Home

90/417/EGKS: Beschikking van de Commissie van 18 juli 1990 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende een overeenkomst en onderling samenhangende gedragingen van Europese fabrikanten van koudgewalste platte produkten van roestvrij staal (Slechts de teksten in de Duitse, Engelse, Spaanse, Franse, Italiaanse en de Nederlandse taal zijnauthentiek)

90/417/EGKS: Beschikking van de Commissie van 18 juli 1990 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende een overeenkomst en onderling samenhangende gedragingen van Europese fabrikanten van koudgewalste platte produkten van roestvrij staal (Slechts de teksten in de Duitse, Engelse, Spaanse, Franse, Italiaanse en de Nederlandse taal zijnauthentiek)

*****

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 18 juli 1990

inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende een overeenkomst en onderling samenhangende gedragingen van Europese fabrikanten van koudgewalste platte produkten van roestvrij staal

(Slechts de teksten in de Duitse, de Engelse, de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse en de Spaanse taal zijn authentiek)

(90/417/EGKS)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzonderheid op artikel 65,

Gezien de bij de Commissie ingekomen gegevens en de verificaties die haar ambtenaren overeenkomstig artikel 47 van het Verdrag op 28 en 29 april 1988 in de bedrijfsruimten van de zeven EGKS-fabrikanten van koudgewalste platte produkten van roestvrij staal hebben verricht,

Gezien de overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag namens belanghebbenden naar voren gebrachte schriftelijke en mondelinge opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

De Commissie is tot de conclusie gekomen dat door de leden van de »Sendzimir Club", die uit communautaire, Finse en Zweedse fabrikanten van de betrokken produkten bestaat, in strijd met artikel 65 van het Verdrag in 1986 quotaregelingen zijn vastgesteld en prijsafspraken gemaakt en toegepast.

Bij brief van 5 oktober 1988 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag de betrokken ondernemingen in staat gesteld hun opmerkingen naar voren te brengen.

De ondernemingen hebben op 10 januari 1989 hun opmerkingen schriftelijk kenbaar gemaakt en deze op 20 maart 1989 aangevuld. Gemachtigde vertegenwoordigers hebben deze opmerkingen namens de belanghebbenden op een hoorzitting van 29 tot en met 31 mei 1989 mondeling toegelicht.

A. DE FEITEN

I. Algemeen

1. De Europese fabrikanten van koudgewalste platte produkten van roestvrij staal, aaneengesloten in de zogenaamde Sendzimir Club waren tenminste in de periode 1986-1988 betrokken bij:

- quotaregelingen,

- onderlinge prijsafspraken,

- bilaterale overeenkomsten inzake interpenetratie.

2. Nadere bijzonderheden over deze overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen, alsmede over de Sendzimir Club zelf worden hieronder nader uiteengezet.

II. De Sendzimir Club (»Z-Club")

1. De Z-Club is een beroepsorganisatie van Europese staalfabrikanten van koudgewalste platte produkten van roestvrij staal. Deze organisatie leidt haar naam af van de gespecialiseerde Sendzimir-ovens (uitgevonden door Dr. Sendzimir) die bij de leden in gebruik zijn. Zij produceren meestal koudgewalste plaat van minder dan 3 mm dikte en meer dan 500 mm breedte. 2. De Z-Club bestond al vroeg in de jaren tachtig; toen waren alleen fabrikanten uit de Gemeenschap lid. Later werd de club uitgebreid met fabrikanten van buiten de Gemeenschap.

3. Sinds 1982 heeft in de staalindustrie, gepaard gaande met de algehele herstructurering, een concentratieproces plaatsgehad dat is uitgemond in sluitingen en fusies in de sector koudgewalste platte produkten van roestvrij staal. Met name kunnen de volgende bijzonderheden worden genoemd:

- Ilssa-Viola SpA sloot in februari 1986;

- Usinor SA (Châtillon) verwierf Peugeot-Loire in 1984;

- Ugine-Gueugnon SA en Usinor SA (Châtillon) fusioneerden op 1 juli 1987 tot Ugine Aciers de Châtillon et Gueugnon;

- Terni Acciai Speciali SpA werd op 1 juli 1987 operationeel bij de overname van de Società per l'industria e l'ellettricità SpA. Op 22 december 1987 nam de uit de overname ontstane onderneming de produktie van Terninoss SpA over;

- British Steel Corporation veranderde zijn naam na privatisering in British Steel plc.

4. De huidige EGKS-leden van de Z-Club zijn:

- Acerinox SA (Spanje),

- ALZ NV (België),

- British Steel plc (BS) (Verenigd Koninkrijk),

- Krupp Stahl AG (Duitsland),

- Terni Acciai Speciali SpA (Italië),

- Thyssen Edelstahlwerke AG (Duitsland),

- Ugine Aciers de Châtillon et Gueugnon (Frankrijk).

5. De niet-EGKS-leden zijn:

- Outokumpu OY (Finland),

- Avesta AB (Zweden).

6. De Z-Club heeft geen vaste zetel, doch een wisselend secretariaat. De bijeenkomsten van de Z-Club zijn of waren in de betrokken jaren in het algemeen van de volgende aard:

a) Bijeenkomsten van de voorzitters of hoofden van delegaties (dit wil zeggen de belangrijkste vertegenwoordigers van de betrokken maatschappijen).

b) Bijeenkomsten van de commerciële directeuren of functionarissen van hetzelfde niveau.

c) Bijeenkomsten van »experten", veelal exportmanagers of andere functionarissen van een niveau onder dat van commercieel directeur.

7. Al deze bijeenkomsten werden belegd door de Z-Club zelf of in het kader van grotere organisaties van staalfabrikanten zoals Eurofer of de Fine Steels Club.

8. Eurofer, de Europese Confederatie van ijzer- en staalbedrijven, werd einde 1976 gesticht door beroepsorganisaties en staalbedrijven in de Gemeenschap, als opvolger van de »Club des Sidérurgistes", een los samenwerkingsverband met dezelfde leden.

9. De doelstellingen van Eurofer omvatten:

a) samenwerking tussen de nationale verenigingen alsmede tussen de staalbedrijven in de Gemeenschap, ten einde hun belangen te verdedigen bij de Europese Commissie en andere internationale organisaties;

b) het uitvoeren van studies en activiteiten om de harmonische ontwikkeling van de Europese staalindustrie te stimuleren.

10. In artikel 48 van het Verdrag wordt het recht van bedrijven om verenigingen op te richten erkend. Het lidmaatschap moet voor ieder toegankelijk zijn en de verenigingen kunnen werkzaamheden verrichten die niet strijdig zijn met het Verdrag of met de beschikkingen of aanbevelingen van de Commissie. Op grond van de andere artikelen (bij voorbeeld de artikelen 46, 58 en 61) dient de Commissie het advies van verenigingen in te winnen, met name over de invoering van maatregelen op het gebied van prijzen en produktie. Eurofer speelde een actieve rol tijdens de »uitgesproken crisisperiode" (zie hoofdstuk III).

11. Eurofer telt vele commissies en produktgroepen, bij voorbeeld het zogenaamde CDAS (»Comité de Direction Aciers Spéciaux") waarin de fabrikanten van speciaal staal verenigd zijn. Vaak kwam de Z-Club bijeen in de marge van de CDAS-bijeenkomsten.

12. De Fine Steels Club is een andere vereniging van fabrikanten van speciaal staal, die dateert van vóór Eurofer en waarbij naast EGKS-producenten ook fabrikanten uit andere Europese landen (Zweden, Finland, Oostenrijk enzovoort) zijn aangesloten. De Z-Club is ook bij gelegenheid van bijeenkomsten van de Fine Steels Club bijeengekomen.

III. De crisis in de staalindustrie

1. Van het midden van de jaren zeventig tot 1986 had de Europese staalindustrie te lijden onder een teruggang van de vraag, waardoor problemen van overproduktie en leegloop en als gevolg daarvan lage prijzen ontstonden, met de normale schommelingen van de prijzen van de verschillende staalprodukten.

2. Overeenkomstig artikel 57 van het Verdrag keurde de Commissie op 1 januari 1977 het »Plan-Simonet" goed, op grond waarvan elke onderneming zich op vrijwillige basis tegenover de Commissie eenzijdig verbond om zijn streefproduktie elk kwartaal aan te passen aan de door de Commissie voorgestelde niveaus.

In dit Plan was de volgende passage opgenomen: »De Commissie rekent erop dat de ondernemingen zich in een dergelijke crisissituatie solidair zullen tonen en hun produkties of leveringen zullen aanpassen aan deze oriëntaties, op grond van een met de Commissie aangegane individuele verbintenis. Voor de uitwerking en de tenuitvoerlegging van de hierboven genoemde maatregelen zal de Commissie overleg plegen met de ondernemersbonden en vakverenigingen, de gebruikers en handelaren. Zij zal erop toezien dat de rol die zij gedurende de periode van toepassing van deze maatregelen zal kunnen toekennen aan genoemde bonden of verenigingen, in overeenstemming blijft met het EGKS-Verdrag en met name met de regels voor de mededinging.".

3. Dit systeem bleek onvoldoende om de markt te stabiliseren; daarom trad in 1978 het »Eerste Plan-Davignon" in werking. Deze nieuwe regeling vormde een aanvulling op de eenzijdige vrijwillige verbintenissen met streefprijzen en minimumprijzen, en was tevens een vorm van bescherming tegen extracommunautaire mededinging, doordat met derde landen vrijwillige beperkingen werden overeengekomen, referentieprijzen voor de invoer werden vastgesteld en een stipter uitvoering werd gegeven aan de anti-dumpingmaatregelen van het EGKS-Verdrag. Deze externe maatregelen strookten met de door de Lid-Staten van de OESO in 1977 bereikte consensus inzake de lastenverdeling.

4. Ondanks al deze maatregelen werd de situatie op de staalmarkt steeds slechter; daarom stelde de Commissie op 31 oktober 1980 Beschikking nr. 2794/80/EGKS (1) vast, waarin een toestand van uitgesproken crisis in de zin van artikel 58 van het EGKS-Verdrag werd uitgeroepen. Op grond van deze beschikking legde de Commissie bindende produktiebeperkingen (quota) op, uitgezonderd voor die produkten welke onder deze beschikking vallen. Deze maatregelen werden uitgebreid bij de Beschikkingen nr. 1831/81/EGKS (2), nr. 1696/82/EGKS (3), nr. 2177/83/EGKS (4), nr. 234/84/EGKS (5) en nr. 3485/85/EGKS (6).

5. Deze door de Commissie opgelegde anti-crisisregeling kan worden samengevat als volgt: De Commissie stelde per kwartaal voor verschillende produktencategorieën een algemeen streefcijfer voor de communautaire produktie vast; elke onderneming kreeg een produktiequotum toegewezen voor leveringen binnen de gemeenschappelijke markt, hetgeen bekend stond als het aandeel van deze onderneming in »Big I", dit wil zeggen de gemeenschappelijke markt.

6. Ook stelde de Commissie Beschikking nr. 3483/82/EGKS (7) vast, waarbij een zogenaamd »systeem van toezicht" werd ingesteld, op grond waarvan elke onderneming werd verplicht om de door het bedrijf geleverde hoeveelheden per land aan de Commissie op te geven. Ook werd Beschikking nr. 3717/83/EGKS (8) vastgesteld waarbij produktiecertificaten en geleidedocumenten voor elke levering verplicht werden gesteld.

7. De gevolgen van de algemene crisis in de staalindustrie deden zich ook gevoelen in de sector koudgewalste platte produkten van roestvrij staal. Dit produkt werd echter, zoals enkele andere specifieke produkten, nooit opgenomen in de produktencategorieën die onder de regeling van artikel 58 vielen.

8. Niettemin overlegden ambtenaren van de Commissie tussen 1980 en 1982 in verschillende bijeenkomsten met de fabrikanten van koudgewalste platte produkten van roestvrij staal uit de Gemeenschap om de situatie voor dit produkt te beoordelen, hoewel dit produkt alleen bij een breedte van meer dan 500 mm onder het EGKS-Verdrag valt, om te trachten een oplossing te vinden waardoor de marktomstandigheden konden worden verbeterd.

IV. Voorgeschiedenis: (i) 1983

1. Ter vervollediging van deze beschrijving van de achtergrond van de overeenkomst van 1986 die het onderwerp van deze beschikking vormt, moet worden verwezen naar een in 1983 gesloten overeenkomst en een aantal bilaterale overeenkomsten. De hiervoor samengevatte contacten met ambtenaren van de Commissie leverden geen concrete resultaten op; de Gemeenschapsproducenten bleven echter afzonderlijk bijeenkomen.

2. Pas op 13 januari 1983 werd evenwel een formele »Overeenkomst inzake een vrijwillig systeem van leverings- en produktiebeperking voor koudgewalste platte produkten van roestvrij staal" ondertekend. De ondernemingen die deze overeenkomst hadden ondertekend, waren (bijlage I van de overeenkomst):

- ALZ NV,

- British Steel plc,

- Ilssa-Viola SpA,

- Industria Acciai Inossidabili SpA,

- Krupp Stahl AG,

- Peugeot-Loire SA,

- Terninoss SpA

- Thyssen Edelstahlwerke AG,

- Ugine-Gueugnon SA,

- Usinor SA.

3. Op 17 januari 1983 ondertekenden de leden van de Commissie die belast waren met respectievelijk industriële zaken (de heer Davignon) en met het mededingingsbeleid (de heer Andriessen), te zamen aan Eurofer een brief waarin de ondernemingen en Eurofer zelf werden gewezen op hun uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen. De twee Commissieleden wezen er met name op, dat de ondernemingen of de verenigingen waarbij zij waren aangesloten de door de Commissie opgelegde anti-crisismaatregelen niet mochten misbruiken om kartels op te richten of beslissingen te nemen die strijdig waren met het Verdrag en met name met artikel 65 daarvan.

4. Een afschrift van de overeenkomst van 1983 werd einde januari 1983 overhandigd aan het Kabinet van het lid van de Commissie de heer Davignon en aan bepaalde ambtenaren van de Commissie. De ondertekenaars dienden echter geen verzoek tot goedkeuring in krachtens artikel 65, lid 2, van het Verdrag.

(1) PB nr. L 291 van 31. 10. 1980, blz. 1.

(2) PB nr. L 180 van 1. 7. 1981, blz. 1.

(3) PB nr. L 191 van 1. 7. 1982, blz. 1.

(4) PB nr. L 208 van 31. 7. 1983, blz. 1.

(5) PB nr. L 29 van 1. 2. 1984, blz. 1.

(6) PB nr. L 340 van 18. 12. 1985, blz. 5.

(7) PB nr. L 370 van 29. 12. 1982, blz. 1.

(8) PB nr. L 373 van 31. 12. 1983, blz. 9.

5. Eurofer antwoordde op de brief van het lid van de Commissie van 17 januari 1983 op 8 februari 1983 dat de Commissie steeds van hun werkzaamheden op de hoogte zou worden gehouden en dat het aan de Commissie was te beoordelen of deze werkzaamheden met het Verdrag in strijd waren.

6. De overeenkomstsluitende bedrijven zochten contact met een Zweeds en een Fins bedrijf, Avesta en Outokumpu, om deze tot de overeenkomst te doen toetreden. Deze twee bedrijven gingen op deze voorstellen niet in; de bedrijven in de Gemeenschap haalden de woorden van Avesta aan, dat het om »legal reasons" niet aan een dergelijke overeenkomst kon deelnemen.

7. De overeenkomst van 1983 werd op 30 juni 1983, minder dan zes maanden na de inwerkingtreding, formeel beëindigd.

V. Voorgeschiedenis: (ii) 1984-1986

1. Ondanks het mislukken van de overeenkomst van 1983 en de tegenstellingen tussen de fabrikanten, kwam de Z-Club nog regelmatig bijeen.

2. Zo werd op initiatief van British Steel op 27 februari 1984 te Duesseldorf een bijeenkomst gehouden. British Steel stelde »samenwerking op het terrein van de prijzen" voor en daarnaast een nieuwe overeenkomst inzake de hoeveelheden, in dezelfde zin als de overeenkomst van 1983.

3. Intussen werd de marktsituatie in de Gemeenschap in 1984 en 1985 steeds slechter.

4. Hoewel de meeste Europese fabrikanten verliezen leden op platte produkten van roestvrij staal, kon de Z-Club gedurende enige tijd niet tot overeenstemming komen. Bijeenkomsten van de Z-Club vonden inderdaad regelmatig plaats en gedurende deze periode (1984-1985) werd herhaaldelijk getracht de prijzen te verhogen.

5. Gezien de verslechtering van de marktsituatie enerzijds en de moeilijkheden om een multilaterale overeenkomst tot stand te brengen anderzijds, besloten de fabrikanten in 1985 om op bilaterale basis (dit wil zeggen van land tot land) interpenetratieovereenkomsten te sluiten.

6. De Commissie kan aantonen dat begin 1986 acht bilaterale overeenkomsten waren gesloten, waarvan zes tussen producenten uit de Gemeenschap en producenten uit Finland en Spanje. De voor deze landen bevoegde ambtenaren van de Commissie kenden deze overeenkomsten (zie hoofdstuk V, punt 12).

7. In deze bilaterale interpenetratieovereenkomsten kwamen de fabrikanten van de verschillende landen overeen dat de jaarlijkse uitvoer naar het andere land wederzijds aan een maximum zou worden gebonden.

8. Spanje trad op 1 januari 1986 toe tot de Europese Gemeenschap, maar in de Toetredingsakte van Spanje en Portugal was een overgangsbepaling opgenomen die drie jaar (1986-1988) zou gelden, om herstructurering van de staalsector mogelijk te maken, waarin een beperking van de uitvoer van staal naar de andere landen van de Gemeenschap was opgenomen. Ten aanzien van de totale hoeveelheid staalprodukten die uit Spanje naar de rest van de Gemeenschap mocht worden ingevoerd diende de Raad van Ministers voor elk van de betrokken jaren een beslissing te nemen.

9. Ten aanzien van Finland en Zweden gold gedurende de gehele periode een extern staalbeleid van de Gemeenschap. Tussen deze landen en de Gemeenschap werd sinds 1978 jaarlijks een briefwisseling gevoerd waarin uitvoerbeperkingen werden vastgesteld.

10. Vanaf 1978 en op grond van de Toetredingsakte is op Finland, Spanje en Zweden hetzelfde beginsel toegepast: handhaving van de traditionele handelsstromen, hetgeen in de praktijk betekende dat de staaluitvoer naar de Gemeenschap werd bevroren op de niveaus van de voorgaande jaren en dat geen veranderingen waren toegestaan in de regionale verdeling, het produktenpakket of de tijdstippen van levering (de zogenaamde »triple-clause").

11. In 1984 en 1985 kregen Acerinox, Avesta en Outokumpu hun vergunningen voor de invoer in bepaalde Lid-Staten (met name in Duitsland, Frankrijk en Italië) eerst na abnormaal lange vertragingen, hoewel deze vergunningen op grond van de GATT-regels automatisch moeten worden verleend. De betrokken Lid-Staten bezwaarden zich erover dat deze drie bedrijven de »triple-clause", als neergelegd in de briefwisseling tussen de Gemeenschap en hun regeringen, niet nakwamen.

12. De ambtenaren van de Commissie die met de betrekkingen met deze drie landen waren belast, stelden dit punt aan de orde bij de vertegenwoordigers van de regeringen van Finland, Spanje en Zweden. Aangezien deze regeringen geen wettelijke bevoegdheden hadden om aan de in hun land gevestigde ondernemingen formele exportquota op te leggen, werd aanbevolen dat de ondernemingen zelf contact zouden opnemen met de bedrijven in de Lid-Staten die hadden geklaagd, ten einde in het kader van de briefwisseling voor dit probleem een oplossing te vinden.

13. De ambtenaren van de Commissie hebben nooit de indruk gewekt dat Acerinox, Avesta en Outokumpu tot een multilaterale overeenkomst moesten toetreden.

VI. De multilaterale overeenkomst van 1986 waarop deze beschikking betrekking heeft

1. Toen de Z-Club op 15 april 1986 te Parijs bijeenkwam, werd al aan een nieuwe formele overeenkomst gewerkt. Slechts enkele technische details moesten nog nader worden uitgewerkt. 2. Op 16 mei 1986 werd in Duesseldorf een »Overeenkomst inzake een systeem van vrijwillige leveringsbeperkingen voor koudgewalste platte produkten van roestvrij staal" ondertekend.

3. De voornaamste bepalingen van deze overeenkomst waren:

a) Produkten waarop de overeenkomst betrekking heeft:

- koudgewalste platte produkten van roestvrij staal op rollen en in de vorm van uit rollen gesneden plaat; plaat en band, ongeacht de breedte en dikte daarvan;

- produkten van eerste keus en van tweede keus;

- leveringen aan herwalserijen;

- KBR was uitgesloten (KBR = koudgewalste plaat met een breedte van meer dan 63 inch (1 600 mm), met een dikte van 3 mm tot 7 mm.

b) Markten waarvoor leveringsquota gelden:

- België/Luxemburg,

- Denemarken,

- Duitsland,

- Finland,

- Frankrijk,

- Griekenland,

- Ierland,

- Italië,

- Malta,

- Nederland,

- Noorwegen,

- Oostenrijk,

- Portugal,

- Spanje,

- Verenigd Koninkrijk,

- Zweden,

- Zwitserland.

Deze 17 markten te zamen werden »Big C" genoemd. Afzonderlijk werden de markten aangeduid als »small c".

c) Het opstellen van statistieken van de Z-Club en van kwartaalschattingen van de vraag.

d) Stemrecht van de leden van de Z-Club: 75 % van het marktaandeel in de desbetreffende markt plus 25 % van het marktaandeel in het totale onder de overeenkomst vallende gebied.

e) Vaststellen van leveringsquota:

- »Big C" %-quota werden vastgesteld volgens de volgende tabel:

(in %)

1.2.3 // // // // Deelnemende ondernemingen // »Big C" // Leveringsquota // // // // Duitsland // 27,831 // // - Krupp Stahl // // 17,887 // - TEW // // 9,944 // België // 6,152 // // ALZ // // 6,152 // Spanje // 7,329 // // Acerinox // // 7,329 // Finland // 6,072 // // Outokumpu // // 6,072 // Frankrijk // 18,843 // // - Ugine Gueugnon // // 11,430 // - Usinor Châtillon // // 7,413 // Italië // 18,671 // // - IAI // // 9,3355 // - Terninoss // // 9,3355 // Verenigd Koninkrijk // 8,282 // // BSC // // 8,282 // Zweden // 6,820 // // Avesta // // 6,820 // // // // Totaal // 100,000 // 100,000 // // //

De »Big C" %-quota werden omgezet in »Big C" kwartaalquota in ton, op basis van bovengenoemde schattingen van de vraag;

- »small C": de kwartaalquota werden vastgesteld op grond van de verschillende kwartaalschattingen van de markt en van de volgende tabel: Basistabel »small c" (tabel 11 van 15 mei 1986)

(in ton) 1.2.3.4.5.6.7.8.9.10 // // // // // // // // // // // // Duits- land // België/ Luxemburg // Spanje // Finland // Frankrijk // Italië // Verenigd Koninkrijk // Zweden // Totaal // // // // // // // // // // // Duitsland // 18 009 // 1 424 // 1 102 // 906 // 2 881 // 1 506 // 1 065 // 1 577 // 28 500 // België/ Luxemburg // 448 // 563 // 23 // 136 // 462 // 425 // 130 // 80 // 2 269 // Spanje // 551 // 271 // 3 515 // 100 // 391 // 33 // 36 // 70 // 4 967 // Finland // 176 // 96 // 87 // 1 454 // 108 // 6 // 32 // 268 // 2 207 // Frankrijk // 956 // 765 // 501 // 212 // 8 781 // 903 // 531 // 159 // 12 808 // Italië // 1 410 // 1 249 // 501 // 522 // 1 954 // 12 622 // 394 // 408 // 19 060 // Verenigd Koninkrijk // 1 106 // 465 // 73 // 204 // 1 133 // 339 // 5 158 // 434 // 8 939 // Zweden // 601 // 190 // 75 // 358 // 347 // 7 // 15 // 1 610 // 3 203 // Nederland // 908 // 484 // 206 // 452 // 610 // 523 // 153 // 409 // 3 744 // Ierland/ Denemarken/ Griekenland // 823 // 98 // 281 // 563 // 362 // 384 // 252 // 808 // 3 571 // Oostenrijk // 516 // - // 30 // 284 // 155 // 413 // - // 346 // 1 744 // Portugal // 90 // 215 // 287 // 46 // 150 // 131 // 169 // - // 1 088 // Malta // 40 // - // 31 // - // 33 // - // - // - // 104 // Noorwegen // 219 // 27 // 70 // 183 // 78 // - // - // 189 // 766 // Zwitserland // 1 019 // 100 // 322 // 449 // 769 // 756 // 44 // 234 // 3 693 // // // // // // // // // // // Totaal // 26 902 // 5 947 // 7 085 // 5 869 // 18 214 // 18 048 // 8 006 // 6 592 // 96 663 // // // // // // // // // //

f) De »small c"-quota werden gecorrigeerd in gevallen van reeds eerder overeengekomen bilaterale hoeveelheden.

g) Een zeer verfijnd systeem voor compensatie, overdrachten, uitwisseling en aankoop van quota.

h) Een systeem van geldboeten:

- voor het eerste kwartaal van de overeenkomst werd een boete van 125 ecu opgelegd voor elke ton die in een »small c"-markt boven de overeengekomen quota werd geleverd, met een tolerantie van 3 % of 40 ton, waarbij de hoogste van beide waarden in aanmerking werd genomen (5 % of 65 ton per kwartaal voor ALZ). Een boete van 125 ecu per ton werd opgelegd voor leveringen boven de overeengekomen quota in de »Big C"-markt;

- met ingang van het tweede kwartaal werden de boeten verhoogd tot 250 ecu per ton;

- een boete van 250 ecu per ton werd opgelegd voor niet-aangemelde hoeveelheden.

i) De verplichting een zekerheid te stellen in de vorm van een promesse of van een bankgarantie.

j) Het prijsstellingaspect werd in de overeenkomst omschreven als volgt: »Door doelmatige toepassing van deze overeenkomst moet geleidelijk prijsstabilisering in de »Big C"-markt tot stand worden gebracht. Beslissingen op dit punt worden indien nodig door de leden van de Sendzimir Club tijdens hun periodieke bijeenkomsten getroffen en de naleving ervan wordt als essentieel voor de overeenkomst beschouwd.".

In de praktijk hebben de leden hiervoor een Comité voor prijsstelling ingesteld.

k) Het beheer van de overeenkomst zou worden opgedragen aan het Secretariaat van de Z-Club »in nauwe samenwerking" met Eurofer. Tevens werd een Comité voor marktvoorspellingen en een Comité voor markt- arbitrage ingesteld.

l) De overeenkomst werd gesloten voor een periode van twaalf maanden: het vierde kwartaal van 1986 (overgangsperiode) en de eerste drie kwartalen van 1987.

4. De volgende ondernemingen waren partij bij de overeenkomst:

- ALZ NV,

- Outokumpu OY,

- Usinor Châtillon SA,

- British Steel Corporation,

- Industria Acciai Inox SpA,

- Krupp Stahl AG,

- Terninoss-Acciai Inossidabili SpA,

- Acerinox SA,

- Avesta AB,

- Thyssen Edelstahlwerke AG,

- Ugine-Gueugnon SA.

5. Tijdens de volgende bijeenkomst van de Z-Club op 3 juli 1986 te Parijs, werd begonnen met de toepassing van de Overeenkomst: controle op het stellen van zekerheden, discussies over »small c"-markten en overleg inzake de prijzen (akkoord om de minimumprijzen te bespreken die met ingang van 1 januari 1987 van kracht zouden worden).

6. Op 21 oktober 1986 kwam het Comité van deskundigen van de Z-Club te Brussel bijeen om de methode van berekening voor het vierde kwartaal van 1986 en het eerste kwartaal van 1987 en om de definitie van koudgewalste produkten vast te stellen. Ook de vraag hoe indirecte leveringen moesten worden verantwoord alsmede andere technische kwesties kwamen aan de orde.

7. Op 1 oktober 1986, toen de overeenkomst in werking trad, werden door alle partijen de prijzen voor koudgewalste produkten verhoogd en werd een verdere stijging tegen 1 januari 1987 aangekondigd.

8. Geen van de betrokken ondernemingen heeft een verzoek tot goedkeuring krachtens artikel 65, lid 2, van het Verdrag ingediend.

9. De bedrijven stellen dat vertegenwoordigers van Eurofer een kopie van de overeenkomst van 1986 hebben bezorgd aan het lid van de Commissie voor industriële zaken en aan een aantal ambtenaren van het Directoraat Staal (DG III). Deze verklaring is niet bevestigd (zie de punten 10 en 14).

10. Een vertegenwoordiger van Eurofer wilde in juni 1986 een afschrift van de overeenkomst overhandigen aan een hooggeplaatste ambtenaar van het Directoraat Staal. Deze weigerde dit in ontvangst te nemen en wees erop dat de Commissie geen overeenkomsten tussen fabrikanten kan tolereren die strijdig zijn met artikel 65.

11. Sir Robert Scholey, voorzitter van British Steel (en op dat ogenblik tevens president van Eurofer) stuurde op 29 mei 1986 een brief aan vice-voorzitter Narjes, met de woorden »U zult zich herinneren dat ik U bij onze ontmoeting te Duesseldorf heb meegedeeld dat er tussen fabrikanten van roestvrij staal een overeenkomst is gesloten".

12. Vice-voorzitter Narjes antwoordde met een telex van 17 juni 1986 waarin hij geen gewag maakte van de overeenkomst maar wel meedeelde: ». . . einde 1984 was aan de fabrikanten reeds een voorstel gedaan om de problemen in de sector en mogelijke oplossingen daarvoor te zamen met de Commissie te bestuderen".

13. Op 15 oktober 1986 richtte Sir Robert Scholey wederom een brief aan vice-voorzitter Narjes waarin de volgende zinsnede voorkwam: »Eerder dit jaar mocht ik U een afschrift van de overeenkomst overhandigen . . .".

14. Hierop antwoordde de heer Narjes op 5 januari 1987: ». . . ik herinner mij niet van U een kopie van een overeenkomst met betrekking tot roestvrij staal ontvangen te hebben. In Uw brief worden geen nadere bijzonderheden gegeven over de door U genoemde overeenkomst, maar ik wijs U er wel op, dat de Commissie geen goedkeuring kan hechten aan enige overeenkomst tussen ondernemingen, die strijdig is met de beginselen van artikel 65 van het Verdrag van Parijs . . .".

15. British Steel stelt dat deze brief nooit aan de andere leden van de groep is doorgegeven, omdat de brief aan Sir Robert was gericht in zijn hoedanigheid van voorzitter van British Steel en niet in die van voorzitter van Eurofer. Voorts, verklaart British Steel, omdat de heer Narjes zijn brief als confidentieel had aangeduid, het confidentiële karakter van het schrijven te willen respecteren.

16. British Steel vervolgt dat het naar aanleiding van deze brief in de Z-Club de wettigheid van de overeenkomst aan de orde heeft gesteld. De voorzitter van Z-Club kreeg van de leden de opdracht om met de Commissie de wettigheid van de overeenkomst na te gaan.

17. De ondernemingen die bij deze procedure waren betrokken, hebben niet aangetoond dat voor de overeenkomst een verzoek tot goedkeuring bij de Commissie was ingediend.

VII. Verlenging van de overeenkomst van 1986

1. Op 16 mei 1987 ondertekenden de partijen bij de overeenkomst van 1986 (zie hoofdstuk VI, punt 4) een aanhangsel van de overeenkomst, waardoor deze tot 30 september 1989 werd verlengd; ALZ verbond zich echter slechts tot 31 december 1988.

2. De leden van de Z-Club stellen dat zij een kopie van de verlenging aan ambtenaren van Directoraat Staal van Directoraat-generaal III ter hand hebben gesteld. Het bleek niet mogelijk hiervoor bevestiging te vinden. De betrokkenen maakten van dit feit geen melding aan de in hoofdstuk VI, punt 10, genoemde ambtenaar die had geweigerd de overeenkomst van 1986 in ontvangst te nemen en die de vertegenwoordiger van Eurofer had gewaarschuwd.

3. In 1987 verbeterde de martksituatie voor koudgewalste platte produkten van roestvrij staal aanzienlijk. Eurofer verklaarde in een verslag over speciaal staal van 6 november 1987: »De goede werking van de door Eurofer beheerde Z-Club wordt nog steeds gesteund door een krachtige vraag naar koudgewalste produkten. De vraagverwachtingen voor het eerste halfjaar van 1988 wijzen op generlei verzwakking vergeleken met de grote opleving van 1987.".

4. Dit verslag van Eurofer vormt tevens een bevestiging van het bestaan van prijsafspraken van de Z-Clubs:

»De prijsstijgingen die voor het vierde kwartaal van 1987 werden bepaald, werden ruimschoots gehaald. Alle leden van de Sendzimir Club maken nu melding van een zeer bevredigende reactie van de markt op de prijsstijging van 7 % voor austenitische soorten en van 5 % voor ferretische kwaliteiten die voor leveringen in het eerste kwartaal van 1988 is vastgesteld."

. . .

»Dit goede resultaat werd bereikt met name dank zij een betere organisatie van de cooerdinatie en de directe contacten tussen de leden van het Prijzencomité." . . .

»Nieuwe prijsverhogingen zullen daarom nodig zijn om de stijging van bepaalde legeringsbestanddelen te compenseren. De leden van de Z-Club overwegen daarom hun prijzen op 1 april 1988 nog eens met 4 tot 5 % te verhogen.".

5. Op 16 september 1987 vond te Milaan een bijeenkomst van de Z-Club plaats, waarop alle partijen bij de overeenkomst waren vertegenwoordigd, en waarop twee vertegenwoordigers van Eurofer aanwezig waren. De voornaamste punten van bespreking waren:

- toewijzing van »Big C"- en »small c"-quota voor het vierde kwartaal van 1987 en de eerste drie kwartalen van 1988;

- discussie over de toekomst van de bilaterale overeenkomsten: de Italiaanse, Zweedse, Finse en Belgische concerns deelden mee niet voornemens te zijn bilaterale overeenkomsten aan te gaan. De Duitse groep wenste bilaterale overeenkomsten met British Steel en Acerinox. Acerinox wenste zijn bilaterale overeenkomsten met British Steel en de Duitse fabrikanten uit te breiden, en de Britse groep wilde zijn overeenkomsten met Acerinox en de Duitse fabrikanten wijzigen en met Avesta nieuwe overeenkomsten aangaan;

- verslag van Eurofer over de uitvoering van de Overeenkomst en oplegging van de volgende boeten:

Boeten over het vierde kwartaal van 1986 en het eerste kwartaal van 1989 - Bedragen in verschillende valuta's

1.2.3.4 // // // // // // Franse frank // Peseta // Zweedse kroon // // // // // Acerinox // 60 007 // - // 101 352 // ALZ // 14 340 // 104 517 // 23 415 // Avesta // 8 155 // 115 853 // - // BSC // 12 862 // 140 694 // 57 696 // IAI // 10 482 // 158 593 // 20 788 // Krupp Stahl // 24 958 // 303 870 // 52 145 // Outokumpu // 8 537 // 103 148 // 16 694 // TEW // 13 213 // 168 921 // 27 923 // Terninoss // 12 721 // 158 594 // 21 906 // Ugine // 6 105 (*) // 320 100 // 63 778 // // // // // Totaal // 171 380 // 1 574 290 // 385 697 // // // //

Opmerkingen

- In deze bedragen zijn geen renten op deposito's opgenomen.

- De bedragen in Zweedse kronen zijn tot 31 december 1987 geblokkeerd.

- Deze verdeling zal plaatsvinden over de nettobedragen tussen de Franse, de Spaanse en de Zweedse bedrijven.

- (*): de geldboete van 6 105 Ffr. van Ugine Gueugnon aan Usinor Châtillon voor het vierde kwartaal van 1986 komt te vervallen.

6. Op 3 november 1987 vond te Duesseldorf een andere bijeenkomst van de Z-Club plaats. Deze was belegd om de toepassing van de Overeenkomst in het tweede en derde kwartaal van 1987 te bespreken en de quota voor het eerste en tweede kwartaal van 1988 te berekenen.

7. Tussen twee Duitse fabrikanten (Thyssen en Krupp), Acerinox en British Steel bestonden in het derde kwartaal van 1987 bilaterale overeenkomsten, wat blijkt uit een brief van Eurofer van 17 juli 1987 aan de leden van de Z-Club.

8. In 1988 zette de Z-Club zijn regelmatige bijeenkomsten voort. Zo bespraken de leden van de Z-Club op 3 februari 1988 te Brussel de boven de quota uitgaande leveringen in het derde kwartaal van 1987. British Steel vroeg om arbitrage inzake een boete voor leveringen boven de quota aan een klant »die anders te weinig grondstoffen zou hebben gehad en die in dat geval in Brussel had kunnen klagen".

9. Op deze bijeenkomst werden de quota voor het tweede kwartaal van 1988 vastgesteld en werd de uitwisseling van quota die het secretariaat voor het vierde kwartaal van 1987 had vastgesteld, bevestigd. De voorzitter deelde de Club tevens mee dat in totaal boeten voor een tegenwaarde van 300 000 ecu waren opgelegd.

10. In 1987 kwamen de Commissie klachten van klanten ter ore, zowel uit artikelen in de Britse pers als afkomstig van de Portugese Regering, die in augustus 1987 aan de Commissie een klacht van een consumentenorganisatie bij het Portugese Directoraat-generaal voor Mededinging overbracht.

11. Toen ambtenaren van de Commissie op 28 en 29 april 1988 op grond van artikel 47 van het Verdrag in de kantoren van zeven EGKS-fabrikanten verificaties uitvoerden, was de overeenkomst van 1986 nog steeds van kracht.

12. Nadat alle in hoofdstuk II, punten 4 en 5, genoemde bedrijven in oktober 1988 de punten van bezwaar hadden ontvangen, richtte de voorzitter van de Sendzimir-Club op 24 oktober 1988 een brief aan het lid van de Commissie dat was belast met de mededinging, waarin de volgende zin voorkwam: »Op verzoek van alle ondernemingen die partij waren bij de overeenkomst van 16 mei 1986 deel ik U bij deze formeel mede dat de partijen in het licht van het standpunt dat de Commissie in haar punten van bezwaar heeft uiteengezet, de overeenkomst hebben beëindigd.".

B. JURIDISCHE BEOORDELING

VIII. Artikel 65, lid 1

1. Artikel 65, lid 1, van het Verdrag verbiedt alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van verenigingen van ondernemingen en alle onderling samenhangende gedragingen, welke er direct of indirect toe zouden kunnen leiden op de gemeenschappelijke markt de normale werking van de mededinging te beletten, te beperken of te vervalsen en in het bijzonder:

a) de prijzen vast te leggen of te bepalen;

b) de produktie, de technische ontwikkeling of de investeringen te beperken of te beheersen;

c) de markten, produkten, afnemers of voorzieningsbronnen te verdelen.

2. De Europese fabrikanten van koudgewalste platte produkten van roestvrij staal, welke zijn genoemd in deel A, hoofdstuk II, punten 4 en 5, te weten:

- Acerinox SA,

- ALZ NV,

- British Steel plc,

- Krupp Stahl AG,

- Terni Acciai Speciali SpA,

- Thyssen Edelstahlwerke AG,

- Ugine Aciers de Châtillon et Gueugnon,

- Outokumpu OY,

- Avesta AB,

hebben zich blijkens het in deel A, hoofdstukken VI en VII, omstandig beschreven bewijsmateriaal schuldig gemaakt aan het sluiten en uitvoeren van overeenkomsten, aan het nemen en uitvoeren van besluiten en aan onderling samenhangende gedragingen welke volgens artikel 65, lid 1, van het Verdrag verboden zijn. Meer bepaald konden de volgende inbreuken worden vastgesteld:

a) Alle in deel A, hoofdstuk II, punten 4 en 5, genoemde ondernemingen ondertekenden in mei 1986 een overeenkomst die van kracht was gedurende het vierde kwartaal van 1986 en de eerste drie kwartalen van 1987. In maart 1987 kwamen deze ondernemingen een verlenging van de overeenkomst tot 30 september 1989 overeen (ALZ slechts tot 31 december 1988). Deze overeenkomst, die van kracht was van oktober 1986 tot april 1988, verhinderde, beperkte en vervalste de normale mededinging op de gemeenschappelijke markt door beheersing van de produktie, door verdeling van markten en afnemers, en door onderling samenhangende gedragingen inzake de prijzen.

b) Alle in deel A, hoofdstuk II, punten 4 en 5, genoemde ondernemingen waren van oktober 1986 tot april 1988 betrokken bij onderling samenhangende gedragingen inzake de prijzen, die ertoe strekten de normale mededinging te vervalsen.

3. De overeenkomst van 1986, waarbij nagenoeg alle fabrikanten van koudgewalste produkten van roestvrij staal die in de Gemeenschap leverden, waren betrokken en betrekking had op zowel produktiequota als prijzen, had onvermijdelijk een aanzienlijke invloed op de situatie op de gemeenschappelijke markt. De overeenkomst van 1986 ging vooraf aan en droeg stellig bij tot de aanzienlijke prijsverhogingen die zich in de periode 1986-1988 voordeden.

4. De verscheidene ondernemingen werd in uiteenlopende vorm de stelling naar voren gebracht dat artikel 65 wegens de staalcrisis op de een of andere manier buiten werking was gesteld tot het door de Commissie opnieuw zou worden geactiveerd. Dit standpunt kan onder geen beding worden aanvaard. Op geen enkel ogenblik tijdens de crisis heeft de Commissie iets gezegd waaruit zou kunnen blijken dat artikel 65 buiten werking was gesteld. Dit zou onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, zoals bepaald in artikel 4 van het Verdrag. Artikel 65 is een onderdeel van het EGKS-Verdrag en kan niet ter zijde worden geschoven of buiten toepassing worden verklaard, behalve in gevallen waarin de Commissie krachtens artikel 65, lid 2, met bepaalde overeenkomsten instemt.

5. Artikel 58 van het Verdrag, dat voorziet in een stelsel van produkttiequota indien er zich een uitgesproken crisisperiode aandient, en artikel 61 van het Verdrag, dat de Commissie toestaat prijzen vast te stellen, zeggen niets over een mogelijke beperking van de toepassing van artikel 65 buiten de maatregelen voorzien in de quota- en prijsregelingen. Alleen de Commissie zelf kan tijdelijk en bij wijze van uitzondering ondernemingen formeel toe- staan of aanmoedigen om in het kader van een stelsel van produktiequota en met het doel de moeilijkheden tijdens een uitgesproken crisis te helpen oplossen, bepaalde overeenkomsten op staalgebied aan te gaan. De ondernemingen hebben het recht om overeenkomsten te sluiten die normaliter inbreuk zouden maken op artikel 65 uitsluitend voor zover de Commissie met die overeenkomsten uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingestemd.

6. Uitzonderingen op grondregels van het Verdrag moeten steeds eng worden uitgelegd (zie zaak 154/78, Valsabbia, Jurisprudentie 1980, blz. 907, r.o. 84). Zelfs indien de Commissie bepaalde verklaringen heeft afgelegd waarbij ondernemingen ertoe werden aangemoedigd eenzijdig hun produktie te beperken of hun prijzen te verhogen en ten opzichte van de Commissie verbintenissen aan te gaan met betrekking tot het produktieniveau voor gewoon staal, ontbreekt een juridische of feitelijke grondslag op grond waarvan de ondernemingen jaren later en met betrekking tot roestvrij staal met recht zouden kunnen stellen dat de een of andere daad van de Commissie was vereist om artikel 65 weer van kracht te doen worden.

7. Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door de vermelding in artikel 5 van het Verdrag dat de Gemeenschap zo weinig mogelijk ingrijpt of door de vermelding in artikel 57 van het Verdrag dat bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van indirecte middelen. Deze artikelen regelen de bevoegdheid van de Commissie: zij geven bedrijven geen »carte blanche" om de ondubbelzinnige bepalingen van artikel 65, die specifiek van toepassing zijn op overeenkomsten tussen ondernemingen, naast zich neer te leggen en staan ondernemingen evenmin toe om met elkaar in plaats van met de Commissie samen te werken. Ook verwijzingen naar de rechtspraak van het Hof, waaruit blijkt dat de Commissie zo nodig mag besluiten andere doelstellingen dan de mededinging te laten meespelen, laten deze conclusie onverlet: op grond van deze regel kan de Commissie het respectieve belang dat zij aan elk van haar doelstellingen hecht laten variëren, maar de bedrijven kunnen er niet het recht uit putten beperkende overeenkomsten te sluiten, enkel en alleen op grond van het feit dat die zogezegd doelstellingen nastreven die de Commissie op een eerder tijdstip en in andere omstandigheden als belangrijk heeft bestempeld.

8. Zelfs indien daarover enige twijfel had kunnen bestaan, zou deze in ieder geval zijn weggenomen door de brief van 17 januari 1983, waarin de leden van de Commissie Andriessen en Davignon stelden dat de Commissie geen overeenkomsten zou dulden die niet in overeenstemming waren met artikel 65 (zie deel IV, punt 3).

9. Het antwoord op die brief van de toenmalige voorzitter van Eurofer van 8 februari 1983, waarin de Commissie werd verzocht mogelijke inbreuken te signaleren, kan niet worden beschouwd als een geldige of afdoende manier om de verantwoordelijkheid bij de Commissie te leggen. Het blijft te allen tijde de plicht van de ondernemingen om de normale stappen te doen, dit wil zeggen om hun overeenkomsten aan te melden en indien nodig om goedkeuring van deze overeenkomsten te verzoeken ten einde zich ervan te vergewissen dat hun handelwijze binnen wettelijke grenzen blijft (zie hoofdstuk IV, punt 5).

10. Er werden ook andere argumenten aangevoerd, waarvan de strekking was dat artikel 65 van het Verdrag niet van toepassing was omdat er zogenaamd geen »normale" mededinging bestond. Deze argumenten kunnen niet worden aanvaard. Het woord »normaal" in artikel 65 betekent »mededinging die niet door beperkende overeenkomsten wordt vervalst". Zelfs indien de betekenis ruimer is, behoort het tot de bevoegdheid van de Commissie te bepalen wanneer beperkende overeenkomsten wegens abnormale omstandigheden gerechtvaardigd zijn en mogen ondernemingen zich niet gedragen alsof zij zich in het geheel niet aan artikel 65 behoren te houden. Het is eveneens de bevoegdheid van de Commissie, en niet die van de ondernemingen te bepalen of er op bepaalde tijdstippen maatregelen dienen te worden genomen om voor het bedrijfsleven opnieuw een bevredigend economisch klimaat te creëren, en zo ja welke. Niets in artikel 65 doet veronderstellen dat het in »abnormale" omstandigheden niet van toepassing is. Indien een dergelijke uitlegging werd aanvaard, zou artikel 65 niet van toepassing zijn wanneer het wellicht het meest noodzakelijk is. Het feit dat staalondernemingen werden gesubsidieerd of dat er quotastelsels voor gewoon staal bestonden, betekent stellig niet dat artikel 65 niet meer van toepassing was. In 1986 stapte de Commissie trouwens af van echte crisismaatregelen en werd overgegaan op een meer liberale regeling. Het is dan ook volstrekt niet te rechtvaardigen dat de ondernemingen op dat ogenblik overeenkomsten sloten die het tegengestelde beoogden.

11. In diverse argumentaties werd verwezen naar het vertrouwensbeginsel. Het in het Gemeenschapsrecht verankerde beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen kan echter niet worden ingeroepen wanneer i) de betrokken ondernemingen niet de procedure hebben gevolgd die als de enige normale en correcte moet worden beschouwd voor ondernemingen die zich te goeder trouw tegen geldboeten willen beschermen, namelijk behoorlijke aanmelding van hun overeenkomsten, en verzoek om goedkeuring, ii) niemand bij de Commissie een verklarig heeft afgelegd dat de betrokken overeenkomsten verenigbaar zouden zijn met het mededingingsrecht en iii) er geen maatregel is vastgesteld of geen beleid is gewijzigd met terugwerkende kracht. De ter zake dienende mededingingsregels zijn derhalve ongewijzigd gebleven en zijn ondubbelzinnig neergelegd in artikel 65 van het Verdrag, een Verdragsbepaling die sinds 1953 van kracht is.

12. Zelfs indien, zoals de ondernemingen beweren, sommige ambtenaren van de Commissie op de hoogte waren van de overeenkomst, doet dit niets af aan de onwettigheid ervan: alleen een beschikking van de Commissie op grond van een correct formeel verzoek om goedkeuring had de overeenkomst wettig kunnen maken. De ondernemingen bleven verantwoordelijk voor hun eigen daden en moesten blijven waarborgen dat de nodige voorzorgen werden genomen om zichzelf tegen geldboeten te beschermen indien daarvoor een gevaar was, hetgeen overduidelijk het geval was. Deze beschikking heeft ten doel, een herhaling van dit, de mededinging ontkennende gedrag te voorkomen en duidelijk aan te geven dat de Commissie dergelijke praktijken ook in de toekomst niet zal dulden. Dit door de ondernemingen aangevoerde argument is derhalve alleen relevant met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de geldboeten (zie hoofdstuk X).

13. Door de ondernemingen tot wie deze beschikking is gericht, is aangevoerd dat de overeenkomst van 1986 moet worden beschouwd als een vrijwillige of indirecte maatregel in de zin van artikel 57. Maatregelen in de zin van artikel 57 zijn echter maatregelen die door de Commissie worden genomen. Er is in dat artikel geen sprake van overeenkomsten tussen bedrijven. Er bestaat een fundamenteel verschil tussen overeenkomsten tussen ondernemingen die na overleg met de Commissie worden gesloten en die in hoofdzaak tot doel hebben maatregelen die door de Commissie zijn genomen doeltreffender en gemakkelijker te controleren te maken enerzijds, en anderzijds overeenkomsten die op initiatief van de bedrijven zelf werden gesloten, zonder overleg met de Commissie (die slechts informeel van het bestaan ervan in kennis was gesteld) en die niet tot doel hadden bestaande beperkingen te ondersteunen, maar nieuwe beperkingen met nieuwe economische gevolgen in het leven te roepen. De overeenkomst van 1986 was er niet op gericht bestaande beperkingen beter te doen functioneren (hetgeen slechts minieme economische gevolgen zou hebben gehad), maar economische resultaten op te leveren die de andere bestaande maatregelen niet zouden hebben voortgebracht en die de ondernemingen verlangden.

14. Er heeft met de Commissie geen overleg plaatsgevonden over de overeenkomst van 1986 en geen enkele ambtenaar van de Commissie heeft ooit deelgenomen aan een van de bijeenkomsten die tot de totstandkoming van de overeenkomst van 1986 hebben geleid. Op geen enkel ogenblik heeft welke ambtenaar van de Commissie ook iets gezegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de overeenkomst van 1986 kon worden beschouwd als een onderdeel van de in artikel 58 bedoelde maatregelen.

IX. Artikel 65, lid 2

Overeenkomstig artikel 65, lid 2, van het Verdrag, verleent de Commissie ontheffing voor specialisatieovereenkomsten en overeenkomsten tot gemeenschappelijke aankoop of verkoop of voor overeenkomsten die wat hun aard en werking betreft volstrekt analoog zijn, indien deze overeenkomsten aan bepaalde voorwaarden voldoen. In het onderhavige geval zouden de in deze beschikking beschreven overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen nooit voor ontheffing in aanmerking zijn gekomen. Zij vallen niet onder de soorten overeenkomsten waarvoor een ontheffing kan worden verleend. Integendeel, zij zijn bedoeld om de thuismarkten te beschermen, de markten te verdelen en het mogelijk te maken dat prijzen worden vastgesteld, welke activiteiten alle in strijd zijn met de basisbeginselen van de gemeenschappelijke markt. Artikel 46 van het Verdrag kan geen grondslag vormen voor de niet-toepasselijkheid van artikel 65, lid 2, aangezien de Commissie vanaf de aanvang van het Plan-Simonet duidelijk heeft gemaakt dat al deze crisismaatregelen verenigbaar moeten zijn met het Verdrag en inzonderheid met de mededingingsvoorschriften (zie hoofdstuk III, punt 2).

X. Artikel 65, lid 5

1. Volgens artikel 65, lid 5, kan de Commissie boeten of dwangsommen opleggen aan ondernemingen die een van rechtswege nietige overeenkomst hebben gesloten, die door arbitrage, uitkoop, boycot of enig ander middel een van rechtswege nietige overeenkomst of een zodanig besluit hebben toegepast of gepoogd hebben toe te passen, of die zich schuldig maken aan gedragingen welke in strijd zijn met artikel 65, lid 1.

2. De Commissie mag boeten en dwangsommen opleggen tot ten hoogste het dubbele van de bereikte omzet van de produkten welke het voorwerp uitmaken van de overeenkomst, het besluit of de gedraging die strijdig is met artikel 65, lid 1; indien evenwel de bedoeling heeft voorgezeten de produktie, de technische ontwikkeling of de investeringen te beperken, kan dit maximum worden verhoogd tot een bedrag van 10 % van de jaaromzet van de betrokken ondernemingen wat boeten betreft en tot een bedrag van 20 % van de dagomzet wat dwangsommen betreft.

3. De ondernemingen waren zich bewust van, en werden door de Commissie overigens herinnerd aan, het onderscheid tussen i) eenzijdige vrijwillige beslissingen van individuele bedrijven om hun prijzen te verhogen of hun produktie te verlagen, welke aan de Commissie worden gemeld, en ii) beslissingen die de ondernemingen elkaar op basis van wederkerigheid meedelen. Het feit dat de Commissie de eerste soort van beslissingen heeft aangemoedigd, doet niets af aan het feit dat beslissingen van de tweede soort onwettig zijn tenzij zij officieel ter kennis van de Commissie zijn gebracht en door haar, voor zover mogelijk, zijn goedgekeurd.

4. Op geen enkel ogenblik werd voor de overeenkomst door welke onderneming ook een verzoek tot goedkeuring ingediend. Alleen na een expliciet verzoek hadden de ondernemingen er eventueel aanspraak op kunnen maken van boeten verschoond te blijven. Uit het feit dat er geen verzoek is ingediend, blijkt dat de ondernemingen niet te goeder trouw waren.

5. Zelfs indien zij voor de betrokken overeenkomst een verzoek hadden ingediend, had dit overeenkomstig artikel 65 nooit kunnen worden goedgekeurd en zou de Commissie derhalve thans gerechtigd zijn deze beschikking, waarbij zij onwettig wordt verklaard, te geven. De in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen hadden reeds een jarenlange ervaring met op het Gemeenschapsrecht gebaseerde controles en waren goed op de hoogte van het mededingingsrecht van de Gemeenschap.

6. Ondernemingen kunnen boeten niet ontlopen door informeel ambtenaren van de Gemeenschap in te lichten over overeenkomsten die niet verenigbaar zijn met de mededingingsvoorschriften van de Gemeenschap.

7. De betrokken overeenkomst betrof koudgewalste produkten van roestvrij staal, waarvoor geen communautaire quotaregeling gold. In het kader van geen enkele communautaire regeling is ooit ingestemd met een soortgelijke overeenkomst inzake roestvrij staal. De ondernemingen moeten zich hiervan bewust zijn geweest.

8. Het feit dat de mededinging in bepaalde opzichten door communautaire maatregelen is beperkt, geeft de ondernemingen geen vrijbrief om de concurrentie verder of in andere opzichten te beperken. Het is in dergelijke omstandigheden juist zelfs bijzonder belangrijk dat het evenwicht tussen mededinging en andere overwegingen - wanneer dit eenmaal door de Gemeenschapsinstellingen is vastgesteld - niet wordt gewijzigd. Koudgewalste produkten van roestvrij staal vielen niet onder de communautaire produktiequotaregeling en de ondernemingen hadden niet het recht om door middel van concurrentiebeperkende overeenkomsten hun eigen regeling in te voeren.

9. De overeenkomsten hielden geen verband met de herstructurering van de staalindustrie. Met de overeenkomsten werd geen vermindering van de capaciteit nagestreefd.

10. Bij de oplegging van de boeten dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen, de twee Noordse ondernemingen en het speciale geval van Acerinox. Alle ondernemingen handelden doelbewust of althans onzorgvuldig en wisten dat zij de mededinging beperkten.

11. Bij de beslissing over de vraag of aan de ondernemingen binnen de Gemeenschap (behoudens hetgeen later ten aanzien van Acerinox wordt opgemerkt) geldboeten moeten worden opgelegd, en zo ja, hoe hoog die moeten zijn, zijn de volgende punten het belangrijkst:

a) De ondernemingen waren vertrouwd met een communautaire regeling voor andere staalprodukten, in het kader waarvan hun door de Commissie was verzocht bepaalde overeenkomsten te sluiten om de voorziening en de prijzen te stabiliseren.

b) De ondernemingen stelden bepaalde ambtenaren van de Commissie op de hoogte, zonder evenwel een verzoek om goedkeuring krachtens artikel 65, lid 2, van het Verdrag in te dienen.

c) Uit het bewijsmateriaal dat in het bezit van de Commissie is, blijkt dat de overeenkomst van 1986 door de ondernemingen op eigen initiatief werd gesloten, zonder dat van enige ambtenaar van de Commissie enige aanmoediging of druk van welke aard ook was uitgegaan, en hield geen enkel verband met welke door de Commissie genomen crisismaatregelen ook.

d) In deze beschikking worden uitsluitend boeten opgelegd met betrekking tot de overeenkomst van 1986.

Gelet op de hierboven uiteengezette feiten zou het duidelijk niet correct zijn onder de gegeven omstandigheden de hoge boeten op te leggen die anders passend zouden zijn. Gezien de mogelijkheid van een misverstand over de werking van artikel 65 en gezien het feit dat op verscheidene andere categorieën produkten in de staalindustrie op diverse tijdstippen »uitgesproken crisis"-maatregelen werden toegepast, is de Commissie van oordeel dat in dit uitzonderlijke geval veel geringere boeten dan gewoonlijk dienen te worden opgelegd aan de in de Gemeenschap gevestigde fabrikanten.

12. Ten aanzien van de Noordse ondernemingen Avesta en Outokumpu dient allereerst te worden opgemerkt dat de briefwisseling voor hen geen uitnodiging of vergunning inhield om toe te treden tot enig kartel en hen niet onttrok (en zelfs niet geldig kon onttrekken) aan de toepassing van het communautaire mededingingsrecht. Het is weliswaar soms niet nodig streng toe te zien op de naleving van het mededingingsrecht wanneer er een handelsakkoord van kracht is, maar alleen een in de meest ondubbelzinnige bewoordingen gestelde formele overeenkomst, ondertekend door de Commissie, kan de Commissie ooit verhinderen het mededingingsrecht te handhaven, en zelfs dan nog alleen in beperkte mate: zelfs de Raad kan de verdragsbepalingen niet opzij schuiven. Het mededingingsrecht kent aan particulieren subjectieve rechten toe en de Commissie kan deze niet buiten werking stellen of ondernemingen ontslaan van de verplichting de mededingingsregels na te leven. Uit de handelsovereenkomsten met de EVA-landen blijkt duidelijk dat de Commissie het recht heeft het communautaire mededingingsrecht toe te passen, en de briefwisseling kan niet aldus worden uitgelegd dat zij de Commissie dit recht zou ontnemen. In omstandigheden zoals die zich in deze zaak voordoen, moeten ondernemingen in derde landen die instructies van de Commissie uitvoeren, of hun nationale overheden, niet verder gaan dan zij worden gelast te gaan. Avesta en Outokumpu hebben nooit instructies gekregen om de overeenkomst van 1986 te ondertekenen.

Toch moet eveneens met de volgende punten rekening worden gehouden:

a) de vrijheid van Avesta en Outokumpu om in de Gemeenschap te verkopen tegen de door henzelf bepaalde prijzen en in de door hen gewenste hoeveelheden werd duidelijk beperkt door de briefwisseling tussen de Gemeenschap enerzijds en Zweden en Finland anderzijds. De Commissie had op verzoek van de Raad druk uitgeoefend op de Zweedse en Finse autoriteiten, die op hun beurt op de twee bedrijven druk uitoefenden, om hun uitvoer naar de Gemeenschap in wezen te beperken tot het niveau van de voorafgaande jaren. Met dit doel moedigde het Directoraat-generaal Buitenlandse Betrekkingen, dat de briefwisseling onder zijn beheer had, de Noordse ondernemingen er indirect toe aan bepaalde bilaterale overeenkomsten te sluiten met ondernemingen in de Gemeenschap.

In zeker opzicht hebben deze ondernemingen derhalve gehandeld zoals de autoriteiten in hun eigen land hun aanraadden. De ondernemingen hadden deze overeenkomsten aan de Commissie kunnen meedelen en het was zeker verstandig geweest dat te doen.

b) Avesta en Outokumpu waren in 1986 en daarna efficiënte bedrijven. De overeenkomst waarbij het volume van hun uitvoer werd beperkt, was strijdig met hun eigen belangen en zij zouden deze stellig niet hebben gesloten behalve onder druk. Door het Directoraat-generaal Concurrentie niet op de hoogte te brengen, hebben zij onbetwistbaar in strijd met hun eigen belangen gehandeld.

c) Het is niet uitgesloten dat bij de twee Noordse ondernemingen een verkeerde indruk kan hebben bestaan met betrekking tot de werking van artikel 65 ten aanzien van de overeenkomst van 1986, inzonderheid daar hun partners in de Gemeenschap hun op hun uitdrukkelijk verzoek garandeerden dat er in dat opzicht geen problemen waren.

13. Protocol nr. 10 bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal hield voor Acerinox noch voor enige andere Spaanse onderneming een uitnodiging of machtiging in om toe te treden tot welk kartel ook en onttrok hen geenszins (het had hen zelfs niet geldig kunnen onttrekken) aan de toepassing van het communautaire mededingingsrecht. Er dient evenwel ook rekening te worden gehouden met de volgende punten: a) De vrijheid van Acerinox om in de Gemeenschap in de gewenste hoeveelheden te leveren, werd onmiskenbaar beperkt door de gedurende de overgangsperiode (1986-1988) opgelegde kwantitatieve uitvoerbeperkingen. Ter uitvoering van artikel 52 en van Protocol nr. 10 bij de Toetredingsakte hebben de Spaanse autoriteiten het totale jaarlijkse uitvoervolume verdeeld onder de Spaanse fabrikanten met inachtneming van de historische handelsstromen tussen Spanje en de andere Lid-Staten. Acerinox handelde dan ook, althans in sommige opzichten, zoals door de Spaanse autoriteiten was voorgesteld ten einde te voldoen aan Protocol nr. 10 bij de Toetredingsakte.

b) Acerinox was in 1986 een efficiënte onderneming, die bezig was haar produktiecapaciteit voor de in deze beschikking bedoelde produkten uit te breiden. De overeenkomst waarin de omvang van haar uitvoer werd beperkt, was derhalve strijdig met haar eigen belangen en Acerinox zou deze stellig niet hebben gesloten behalve onder druk. Door het Directoraat-generaal Concurrentie niet op de hoogte te brengen, handelde Acerinox onbetwistbaar in strijd met haar eigen belangen.

c) Het is niet uitgesloten dat bij Acerinox een verkeerde indruk kan hebben bestaan met betrekking tot de werking van artikel 65 ten aanzien van de overeenkomst van 1986, inzonderheid daar haar communautaire partners haar op haar uitdrukkelijk verzoek garandeerden dat er in dat opzicht geen problemen waren.

14. Om de in deel X, punten 12 en 13, uiteengezette redenen is de Commissie van oordeel dat aan de twee Noordse ondernemingen Avesta en Outokumpu en aan de Spaanse onderneming Acerinox geen geldboeten dienen te worden opgelegd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De ondernemingen Acerinox SA, ALZ NV, British Steel plc, Krupp Stahl AG, Terni Acciai Speciali SpA, Thyssen Edelstahlwerke AG, Ugine Aciers de Châtillon et Gueugnon, Outokumpu OY en Avesta AB hebben in de loop van de jaren 1986, 1987 en 1988 (januari tot april) inbreuk gemaakt op artikel 65, lid 1, van het EGKS-Verdrag door het sluiten van de Overeenkomst van 15 april 1986 inzake quota en prijzen, welke de normale mededinging op de gemeenschappelijke markt belette, beperkte en vervalste door de produktie te beheersen en door de markten en afnemers te verdelen.

Artikel 2

Wegens de in artikel 1 vastgestelde inbreuken worden de volgende geldboeten opgelegd:

- ALZ NV: 25 000 ecu,

- British Steel plc: 50 000 ecu,

- Krupp Stahl AG: 100 000 ecu,

- Terni Acciai Speciali SpA: 100 000 ecu,

- Thyssen Edelstahlwerke AG: 50 000 ecu,

- Ugine Aciers de Châtillon

et Gueugnon: 100 000 ecu.

Artikel 3

De in artikel 2 opgelegde geldboeten moeten binnen drie maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking worden gestort op de volgende bankrekeningen:

1.2,3 // // // Adres // Rekeningnummer voor // 1.2.3 // // nationale valuta // ecu // // // // Duitsland Dresdner Bank AG // 2.114.628 // 2.114.628.00 // (BLZ 300 800 00) // // // D-4000 Duesseldorf // // // // // // België Generale Bank NV // 210-0000107-62 // 210-0000107-62 // B-1000 Brussel // // // // // // Frankrijk Société Générale // 30003-03010- // 30003-03010- // Agence Centrale // 00067030000 // 00077001001/73 // F-75794 Parijs Cedex 16 // // // // // // Italië Banca Commerciale Italiana // 961794/02/09 // 961294/49/56 // I-20121 Milaan // // // Banco di Napoli // 55/10 // // Filiale di Brescia // // // // // // Verenigd Koninkrijk Lloyds Bank // // 59010501 // UK-Londen SE1 2HA // // // Barclays Bank Int. Ltd // 50350974 // // UK-Londen SW1X 7LW // // // // //

Na afloop van genoemde betalingstermijn is van rechtswege rente verschuldigd op de voet die door het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking ter zake van zijn verrichtingen in ecu wordt toegepast op de eerste werkdag van de maand waarin deze beschikking is gegeven, vermeerderd met 3,5 percentpunt, of wel 13,75 %.

Bij betaling in de nationale valuta van de Lid-Staat waar de voor de betaling aangewezen bank is gevestigd, geschiedt de omrekening op basis van de wisselkoers van de dag voorafgaande aan die waarop de storting geschiedt.

Artikel 4

De in artikel 1 genoemde ondernemingen moeten de aldaar genoemde inbreuken onverwijld beëindigen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan. Daartoe dienen de betrokken ondernemingen zich ervan te onthouden welke van de in artikel 1 genoemde handelingen of gedragingen ook voort te zetten of te herhalen en dienen zij af te zien van alle maatregelen die tot soortgelijke gevolgen leiden.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot:

a) Acerinox SA,

Dr. Fleming 51,

E-28036 Madrid;

b) ALZ NV,

Klein Langerlo,

B-3600 Genk;

c) British Steel plc,

9 Albert Embankment,

UK-Londen SE1 7SN;

d) Krupp Stahl AG,

Alleestrasse 165,

D-4630 Bochum;

e) Terni Acciai Speciali SpA,

Viale B. Brin 218,

I-05100 Terni;

f) Thyssen Edelstahlwerke AG,

Oberschlesienstrasse 16,

D-4150 Krefeld;

g) Ugine Aciers de Châtillon et Gueugnon,

Immeuble Île-de-France,

Cedex 33,

F-92070 Paris-la-Défense;

h) Avesta AB,

Box 1000,

S-77401 Avesta;

i) Outokumpu OY,

Head Office,

Box 280,

SF-00101 Helsinki.

Deze beschikking vormt titel van tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 92 van het EGKS-Verdrag.

Gedaan te Brussel, 18 juli 1990.

Voor de Commissie

Leon BRITTAN

Vice-Voorzitter

Overeenkomstig artikel 65, lid 2, van het Verdrag, verleent de Commissie ontheffing voor specialisatieovereenkomsten en overeenkomsten tot gemeenschappelijke aankoop of verkoop of voor overeenkomsten die wat hun aard en werking betreft volstrekt analoog zijn, indien deze overeenkomsten aan bepaalde voorwaarden voldoen . In het onderhavige geval zouden de in deze beschikking beschreven overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen nooit voor ontheffing in aanmerking zijn gekomen . Zij vallen niet onder de soorten overeenkomsten waarvoor een ontheffing kan worden verleend . Integendeel, zij zijn bedoeld om de thuismarkten te beschermen, de markten te verdelen en het mogelijk te maken dat prijzen worden vastgesteld, welke activiteiten alle in strijd zijn met de basisbeginselen van de gemeenschappelijke markt . Artikel 46 van het Verdrag kan geen grondslag vormen voor de niet-toepasselijkheid van artikel 65, lid 2, aangezien de Commissie vanaf de aanvang van het Plan-Simonet duidelijk heeft gemaakt dat al deze crisismaatregelen verenigbaar moeten zijn met het Verdrag en inzonderheid met de mededingingsvoorschriften ( zie hoofdstuk III, punt 2 ).

X . Artikel 65, lid 5

1 . Volgens artikel 65, lid 5, kan de Commissie boeten of dwangsommen opleggen aan ondernemingen die een van rechtswege nietige overeenkomst hebben gesloten, die door arbitrage, uitkoop, boycot of enig ander middel een van rechtswege nietige overeenkomst of een zodanig besluit hebben toegepast of gepoogd hebben toe te passen, of die zich schuldig maken aan gedragingen welke in strijd zijn met artikel 65, lid 1 .

2 . De Commissie mag boeten en dwangsommen opleggen tot ten hoogste het dubbele van de bereikte omzet van de produkten welke het voorwerp uitmaken van de overeenkomst, het besluit of de gedraging die strijdig is met artikel 65, lid 1; indien evenwel de bedoeling heeft voorgezeten de produktie, de technische ontwikkeling of de investeringen te beperken, kan dit maximum worden verhoogd tot een bedrag van 10 % van de jaaromzet van de betrokken ondernemingen wat boeten betreft en tot een bedrag van 20 % van de dagomzet wat dwangsommen betreft .

3 . De ondernemingen waren zich bewust van, en werden door de Commissie overigens herinnerd aan, het onderscheid tussen i ) eenzijdige vrijwillige beslissingen van individuele bedrijven om hun prijzen te verhogen of hun produktie te verlagen, welke aan de Commissie worden gemeld, en ii ) beslissingen die de ondernemingen elkaar op basis van wederkerigheid meedelen . Het feit dat de Commissie de eerste soort van beslissingen heeft aangemoedigd, doet niets af aan het feit dat beslissingen van de tweede soort onwettig zijn tenzij zij officieel ter kennis van de Commissie zijn gebracht en door haar, voor zover mogelijk, zijn goedgekeurd .

4 . Op geen enkel ogenblik werd voor de overeenkomst door welke onderneming ook een verzoek tot goedkeuring ingediend . Alleen na een expliciet verzoek hadden de ondernemingen er eventueel aanspraak op kunnen maken van boeten verschoond te

blijven . Uit het feit dat er geen verzoek is ingediend, blijkt dat de ondernemingen niet te goeder trouw waren .

5 . Zelfs indien zij voor de betrokken overeenkomst een verzoek hadden ingediend, had dit overeenkomstig artikel 65 nooit kunnen worden goedgekeurd en zou de Commissie derhalve thans gerechtigd zijn deze beschikking, waarbij zij onwettig wordt verklaard, te geven . De in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen hadden reeds een jarenlange ervaring met op het Gemeenschapsrecht gebaseerde controles en waren goed op de hoogte van het mededingingsrecht van de Gemeenschap .

6 . Ondernemingen kunnen boeten niet ontlopen door informeel ambtenaren van de Gemeenschap in te lichten over overeenkomsten die niet verenigbaar zijn met de mededingingsvoorschriften van de Gemeenschap .

7 . De betrokken overeenkomst betrof koudgewalste produkten van roestvrij staal, waarvoor geen communautaire quotaregeling gold . In het kader van geen enkele communautaire regeling is ooit ingestemd met een soortgelijke overeenkomst inzake roestvrij staal . De ondernemingen moeten zich hiervan bewust zijn geweest .

8 . Het feit dat de mededinging in bepaalde opzichten door communautaire maatregelen is beperkt, geeft de ondernemingen geen vrijbrief om de concurrentie verder of in andere opzichten te beperken . Het is in dergelijke omstandigheden juist zelfs bijzonder belangrijk dat het evenwicht tussen mededinging en andere overwegingen _ wanneer dit eenmaal door de Gemeenschapsinstellingen is vastgesteld _ niet wordt gewijzigd . Koudgewalste produkten van roestvrij staal vielen niet onder de communautaire produktiequotaregeling en de ondernemingen hadden niet het recht om door middel van concurrentiebeperkende overeenkomsten hun eigen regeling in te voeren .

9 . De overeenkomsten hielden geen verband met de herstructurering van de staalindustrie . Met de overeenkomsten werd geen vermindering van de capaciteit nagestreefd .

10 . Bij de oplegging van de boeten dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen, de twee Noordse ondernemingen en het speciale geval van Acerinox . Alle ondernemingen handelden doelbewust of althans onzorgvuldig en wisten dat zij de mededinging beperkten .

11 . Bij de beslissing over de vraag of aan de ondernemingen binnen de Gemeenschap ( behoudens hetgeen later ten aanzien van Acerinox wordt opgemerkt ) geldboeten moeten worden opgelegd, en zo ja, hoe hoog die moeten zijn, zijn de volgende punten het belangrijkst :

a ) De ondernemingen waren vertrouwd met een communautaire regeling voor andere staalprodukten, in het kader waarvan hun door de Commissie was verzocht bepaalde overeenkomsten te sluiten om de voorziening en de prijzen te stabiliseren .

b ) De ondernemingen stelden bepaalde ambtenaren van de Commissie op de hoogte, zonder evenwel een verzoek om goedkeuring krachtens artikel 65, lid 2, van het Verdrag in te dienen .

c ) Uit het bewijsmateriaal dat in het bezit van de Commissie is, blijkt dat de overeenkomst van 1986 door de ondernemingen op eigen initiatief werd gesloten, zonder dat van enige ambtenaar van de Commissie enige aanmoediging of druk van welke aard ook was uitgegaan, en hield geen enkel verband met welke door de Commissie genomen crisismaatregelen ook .

d ) In deze beschikking worden uitsluitend boeten opgelegd met betrekking tot de overeenkomst van 1986 .

Gelet op de hierboven uiteengezette feiten zou het duidelijk niet correct zijn onder de gegeven omstandigheden de hoge boeten op te leggen die anders passend zouden zijn . Gezien de mogelijkheid van een misverstand over de werking van artikel 65 en gezien het feit dat op verscheidene andere categorieën produkten in de staalindustrie op diverse tijdstippen "uitgesproken crisis"-maatregelen werden toegepast, is de Commissie van oordeel dat in dit uitzonderlijke geval veel geringere boeten dan gewoonlijk dienen te worden opgelegd aan de in de Gemeenschap gevestigde fabrikanten .

12 . Ten aanzien van de Noordse ondernemingen Avesta en Outokumpu dient allereerst te worden opgemerkt dat de briefwisseling voor hen geen uitnodiging of vergunning inhield om toe te treden tot enig kartel en hen niet onttrok ( en zelfs niet geldig kon onttrekken ) aan de toepassing van het communautaire mededingingsrecht . Het is weliswaar soms niet nodig streng toe te zien op de naleving van het mededingingsrecht wanneer er een handelsakkoord van kracht is, maar alleen een in de meest ondubbelzinnige bewoordingen gestelde formele overeenkomst, ondertekend door de Commissie, kan de Commissie ooit verhinderen het mededingingsrecht te handhaven, en zelfs dan nog alleen in beperkte mate : zelfs de Raad kan de verdragsbepalingen niet opzij schuiven . Het mededingingsrecht kent aan particulieren subjectieve rechten toe en de Commissie kan deze niet buiten werking stellen of ondernemingen ontslaan van de verplichting de mededingingsregels na te leven . Uit de handelsovereenkomsten met de EVA-landen blijkt duidelijk dat de Commissie het recht heeft het communautaire mededingingsrecht toe te passen, en de briefwisseling kan niet aldus worden uitgelegd dat zij de Commissie dit recht zou ontnemen . In omstandigheden zoals die zich in deze zaak voordoen, moeten ondernemingen in derde landen die instructies van de Commissie uitvoeren, of hun nationale overheden, niet verder gaan dan zij worden gelast te gaan . Avesta en Outokumpu hebben nooit instructies gekregen om de overeenkomst van 1986 te ondertekenen .

Toch moet eveneens met de volgende punten rekening worden gehouden :

a ) de vrijheid van Avesta en Outokumpu om in de Gemeenschap te verkopen tegen de door henzelf bepaalde prijzen en in de door hen gewenste hoeveelheden werd duidelijk beperkt door de briefwisseling tussen de Gemeenschap enerzijds en Zweden en Finland anderzijds . De Commissie had op verzoek van de Raad druk uitgeoefend op de Zweedse en Finse autoriteiten, die op hun beurt op de twee bedrijven druk uitoefenden, om hun uitvoer naar de Gemeenschap in wezen te beperken tot het niveau van de voorafgaande jaren . Met dit doel moedigde het Directoraat-generaal

Buitenlandse Betrekkingen, dat de briefwisseling onder zijn beheer had, de Noordse ondernemingen er indirect toe aan bepaalde bilaterale overeenkomsten te sluiten met ondernemingen in de Gemeenschap .

In zeker opzicht hebben deze ondernemingen derhalve gehandeld zoals de autoriteiten in hun eigen land hun aanraadden . De ondernemingen hadden deze overeenkomsten aan de Commissie kunnen meedelen en het was zeker verstandig geweest dat te doen .

b ) Avesta en Outokumpu waren in 1986 en daarna efficiënte bedrijven . De overeenkomst waarbij het volume van hun uitvoer werd beperkt, was strijdig met hun eigen belangen en zij zouden deze stellig niet hebben gesloten behalve onder druk . Door het Directoraat-generaal Concurrentie niet op de hoogte te brengen, hebben zij onbetwistbaar in strijd met hun eigen belangen gehandeld .

c ) Het is niet uitgesloten dat bij de twee Noordse ondernemingen een verkeerde indruk kan hebben bestaan met betrekking tot de werking van artikel 65 ten aanzien van de overeenkomst van 1986, inzonderheid daar hun partners in de Gemeenschap hun op hun uitdrukkelijk verzoek garandeerden dat er in dat opzicht geen problemen waren .

13 . Protocol nr . 10 bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal hield voor Acerinox noch voor enige andere Spaanse onderneming een uitnodiging of machtiging in om toe te treden tot welk kartel ook en onttrok hen geenszins ( het had hen zelfs niet geldig kunnen onttrekken ) aan de toepassing van het communautaire mededingingsrecht . Er dient evenwel ook rekening te worden gehouden met de volgende punten :

a ) De vrijheid van Acerinox om in de Gemeenschap in de gewenste hoeveelheden te leveren, werd onmiskenbaar beperkt door de gedurende de overgangsperiode ( 1986-1988 ) opgelegde kwantitatieve uitvoerbeperkingen . Ter uitvoering van artikel 52 en van Protocol nr . 10 bij de Toetredingsakte hebben de Spaanse autoriteiten het totale jaarlijkse uitvoervolume verdeeld onder de Spaanse fabrikanten met inachtneming van de historische handelsstromen tussen Spanje en de andere Lid-Staten . Acerinox handelde dan ook, althans in sommige opzichten, zoals door de Spaanse autoriteiten was voorgesteld ten einde te voldoen aan Protocol nr . 10 bij de Toetredingsakte .

b ) Acerinox was in 1986 een efficiënte onderneming, die bezig was haar produktiecapaciteit voor de in deze beschikking bedoelde produkten uit te breiden . De overeenkomst waarin de omvang van haar uitvoer werd beperkt, was derhalve strijdig met haar eigen belangen en Acerinox zou deze stellig niet hebben gesloten behalve onder druk . Door het Directoraat-generaal Concurrentie niet op de hoogte te brengen, handelde Acerinox onbetwistbaar in strijd met haar eigen belangen .

c ) Het is niet uitgesloten dat bij Acerinox een verkeerde indruk kan hebben bestaan met betrekking tot de werking van artikel 65 ten aanzien van de overeenkomst van 1986, inzonderheid daar haar communautaire partners haar op haar uitdrukkelijk verzoek garandeerden dat er in dat opzicht geen problemen waren .

14 . Om de in deel X, punten 12 en 13, uiteengezette redenen is de Commissie van oordeel dat aan de twee Noordse ondernemingen Avesta en Outokumpu en aan de Spaanse onderneming Acerinox geen geldboeten dienen te worden opgelegd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN :

Artikel 1

De ondernemingen Acerinox SA, ALZ NV, British Steel plc, Krupp Stahl AG, Terni Acciai Speciali SpA, Thyssen Edelstahlwerke AG, Ugine Aciers de Châtillon et Gueugnon, Outokumpu OY en Avesta AB hebben in de loop van de jaren 1986, 1987 en 1988 ( januari tot april ) inbreuk gemaakt op artikel 65, lid 1, van het EGKS-Verdrag door het sluiten van de Overeenkomst van 15 april 1986 inzake quota en prijzen, welke de normale mededinging op de gemeenschappelijke markt belette, beperkte en vervalste door de produktie te beheersen en door de markten en afnemers te verdelen .

Artikel 2

Wegens de in artikel 1 vastgestelde inbreuken worden de volgende geldboeten opgelegd :

_ ALZ NV : 25 000 ecu,

_ British Steel plc : 50 000 ecu,

_ Krupp Stahl AG : 100 000 ecu,

_ Terni Acciai Speciali SpA : 100 000 ecu,

_ Thyssen Edelstahlwerke AG : 50 000 ecu,

_ Ugine Aciers de Châtillon

et Gueugnon : 100 000 ecu .

Artikel 3

De in artikel 2 opgelegde geldboeten moeten binnen drie maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking worden gestort op de volgende bankrekeningen :

1.2,3Adres

Rekeningnummer voor

1.2.3nationale valuta

ecu // // //

Duitsland Dresdner Bank AG

2.114.628

2.114.628.00

( BLZ 300 800 00 ) // //

D-4000 Duesseldorf // // // // //

België Generale Bank NV

210-0000107-62

210-0000107-62

B-1000 Brussel // // // // //

Frankrijk Société Générale

30003-03010 -

30003-03010 -

Agence Centrale

00067030000

00077001001/73

F-75794 Parijs Cedex 16 // // // // //

Italië Banca Commerciale Italiana

961794/02/09

961294/49/56

I-20121 Milaan // //

Banco di Napoli

55/10 //

Filiale di Brescia // // // // //

Verenigd Koninkrijk Lloyds Bank //

59010501

UK-Londen SE1 2HA // //

Barclays Bank Int . Ltd

50350974 //

UK-Londen SW1X 7LW // // // // //

Na afloop van genoemde betalingstermijn is van rechtswege rente verschuldigd op de voet die door het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking ter zake van zijn verrichtingen in ecu wordt toegepast op de eerste werkdag van de maand waarin deze beschikking is gegeven, vermeerderd met 3,5 percentpunt, of wel 13,75 %.

Bij betaling in de nationale valuta van de Lid-Staat waar de voor de betaling aangewezen bank is gevestigd, geschiedt de omrekening op basis van de wisselkoers van de dag voorafgaande aan die waarop de storting geschiedt .

Artikel 4

De in artikel 1 genoemde ondernemingen moeten de aldaar genoemde inbreuken onverwijld beëindigen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan . Daartoe dienen de betrokken ondernemingen zich ervan te onthouden welke van de in artikel 1 genoemde handelingen of gedragingen ook voort te zetten of te herhalen en dienen zij af te zien van alle maatregelen die tot soortgelijke gevolgen leiden .

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot :

a ) Acerinox SA,

Dr . Fleming 51,

E-28036 Madrid;

b ) ALZ NV,

Klein Langerlo,

B-3600 Genk;

c ) British Steel plc,

9 Albert Embankment,

UK-Londen SE1 7SN;

d ) Krupp Stahl AG,

Alleestrasse 165,

D-4630 Bochum;

e ) Terni Acciai Speciali SpA,

Viale B . Brin 218,

I-05100 Terni;

f ) Thyssen Edelstahlwerke AG,

Oberschlesienstrasse 16,

D-4150 Krefeld;

g ) Ugine Aciers de Châtillon et Gueugnon,

Immeuble Ile-de-France,

Cedex 33,

F-92070 Paris-la-Défense;

h ) Avesta AB,

Box 1000,

S-77401 Avesta;

i ) Outokumpu OY,

Head Office,

Box 280,

SF-00101 Helsinki .

Deze beschikking vormt titel van tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 92 van het EGKS-Verdrag .

Gedaan te Brussel, 18 juli 1990 .

Voor de Commissie

Leon BRITTAN

Vice-Voorzitter