Home

VERORDENING (EEG) Nr. 2380/89 VAN DE COMMISSIE van 2 augustus 1989 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide #

VERORDENING (EEG) Nr. 2380/89 VAN DE COMMISSIE van 2 augustus 1989 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide #

VERORDENING (EEG) Nr. 2380/89 VAN DE COMMISSIE van 2 augustus 1989 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide -

Publicatieblad Nr. L 225 van 03/08/1989 blz. 0030 - 0032


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 2380/89 VAN DE COMMISSIE

van 2 augustus 1989

tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1697/89 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide (1), inzonderheid op artikel 10, lid 2,

Overwegende dat in Verordening (EEG) nr. 1573/80 van de Commissie (2), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 946/83 (3), de uitvoeringsbepalingen van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1697/79 zijn vastgesteld; dat deze uitvoeringsbepalingen voornamelijk bestaan in procedureregels waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten zelf kunnen besluiten of zij al dan niet tot navordering zullen overgaan, alsmede de voorwaarden waaronder hiervoor een beschikking van de Commissie vereist is; dat een beschikking van de Commissie altijd vereist is wanneer het bedrag van de betrokken rechten gelijk is aan of groter is dan 2 000 ecu;

Overwegende dat de ervaring heeft geleerd dat in bepaalde gevallen waarin een preferentiële tariefregeling is toegekend terwijl de grenzen waarbinnen deze regeling kon worden toegekend reeds waren bereikt, het feit dat de bevoegde autoriteiten van de belastingschuldige geen betaling of slechts gedeeltelijke betaling van het bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten bij invoer voor een goed hebben geëist, in de regel een vergissing hunnerzijds vormt welke redelijkerwijze niet door de belastingschuldige kon worden ontdekt;

Overwegende dat in dergelijke gevallen de bevoegdheid om een besluit te nemen in de zin van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1697/79 kan worden overgedragen aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten;

Overwegende dat het, indien de Commissie een beschikking heeft gegeven waarin wordt geconstateerd dat artikel 5, lid 2, van toepassing is en waarin het gaat om buitengewone omstandigheden, feitelijk of rechtens, die zich opnieuw zouden kunnen voordoen, wenselijk is in de mogelijkheid te voorzien bij dezelfde beschikking een of meer Lid-Staten te machtigen om het bedrag van de betrokken rechten in vergelijkbare gevallen niet na te vorderen, zonder deze gevallen aan de Commissie voor te leggen;

Overwegende dat de besluitvormingsprocedure van de Commissie dient te worden aangepast aan die welke is vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3799/86 van de Commissie van 12 december 1986 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de artikelen 4 bis, 6 bis, 11 bis en 13 van Verordening (EEG) nr. 1430/79 van de Raad betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten (4);

Overwegende dat het, ter wille van de duidelijkheid, wenselijk is alle bepalingen die thans van toepassing zijn voor de praktische tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 1697/79 in een nieuwe verordening over te nemen en bijgevolg Verordening (EEG) nr. 1573/80 in te trekken;

Overwegende dat het wenselijk is de geldigheidsduur van deze verordening te beperken tot een periode van twee jaar ten einde een onderzoek te kunnen aanvangen in het licht van de opgedane ervaring;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité douanevrijstellingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze verordening worden de uitvoeringsbepalingen vastgesteld van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1697/79, hierna te noemen »basisverordening".

Artikel 2

De bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waar de vergissing welke tot de inning van een onvoldoende bedrag heeft geleid, is begaan of is vastgesteld, beslist zelf om niet over te gaan tot navordering van de niet geïnde rechten in de gevallen waarin:

a) een preferentiële tariefregeling is toegepast in het kader van een tariefcontingent of een tariefplafond dat is verdeeld terwijl de bij dit tariefcontingent, onderscheidenlijk -plafond vastgestelde grenzen reeds waren bereikt op het ogenblik waarop de douaneaangifte werd aanvaard, zonder dat op het moment van de vrijgave van de betrokken goederen deze situatie in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen was bekendgemaakt of, wanneer een dergelijke bekendma

king in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen niet wordt verricht, op een passende wijze in de betrokken Lid-Staat was bekendgemaakt, waarbij de belastingschuldige zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende regeling heeft voldaan wat zijn douaneaangifte betreft;

b) zij van mening is dat aan alle, in artikel 5, lid 2, van de basisverordening bedoelde voorwaarden is voldaan en voor zover het ten gevolge van een zelfde vergissing van de betreffende persoon niet geïnde bedrag, dat in voorkomend geval uit verscheidene invoer- of uitvoerverrichtingen voortvloeit, lager is dan 2 000 ecu;

c) de Lid-Staat waaronder genoemde autoriteit ressorteert daartoe overeenkomstig artikel 8 is gemachtigd.

Artikel 3

1. Iedere Lid-Staat doet de Commissie de lijst toekomen van de gevallen waarin de bepalingen van artikel 2, onder a), b) of c), zijn toegepast, met een beknopte uiteenzetting van ieder geval.

2. Het toezenden van de in lid 1 bedoelde lijst geschiedt in de loop van het eerste en het derde kwartaal van ieder jaar voor alle gevallen ten aanzien waarvan in de loop van het voorgaande halfjaar een besluit tot niet-navordering werd genomen.

3. De Commissie doet de lijsten aan de Lid-Staten toekomen.

4. De lijsten worden op gezette tijden in het Comité douanevrijstellingen besproken.

Artikel 4

Wanneer in de andere gevallen dan die bedoeld in artikel 2, de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waar de vergissing is begaan, van mening is dat aan alle voorwaarden van artikel 5, lid 2, van de basisverordening is voldaan, of twijfel heeft omtrent de juiste draagwijdte van de criteria van deze bepaling ten aanzien van het betrokken geval, draagt deze autoriteit het geval over aan de Commissie om overeenkomstig de in de artikelen 5 tot en met 7 vastgestelde procedure te worden geregeld. Het aan de Commissie toegezonden dossier dient alle gegevens te omvatten die voor een volledig onderzoek van het voorgelegde geval noodzakelijk zijn.

De Commissie bevestigt onmiddellijk de ontvangst van dit dossier aan de betrokken Lid-Staat.

Wanneer blijkt dat de door de Lid-Staat medegedeelde gegevens ontoereikend zijn om het haar mogelijk te maken zich met kennis van zaken over het haar voorgelegde geval uit te spreken, kan de Commissie verzoeken haar aanvullende inlichtingen toe te zenden.

Artikel 5

Binnen vijftien dagen volgende op de datum van ontvangst van het in artikel 4, eerste alinea, bedoelde dossier, zendt de Commissie hiervan een afschrift aan de Lid-Staten.

Het onderzoek van dit dossier wordt zo spoedig mogelijk op de agenda van een vergadering van het Comité douanevrijstellingen geplaatst.

Artikel 6

Na overleg met een groep van deskundigen, bestaande uit vertegenwoordigers van alle Lid-Staten die in het kader van het Comité douanevrijstellingen zijn bijeengekomen ter behandeling van het betrokken geval, geeft de Commissie een beschikking waarin wordt vastgesteld, hetzij dat de onderzochte situatie toelaat niet tot navordering van de betrokken rechten over te gaan, hetzij dat deze dit niet toelaat.

Deze beschikking dient te worden gegeven binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het in artikel 4, eerste alinea, bedoelde dossier door de Commissie. Wanneer de Commissie de Lid-Staat aanvullende inlichtingen heeft moeten vragen om zich te kunnen uitspreken, wordt de termijn van zes maanden verlengd met de tijd die is verstreken tussen de datum van de toezending van het verzoek om aanvullende inlichtingen door de Commissie en de datum van ontvangst van deze inlichtingen door de Commissie.

Artikel 7

De kennisgeving van de in artikel 6 bedoelde beschikking dient zo spoedig mogelijk aan de betrokken Lid-Staat te worden gedaan en in ieder geval binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de datum waarop de in genoemd artikel 6 bedoelde termijn verstrijkt.

Een afschrift van deze beschikking wordt aan de overige Lid-Staten toegezonden.

Artikel 8

Wanneer in de in artikel 6 bedoelde beschikking wordt vastgesteld dat de onderzochte situatie toelaat niet over te gaan tot navordering van de betrokken rechten, kan de Commissie, onder de voorwaarden die zij vaststelt, een of meer Lid-Staten machtigen de rechten niet na te vorderen in gevallen waarin zich, feitelijk of rechtens, vergelijkbare omstandigheden voordoen.

In dit geval wordt de in artikel 6 bedoelde beschikking eveneens aan iedere aldus gemachtigde Lid-Staat ter kennis gebracht.

Artikel 9

Indien de Commissie binnen de in artikel 6 bedoelde termijn geen beschikking heeft gegeven of binnen de in artikel 7 bedoelde termijn aan de betrokken Lid-Staat van geen enkele beschikking kennis heeft gegeven, gaan de bevoegde autoriteiten van genoemde Lid-Staat niet tot navordering van de betrokken rechten over.

Artikel 10

Verordening (EEG) nr. 1573/80 wordt ingetrokken.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De toepasbaarheid ervan eindigt twee jaar na haar inwerkingtreding. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 2 augustus 1989.

Voor de Commissie

Christiane SCRIVENER

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 197 van 3. 8. 1979, blz. 1.

(2) PB nr. L 161 van 26. 6. 1980, blz. 1.

(3) PB nr. L 104 van 22. 4. 1983, blz. 15.

(4) PB nr. L 352 van 13. 12. 1986, blz. 19.