerde verkoopmaatschappijen niet worden beschouwd als te zijn gedaan in het kader van normale handelstransacties. Wat een derde exporteur betrof, heeft de Commissie op grond van het beschikbare bewijsmateriaal niet kunnen concluderen dat de prijzen en kosten verbonden aan de verkoop aan geassocieerde distributeurs vergelijkbaar waren met prijzen en kosten verbonden aan de verkoop aan onafhankelijke distributeurs overeenkomstig het bepaalde van artikel 2, lid 7.

(44) In elk geval is de Commissie van oordeel dat het niet logisch zou zijn artikel 2, lid 7, toe te passen wanneer verkooporganisaties slechts een onderdeel vormen van een economische eenheid zoals in de punten 37 tot en met 41 hierboven gedefinieerd.

(45) Als gevolg hiervan werd bij de berekening van de normale waarde de verkoop van deze drie exporteurs aan geassocieerde verkoopmaatschappijen niet beschouwd als te zijn gebeurd in het kader van het normale handelsverkeer.

d) Aangenomen waarde

(46) Indien gedurende het referentietijdvak modellen die vergelijkbaar waren met de geëxporteerde modellen niet of niet in voldoende hoeveelheden op de binnenlandse markt werden verkocht, heeft de Commissie de normale waarde op grond van de aangenomen waarde vastgesteld.

(47) De aangenomen waarde werd berekend aan de hand van alle, zowel vaste als variabele, kosten voor materialen en fabricage in het land van oorsprong vermeerderd met de kosten voor verkoop en administratie en andere algemene kosten, alsook een redelijke winstmarge. Waar een toerekening van de kosten noodzakelijk was, gebeurde dit over het algemeen op grond van de totale omzet van CD-spelers overeenkomstig de laatste door een accountant goedgekeurde boekhoudkundige gegevens van de exporteurs. Slechts indien de Commissie ervan overtuigd werd dat een andere methode meer geschikt was, werd die andere methode gebruikt.

(48) Indien er geen of onvoldoende verkoop (d.w.z. minder dan 5 % van het exportvolume) op de binnenlandse markt plaatsvond, waren de voor het vaststellen van de aangenomen waarde gehanteerde bedragen voor kosten van verkoop, administratie en algemene kosten de gewogen gemiddelden van de kosten en de winst die door dezelfde producent of exporteur werden gemaakt in verband met zijn andere op de binnenlandse markt verkochte winstgevende modellen, of, indien er geen andere modellen werden verkocht, het gewogen gemiddelde van de uitgaven en winsten van alle andere producenten en exporteurs op de binnenlandse verkoop van modellen CD-spelers waarop winst werd gemaakt.

(49) Ingeval de verkoop van een producent of exporteur op de binnenlandse markt niet winstgevend was maar in voldoende hoeveelheden plaatsvond, waren de kosten voor verkoop en administratie en de andere algemene kosten die voor de aangenomen waarde werden gebruikt die van de binnenlandse verkoop, waarbij als winstmarge het gewogen gemiddelde van andere exporteurs werd aangehouden.

(50) Een van de Koreaanse exporteurs beweerde dat de Commissie bij het samenstellen van de normale waarde niet de gemiddelde winst op zijn winstgevende verkoop op de binnenlandse markt moest aanhouden, omdat deze, hoewel groter dan 5 % van het exportvolume, betrekkelijk klein was en derhalve niet als een betrouwbaar gegeven kon gelden. De Commissie achtte het echter redelijk de werkelijke op voldoende hoeveelheden gemaakte winst aan te houden voor die modellen waarvoor een aangenomen waarde moest worden berekend.

(51) Wat de Koreaanse exporteurs betreft werd vastgesteld dat zij niet aan OEM-afnemers op de binnenlandse markt verkochten, maar twee van hen wel aan OEM's in de Gemeenschap. Gezien de bevindingen van de Commissie tijdens dit onderzoek dat OEM's zonder uitzondering een aparte categorie afnemers vormen, werd aangenomen dat een redelijke schatting moest worden gemaakt van de verschillen die tussen de prijzen voor de eigen merknaam en OEM-prijzen zouden bestaan, indien er wel OEM-verkoop op de Koreaanse markt had plaatsgevonden.

(52) Bij het samenstellen van de normale waarde voor de Koreaanse OEM-verkoop heeft de Commissie een winstpercentage van slechts 30 % aangehouden van de winst op de verkoop onder de merknaam van de exporteur, of, indien de exporteur niet op de binnenlandse markt verkocht, 30 % van de desbetreffende gemiddelde winst van andere exporteurs.

E. VERGELIJKING

(53) Om tot een eerlijke vergelijking tussen de normale waarde en de prijs bij uitvoer te komen, werden de nodige correcties aangebracht overeenkomstig artikel 2, leden 9 en 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, op zowel de prijs bij uitvoer als de normale waarde om de verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen in de weg stonden op te heffen.

(54) Wat verschillen in fysieke eigenschappen betreft, werden correcties aangevraagd voor verschillen in technische specificaties en vermogen tussen sommige binnenlandse en geëxporteerde modellen. Deze aanpassingen werden in het algemeen toegestaan indien kon worden aangetoond dat dergelijke verschillen de marktwaarde beïnvloedden.

(55) Sommige ondernemingen hebben correcties op de normale waarde aangevraagd voor een gedeelte of het geheel van de algemene onkosten van de binnenlandse verkoopafdelingen of de binnenlandse verkoopmaatschappijen. Ook werden verzoeken met betrekking tot uitgaven voor verkoopbevordering met inbegrip van geschenken, afschrijvingen, reiskosten van verkopers, enz. ingediend. Er werden geen correcties toegestaan voor onkosten die niet onder de categorieën van aanpasbare onkosten vielen zoals in artikel 2, leden 9 en 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 aangegeven.

(56) Matsushita en Sony hebben correcties aangevraagd voor kosten voor garanties en service van geassocieerde maatschappijen. Geconstateerd werd dat de meeste van deze kosten niet rechtstreeks met de verkoop van CD-spelers verband hielden. Bij Matsushita werd zelfs vastgesteld dat deze kosten niet volledig waren opgenomen in de totale produktiekosten die het voor elk model had voorgelegd. Bovendien is geen van beide ondernemingen in staat geweest deze kosten in cijfers uit te drukken. De Commissie heeft derhalve een raming gemaakt van al deze kosten aan de hand van de beschikbare gegevens en slechts correcties toegepast voor zover deze kosten rechtstreeks verband hielden met de garanties, technische bijstand en service.

(57) TEAC's verzoek om correcties is voorlopig van de hand gewezen, omdat deze onderneming geen cijfers kon voorleggen die als zodanig voor zulke correcties gebruikt konden worden of die als basis konden dienen voor de raming van de kosten waarvoor een correctie werd aangevraagd.

(58) Wat de salarissen van verkopers aangaat, hadden verscheidene exporteurs kosten opgegeven voor verkopers en voor ander personeel dan verkopers d.w.z. personeel dat niet volledig en rechtstreeks bij de verkoop betrokken was. Het bedrag van de toegestane correctie werd derhalve steeds geraamd aan de hand van de beschikbare gegevens.

(59) Enkele partijen hebben erop gewezen dat, aangezien bij geassocieerde importeurs alle kosten van de importeur in aanmerking worden genomen voor het samenstellen van de prijs bij uitvoer, een zelfde methode moet worden toegepast voor een deel van de kosten van de producent of exporteur op de binnenlandse markt of wanneer verkoop op de binnenlandse markt via een geassocieerde verkoopmaatschappij loopt. Dit argument haalt twee verschillende zaken door elkaar, namelijk het vaststellen van de binnenlandse prijs en de prijs bij uitvoer en de correcties die bij een prijsvergelijking worden aangebracht voor verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen in de weg staan. Voor het samenstellen van de prijs bij uitvoer schrijft Verordening (EEG) nr. 2423/88 voor dat alle kosten die tussen invoer en wederverkoop ontstaan moeten worden afgetrokken. Het doel hiervan is tot een prijs van uitvoer te komen die niet beïnvloed is door de band die tussen de exportmaatschappij en de geassocieerde importeur bestaat door de geassocieerde importeur gelijk te schakelen met de onafhankelijke importeur (punten 14, 15 en 17). De normale waarde wordt vastgesteld door de vergelijkbare prijs in het normale handelsverkeer (punten 23, 28 en 31) te gebruiken, of, waar een zodanige prijs niet beschikbaar is, door een prijs samen te stellen (punten 46 tot en met 52). Wat de daaropvolgende vergelijking tussen normale waarde en prijs bij uitvoer betreft, zijn andere regels van toepassing die tot prijscorrecties hebben geleid voor alle daarvoor in aanmerking komende uitgaven. In dit stadium worden dezelfde criteria toegepast, of de factoren die daarvoor in aanmerking komen nu betrekking hebben op de binnenlandse markt of op de uitvoer, zoals in de punten 53 tot en met 58 hierboven uiteengezet.

(60) Sommige exporteurs hebben een correctie aangevraagd voor zogenaamde kostenverschillen bij verkoop aan zogenaamde verschillende categorieën afnemers op de binnenlandse markt en markt van uitvoer. Het probleem van verkoop aan verschillende categorieën afnemers is grotendeels behandeld in de punten 19 tot en met 22 en 28 tot en met 35 hierboven. Bovendien werden aanpassingen voor verschillen in verkoopkosten waar nodig toegestaan overeenkomstig artikel 2, leden 9 en 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

F. DUMPINGMARGE

(61) De normale waarde werd per transactie met de prijs bij uitvoer vergeleken. Het voorlopige onderzoek naar de feiten heeft dumping van compact-discspelers van oorsprong uit Japan en Korea aangetoond bij alle onderzochte exporteurs, waarbij de dumpingmarge gelijk is aan het bedrag waarmede de vastgestelde normale waarde de prijs voor uitvoer naar de Gemeenschap overschrijdt. (62) De dumpingmarge verschilde naar gelang van de exporteur en de gewogen gemiddelde marges waren als volgt:

Japanse exporteurs

Nippon Columbia Co. Ltd (Denon), Tokio: 17,59 %,

Funai Electric Trading Co. Ltd, Osaka: 8,49 %,

Kenwood Corporation, Tokio: 20,05 %,

Lux Corporation, Tokio/Alpine Electronics Inc., Tokio: 1,54 %,

Marantz Japan Inc., Tokio: 2,29 %,

Matsushita Electric Industrial Co. Ltd, Osaka: 42,61 %,

Onkyo Corporation, Osaka: 8,57 %,

Pioneer Electronic Corporation, Tokio: 34,56 %,

Sanyo Electric Co. Ltd, Osaka: 27,82 %,

Sony Corporation, Tokio: 15,97 %,

Teac Corporation, Tokio: 18,34 %,

Victor Company of Japan (JVC), Tokio: 20,98 %,

Nippon Gakki Corporation (Yamaha), Hamamatsu: 45,57 %;

Koreaanse exporteurs

Inkel Corp. Ltd, Seoel: 20,10 %,

Goldstar Co. Ltd, Seoel: 32,56 %,

Samsung Electronics Co. Ltd, Seoel: 23,07 %,

Haitai Electronics Co. Ltd, Seoel: 21,34 %.

(63) Sharp heeft zich bij de Commissie gemeld maar heeft geweigerd de vragenlijst voor exporteurs en geassocieerde importeurs te beantwoorden.

(64) Chou-Denki heeft de vragenlijst van de Commissie slechts gedeeltelijk beantwoord en heeft de Commissie derhalve niet alle nodige informatie verschaft.

(65) NEC heeft de Commissie toegang tot zijn lokalen in Japan geweigerd.

(66) Toshiba heeft de Commissie toegang tot twee van zijn verkoopfilialen in de Gemeenschap geweigerd.

(67) Hitachi heeft de vragen van de vragenlijst betreffende kosten voor verkoop, administratie en algemene onkosten alsook de prijzen die geassocieerde distributeurs berekenen aan de eerste onafhankelijke afnemer op de binnenlandse markt niet beantwoord. Dit soort verkoop vertegenwoordigt 60 % van de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke produkt. Ondanks een tweede verzoek van de Commissie heeft de exporteur deze inlichtingen niet gegeven, aanvoerende dat:

a) er moeilijkheden waren met de elektronische gegevensverwerking, en

b) hij het er niet mee eens was dat de Commissie de prijzen die geassocieerde distributeurs vragen gebruikt om de normale waarde vast te stellen.

Wat het eerste argument betreft, moet opgemerkt worden dat de exporteur deze »moeilijkheden" niet vermeld had binnen de op de vragenlijst duidelijk aangegeven termijn. De Commissie werd hiervan pas zes maanden na ontvangst van het antwoord op de hoogte gesteld.

Wat het tweede argument betreft, dient opgemerkt te worden dat het de vaste praktijk is van de autoriteiten van de Gemeenschap de overdrachtprijs tussen fabrikant en verkoopmaatschappij of distributeur niet als basis voor de normale waarde te aanvaarden, waar, zoals in dit geval, de produktie- en verkoopfuncties binnen eenzelfde groep zijn opgesplitst (punten 38 tot en met 40).

Bovendien kan het tijdens het onderzoek naar de feiten niet aanvaardbaar worden geacht dat belanghebbenden slechts die informatie verstrekken die zij zelf nuttig achten of voorwaarden verbinden aan het geven van informatie.

(68) Voor bovengenoemde exporteurs (punten 63 tot en met 67) en voor de exporteurs die de vragenlijst van de Commissie niet hebben beantwoord en zich evenmin anderszins hebben bekendgemaakt, werd dumping vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 7, lid 7, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

(69) De Commissie was in dit verband van mening dat de resultaten van haar onderzoek de meest geschikte basis voor de bepaling van de dumpingmarge vormden en dat ontduiking van rechten en het weigeren van medewerking alleen maar aangemoedigd zouden worden, als men voor deze exporteurs lagere dumpingmarges zou aanhouden dan de hoogste dumpingmarge vastgesteld bij een exporteur die wel aan het onderzoek had medegewerkt. Daarom werd het dienstig geacht laatstbedoelde dumpingmarge voor deze groep exporteurs aan te houden.

G. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(70) De bedrijfstak van de Gemeenschap voor CD-spelers die door Compact wordt vertegenwoordigd bestaat uit drie ondernemingen - Philips, Grundig en Bang & Olufsen - waarvan Philips verreweg de grootste is qua produktie en marktaandeel in alle Lid-Staten van de Gemeenschap. Deze drie producenten vertegenwoordigen meer dan 90 % van de totale produktie van CD-spelers in de Gemeenschap.

(71) Philips heeft de helft van de aandelen van Marantz in Japan in handen, terwijl de andere helft in handen is van verscheidene Japanse ondernemingen. Marantz is een van de vele ondernemingen in de wereld waarin Philips aandelen heeft. Er werden geen aanwijzingen gevonden dat het bestaan van Marantz een wezenlijke invloed had op het algemene industriële en commerciële gedrag van Philips.

(72) Philips en Grundig importeerden tijdens het onderzoektijdvak CD-spelers uit Japan. Philips importeerde die van Marantz, en Grundig die van Sanyo en Toshiba. De door Philips ingevoerde hoeveelheid bedroeg tijdens het onderzoektijdvak ongeveer 2 % van de totale verkoop van Philips in de Gemeenschap. Grundig importeerde tijdens hetzelfde tijdvak op OEM-basis ongeveer een kwart van zijn totale verkoop in de Gemeenschap. Om te besluiten of een producent van de Gemeenschap al dan niet buiten de bedrijfstak van de Gemeenschap valt, heeft de Commissie overwogen of de import van het gedumpte produkt en de verkoop ervan op de markt van de Gemeenschap, gezien de omvang van de import, de redenen van de import of elke andere omstandigheid, beschouwd konden worden als normale, gezonde handelspraktijken. Te dien aanzien is de Commissie van oordeel dat gezien de zeer geringe invoer van Philips, deze niet in onbehoorlijke mate profiteerde van de dumping van Marantz, die trouwens zeer gering bleek. Grundig heeft Japanse DC-spelers uitsluitend of voornamelijk op OEM-basis ingevoerd om in leemtes in zijn eigen produktiegamma te voorzien en de serie produkten voor distributie aan te vullen. Door een aantal Japanse modellen in zijn eigen produktiegamma op te nemen, wenste deze EG-fabrikant zijn positie op de CD-spelermarkt en, in het algemeen, op de audiomarkt te beschermen. Hoewel deze onderneming technisch en commercieel in staat was alle modellen CD-spelers te vervaardigen en te verkopen, was zij gedwongen deze modellen uit Japan in te voeren, omdat de Japanse en Koreaanse invoer de rentabiliteit van haar eigen produktie in gevaar bracht. Deze import kan als een vorm van zelfbescherming worden beschouwd.

(73) De Commissie is derhalve tot de conclusie gekomen dat Philips en Grundig niet buiten de onderhavige procedure vallen en dat de drie producenten van de Gemeenschap de »bedrijfstak van de Gemeenschap" vormen in de zin van artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

H. SCHADE

a) Ontwikkelingen op de markt van de Gemeenschap

(74) De markt van de Gemeenschap is zeer snel gegroeid. Als men een cijfer 100 voor 1984 aanhoudt, nam de markt toe tot 344 in 1985, 1 145 in 1986 en een geraamde 1 982 in 1987. De Duitse markt vertegenwoordigt bijna 30 % en de Duitse, Franse en Britse markt samen ongeveer 70 % van de totale markt van de Gemeenschap.

b) Omvang en marktaandeel van invoer met dumping uit Japan en Korea

i) Omvang en marktaandeel van invoer met dumping uit Japan

(75) Het aantal uit Japan geïmporteerde CD-spelers bedroeg in 1984 97 924, in 1985 528 912, in 1986 1 546 305 en in 1987 2 289 912. Tijdens het onderzoektijdvak (mei 1986 tot en met juni 1987) bedroeg dit aantal 1 727 670.

(76) Toen de Japanse producenten in 1984 met de uitvoer van CD-spelers naar de Gemeenschap begonnen, en in de veronderstelling dat alle door geassocieerde importeurs ingevoerde produkten werden verkocht, was hun marktaandeel op de Gemeenschapsmarkt minder dan 50 %. In 1985 was dit cijfer tot 64 % gestegen en in 1987 tot ongeveer 70 %.

ii) Omvang en marktaandeel van invoer met dumping uit Korea

(77) Het aantal uit Korea ingevoerde CD-spelers bedroeg in 1984 twaalf, in 1985 1 526, in 1986 33 321, in 1987 141 882 en in de eerste drie maanden van 1988 63 964. Ter vergelijking: in de eerste drie maanden van 1987 was dit cijfer 36 737. Tijdens het onderzoektijdvak bedroeg bedoelde import 89 478 stuks.

(78) Toen de Koreaanse producenten in 1985 met de export van CD-spelers naar de Gemeenschap begonnen, en in de veronderstelling dat alle door geassocieerde importeurs ingevoerde CD-spelers ook werden verkocht, was hun marktaandeel in de Gemeenschap nog geen 1 %. In 1986 was dit cijfer tot bijna 2 % en in 1987 tot bijna 5 % gestegen.

(79) Hoewel het Koreaanse marktaandeel, zoals hierboven blijkt, geen significant hoog niveau heeft bereikt zoals het Japanse, moet in aanmerking worden genomen dat de Koreaanse invoer in de Gemeenschap pas in 1985 op kleine schaal is begonnen. De Koreaanse import neemt echter, zoals uit boven vermelde cijfers blijkt, zeer snel toe.

iii) Marktaandeel van de totale import met dumping uit Japan en Korea

(80) Het marktaandeel van alle betrokken exporteurs was minder dan 50 % in 1984, ongeveer 65 % in 1985 en ongeveer 75 % in 1987.

c) Omvang en marktaandeel van de bedrijfstak in de Gemeenschap

(81) Het aantal in de Gemeenschap geproduceerde CD-spelers is toegenomen van een indexcijfer 100 in 1984 tot 713 in 1986 en 507,7 in 1987. Deze toename is veel geringer dan de groei van de markt (zie punt 74).

(82) Aan de hand van de verkoopcijfers werd geraamd dat het marktaandeel is gedaald van meer dan 50 % in 1984 tot minder dan een derde in 1985. In 1986 steeg het marktaandeel enigszins ten opzichte van 1985, maar in 1987 bracht een sterke daling het marktaandeel van de producenten in de Gemeenschap op minder dan 18 % van de markt van de Gemeenschap.

d) Prijzen

i) Algemene ontwikkeling van de marktprijzen

(83) Na de lancering van de CD-speler door een zeer klein aantal fabrikanten zijn de prijzen sterk gedaald naarmate de produktie toenam en nieuwe producenten op de markt verschenen. De prijzen daalden snel tot een niveau dat nauwelijks boven de kostprijs lag voor eenvoudige modellen en de concurrentie spitste zich toe op apparaten met meer geraffineerde gebruiksmogelijkheden en vormgeving. In het onderste marktsegment beconcurreren talrijke goedkoop producerende bedrijven elkaar grotendeels op prijs alleen. Hun produkten zijn uit technologisch oogpunt vrijwel identiek, zonder veel verschil in kenmerken en kwaliteit.

ii) Prijzen van import met dumping en algemeen prijspeil

(84) De ontwikkeling van het prijspeil in de Gemeenschap kon goed geïllustreerd worden aan de hand van een vergelijking tussen de gemiddelde marktprijzen en de gemiddelde prijzen van Philips, gezien het zeer grote marktaandeel van geïmporteerde CD-spelers en het overwicht van Philips-produkten in de Gemeenschap. Deze vergelijking was gebaseerd op resultaten van onafhankelijk marktonderzoek op de Duitse, Franse, Britse en Nederlandse markt.

(85) De Commissie heeft geconstateerd dat de producenten in de Gemeenschap meer op de massamarkt dan op het bovenste segment van de markt zijn gericht. In de betrokken periode werd in deze situatie geen verandering waargenomen. De gemiddelde prijs per artikel van de Gemeenschapsproducenten is dus in het algemeen lager dan de gemiddelde prijs per artikel op de markt.

(86) In april/mei 1986 zijn de prijzen van de Japanse modellen sneller gedaald dan de gemiddelde prijs van de in de Gemeenschap vervaardigde modellen. Ten gevolge hiervan nam het bovengenoemde verschil in prijspeil aanzienlijk af. De ondernemingen van de Gemeenschap hebben hierop gereageerd, maar slaagden er slechts gedeeltelijk in het prijsverschil dat in 1985 en in het begin van 1986 bestond te herstellen.

(87) Om na te gaan of de prijsdaling van de Japanse invoer het gevolg was van een algemene industriële tendens, heeft de Commissie de gemiddelde prijs van CD-spelers in Japan vergeleken met de gemiddelde prijs bij uitvoer van Japanse CD-spelers. In 1986, toen er op de Gemeenschapsmarkt voor CD-spelers een sterke prijsdaling optrad, was de Japanse markt voor CD-spelers evenwel zeer stabiel en trad er zelfs een lichte prijsstijging op.

iii) Prijsonderbieding

(88) Ter beoordeling van de prijsonderbieding heeft de Commissie de prijzen van de Gemeenschapsproducenten vergeleken met de prijzen van bij de procedure betrokken exporteurs op de drie belangrijkste markten van de Gemeenschap, namelijk de Britse, de Duitse en de Franse, die samen meer dan 70 % van de omzet op de Gemeenschapsmarkt voor hun rekening nemen en meer dan 75 % van de betrokken uitvoer.

(89) De Commissie heeft de prijzen van de exporteurs en van de producenten in de Gemeenschap op twee niveaus onderzocht: voor de exporteurs die niet aan de procedure medewerkten, werd uitgegaan van de prijzen aan eindverbruiker die bij onafhankelijk representatief marktonderzoek waren vastgesteld; voor de exporteurs die wel aan de procedure medewerkten en voor de producenten in de Gemeenschap werden de groothandelsprijzen gebruikt (d.w.z. aan distributeurs of dealers) die naar voren kwamen uit de antwoorden op de vragenlijst.

(90) Er is een groot assortiment modellen op de markt en het is daarom niet mogelijk identieke modellen te vergelijken. Als vergelijkingsbasis heeft de Commissie de vier meest verkochte, in de Gemeenschap vervaardigde modellen genomen die samen meer dan 60 % van de totale verkoop van deze producenten op de drie bovengenoemde markten van de Gemeenschap vertegenwoordigen.

(91) Voor de vergelijking heeft de Commissie geïmporteerde modellen gekozen met dezelfde basisfuncties, kenmerken en specificaties zoals die door de consument worden waargenomen. De Commissie heeft daarop de lijst opgesteld van geïmporteerde modellen die voldoende gelijkend waren om als rechtstreeks concurrerend met elk van de gekozen in de Gemeenschap vervaardigde modellen te worden beschouwd. Er waren zodoende geen aanpassingen nodig voor fysieke verschillen.

(92) De Commissie werd hierin bijgestaan door een onafhankelijke deskundige die in overeenstemming met de bij deze procedure betrokken exporteurs en Gemeenschapsproducenten is gekozen. Daar het assortiment geïmporteerde modellen veel groter was dan het assortiment in de Gemeenschap vervaardigde modellen, kwamen op de door de deskundige opgestelde lijst naast elk model dat in de Gemeenschap was vervaardigd verscheidene vergelijkbare geïmporteerde modellen voor. (93) De exporteurs verkochten rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of via hun verkoopfilialen in de Gemeenschap. Om hun verkoopprijzen met die van de Gemeenschapsproducenten te vergelijken, heeft de Commissie de gewogen gemiddelde netto-verkoopprijs vastgesteld voor elk model en voor de verschillende verkoopkanalen, namelijk verkoop aan OEM's, verkoop door geassocieerde importeurs aan dealers, en directe verkoop aan onafhankelijke distributeurs.

(94) De Commissie heeft op de Duitse markt 76 vergelijkingen gemaakt voor de vier in de Gemeenschap vervaardigde modellen. In 62 gevallen werd vastgesteld dat de prijzen van Japanse en Zuidkoreaanse modellen 1 % tot 53 % lager waren dan de prijzen van de vergelijkbare in de Gemeenschap vervaardigde modellen. Bij 66 vergelijkingen op de markt van het Verenigd Koninkrijk werd in 17 gevallen vastgesteld dat de prijzen van geïmporteerde modellen 2 % tot 22 % lager waren dan de prijzen van de vergelijkbare in de Gemeenschap vervaardigde modellen. Bij 51 vergelijkingen op de Franse markt werd in 29 gevallen vastgesteld dat de prijzen van geïmporteerde modellen 3 % tot 47 % lager waren dan de prijzen van de vergelijkbare in de Gemeenschap vervaardigde modellen.

(95) Uit stukken waarover de Commissie beschikte bleek dat Japanse exporteurs/producenten die niet aan de procedure hadden meegewerkt, zich eveneens aan een ernstige prijsonderbieding voor CD-spelers hadden schuldig gemaakt. Voor deze exporteurs/producenten kon het bewijs enkel op marktonderzoek berusten, daar zij de vragenlijst van de Commissie niet hadden beantwoord.

iv) Verkoop tegen te lage prijzen

(96) Daar de prijzen van de producenten in de Gemeenschap waren gedaald onder druk van de prijzen van Japanse en Zuidkoreaanse produkten (punten 84 tot en met 87), heeft de Commissie het dienstig geacht de mate van prijsonderbieding vast te stellen. Te dien einde werd de verkoopprijs van geïmporteerde CD-spelers telkens tegenover de richtprijs voor de verkoop van het produkt van de Gemeenschap gesteld. Deze richtprijs bestond uit de produktiekosten van elke Gemeenschapsproducent per model, met inbegrip van de kosten voor verkoop, administratie en andere bedrijfskosten, alsmede een opbrengst op de verkoop die voorlopig op 10 % werd gesteld (zie punt 145). De richtprijs werd per onderneming en per Lid-Staat berekend aan de hand van de kosten aldaar.

(97) Op deze wijze heeft de Commissie geconstateerd dat bij 76 vergelijkingen op de Duitse markt, in 74 gevallen de Japanse en Zuidkoreaanse modellen verkocht werden tegen prijzen die 3 % tot 64 % lager waren dan de richtprijs van de vergelijkbare in de Gemeenschap vervaardigde modellen. Uit de 66 vergelijkingen op de markt van het Verenigd Koninkrijk bleek in alle gevallen dat de geïmporteerde modellen verkocht werden tegen prijzen die 5 % tot 49 % lager waren dan de richtprijs van de vergelijkbare in de Gemeenschap vervaardigde modellen. Bij de 66 vergelijkingen op de Franse markt werd in 63 gevallen vastgesteld dat de geïmporteerde modellen verkocht werden tegen prijzen die 10 % tot 65 % lager waren dan de richtprijs van de vergelijkbare in de Gemeenschap vervaardigde modellen.

e) Andere relevante economische factoren

i) Produktiecapaciteit, bezettingsgraad en voorraden

(98) De Commissie heeft geconstateerd dat de werkelijke produktiecapaciteit gestegen is van een indexcijfer 100 in 1983 tot 1 000 in 1987, waarbij de bezettingsgraad tussen 1983 en 1987 echter met ongeveer 25 % daalde.

(99) Uit de punten 74, 81 en 82 blijkt dat terwijl de markt in omvang toenam, het marktaandeel van de producenten in de Gemeenschap aanzienlijk inkromp, waardoor, met name tegen het einde van 1986, grote voorraden ontstonden die opliepen van een indexcijfer 75 in 1984 tot 1 700 in 1985 en 1 225 in 1986. Als gevolg hiervan hebben de producenten in de Gemeenschap de produktiecapaciteit in 1987 niet uitgebreid. De bezettingsgraad daalde evenwel van meer dan 50 % in 1986 tot minder dan 40 % in 1987. De toename van de export, van een indexcijfer 100 in 1984 tot 756 in 1987, kon de daling van de bezettingsgraad niet ongedaan maken.

ii) Rentabiliteit

(100) De Commissie heeft geconstateerd dat het rendement van de verkoop van de Gemeenschapsbedrijven negatief was bij het opstarten van de produktie in 1983, 1984 en 1985. Begin 1986 werden positieve resultaten geboekt. In april/mei 1986 namen de voorraden echter toe, daalden de prijzen tot beneden de produktiekosten en traden opnieuw verliezen op. De verliezen tijdens het referentietijdvak bedroegen ongeveer 30 % van de omzet. Slechts een zeer klein gedeelte van de ondernemingen in de Gemeenschap die voor het bovenste segment van de markt produceerden, slaagden erin positieve financiële resultaten te behalen.

iii) Werkgelegenheid

(101) De ontwikkeling, produktie en verkoop van CD-spelers door ondernemingen in de Gemeenschap verschaffen werk aan ongeveer 7 000 personen. Door de aanzienlijke verliezen van genoemde ondernemingen komen deze arbeidsplaatsen in gevaar. f) Conclusies

(102) De producenten in de Gemeenschap hebben op een snel groeiende markt een aanzienlijk marktaandeel verloren. Dit verlies van marktaandeel heeft ook tot een inkrimping van de produktie geleid, waardoor schaalvoordelen niet ten volle gerealiseerd konden worden. Er werd prijsonderbieding waargenomen en aanzienlijke verkopen tegen te lage prijzen, althans voor de meest verkochte modellen. De naar beneden gedwongen prijzen, die vaak beneden de produktiekosten lagen, leidden tot steeds grotere financiële verliezen. De totale produktiecapaciteit en werkgelegenheid namen tot 1987 toe, maar minder snel dan de groei van de markt. De voortdurende verliezen vormen een bedreiging voor de toekomst van deze bedrijfstak in de Gemeenschap.

(103) Op basis van haar voorlopige bevindingen is de Commissie tot de slotsom gekomen dat de fabrikanten van CD-spelers in de Gemeenschap aanzienlijke schade hebben geleden.

I. SCHADE DOOR INVOER MET DUMPING

a) Cumulatie

(104) Verscheidene exporteurs beweerden dat zij, op zich, geen aanzienlijke schade veroorzaakten omdat hun individuele marktaandeel daarvoor te klein was. De Commissie is echter van oordeel dat ofschoon de invoer met dumping van een bepaalde importeur die op zich geen aanzienlijke schade veroorzaakt, buiten de anti-dumpingprocedures zou vallen, het cumulatieve effect van dergelijke invoer toch aanzienlijke schade zou kunnen veroorzaken. In overeenstemming met de praktijk in voorgaande gevallen en de doelstelling van Verordening (EEG) nr. 2423/88 is de Commissie derhalve van oordeel dat de uitwerking van de invoer in zijn geheel op de bedrijfstak van de Gemeenschap in aanmerking moet worden genomen.

(105) Voorts was de Commissie van oordeel dat de gevolgen van de Japanse invoer ook cumulatief moeten worden geanalyseerd. Ofschoon het Koreaanse aanbod van CD-spelers klein was en beperkt tot een aantal goedkope modellen, kunnen de schadelijke gevolgen van de Koreaanse en Japanse import niet los van elkaar worden gezien, omdat bedoelde produkten in dezelfde periode in de Gemeenschap op de markt kwamen en de Koreaanse modellen met soortgelijke modellen uit de Gemeenschap, Japan en andere landen concurreerden.

b) Gevolgen van invoer met dumping op prijzen, marktaandeel en rentabiliteit

(106) Om een oorzakelijk verband aan te tonen, heeft de Commissie onderzocht of er een samenhang in de tijd bestond tussen de toename van de gedumpte invoer, enerzijds, en de inkrimping van het marktaandeel en de teruggang in rentabiliteit van de producenten in de Gemeenschap, anderzijds.

i) Dumpingprijzen en marktaandeel

(107) Zoals in punt 83 uiteengezet, beconcurreren in het onderste marktsegment (massamarkt) goedkope modellen elkaar bijna uitsluitend op prijs. Op deze markt hebben de CD-spelers van de Gemeenschap in ernstige mate te kampen met prijsonderbieding en verkoop, tegen sterk verlaagde prijzen, van met dumping ingevoerde produkten (zie punten 88 tot en met 97). Om hun marktaandeel te behouden, hebben de fabrikanten in de Gemeenschap hun prijzen ook verminderd (punt 86). Desondanks is hun marktaandeel sterk ingekrompen (punten 75 tot en met 82).

(108) De Commissie heeft geconstateerd dat in het bovenste marktsegment de concurrentie zich niet zozeer op de prijs toespitst, maar wel op elementen zoals merknaam, kenmerken en vormgeving. De consument beoordeelt een model vooral op de verhouding prijs/merk/kenmerken, in wisselende volgorde. Een sterke prijsdaling voor een bepaald model kan de aantrekkelijkheid van dat model drastisch wijzigen ten opzichte van andere rechtstreeks concurrende modellen. De bescherming van het marktaandeel tegen invoer met dumping beperkte zich derhalve niet slechts tot die geïmporteerde modellen waarvoor rechtstreekse prijsonderbieding bestond, doch er moest opgetreden worden tegen elke verstoring - door, onder meer, aanzienlijke prijsdalingen - van het evenwicht tussen prijs, merk en kenmerken, waarop het marktaandeel normaal steunt.

(109) De Commissie trok hieruit de conclusie dat niet alleen de prijsonderbieding maar ook een algemene prijsvermindering van rechtstreeks concurrerende modellen tijdens het onderzoektijdvak de prijzen van de producenten van de Gemeenschap naar omlaag heeft gehaald.

ii) Invloed van invoer met dumping op de rentabiliteit

(110) De Commissie heeft geconstateerd dat de producenten in de Gemeenschap, toen zij met dumpingprijzen van Japanse en Koreaanse exporteurs geconfronteerd werden, veelal gedwongen waren hun prijzen tot beneden de produktiekosten te laten zakken om hun marktaandeel te verdedigen. Ten gevolge van deze prijsdaling en de inkrimping van het marktaandeel zijn aanzienlijke financiële verliezen opgetreden bij de meeste fabrikanten van CD-spelers in de Gemeenschap.

c) Argumenten van de Japanse en Koreaanse exporteurs

i) Schade door eigen schuld

(111) De Japanse exporteurs voerden aan dat de fabrikanten in de Gemeenschap om gelijke tred te houden met de groei van de markt, hun produktiecapaciteit hebben opgevoerd, maar daarbij blijkbaar de natuurlijke tendens over het hoofd hebben gezien, volgens welke ondernemingen die het eerst op de markt zijn later een deel van hun marktaandeel moeten prijsgeven. Beweerd werd dat, als gevolg van deze overcapaciteit, de ondernemingen in de Gemeenschap grotere hoeveelheden tegen lagere prijzen hebben verkocht in een vergeefse poging de natuurlijke inkrimping van hun marktaandeel tegen te gaan. Volgens de Japanse exporteurs geeft dit blijk van een totaal verkeerd inzicht in de normale concurrentieverhoudingen. De geleden schade is een gevolg van verkeerde beslissingen ten aanzien van de produktie en de afzet en is dus geheel door eigen schuld ontstaan.

(112) Om de juistheid van deze argumenten na te gaan, heeft de Commissie onderzocht of de Gemeenschapsbedrijven zich te laat aan de markteisen hebben aangepast. De beoordeling van produktieplanning, produktiecapaciteit, geproduceerde hoeveelheden en rentabiliteit kan slechts lopen over het tijdvak van het begin van de produktie van CD-spelers in de Gemeenschap tot april/mei 1986, toen de dumping een aanvang nam en de marktverhoudingen als gevolg daarvan verstoord werden. Deze beoordeling heeft geen belangrijke fouten in de strategie van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan het licht gebracht.

(113) De producenten van de Gemeenschap beweerden dat zij na deze periode met een inkrimping van hun marktaandeel te kampen hadden als gevolg van de invoer met dumping. Deze bracht ook verlies aan schaalvoordeel met zich, dat in de sector consumentenelektronica bijzonder groot is.

(114) De Commissie heeft geen bewijsmateriaal ontvangen waaruit de beweerde betere marketing en produktieplanning van de Japanse exporteurs bleek en zij heeft dergelijk bewijs ook niet kunnen vinden.

ii) Ontbreken van een verband tussen prijzen en marktaandeel

(115) De Japanse exporteurs hebben aangevoerd dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen prijzen en marktaandeel. Zelfs indien het bestaan van dumping zou worden aangetoond, zou dit de inkrimping van het marktaandeel van de Gemeenschapsbedrijven niet kunnen verklaren. Om dit punt te illustreren hebben zij stukken voorgelegd waaruit bleek dat er geen verband bestond tussen de prijzen van bepaalde modellen en/of merken en het marktaandeel van die modellen en/of merken. Zij voerden aan dat het ontbreken van dit verband centraal moet staan bij het onderzoek van de Commissie naar een oorzakelijk verband tussen schade en invoer met dumping.

(116) De Commissie is van oordeel dat deze argumenten twee zaken door elkaar halen. Een rechtstreekse vergelijking van een bepaald duur model met een bepaald goedkoop model en hun respectieve marktaandelen zegt niets over het verband in het algemeen tussen marktaandeel en prijsontwikkeling van concurrerende modellen. Het feit dat een zeer goedkoop model zich nauwelijks een plaats op de markt kan veroveren, terwijl een duur model een behoorlijk marktaandeel verwerft, heeft niets van doen met de vraag of de prijsdaling van een bepaald model een vergroting van het marktaandeel van dat model ten opzichte van het marktaandeel van rechtstreeks concurrerende modellen met zich brengt. Slechts het ontbreken van een dergelijke relatieve toename van het marktaandeel zou de bewering staven, maar zo een bewijs is niet geleverd.

iii) Hogere Japanse prijzen bij uitvoer

(117) Verscheidene Japanse exporteurs beweerden dat zij begin 1987 hun prijzen voor export naar de Gemeenschap hadden verhoogd en dat de Gemeenschapsproducenten deze verhoging niet hadden gevolgd. Volgens deze exporteurs toont alleen al dit feit voldoende aan dat het juist de strategie van de Gemeenschapsproducenten was om voortdurend aan prijsonderbieding te doen. Uit stukken waarover de Commissie beschikt, blijkt dat de Japanse producenten/exporteurs de prijzen voor uitvoer naar de Gemeenschap begin 1987 inderdaad hebben verhoogd, maar voornamelijk door nieuwe modellen op de markt te brengen met verschillende combinaties van kenmerken. Deze prijsverhogingen waren niet toereikend om de algemene neerwaartse druk op de prijzen teniet te doen. Voorts werkten de gevolgen van deze prijsverhogingen op het niveau van de kleinhandel/consument pas later door, omdat handelaren nog een grote hoeveelheid oude modellen in voorraad hadden die nog gedurende verscheidene maanden na het op de markt brengen van de nieuwe, duurdere modellen tegen lage prijzen aan de consument werden verkocht. In vele gevallen waren de producenten van de Gemeenschap nauwelijks of niet in staat zelfs maar over minimale prijsverhogingen met hun voornaamste afnemers te onderhandelen, voornamelijk omdat er voor bijna al hun modellen prijsonderbieding bestond door een of meer geïmporteerde modellen die hiermee voldoende overeenkomst vertoonden om als rechtstreekse concurrenten van de betrokken in de Gemeenschap vervaardigde modellen te worden beschouwd.

d) Andere factoren en conclusies

(118) Bij het onderzoek van de kwestie of de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanzienlijke schade veroorzaakt is door dumping in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, heeft de Commissie geconstateerd dat de druk op de prijzen veroorzaakt werd door de prijsdaling van de gedumpte invoer en dat de inkrimping van het marktaandeel, de geringere groei of zelfs de afname van de produktie, de daling van de marktprijzen tot beneden de produktiekosten en het teruglopen of zelfs het verdwijnen van de rentabiliteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap samenvielen met de toename van de invoer met dumping van CD-spelers uit Japan en Korea.

(119) Andere gegevens zoals bezettingsgraad, produktiekosten en voorraden, op basis van gewogen gemiddelden en in verhouding tot het totale verbruik, tonen eveneens aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap er in 1984 en 1985 aanmerkelijk beter voorstond dan in 1986 toen dumping werd geconstateerd.

(120) De Commissie heeft geen andere factoren kunnen vinden die de door de producenten van de Gemeenschap geleden schade zouden kunnen verklaren. Op grond van al deze elementen heeft de Commissie vastgesteld dat de invoer met dumping van CD-spelers van oorsprong uit Japan en Korea op zich moet worden beschouwd als de oorzaak van de aanzienlijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

J. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

a) Algemene overwegingen

(121) Het doel van anti-dumpingrechten is een einde te maken aan dumping die de ondernemingen van de Gemeenschap schade berokkent, en, zodoende, weer open, eerlijke concurrentievoorwaarden op de markt van de Gemeenschap tot stand te brengen, hetgeen in het algemeen belang van de Gemeenschap is.

(122) Hoewel de Commissie erkent dat anti-dumpingrechten hun weerslag zullen hebben op het prijspeil van de betrokken exporteurs, hetgeen dan weer enige invloed op het relatieve concurrentievermogen van hun produkten zal hebben, verwacht zij niet dat de concurrentie tussen ondernemingen die CD-spelers op de Gemeenschapsmarkt verkopen aanzienlijk minder zal worden. De betrokken exporteurs zullen nog steeds in staat zijn op de markt te concurreren en er zal nog steeds een ruim assortiment blijven bestaan. De enige invloed op de concurrentie tussen producenten zal zijn dat het door dumping verkregen oneerlijke voordeel zal verdwijnen.

(123) De Commissie heeft ook de gevolgen overwogen van anti-dumpingrechten op de invoer van CD-spelers uit Japan en Zuid-Korea voor de specifieke belangen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en andere belanghebbenden, met inbegrip van de consument.

b) Belangen van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(124) Bij de beoordeling van de belangen van de producenten van de Gemeenschap heeft de Commissie overwogen dat de aanzienlijke verliezen in deze bedrijfstak het voortbestaan ervan in gevaar brengen.

(125) Het verdwijnen van de produktie van CD-spelers in de Gemeenschap zou ook van invloed zijn op de produktie in de Gemeenschap van andere consumentenelektronica, want de technieken voor het produceren van CD-spelers en een hele reeks andere produkten hangen nauw samen. Het verlies van technische kennis en voorsprong op het gebied van CD-spelers zal nadelige consequenties hebben voor de concurrentiepositie in het algemeen.

(126) Indien de klagende bedrijfstak de produktie van CD-spelers zou opgeven, zou dit leiden tot het verlies van duizenden arbeidsplaatsen in de bedrijfstak zelf, evenals bij toeleveranciers en in aanverwante bedrijfstakken (zie punt 101).

(127) Exporteurs en importeurs hebben aangevoerd dat de bedrijven van de Gemeenschap wellicht moeilijk aan de groeiende vraag zullen kunnen voldoen indien het aanbod van de Japanse fabrikanten zou afnemen. Ook voor de fabrikanten van CD-spelers in de Gemeenschap zelf zouden anti-dumpingrechten wel eens een voordeel op korte termijn kunnen zijn, dat op lange termijn in een nadeel kan verkeren, indien deze bedrijfstak daardoor op wereldniveau niet concurrerend blijft.

(128) De Commissie verwacht niet dat de uitvoer van de Japanse en Zuidkoreaanse producenten aanzienlijk zal afnemen. De Gemeenschapsmarkt voor CD-spelers is bij lange niet verzadigd en zal naar verwachting blijven groeien. Japanse en Zuidkoreaanse exporteurs zullen door de heffing niet verhinderd worden ook van deze expansie te profiteren.

(129) Uit stukken waarover de Commissie beschikt, blijkt dat de bedrijven in de Gemeenschap in staat zijn aan een eventuele toename van de vraag door het herstel van normale concurrentievoorwaarden te voldoen.

(130) Voorts is de Commissie het er niet mee eens dat bescherming tegen gedumpte invoer het concurrentievermogen op wereldniveau van de Gemeenschapsbedrijven kan aantasten. De Japanse en Koreaanse exporteurs zullen niet langer in staat zijn van hun dumping te profiteren. Hierdoor zouden de Gemeenschapsbedrijven hun verloren marktaandeel kunnen terugwinnen, van schaalvergroting kunnen profiteren en hun concurrentiepositie verbeteren. c) Belangen van andere partijen

(131) Aangevoerd werd dat het instellen van rechten prijsverhogingen zal veroorzaken, de keuzemogelijkheden van de consument zal verkleinen en andere beroepsgroepen in de Gemeenschap, zoals compact-discproducenten, muziekbeoefenaars en andere artiesten die uit de opmars van de CD-speler voordeel zouden kunnen halen, zou schaden.

i) Belangen van de consumenten in de Gemeenschap

(132) Wat de keuzemogelijkheden van de consument betreft, verwacht de Commissie geen belangrijke negatieve gevolgen (zie punt 123). In 1985 waren er ongeveer 70 modellen CD-spelers op de Gemeenschapsmarkt; in 1987 waren er al meer dan 250 modellen en de Commissie denkt dat deze trend zal doorzetten.

(133) Op korte termijn zal de consument wellicht nadeel ondervinden van het instellen van anti-dumpingrechten, daar deze tot hogere prijzen kunnen leiden. Dit nadeel weegt echter niet op tegen de voordelen van het behoud van deze belangrijke technologische sector en het behoud van werkgelegenheid.

(134) De consumenten in de Gemeenschap kunnen niet verwachten te blijven profiteren van prijsvoordelen die uit oneerlijke concurrentie voortvloeien. Overigens is het helemaal niet zeker dat zij van dumpingprijzen kunnen blijven profiteren. Op lange termijn zullen de consumenten meer gebaat zijn bij het voortbestaan van concurrentie tussen de producenten van de Gemeenschap en die uit derde landen.

(135) Het voortbestaan van de produktie van CD-spelers in de Gemeenschap onder normale concurrentievoorwaarden biedt de consument bescherming tegen mogelijke afspraken van buitenlandse producenten die de markt beheersen.

(136) Het vrijwel verdwijnen van de produktie in de Gemeenschap, wat niet ondenkbaar is indien als resultaat van deze procedure geen maatregelen worden genomen, vormt de meest ernstige bedreiging van de belangen van de consument in de Gemeenschap.

ii) Andere partijen

(137) Wat de andere in punt 131 genoemde vormen van bedrijvigheid betreft, zijn er geen belangrijke negatieve gevolgen te verwachten. Aangenomen wordt dat de heffing de uitbreiding van de Gemeenschapsmarkt voor CD-spelers niet in de weg zal staan (punt 128).

d) Conclusies

(138) Als slotsom en na afweging van de argumenten van alle belanghebbenden en het belang van de Gemeenschap in het algemeen, is de Commissie van oordeel dat het op lange termijn in het belang van de Gemeenschap is een einde te maken aan de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping voor de betrokken bedrijfstak in de Gemeenschap, en dat de voordelen van bescherming duidelijk opwegen tegen de gevolgen op korte termijn, met name wat prijzen betreft, die wellicht niet in het belang van de consument zijn.

K. RECHTEN

(139) Bij de berekening van het bedrag aan rechten dat nodig is om verdere schade te voorkomen, moest de Commissie in overweging nemen dat zelfs onder de huidige omstandigheden de ondernemingen van de Gemeenschap over het algemeen geen winst maken. De producenten in de Gemeenschap hebben ernstige verliezen geleden en slechts bij een klein deel van de produktie in de Gemeenschap wordt winst gemaakt of kostendekkend geproduceerd.

(140) De Commissie is van oordeel dat, om verdere verliezen te voorkomen, de rechten het verschil moeten dekken tussen de verkoopprijzen van de producenten in de Gemeenschap en hun totale produktiekosten.

(141) Wat het rendement op de verkoop van CD-spelers in de Gemeenschap betreft, hebben de Gemeenschapbedrijven gesteld dat een rendement van 12 % tot 15 % nodig is om concurrerend en commercieel te kunnen werken, rekening houdend met onderzoek en ontwikkeling, automatisering, reclame en financiering in de Gemeenschap.

(142) De Commissie was van oordeel dat zonder een redelijke winstmarge de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat zou zijn in automatisering, onderzoek en ontwikkeling en het ontwerpen van nieuwe produkten te investeren. De noodzaak van investeringen, onderzoek en ontwikkeling in deze sector in aanmerking genomen, kan een verkoopopbrengst van 10 % met het oog op de voorlopige vaststelling voorshands als een aanvaardbaar minimum worden beschouwd.

(143) De Commissie heeft voor elk in de Gemeenschap ingevoerd model CD-speler het meest gelijkende model dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt vervaardigd en waarmede het rechtstreeks concurreert, vastgesteld aan de hand van de in punt 91 vermelde criteria en bijgestaan door de expert van wie in punt 92 sprake is.

(144) De Commissie heeft daarna voor de klagende bedrijfstak van de Gemeenschap de prijsverhoging vastgesteld die nodig is om de kosten te dekken en een winst van 10 % voor belasting te maken.

(145) Om te bewerkstelligen dat de ondernemingen in de Gemeenschap tot de nodige prijsverhogingen kunnen overgaan om de schade ongedaan te maken, moeten de prijzen van de rechtstreeks concurrerende modellen met hetzelfde bedrag worden verhoogd.

De prijzen van alle belangrijke modellen van elke exporteur werden derhalve dermate verhoogd dat de schade die de meest rechtstreeks concurrerende in de Gemeenschap vervaardigde modellen ondervonden, werd opgeheven. Wanneer het geïmporteerde model vergelijkbaar werd geacht met meer dan één in de Gemeenschap vervaardigd model, werd aan de voor elk in de Gemeenschap vervaardigd model noodzakelijk geachte verhoging een weging toegekend naar verhouding van de hoeveelheden die van bedoelde modellen zijn verkocht. Daarna werd aan de voor elk model van elke exporteur/producent vastgestelde verhoging een weging toegekend naar verhouding van de ingevoerde hoeveelheden van elk model. Het individuele gemiddelde percentage van de prijsverhoging die nodig was om de schade op te heffen werd aldus per exporteur/producent berekend. Bij deze berekening werd geen rekening gehouden met een eventuele stijging van de verkoopcijfers van de producenten in de Gemeenschap.

(146) In dit voorlopige stadium en gezien de noodzaak van een verdere controle van de gegevens die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft voorgelegd over zijn verkoop tijdens het onderzoektijdvak, werd het dienstig geacht de berekeningen te beperken tot het totaal van de OEM-verkoop en tot de verkoop onder merknaam op de Duitse markt die ongeveer 30 % van de markt van de Gemeenschap uitmaakt.

(147) De gemiddelde verkoopprijs van alle verkoop van elke exporteur op de verschillende handelsniveaus werd gerelateerd aan de cif-waarde van de goederen bij invoer. Geconstateerd werd dat de verkoopprijs, in procenten van de cif-waarde, voor de eerste onafhankelijke afnemer binnen de Gemeenschap gemiddeld 143,67 % was voor de Koreaanse exporteurs en 135,85 % voor de Japanse exporteurs.

(148) Om de hoogte van het voorlopig in te stellen recht te bepalen, moest de Commissie de in punt 145 bedoelde prijsverhogingsfactor uitdrukken in procenten van de cif-waarde bij de invoer van CD-spelers uit Japan en Korea. Deze berekening kwam neer op een verhoging van 0,75 % tot 68,23 % naar gelang van de exporteur/producent. Dit is het percentage waarmee de prijs grens Gemeenschap dient te worden verhoogd om de schade op te heffen.

(149) Het bedrag van het in te stellen voorlopige recht dient derhalve het in punt 148 bedoelde percentage te zijn voor de export van alle ondernemingen bij wie een dumpingmarge gelijk aan of hoger dan dit percentage werd geconstateerd. Voor de overige ondernemingen dient het voorlopige anti-dumpingrecht gelijk te zijn aan de gevonden dumpingmarge.

(150) Voor Lux Corporation, Tokio/Alpine Electronics Inc., Tokio en Marantz Japan Inc., Tokio was het bedrag van de op deze wijze vastgestelde heffing minimaal. Het instellen van beschermende maatregelen is in deze gevallen derhalve niet verantwoord.

(151) Voor ondernemingen die de vragenlijst van de Commissie niet hebben beantwoord en zich evenmin anderszins hebben bekendgemaakt of die niet alle informatie hebben verstrekt die de Commissie nodig achtte voor de controle op de bescheiden van de onderneming, acht de Commissie het dienstig het hoogste recht in te stellen dat uit de berekeningen voortvloeide, namelijk 33,9 % voor produkten van oorsprong uit Japan en 32,5 % voor produkten van oorsprong uit Korea. Er zou namelijk als het ware een premie voor het niet verlenen van medewerking worden toegekend indien voor een van deze producenten/exporteurs lagere rechten zouden worden ingesteld dan het hoogste anti-dumpingrecht dat werd berekend.

(152) Het in te stellen voorlopige recht is van toepassing op alle CD-spelers uit Japan en Korea.

(153) Er dient een periode te worden vastgesteld gedurende welke belanghebbenden opmerkingen kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Voorts dient te worden bepaald dat alle bevindingen die aan deze verordening ten grondslag liggen, voorlopig zijn en eventueel herzien kunnen worden met het oog op de toepassing van een definitief recht dat door de Commissie kan worden ingesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een voorlopig anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van compact-discspelers vallende onder Taric-code ex 8519 99 10 10 (1), d.w.z. onafhankelijk werkende toestellen voor geluidsweergave met een systeem voor optische aflezing door middel van een laserstraal, waarvan de buitenwerkse afmetingen ten minste 216 × 45 × 150 mm bedragen en die maximaal tien compact discs kunnen bevatten, met inbegrip van toestellen voor geluidsweergave die in een audiorack zijn ondergebracht, maar die ook onafhankelijk van dit systeem kunnen functioneren, met eigen stroomvoorziening en bediening, geschikt voor aansluiting op een wisselstroomnet van normaliter 110/120/220/240 V, doch niet op een gelijkstroombron van 12 V of minder, van oorsprong uit Japan of de Republiek Korea.

2. Het recht bedraagt 33,9 % van de nettoprijs franco grens Gemeenschap voor inklaring voor produkten van

oorsprong uit Japan (Taric aanvullende code 8279) en 32,5 % van deze prijs voor produkten van oorsprong uit Korea (Taric aanvullende code 8285), met uitzondering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde produkten die door de volgende ondernemingen worden geproduceerd of geëxporteerd en waarvoor de volgende rechten gelden:

1.2.3 // // // // // Recht (in %) // Taric aanvullende code // // // // Japan // // // Nippon Columbia Co. Ltd (Denon), Tokio // 17,5 // 8267 // Funai Electric Trading Co. Ltd, Osaka // 8,4 // 8268 // Kenwood Corporation, Tokio // 19,3 // 8269 // Matsushita Electric Industrial Co. Ltd, Osaka // 33,9 // 8270 // Onkyo Corporation, Osaka // 8,5 // 8271 // Pioneer Electronic Corporation, Tokio // 28,8 // 8272 // Sanyo Electric Co. Ltd, Osaka // 27,8 // 8273 // Sony Corporation, Tokio // 15,9 // 8274 // Teac Corporation, Tokio // 6,4 // 8275 // Victor Company of Japan (JVC), Tokio // 20,9 // 8276 // Yamaha Corporation, Hamamatsu // 23,7 // 8277 // Korea // // // Inkel Corp. Ltd, Seoel // 20,1 // 8281 // Goldstar Co. Ltd, Seoel // 32,5 // 8282 // Samsung Electronics Co. Ltd, Seoel // 23,0 // 8283 // Haitai Electronics Co. Ltd, Seoel // 21,3 // 8284 // // //

van de nettoprijs franco grens Gemeenschap voor inklaring. In geval de exportonderneming niet dezelfde is als de produktiemaatschappij, geldt het recht dat op de produktiemaatschappij van toepassing is.

3. De rechten zijn niet van toepassing op de invoer van de in lid 1 van dit artikel genoemde produkten die door Lux Corporation, Tokio/Alpine Electronics Inc., Tokio en Marantz Japan Inc., Tokio (Taric aanvullende code 8278) worden vervaardigd.

4. De voor douanerechten geldende bepalingen zijn van toepassing.

5. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de in lid 1 bedoelde produkten dient zekerheid te worden gesteld voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

Artikel 2

Onverminderd artikel 7, lid 4, onder b) en c), van Verordening (EEG) nr. 2423/88, kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening hun standpunt bekend maken en verzoeken door de Commissie te worden gehoord.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 11, 12 en 13 van Verordening (EEG) nr. 2423/88 is artikel 1 van deze verordening van toepassing voor een tijdvak van vier maanden of tot het tijdstip waarop de Raad vóór het verstrijken van deze termijn definitieve maatregelen vaststelt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 1989.

Voor de Commissie

Frans ANDRIESSEN

Vice-Voorzitter

(1) De vermelde Taric-codes zijn die welke op de dag van inwerkingtreding van de onderhavige verordening van toepassing zijn.