Home

90/627/EEG: Beschikking van de Commissie van 4 juli 1990 betreffende kredieten van de Belgische autoriteiten aan twee rederijen voor de aankoop van, respectievelijk, een LPG-schip van 34 000 m³ en twee koelschepen (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

90/627/EEG: Beschikking van de Commissie van 4 juli 1990 betreffende kredieten van de Belgische autoriteiten aan twee rederijen voor de aankoop van, respectievelijk, een LPG-schip van 34 000 m³ en twee koelschepen (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

90/627/EEG: Beschikking van de Commissie van 4 juli 1990 betreffende kredieten van de Belgische autoriteiten aan twee rederijen voor de aankoop van, respectievelijk, een LPG-schip van 34 000 m³ en twee koelschepen (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

Publicatieblad Nr. L 338 van 05/12/1990 blz. 0021 - 0023


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 4 juli 1990 betreffende kredieten van de Belgische autoriteiten aan twee rederijen voor de aankoop van, respectievelijk, een LPG-schip van 34 000 m3 en twee koelschepen ( Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek ) ( 90/627/EEG )

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, en met name op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Gelet op Richtlijn 87/167/EEG van de Raad van 26 januari 1987 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw ( 1 ), en met name op artikel 3 en op artikel 4, lid 1, in samenhang met artikel 4, lid 4,

Na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken, en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt :

I

Nadat hen informatie had bereikt van een vereniging van scheepsbouwers, vernamen de diensten van de Commissie dat de scheepswerf Boelwerf een order had ontvangen voor een LPG-schip van 34 000 m3 voor de rederij Fertex en voor twee koelschepen voor de rederij Europese Transport Maatschappij Crystal Prince . Voor deze contracten was in het kader van de Wet van 23 augustus 1948 betreffende het scheepvaartkrediet een krediet verleend voor 85 % van de contractprijs voor een looptijd van achttien jaar tegen een interest van 2 % en een aflossingsvrije periode van drie jaar .

Bij brieven van 6 mei 1989 inzake het eerste geval nodigde de Commissie de Belgische autoriteiten uit, deze informatie te bevestigen . Dezen antwoordden bij brief van 5 juni 1989 dat voor dit contract een financiering gold met een terugbetalingstermijn van vijftien jaar aanvangend drie jaar na de oplevering van het schip, maar gaven niet het interestpercentage aan, verklarend dat de kredietvoorwaarden in ieder geval in overeenstemming waren met Richtlijn 87/167/EEG . Bovendien herinnerden de Belgische autoriteiten de Commissie aan een eerdere nota waarin zij op het feit wezen dat het scheepvaartkrediet twee rationes had, enerzijds de bouw en anderzijds de hoge exploitatiekosten voor schepen onder Belgische vlag . Ten slotte verklaarden zij het door de diensten van de Commissie berekende subsidie-equivalent dat in haar brief van 27 februari 1989 tot sluiting van de procedure van artikel 93, lid 2, met betrekking tot enkele maatregelen in de scheepvaartsector in België was aangegeven, niet meer te kunnen reconstrueren .

Deze informatie werd, hoewel onvolledig, door de Commissie voldoende geacht om op 25 oktober 1989 te besluiten de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden . Bij brief van 30 november 1989 lichtte de Commissie de Belgische Regering in met het verzoek haar opmerkingen kenbaar te maken . De andere Lid-Staten en andere belanghebbenden werden door middel van een bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen ( 2 ) ingelicht .

In het tweede geval antwoordde de Belgische Regering bij brief van 17 november 1989; zij bevestigde dat het krediet voor deze twee schepen 85 % van de prijs dekte, een periode van vijftien jaar bestreek met een interestpercentage van 2 %, terwijl met terugbetaling eerst 36 maanden na de datum van oplevering diende te worden aangevangen .

De Commissie heeft derhalve op 10 januari 1990 de procedure van artikel 93, lid 2, ingeleid en de Belgische Regering daarvan bij brief van 3 april 1990 in kennis gesteld . De andere Lid-Staten en de andere belanghebbenden zijn bij bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen ingelicht ( 3 ).

II

Bij brieven van 6 februari 1990 en 15 mei 1990, waarin zij in antwoord op het inleiden van de procedure haar opmerkingen naar voren bracht, heeft de Belgische Regering allereerst betoogd dat de betrokken contracten zijn ondertekend toen het Belgische steunstelsel juist onder het gezag van de Executieve van het Vlaamse Gewest was geplaatst en dat deze de regels inzake kredietverlening juist op dezelfde wijze heeft toegepast als toen het stelsel door de nationale overheid werd beheerd .

Zij herinnert vervolgens opnieuw aan het feit dat de Belgische regeling uitsluitend bestaat uit faciliteiten voor reders in de vorm van voorschotten tegen verlaagde interest, garanties en rentesubsidies en dat de gecombineerde toepassing van deze maatregelen tot gelijktijdige toekenning van een steunmaatregel voor de produktie en voor de exploitatie leidt . Zij wees erop dat een nota waarin deze interpretatie werd verduidelijkt, reeds een eerste maal in het kader van de behandeling van de steunregeling in het licht van Richtlijn 87/167/EEG aan de Commissie was toegezonden .

Aangezien de Belgische Regering op leningen van Belgische reders voor de aankoop van schepen in derde landen rentesubsidies verleent, is zij van oordeel dat het in dat geval uitsluitend ging om steun aan de scheepsexploitatie en dat dit gedeelte van de steunregeling uit hoofde van de Wet van 23 augustus 1948, toegepast op contracten voor in België gebouwde schepen, niet diende te worden medeberekend in het in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 87/167/EEG opgenomen plafond . Zij besluit haar betoog met een beroep op de goede trouw van de Vlaamse Executieve die zich baseerde op een redenering die voortvloeide uit een misverstand dat in het verleden tussen de centrale Belgische overheid en de Commissie was ontstaan .

III

De Belgische steunregeling voor door de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 87/167/EEG bestreken steun valt, zoals zij bij brief van 15 januari 1988 door de Commissie is aangemeld, onder de Wet van 23 augustus 1948, herhaaldelijk gewijzigd en laatstelijk op 30 december 1980, en beoogt het in stand houden en het uitbreiden van de koopvaardij - en de vissersvloot te waarborgen en met het oog daarop wordt bij die wet een Fonds voor het uitreden en het aanbouwen van zeeschepen ingesteld .

In artikel 1, onder a ), van deze wet staat dat het Fonds voorschotten kan verlenen die ten hoogste 70 % van de waarde van een nieuw schip dekken . Artikel 1, onder b ), betreft een waarborg van de Staat voor extra leningen die zijn aangegaan tegen het percentage van de markt en artikel 1, onder c ), kent een subsidie toe voor de helft van het interestpercentage dat voor deze leningen geldt, waarbij deze rentesubsidie echter niet meer dan 3 % kan bedragen . Alle voorschotten en leningen uit hoofde van artikel 1, onder a ) en c ), kunnen echter niet meer dan 85 % van de prijs van het schip belopen .

De wet geeft echter niet aan voor welk percentage, noch op welke termijn het in artikel 1, onder a ), bedoelde voorschot van het Fonds moet worden terugbetaald . Bij de voorbereidende werkzaamheden voor Richtlijn 87/167/EEG had de Belgische Regering de Commissie de modaliteiten voor terugbetaling van de krachtens artikel 1, onder a ), van de Wet van 23 augustus 1948 toegekende voorschotten medegedeeld en verklaard dat deze voorschotten een termijn van vijftien jaar betroffen met een aflossingsvrije periode van twee jaar, alsmede een interestpercentage van 4 tot 5 %. Deze condities zijn door de Belgische Regering nog eens bevestigd bij brief van 21 maart 1988 in het kader van de behandeling van alle steun aan de scheepsbouw in België overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 87/167/EEG .

IV

Gezien de voorwaarden voor de toekenning van voorschotten, garanties en rentesubsidies zoals die de Commissie waren aangemeld, en rekening houdend met een commerciële rentevoet die ten tijde van het sluiten van de contracten ten aanzien van het LPG -schip van 34 000 m3 en de koelschepen 8,25 % bedroeg, had het subsidie-equivalent van de voorschotten van de Belgische Regering uit hoofde van de Wet van 23 augustus 1948, zoals aan de Belgische autoriteiten naar behoren was verklaard, 20,5 % moeten zijn .

V

Aan de betrokken contracten waren in feite leningen verbonden gelijk aan 85 % van de prijs van het schip tegen een interestvoet van 2 % voor een looptijd van vijftien jaar, waarbij de terugbetaling eerst 36 maanden na de datum van oplevering van het schip moest aanvangen . Onder die omstandigheden staat de door de Belgische Regering verstrekte lening gelijk met 35 %.

VI

De bevoegdheid voor het beheer van het bij de Belgische Wet van 23 augustus 1948 ingestelde scheepvaartfonds is overgegaan op de Executieve van het Vlaamse Gewest en deze was dus overeenkomstig de wijzigingen in de Belgische Grondwet in de loop van 1988 voor de besluiten die sinds 1 januari 1989 zijn genomen, aansprakelijk . Deze overdracht van aansprakelijkheid vormt echter geen excuus voor de Belgische Regering om een beroep te doen op de goede trouw van de Executieve van het Vlaamse Gewest, met het voorwendsel dat de toepassing van de steunregeling werd gecontinueerd omdat het Verdrag in artikel 5 duidelijk aangeeft dat de Lid-Staten al de algemene of bijzondere maatregelen treffen om de nakoming van de uit dit Verdrag of uit handelingen van de Instellingen van de Gemeenschap voortvloeiende verplichtingen te verzekeren .

Het feit dat de Belgische Regering de Commissie een nota heeft gezonden waarin is aangegeven dat de Belgische steunregeling ten dele steun inhield aan scheepswerven en ten dele aan de exploitatie van het zeevervoer onder Belgische vlag, levert voorts geen rechtvaardiging op voor de condities van het toegekende krediet . De in deze nota opgenomen overwegingen vormen slechts een herhaling van de onderwerpen die bij de voorbereidende werkzaamheden voor Richtlijn 81/363/EEG van de Raad ( 4 ) uitvoerig met de deskundigen van de Lid-Staten waren besproken en de Raad heeft met volledige kennis van zaken in een streven naar volledige transparantie, daarbij ondersteund door de Belgische Regering, ten slotte bij het aanvaarden van Richtlijn 87/167/EEG besloten alle steun aan reders wanneer deze aan de aankoop van een schip in de Lid-Staten is verbonden, onder het plafond in artikel 4, lid 1, van de richtlijn te begrijpen .

De Belgische Regering heeft dus in het onderhavige geval met volledige kennis van zaken het krediet verstrekt, en steunverlening aan reders voor in derde landen gebouwde schepen rechtvaardigt onder geen beding een aftrek van het equivalent van deze steun indien deze wordt toegekend voor schepen die in België worden gebouwd .

VII

De aan de reders in België toegekende steun beantwoordt aan de steun bedoeld in artikel 3, leden 1 en 2, van Richtlijn 87/167/EEG, waarin staat dat alle vormen van steun aan reders die daadwerkelijk voor de scheepsbouw of -verbouwing op werven van de Gemeenschap - met inbegrip van de kredietfaciliteiten, garanties en fiscale voordelen - wordt gebruikt, volledig aan de regels in artikel 4 van deze richtlijn zijn onderworpen .

In artikel 4, lid 1, is bepaald dat produktiesteun ten behoeve van de scheepsbouw als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd, mits het totale bedrag van de steun voor een bepaald contract in subsidie-equivalent niet meer bedraagt dan een gemeenschappelijk steunplafond, dat, zoals in lid 2 is bepaald, door de Commissie wordt vastgesteld . In artikel 4, lid 4, staat nog dat het plafond van toepassing is op steunregelingen bedoeld in artikel 3, lid 2 .

Aangezien het plafond voor 1989 was vastgesteld op 26 % en het door de Belgische Regering verleende krediet een subsidie-equivalent van 35 % vertegenwoordigt, is duidelijk dat deze Regering zich niet aan de regels in Richtlijn 87/167/EEG, en derhalve van die van het Verdrag, heeft gehouden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN :

Artikel 1

De kredieten met een subsidie-equivalent van 35 % welke door de Belgische Regering aan rederij Fertex en aan rederij Europese Transport Maatschappij Crystal Prince zijn toegekend voor de bouw van, respectievelijk, een LPG-schip van 34 000 m3 en twee koelschepen op de scheepswerf Boelwerf zijn onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt .

Artikel 2

Krachtens artikel 93, lid 2, van het Verdrag dient de Belgische Regering de voorwaarden van deze kredieten te herzien en deze op een maximumpeil van 26 % aan subsidie-equivalent te brengen, hetgeen overeenkomt met het plafond dat door de Commissie voor 1989 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn 87/167/EEG is vastgesteld .

Artikel 3

De Belgische Regering dient de Commissie binnen twee maanden na kennisgeving van deze beschikking mede te delen welke maatregelen zij heeft genomen om aan de onderhavige beschikking gevolg te geven . Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België .

Gedaan te Brussel, 4 juli 1990 . Voor de Commissie

Leon BRITTAN

Vice-Voorzitter

( 1 ) PB nr . L 69 van 12 . 3 . 1987, blz . 55.

( 2 ) PB nr . C 20 van 27 . 1 . 1990, blz . 6 .

( 3 ) PB nr . C 67 van 17 . 3 . 1990, blz . 11 .

( 4 ) PB nr . L 137 van 23 . 5 . 1981, blz . 39 .